Brief regering : Onderzoek rechtsbescherming in de WIB
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 304
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 februari 2023
Naar aanleiding van een toezegging aan de Eerste Kamer1 zijn de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ
                  EU) van 6 oktober 2020 onderzocht vanuit het oogpunt van rechtsbescherming. Bijgevoegd
                  vindt u de resultaten van dat onderzoek.
               
In Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB)
                  zijn, mede ter omzetting van de Richtlijn 2011/16/EU2, regels gesteld voor uitwisseling van inlichtingen aan andere (lid)staten ten behoeve
                  van de belastingheffing. Als de Belastingdienst de inlichtingen die op verzoek, automatisch
                  of spontaan moeten worden uitgewisseld niet reeds in bezit heeft, wordt – al dan niet
                  op verzoek van de verzoekende staat – een onderzoek ingesteld.
               
Ik kom tot de conclusie dat belanghebbenden in het kader van een dergelijk onderzoek
                  een doeltreffende voorziening in rechte hebben en de rechtsbescherming in de WIB dus
                  voldoende is gewaarborgd.
               
In deze brief wil ik specifiek aandacht vestigen op het volgende. Het HvJ EU heeft
                  bij arrest van 25 november 20213 – kort gezegd – geoordeeld dat als aan een persoon die inlichtingen bezit een boete
                  is opgelegd vanwege het niet naleven van een inlichtingenbevel, hij over de mogelijkheid
                  moet beschikken binnen de normale termijn alsnog aan het bevel te voldoen, zonder
                  dat hem een sanctie wordt opgelegd. Die termijn gaat lopen nadat de rechtmatigheid
                  van het bevel is vastgesteld. Die jurisprudentie werkt door in onze nationale rechtsorde.
                  Dat betekent dat als op grond van de WIB een boete wordt opgelegd, het bestuursorgaan
                  of de rechter een nieuwe termijn stelt voor het (alsnog) voldoen aan het bevel. Als
                  binnen die termijn aan het bevel wordt voldaan, vervalt de boete. Daarmee wordt bereikt
                  dat een informatiehouder zich niet hoeft bloot te stellen aan een sanctie om toegang
                  tot de rechter te krijgen.
               
Die doorwerking van jurisprudentie geldt – als vanzelfsprekend – ook voor de in de
                  bijlage genoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
                  (ABRvS). De ABRvS heeft geoordeeld dat een rechtsingang moet openstaan om op te komen
                  tegen het rechtsoordeel dat de belastingplichtige niet voldoet aan de vereisten voor
                  aanwezigheid van een belastingplichtige in Nederland.4 Dit voorkomt dat de belastingplichtige ofwel de gegevensverstrekking moet weigeren
                  waardoor het inlichtingenverzoek in een boeteprocedure door een rechter kan worden
                  getoetst, ofwel de gegevens moeten worden verstrekt en de belanghebbende moet afwachten
                  of een buitenlandse autoriteit op basis daarvan een beslissing neemt, terwijl onvoldoende
                  zeker of een buitenlandse rechter in een procedure tegen die beslissing kan en zal
                  toekomen aan een beoordeling van op grond van het Nederlands recht genomen rechtsoordelen.
               
Voor zowel de informatiehouder, belastingplichtige als derde niet-informatiehouder,
                  staat de weg naar de civiele rechter open. De belastingplichtige heeft daarnaast een
                  rechtsingang in de staat waaraan de inlichtingen zijn verstrekt als die staat aan
                  hem een belastingaanslag oplegt. In de fiscale vakliteratuur klinkt een roep om verdergaande
                  rechtsbescherming voorafgaand aan de inlichtingenuitwisseling. Ik kies ervoor desondanks
                  geen wetswijzigingen voor te stellen. Dat komt doordat in de Europese Richtlijn termijnen
                  zijn vastgelegd waarbinnen inlichtingen moeten worden uitgewisseld, waaraan Nederland
                  zich heeft te houden. De ervaring uit het verleden leert dat het vaak niet mogelijk
                  was binnen de geldende termijnen de gevraagde inlichtingen uit te wisselen als bezwaar
                  werd ingesteld en om een voorlopige voorziening werd verzocht. Het niet in acht nemen
                  van die termijnen kan ertoe leiden dat de Europese Commissie een infractieprocedure
                  start. Ook in niet-EU-situaties zijn termijnen afgesproken waarbinnen inlichtingen
                  moeten worden uitgewisseld. Met de mogelijkheid voor belanghebbenden om naar de civiele
                  rechter te gaan is toegang tot de rechter gewaarborgd en is Nederland nog steeds in
                  staat aan zijn internationale verplichtingen te voldoen.
               
De Staatssecretaris van Financiën,
                  M.L.A. van Rij
Indieners
- 
              
                  Indiener
 M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
