Brief regering : Voortgang landelijke beleidslijn Grip op grootschalige bedrijfsvestigingen
34 682 Nationale Omgevingsvisie
Nr. 110
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2022
De motie van het lid Bontenbal c.s.1, ingediend tijdens het 2-minutendebat Ruimtelijke Ordening2, verzoekt de regering – in afstemming met provincies – een landelijke beleidslijn
en een afwegingskader op te stellen om nieuwe grootschalige distributiecentra op ongewenste
plekken te voorkomen. Daarnaast vraagt de motie de regering om provincies en gemeenten
op te roepen «restrictief om te gaan met verzoeken tot de bouw van nieuwe distributiecentra
op ongewenste plekken». Met deze brief wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang
in deze, mede namens de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO)
en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). De motie van het lid Bontenbal
c.s. staat niet op zich, het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar» (Bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77), heeft een aanpak aangekondigd.
Context
Ruimte voor bedrijven is belangrijk. In bedrijven werken mensen die er hun boterham
verdienen, toegevoegde waarde leveren en zijn de aanjagers van transities. Grootschalige
distributiecentra maken onderdeel uit van economische waardeketens, zorgen voor bevoorrading
van de supermarkten en bezorgen onze pakketjes. Goed ontsloten distributiecentra zijn
mede van belang om negatieve effecten op mobiliteit en milieu te beperken.
Gelijktijdig zien we dat de snelle groei van met name grootschalige distributiecentra
in de afgelopen jaren ook wordt ervaren als verrommeling van het landschap. Daarnaast
zijn er zorgen over toenemend ruimtegebruik, verduurzaming en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Beschikbare ruimte voor grootschalige distributiecentra is beperkt aanwezig. Ook kwalitatief
goede ruimte voor grootschalige productiebedrijven, (circulaire) bouw- en maakindustrie
en fabrieken voor hernieuwbare energieproductie wordt schaars. Terwijl de vraag naar
grootschalige ruimte aanwezig blijft, ingegeven door de verduurzaming van de industrie
(circulair en energie), digitalisering, woningbouw en ons koopgedrag. Deze vraag kan
maar deels worden ingepast op bestaande terreinen. Er zullen ook nieuwe plekken gevonden
moeten worden. En daar ligt natuurlijk een uitdaging. De ruimte is Nederland is schaars.
We willen dat grootschalige bedrijfsvestigingen op een kwalitatief goede manier een
plek in krijgen. Oók grootschalige distributiecentra.
Belangrijk is een nieuwe balans tussen de economie, het ruimtebeslag ervan en de omgevingskwaliteit.
Reden dat de provincies en het Rijk al in het voorjaar hebben afgesproken intensief
samen te werken. De motie van het lid Bontenbal c.s. ondersteunt de ambitie om een
nieuwe balans te vinden, en roept op tot meer grip op de vestiging van met name grootschalige
distributiebedrijven.
Ruimtevraag logistiek
De uitgifte van ruimte aan grootschalige distributiecentra is de afgelopen jaren ongeveer
250 hectare per jaar geweest. Eind 2020 stond er in totaal 4.300 hectare aan logistiek
vastgoed (dit is gelijk aan ongeveer 0,15% van het totaal landgebruik van Nederland).
Ongeveer 75% van het logistieke vastgoed is ten behoeve van Nederlandse consumenten
en (regionale) bedrijven.
De verwachting is dat de behoefte voor logistiek vastgoed groter dan 2.500 m² per
pand in de periode 2022 tot en met 2040 in totaal met 1.200 tot 2.200 hectare zal
toenemen3. De drijvers achter deze toekomstige groei zijn met name de transitie opgaven naar
een circulaire economie en de trend om meer voorraden aan te leggen in verband met
de kwetsbaar gebleken aanvoer, waardeketens en strategische autonomie. Het online
koopgedrag van de maatschappij groeit vermoedelijk ook nog door, mede als gevolg van
een toenemende bevolking.
Grootschalige bedrijfsvestigingen, inclusief distributiecentra, hebben een belangrijke
functie in onze maatschappij. Zij geven werk aan mensen, en zorgen voor welvaart.
Maar dat niet alleen. De bedrijventerreinen zijn ook belangrijke plekken om de energietransitie
vorm te geven. Zij bieden mogelijkheden voor energie-opwek, en onderlinge energie-uitwisseling.
De groei van bedrijventerreinen zal op termijn niet volledig op de geplande bedrijventerreinen
gefaciliteerd kunnen worden. De ruimte is daar niet altijd voor beschikbaar. Er zal
beroep gedaan moeten worden op nieuwe plekken, waarbij ruimtelijke kwaliteit en het
voorkomen van negatieve impact op de omgeving gewenst is. Bovendien zien we dat grote
distributiebedrijven ondanks verdergaande robotisering een beroep doen op de inzet
van arbeidsmigranten, wat eveneens leidt tot een bredere maatschappelijke impact (o.a.
over huisvesting en de beschikbaarheid van sociale voorzieningen).
Het is kortom belangrijk om deze vraagstukken die gepaard gaan met extra groei en
zijn impact in samenhang te blijven te zien en daarop te sturen. Reden dat we samen
met provincies hierin optrekken.
Aanpak Grip op grootschalige bedrijfsvestigingen (Grip)
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is een aanpak gericht op grootschalige (logistieke)
bedrijfsvestigingen al aangekondigd. Deze aankondiging is gedaan om de invloed van
verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit te beperken en het logistieke
systeem en onze economie te versterken. Rijk en provincies zijn samen verantwoordelijk
voor het ruimtelijk beleid. Provincies bepalen in overleg met gemeenten waar bedrijven
kunnen uitbreiden en bedrijventerreinen mogen worden aangelegd. En het Rijk richt
zich op zijn beurt op de nationale belangen, zoals de versterking van het vestigingsklimaat
op een ordentelijke wijze ingepast in de leefomgeving.
Afgelopen voorjaar hebben Rijk en provincies met elkaar afspraken gemaakt om meer
grip op grootschalige bedrijfsvestigingen (Grip) te bereiken. In Grip gaat het om bedrijventerreinen die geschikt zijn voor
nieuwe vestingen groter dan 5 hectare, met als doelen:
1. Een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord vestgingsbeleid voor grote bedrijfsvestigingen
dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit, rekening houdt met mobiliteitseffecten.
2. Partijen streven naar zorgvuldig ruimtegebruik, het behoud van openheid van het landschap
en kwalitatief en kwantitatief voldoende, multimodaal ontsloten bedrijventerreinen.
De aanpak Grip betreft dus niet alleen een aanpak voor grootschalige distributiecentra,
maar ook nieuwe vestigingen van grootschalige productiebedrijven, bouw- en maakindustrie,
datacenters van 5 tot 10 hectare en fabrieken voor hernieuwbare energieproductie4. Door meer onderscheid te maken in de type grootschalige vestigingen kan beter bepaald
worden welke locaties voor welke functies geschikt zijn en of zij met andere functies
gecombineerd kunnen worden. Met de uitwerking van het programma Werklocaties5 zetten we in op het borgen van (kwalitatief) voldoende ruimte voor bedrijvigheid
op de goede plek. De aanpak en resultaten van Grip vormen onderdeel van dit programma
Werklocaties. Het programma Mooi Nederland6 wil belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde borgen bij het ordenen van
de ruimte. Met wenkende toekomstperspectieven en concrete inrichtingsoplossingen op
gebiedsniveau laten we zien hoe we ons land kunnen inrichten met toevoeging van ruimtelijke
kwaliteit. Daarnaast willen we onverantwoorde druk op het mobiliteitsnet voorkomen.
Dat betekent het voorkomen van zoveel mogelijk «pendel»-mobiliteit door het creëren
van nabijheid van aanvoer, afzetmarkt en/of werknemers, en het beter benutten van
bestaande infrastructuur door clustering op de juiste plekken. Daarbij zetten we ook
in op een modal shift van weg naar water en/of spoor, en synergie-effecten met de
afspraken die in het BO MIRT van november dit jaar zijn gemaakt7.
Rijk en provincies hebben op 8 april jl. bestuurlijke afspraken gemaakt om te werken
aan de volgende actielijnen:
1. Afstemmen bovenregionale ruimtebehoefte en komen tot clustering
2. Beter benutten van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en afspraken maken over
het opstellen van kwantitatieve behoefteramingen
3. Opstellen van een handreiking voor regionale meerwaarde
4. Opstellen van een toolkit voor hergebruik van bestaande bedrijventerreinen
5. Opstellen van een handreiking duurzame ruimtelijke inpassing & inrichting
6. Het gezamenlijk monitoren van de afspraken
Gezamenlijke regie is nodig, waarbij interprovinciale samenwerking noodzakelijk is
om het bedrijventerreinenbeleid adequaat te laten functioneren en ongewenst overloopeffecten
te vermijden. Als gevolg van de motie van het lid Bontenbal c.s. worden de actielijnen
deze maanden versneld uitgewerkt. Drie ministeries8, de individuele provincies en IPO werken nu intensief samen aan de uitvoering binnen
die actielijnen. Via de aanpak zijn ook vertegenwoordigers van de logistieke sector,
VNO-NCW, Metaalunie en landschapsexperts actief betrokken. De voortgang die we daarin
boeken leidt momenteel tot contouren van een beleidslijn, inclusief afwegingskader.
De inzet hiervan is een goede koppeling van de (her)ontwikkeling van grootschalige
bedrijfsvestigingen aan nationale infranetwerken, een versterking van (bestaande)
clusters gericht op regionale en nationale meerwaarde, een efficiënt gebruik van de
ruimte in de bestaande clusters door ook de koppeling te leggen met hergebruik, verduurzaming,
vergroening, modal shift en een goede landschappelijke inpassing.
Verschillende provincies nemen inmiddels meer regie op grootschalige bedrijfsvestigingen.
We zien steeds meer beleidsvorming om op uitbreiding te sturen, te clusteren en kwalitatieve
afwegingen (zoals toegevoegde waarde aan de brede welvaart en in structurele banen)
te maken over welk bedrijf op welke locatie gevestigd kan worden. De provincies herkennen
de zorgen die uit de motie van het lid Bontenbal c.s. spreken en hebben aangegeven
– aanvullend op de lopende afspraken – zich in te willen spannen om te zorgen voor
een landelijk afwegingskader, met ruimte voor regionale verschillen. Met de provincies
zal het Rijk dat afwegingskader opstellen om in de komende jaren in de praktijk toe
te passen. Daarnaast hebben provincies aangegeven onderling te gaan samenwerken als
het gaat om ruimtelijk economisch beleid, inclusief de doorwerking naar gemeenten.
Met provincies concretiseren we in de komende maanden de beleidslijn, het afwegingskader
en de aangeboden interprovinciale samenwerking.
We moeten echter wel vaststellen dat overheden vrijwel niet meer juridisch kunnen
sturen op bedrijfsvestigingen waarvoor al bouwvergunningen zijn afgegeven. We zien
positieve ontwikkelingen. Op 16 november jl. is met vertegenwoordigers van onder meer
de logistieke sector gesproken. De logistieke sector (h)erkent de onvrede en het spanningsveld
tussen ruimtevraag en de rol van logistiek en werkt zelf aan oplossingen, bijvoorbeeld
door een kwaliteitskader voor distributiecentra op te stellen. Door het toepassen
van een kwaliteitskader krijgen naast de logistieke functionaliteit ook aspecten als
ruimtelijke inpassing, meervoudig ruimtegebruik en esthetiek een nadrukkelijke plek.
Goede praktijkvoorbeelden zijn er nu al te vinden, zoals in Venlo, Lansingerland en
Utrecht (Lage Weide). Er wordt momenteel ook gebouwd aan een circulair distributiecentrum
van 4,5 hectare in Almelo. De kennis en expertise die daar wordt opgebouwd wordt gedeeld
met RVO9. Een aantrekkelijke werkomgeving is een belangrijke overweging in de concurrentiestrijd
om personeel.
Vervolg Grip in relatie tot de motie van het lid Bontenbal c.s.
De beleidslijn en afwegingskader waar de motie om vraagt, is op 7 december jl. met
provincies verkend in een bestuurlijk overleg Grip. De provincies hebben daar aanvullende
afspraken op de actielijnen gepresenteerd, onder andere voor het versterken van de
interprovinciale samenwerking en regionale doorwerking. De beleidslijn wordt momenteel
met provincies uitgewerkt. Onderdeel van de beleidslijn is een afwegingskader voor
nieuwe bedrijventerreinen. Het afwegingskader, dat rekening houdt met ieders verantwoordelijkheid,
moet leiden tot een evenwichtige aanpak van grootschalige bedrijfsvestigingen op goede
locaties waarmee de regionale en nationale economie ook is gediend. Bij de keuze van
locaties wordt nadrukkelijk gekeken naar regionale meerwaarde, randvoorwaarden voor
inpassing zoals clustering, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik (denk aan zon op
het dak) en sturen op ruimtelijke kwaliteit. Er zijn grote regionale verschillen,
die zullen vragen om maatwerk waar het gaat om zaken als locatiekeuze en landschappelijke
inpassing. We betrekken hier ook nationale keuzes bij, onder andere de goederenvervoercorridor,
energie, water en nationaal landschap. De vaststelling van de beleidslijn en afwegingskader
is voorzien voor het eind van het eerste kwartaal 2023. De uitwerking zal in de loop
van het jaar plaatsvinden via het omgevingsbeleid. Het afwegingskader werkt ondersteunend
door in decentrale en nationale ruimtelijke instrumenten.
Naast de eerdergenoemde overheden en stakeholders, betrekken we in de volgende fase
ook de VNG in het proces. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor het bestemmen
en de aanleg van bedrijventerreinen. Daarmee wordt mede invulling gegeven aan de wens
van de Kamer voor meer sturing op grootschalige distributiecentra.
Vervolg Grip in omgevingsbeleid
Interbestuurlijke samenwerking (Rijk, provincie en gemeente) is onmisbaar om meer
grip te krijgen op grootschalige bedrijfsvestigingen. In het vervolg van de aanpak
Grip zal duidelijk worden hoe de beleidslijn en het afwegingskader doorwerking krijgt
in de aanscherping van de NOVI van het Rijk (aangekondigd voor 2024). Op korte termijn
werken provincies onder regie van het IPO aan bestuurlijke afspraken die tot uitdrukking
komen in de uitwerking van de provinciale uitvraag10 en de daaruit volgende arrangementen (eind 2023). Provincies pakken dit voortvarend
op en we zien veel actie gericht op de interprovinciale afstemming met betrekking
op grootschalige bedrijfsvestigingen. Daarbij wordt ook naar het provinciaal instrumentarium
ten behoeve van ruimtelijke ordening gekeken, waaronder de borging richting gemeenten.
Synchroon en in nauwe samenwerking werken Rijk en provincies in het Programma Werklocaties
en het Programma Mooi Nederland aan (nieuwe) instrumenten, breder dan alleen het omgevingsbeleid.
In bijlage 1 is de samenhang met diverse beleidstrajecten aangegeven.
Tot slot
Met deze aanpak vertrouwen we op een gezamenlijk proces waarin ruimte voor economie
en ruimtelijke kwaliteit (beter) samengaan. Om aan de wens van de Kamer te voldoen
kom ik in samenwerking met de Minister voor VRO, de Minister van IenW en de provincies
in het eerste kwartaal van 2023 met een landelijke beleidslijn voor grootschalige
bedrijfsvestigingen en daaruit afgeleid een formulering voor een afwegingskader.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat