Brief regering : Rapport tweede vijfjaarlijkse wettelijke evaluatie van het CBR
25 268 Zelfstandige bestuursorganen
Nr. 213
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2022
Hierbij bied ik u het rapport inzake de tweede vijfjaarlijkse wettelijke evaluatie
van het CBR aan. De evaluatie is uitgevoerd door adviesbureau PricewaterhouseCoopers
(hierna: PWC). Het rapport treft u aan als bijlage bij deze brief. Tevens treft u
aan de bestuurlijke reactie van het CBR op de wettelijke evaluatie.
Op grond van artikel 39 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ontvangen de
beide Kamers der Staten-Generaal elke vijf jaar een verslag ten behoeve van de beoordeling
van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig
bestuursorgaan. Bijgaand rapport bevat een evaluatie van het CBR over de periode 2017
tot en met 2021.
Het CBR is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (hierna: ZBO) belast met
een verkeersveiligheidstaak: het beoordelen van de rijvaardigheid en medische geschiktheid
van bestuurders en de vakbekwaamheid van professionals in transport en logistiek.
Het CBR komt uit een periode dat de organisatie onder aangescherpt toezicht van het
ministerie heeft gestaan vanwege de problematiek rondom het dossier medische rijgeschiktheid.
Het aangescherpt toezicht is ingesteld in februari 2019 en is op 1 april 2022 beëindigd
en heeft daarmee een groot deel van de evaluatieperiode gespeeld. Daarnaast was er
tijdens de evaluatieperiode sprake van een brand, waardoor het hoofdkantoor een half
jaar buiten gebruik was. Tot slot heeft de coronacrisis in de evaluatieperiode veel
impact gehad op de bedrijfsvoering van het CBR en daarmee geleid tot opgelopen reserveringstermijnen
voor de theorie- en praktijkexamens. Dit is waar het CBR in de evaluatieperiode mee
te maken heeft gehad en wat een groot effect heeft gehad op de bedrijfsvoering van
het CBR. Deze context wordt door PWC benoemd in het rapport en ook het CBR benadrukt
deze context in haar bestuurlijke reactie.
PWC constateert dat het CBR de dienstverlening ondanks deze omstandigheden in stand
heeft weten te houden. Wel heeft het geleid tot minder aandacht voor de ontwikkeling
van de bedrijfsvoering. PWC constateert dat door deze omstandigheden de aanbevelingen
van de eerste wettelijke evaluatie niet volledig zijn opgevolgd. Ook wordt geconstateerd
dat richting het eind van de evaluatieperiode bij het CBR meer aandacht is gekomen
voor de strategische koers en daarmee ook voor de verdere ontwikkelrichting van de
organisatie. PWC geeft echter aan dat zij nog geen uitspraken kan doen over de effecten
hiervan aangezien de verdere implementatie buiten de evaluatieperiode valt. In 2022
heeft het CBR goede stappen gezet om de bedrijfsvoering te verstevigen in lijn met
de strategische koers. Hiermee is een belangrijke aanzet gedaan om de bedrijfsvoering
verder te ontwikkelen en achterstanden in te halen. Het CBR geeft daarom in haar brief
aan, ondanks de uitdagingen in de evaluatieperiode, er op dit moment beter voor te
staan dan begin 2017. Deze mening wordt door het ministerie gedeeld.
PWC heeft in haar rapport een aantal aandachtspunten benoemd die betrekking hebben
op bedrijfsvoeringaspecten, zoals het HR-beleid en het ICT-beleid. Daarnaast worden
de kostenontwikkeling en doeltreffendheidsontwikkeling genoemd als aandachtspunten
en wordt er ingegaan op de rolopvatting tussen opdrachtgever en het CBR. Ten aanzien
van de aanbevelingen van de vorige evaluatie wordt aangegeven dat de aanbevelingen
over de bedrijfsvoering deels zijn opgevolgd en dat de aanbeveling ten aanzien van
innovatie in zijn geheel is opgevolgd. Bij dit laatste wordt meegegeven dat innovatie
een continu proces moet zijn. Tot slot wordt aangegeven dat het CBR cruciaal is voor
de ontwikkeling van het beleid in de snel innoverende omgeving waarin zij opereert.
De aanbevelingen die PWC doet op basis van de bevindingen in het rapport worden door
het ministerie en het CBR omarmd. Hieronder wordt op de diverse constateringen nader
ingegaan.
Opvolging aanbevelingen vorige evaluatie
Ten aanzien van de aanbevelingen uit de vorige evaluatie beschrijft het CBR dat het
belangrijk was om deze te realiseren, maar dat gezien de eerder in deze brief beschreven
bijzondere context prioriteit moest worden gegeven aan de directe dienstverlening
aan de klanten. De omstandigheden die tijdens de evaluatieperiode hebben gespeeld,
hebben veel impact gehad op de doorontwikkeling van de bedrijfsvoering. Daarmee blijft
de aanbeveling uit de vorige evaluatie rondom de bedrijfsvoering nog steeds actueel.
Ter aanvulling constateert PWC dat het programma Rijgeschiktheid aan het Stuur is
afgerond, maar dat het onderliggende ICT-systeem niet is uitgerold naar de rest van
de organisatie. Het CBR heeft dit bewust niet gedaan, omdat zij concludeerde dat beoogde
baten niet gerealiseerd zouden worden. Het ministerie vindt dit een goede beslissing,
omdat het CBR dit weloverwogen heeft gedaan en bewust heeft gekozen voor een andere
aanpak van de vernieuwing en verbetering van het ICT-landschap. PWC constateert verder
dat de KPI’s grotendeels niet zijn gehaald door de coronacrisis en de daardoor opgelopen
reserveringstermijnen. Dit herkent het ministerie zeker, maar het ministerie heeft
ook waardering voor de wijze waarop het CBR de dienstverlening zo goed als kon overeind
heeft gehouden tijdens de coronapandemie.
Personeelsbeleid
PWC constateert dat er in de evaluatieperiode geen organisatiebreed HR-beleid en strategische
personeelsplanning waren. Daarbij geeft zij aan dat kwantitatief inzicht binnen de
divisies wel aanwezig was en dat daarmee op divisieniveau wel sturing heeft plaatsgevonden.
Echter, organisatiebrede acties ten behoeve van een toekomstbestendig personeelsbestand
hebben een organisatiebreed beleid nodig. Het is belangrijk dat het CBR goed met haar
personeel omgaat en goed kan inspelen op de ontwikkelingen richting de toekomst. Het
CBR benoemt dit zelf ook als topprioriteit. Zij geeft aan in haar brief dat er in
2022 daarom een breed leiderschapstraject heeft plaatsgevonden. Daarnaast geeft het
CBR aan in 2023 diverse acties ingepland te hebben, zoals het invullen van de strategische
personeelsplanning.
Het ministerie constateert dat er binnen het CBR rondom het personeelsbeleid al het
nodige ondernomen is, mede in het kader van de strategische koers, maar dat verdere
versteviging en verankering nodig zijn. De constatering dat de kennis over het personeel
binnen de divisies breder getrokken moet worden naar het organisatiebrede perspectief
wordt onderschreven.
IT en risicomanagement
In het rapport geeft PWC aan dat er een inhaalslag gemaakt is rondom IT, maar dat
kosten zijn opgelopen en er diverse vacatures zijn. PWC geeft mee dat het nodig is
om strak te prioriteren en te sturen. Ook dient een formele structuur te worden ingericht
voor het risicomanagement voor cybersecurity. Deze constateringen worden herkend.
De vernieuwing en verbetering van het IT-landschap is echter nog niet afgerond. Ook
de komende jaren moeten hierin nog belangrijke stappen worden gezet. Zo is de uitvoer
van de vernieuwing van het applicatielandschap voor de examendivisies hard onderweg.
Goede borging hiervan is essentieel. Het CBR is bezig om ervoor te zorgen dat de acties
die zij onderneemt toekomstbestendig worden gedaan. Ook rondom cybersecurity wordt
er veel aandacht geschonken vanuit het CBR om alle risico’s goed in beeld te brengen
en te houden en waar mogelijk te mitigeren. Dit doet zij onder andere door het inrichten
van end point security. Het CBR geeft mee dat de komende jaren verdere realisatie van de applicatiestrategie,
inhoudelijke vernieuwing en het vergroten en onderhouden van de cyberweerbaarheid
hoog op de agenda staan.
Huisvesting en duurzaamheid
PWC constateert dat in de evaluatieperiode een doorvertaling naar uitvoering en financiën
ontbreekt voor zowel huisvesting als duurzaamheid. Afgelopen jaren is rondom de huisvesting
reeds veel actie ondernomen door het CBR, bijvoorbeeld via het programma «huisvesting
op orde» waardoor alle panden in lijn zijn gebracht met vigerende wet- en regelgeving.
Daarnaast is gedurende de coronapandemie de ventilatie bij alle theoriezalen aangepast
en voldoen deze aan de eisen die vanuit coronaperspectief worden gesteld. In 2022
is concreet uitvoering gegeven aan de strategische koers ten aanzien van huisvesting
door deze om te zetten in een uitvoeringsplan. De constatering van PWC wordt derhalve
ten dele herkend, waarbij wordt opgemerkt dat in 2022 belangrijke stappen zijn gezet
om invulling te geven aan de doorvertaling van de strategische koers naar uitvoering
en financiën.
Aanbevelingen bedrijfsvoering
PWC doet met betrekking tot de bedrijfsvoering een tweetal aanbevelingen. De eerste
heeft betrekking op het wegwerken van achterstanden in de bedrijfsvoering en de tweede
op het opvangen van pieken in de capaciteit van rijexamens. Beide aanbevelingen worden
door het CBR omarmd en worden ook al deels uitgevoerd. Zo is het CBR al bezig om uitvoeringsplannen
te ontwikkelen voor de bedrijfsvoering als doorvertaling van de strategische koers.
Hierbij hebben personeel en ICT de grootste prioriteit. Dat valt samen met de tweede
aanbeveling. Het CBR is bezig om te kijken welke acties zij kan ondernemen om met
pieken om te gaan, waarbij de focus ligt op het terugbrengen van de reserveringstermijnen
maar zij ook al met de toekomst bezig is.
Beide acties van het CBR onderschrijf ik van harte, want door het wegnemen van de
achterstanden in de bedrijfsvoering krijgt het CBR de ruimte om zich verder te ontwikkelen
naar de toekomst.
Governance en toekomstontwikkelingen
Rondom het thema governance constateert PWC dat de relatie tussen het ministerie vanuit
haar twee rollen (opdrachtgever en eigenaar) en het CBR verbeterd is. Dit is een constatering
die door CBR en ministerie wordt herkend. In overleggen wordt regelmatig op de samenwerking
gereflecteerd. De constatering van PWC dat de rolopvatting tussen opdrachtgever en
opdrachtnemer beter gedemarqueerd kan worden, wordt niet herkend. Het CBR geeft in
haar brief ook aan dat zij deze constatering niet goed kan plaatsen. Het belang van
rolduidelijkheid wordt echter onderschreven. Dit is een punt dat continu aandacht
behoeft omdat het belangrijk is en blijft dat we ook in projecten reflecteren op de
samenwerking rond bestaande en mogelijk aanvullende taken.
Doelmatigheid en doeltreffendheid
Rondom doelmatigheid en doeltreffendheid doet PWC een aantal observaties. De tarieven
van het CBR zijn gedurende de evaluatieperiode harder gestegen dan de inflatie. Daarmee
is het CBR op basis van de kosten minder doelmatig geworden. Het ministerie herkent
dit beeld, maar stelt ook vast dat de tarieven voor 2022 en 2023 naar alle waarschijnlijkheid
ruim onder inflatie liggen en dat daarmee wordt ingelopen op de stijging gedurende
de evaluatieperiode. Aan het eind van 2023 zou het tarief daarmee weer ongeveer gelijk
moeten zijn aan de totale meerjarige inflatie-index. Dit wordt door het CBR ook benoemd
in haar reactie. Het ministerie blijft hierover met het CBR in gesprek.
Voor doeltreffendheid geeft PWC aan dat zij heeft gekeken naar zes elementen, klantgerichtheid,
kwaliteit, capaciteit, betaalbaarheid, toegankelijkheid en ketenversterking. PWC concludeert
dat er feitelijk een gemengd beeld ontstaat van de doeltreffendheid maar dat externe
stakeholders een overwegend positief beeld hebben over de doeltreffendheid van het
CBR. PWC doet twee aanbevelingen ten aanzien van de doeltreffendheid, namelijk «Maak
afspraken omtrent de doelmatige uitvoering van de operatie en borg kostenbewustzijn
in de organisatie» en «Maak samen met IenW de afweging tussen de gewenste balans van
de toegevoegde waarde van de dienstverlening en de prijs van service -herijk de organisatie
aan dit gewenste niveau».
Voor beide aanbevelingen geldt dat deze herkend en omarmd worden door het CBR en het
ministerie en al pilotgewijs in gang zijn gezet. Het CBR is weer in rustiger vaarwater
gekomen, waardoor in vergelijking tot de afgelopen jaren de doelmatigheid weer hoger
op de agenda is gekomen. De prioriteit lag bij de continuïteit van de bedrijfsvoering.
Het is van belang om de indicatoren die gebruikt worden door het CBR en het ministerie
voor het bepalen van de doeltreffendheid verder te verfijnen en waar nodig door te
ontwikkelen. Hier gaan het ministerie en het CBR de komende periode verder mee aan
de slag. Het CBR refereert in haar brief aan het traject rondom de Educatieve Maatregel
Drugs en de Lichte Educatieve Maatregel Gedrag waar dit al bij gebeurt. De samenwerking
helpt enerzijds bij de ontwikkeling van nieuw beleid, maar helpt ook bij het evalueren
of de uitvoering het gewenste effect heeft naar aanleiding van het beleid. De uitgevoerde
invoeringstoetsen zijn daarvan ook een voorbeeld.
Concluderend
Evenals het CBR herkent het ministerie zich in grote lijnen in de constateringen van
PWC over de evaluatieperiode. Daarbij erkent het ministerie echter ook dat het CBR
een zware periode achter de rug heeft gehad, waardoor zij tijdens de evaluatieperiode
minder aandacht heeft kunnen besteden aan het verbeteren en verstevigen van de bedrijfsvoering.
In 2021 en 2022 zijn hierin al stappen gezet, mede als gevolg van het vaststellen
van de strategische koers. Het CBR is op de goede weg, maar er is ook nog een hele
lange weg te gaan. Ik zie de aanbevelingen van PWC als een ondersteuning daarbij.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Indieners
-
Indiener
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat