Brief regering : Vrij en veilig onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 653
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2022
Het zal je maar gebeuren dat je gepest wordt omdat je niet zoals je klasgenoten de
goede kleding draagt, omdat je hoogbegaafd bent of omdat je een sport doet die je
klasgenootjes niet doen. Het zou niet uit mogen maken hoe je eruit ziet, welk IQ je
hebt of op wie je valt. Als leerling of als leraar moet je je áltijd veilig en geaccepteerd
voelen. Binnen én buiten de school. Op een plek waar je niet vrij en veilig bent,
kun je niet optimaal leren. We hebben recent te veel voorbeelden gezien van waar dergelijk
pestgedrag toe kan leiden. School moet een plek zijn waar pesten tegengegaan wordt
en, als dit tóch gebeurt, slachtoffers van pesten goed geholpen worden en pesters
worden aangepakt. Veiligheidsbeleid is geen stuk papier dat in een bureaula mag verdwijnen,
maar is een handvat voor besturen en scholen om te zorgen voor een veilige klas. Dit
is nog niet op alle scholen het geval. Het kabinet wil daarom leerlingen, ouders en
onderwijspersoneel beter helpen. En steviger ingrijpen waar het misgaat. Tegelijkertijd
betekent vrij en veilig onderwijs ook dat we leerlingen stimuleren om open en kritisch
te denken, waarbij er specifiek aandacht is voor de basiswaarden vrijheid, gelijkwaardigheid,
solidariteit en ruimte voor verschil. Het voorbereiden van leerlingen op hun verdere
deelname aan de samenleving staat hierbij centraal. Het is daarom belangrijk dat leerlingen
niet vervreemd raken van de wereld om hen heen en de manier van hoe we in Nederland
met elkaar omgaan. Het is onze gezamenlijke taak als onderwijs, zowel formeel als
informeel, om leerlingen op te leiden tot burgers die meedoen en kennis hebben van
de geschreven en ongeschreven regels van Nederland.
Ook scholing buiten het reguliere onderwijs heeft effect op de manier waarop leerlingen
de wereld tegemoet treden. Voor veruit de meeste scholing buiten regulier onderwijs
geldt dat dit een positief effect heeft. Kinderen leren er bijvoorbeeld beter hun
plaats in de samenleving te vinden en worden taliger opgevoed. Dat draagt bij aan
de ontwikkeling van de eigen identiteit en maakt hen, ook op latere leeftijd, meer
zelfbewust in de stappen die zij zetten. Het is daarom belangrijk dat dit op een positieve
manier wordt gestimuleerd. Dat neemt niet weg dat er in het informeel onderwijs ook
sprake kan zijn van uitwassen, een kleine kern, waar het echt mis gaat. Waar je als
kind bijvoorbeeld in het weekend leert dat de Nederlandse samenleving giftig is of
dat wetenschap ook maar een mening is, wordt al het werk dat op reguliere scholen
plaatsvindt ondermijnd.
Het is daarom belangrijk dat datgene wat leerlingen leren in het informele onderwijs
goed aansluit bij het reguliere onderwijs. Als binnen die kleine groep van instellingen
de inspanningen die er op reguliere scholen worden verricht teniet worden gedaan of
zelfs actief worden tegengewerkt, beschouw ik het als onze taak als Kabinet daartegen
op te treden. Ik voel mij daarin gesteund door het coalitieakkoord waarin is opgenomen
dat we sneller ingrijpen bij (informele) onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers
die anti-integratief, antidemocratisch of anti-rechtsstatelijk opereren. En dat we
de mogelijkheden uitbreiden om dat te doen uit en onderzoeken op welke manieren dat
kan.
Ik heb uw Kamer in maart van dit jaar geïnformeerd over de maatregelen in het kader
van vrij en veilig onderwijs, en u beloofd te komen met een agenda tegen anti-integratieve
tendensen binnen informele scholing.1 In deze brief geef ik weer wat de voortgang is op de verschillende maatregelen. Een
overzicht van deze maatregelen is te vinden in bijlage 1. In het eerste deel van de
brief ga ik in op de kern van mijn aanpak: burgerschap. Daarna presenteer ik de maatregelen
die zien op het reguliere, formele onderwijs. In het derde deel ga ik in op de maatregelen
gericht op anti-integratieve antidemocratische of anti-rechtstatelijke tendensen binnen
informele scholing.
Deel I: zonder burgerschap is onderwijs niet vrij en veilig
Een school is een samenleving in het klein. Het is de plek waar we kinderen en jongeren
de handvatten geven om later deel uit te maken van én mee te doen in de maatschappij.
Burgerschap is dan ook een cruciaal onderdeel van de vorming van onze kinderen. De
recent aangescherpte burgerschapsopdracht legt daar ook de nadruk op. Vanaf dit schooljaar
houdt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) hier ook stevig toezicht
op. Zo hebben scholen de plicht om leerlingen kennis van en respect voor de basiswaarden
van de democratie – vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit – bij te brengen en
hun sociale en maatschappelijke competenties te ontwikkelen. Daarnaast moeten zij
zorgdragen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met die basiswaarden,
en voor een oefenplaats voor het omgaan met en het handelen naar die waarden. De wet
schrijft voor dat leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht
hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, beperking
of seksuele gerichtheid.
De wet maakt duidelijk dat burgerschap en veiligheid nauw met elkaar verbonden zijn.
Een vrije en veilige school begint bij een heldere en duidelijke kern van gemeenschappelijke
waarden. Dat wordt geconcretiseerd in de normering die we daar gezamenlijk aan koppelen.
Hierbij gaat het erom dat kinderen onder andere leren dat iedereen gelijkwaardig is,
dat ze begrip hebben voor mensen die andere opvattingen hebben en daar tolerant tegenover
staan, en dat discriminatie niet kan. Het past daarbij dat in Nederland een meisje
op een meisje kan vallen en dat ze daar niet om wordt gepest of buitengesloten. Dat
jongens en meisjes bij elkaar in de klas zitten en op een normale manier met elkaar
omgaan. Daarbij past niet dat een school uitdraagt dat een Nederlandse rechter niet
serieus genomen moet worden. De school moet burgerschap ook actief uitdragen: ook
al mogen scholen binnen de grenzen van de wet hun eigen visie tot uitdrukking brengen,
kinderen mogen geen eenzijdig verhaal horen, maar moeten leren dat er meerdere opvattingen
zijn en dat samen zoeken naar wat je bindt, respect hebben voor elkaars verschillen
en oog hebben voor elkaar de kern is van een democratische samenleving. De school
moet hen respect bijbrengen voor de democratische rechtsstaat. Dat betekent bijvoorbeeld
dat jongens en meisjes leren dat ze gelijkwaardig aan elkaar zijn, maar zo ook behandeld
worden door de school en door medeleerlingen. En dat leerlingen leren hoe ze de Nederlandse
democratische rechtsstaat kunnen versterken door participatie in plaats van ingeprent
te krijgen dat die rechtsstaat niet deugt. Dat geldt niet alleen op school, maar ook
voor vrije en veilige scholing buiten school en uiteindelijk ook voor een vrije en
veilige samenleving. Begin volgend jaar kom ik hierop terug in het kader van mijn
reactie op het Onderwijsraadadvies over onderwijsvrijheid.
Deel II: vrij en veilig formeel onderwijs
In de brief over vrij en veilig onderwijs van 4 maart jl. en het daaropvolgende commissiedebat
van 9 maart (Kamerstuk 29 240, nr. 124) heb ik voor het formele onderwijs aangegeven dat ik de komende tijd aan de slag
wil op drie thema’s, te weten:
1. De lat verder omhoog ten aanzien van vrij en veilig onderwijs, zodat alle leerlingen
en al het onderwijspersoneel zich vrij en veilig voelen;
2. Betere hulp en nazorg voor leerlingen, ouders en personeel als het onverhoopt toch
niet goed loopt, en;
3. Waar nodig eerder en steviger ingrijpen.
Hieronder geef ik weer wat de voortgang is van de verschillende maatregelen die onder
deze thema’s vallen en wanneer de Kamer mogelijke nieuwe wet- en regelgeving mag verwachten.
Tenslotte zet ik uiteen tot welke mogelijke uitwerkingen ik ben gekomen voor de ambitie
uit het coalitieakkoord die zich richt op de verbetering van de veiligheid van onderwijspersoneel
in het funderend onderwijs.
Ook in het mbo is vrij en veilig onderwijs belangrijk. Vrij en veilig onderwijs is
daarom ook onderdeel van de inzet in de Werkagenda mbo, waarover de Minister van OCW
uw Kamer op 20 oktober geïnformeerd heeft.2
1. De lat omhoog op het gebied van vrij en veilig onderwijs
Alle scholen moeten actief, gericht en doorgaand werken aan een duurzaam veilige school.
Een school waarin het vanzelfsprekend is om elkaar aan te spreken op een onveilige
sfeer, bijvoorbeeld wanneer een leerling gepest wordt, of wanneer jongeren denkbeelden
meekrijgen die de rechtsstaat ondermijnen. Waar leraren en docenten worden gefaciliteerd
om leerlingen optimaal te laten leren. Een schoolklimaat dat voorkomt dat er onrust
ontstaat en incidenten plaatsvinden, en waar er wanneer het plaatsvindt adequaat wordt
opgetreden, onder andere door het doen van aangifte bij de politie. Daarbij is het
van belang dat scholen ook oog hebben voor leerlingen wiens positie kwetsbaar is.
We weten dat lhbtiq+ leerlingen, kinderen met een beperking en meisjes vaker worden
gepest.3 Het is belangrijk dat scholen oog hebben voor deze leerlingen wiens positie kwetsbaar
is. Dit kan door gerichte aandacht voor deze groepen binnen generieke interventies,
evenals aanvullende maatregelen speciaal voor deze groepen. Om scholen te helpen bij
vrij en veilig onderwijs voor alle leerlingen, werk ik aan de volgende maatregelen.
Uitbreiding van de jaarlijkse schoolmonitor
Scholen zijn verplicht om ieder jaar de veiligheidsbeleving van leerlingen te meten.
In de praktijk wordt daarvoor een deel van de leerlingen bevraagd. Om een beter beeld
te krijgen van de ervaren veiligheid op school, breid ik de verplichte jaarlijkse
schoolmonitor uit. Deze uitbreiding richt zich enerzijds op een verdieping van de
vragen die worden gesteld en anderzijds op een vergroting van het aandeel leerlingen
dat wordt bevraagd. Scholen zijn nu verplicht een representatief aandeel van de leerlingen
te bevragen, maar een minimum is niet vastgelegd. Ik wil toe naar een monitor die
onder «een zo groot mogelijk deel van de leerlingen» wordt afgenomen. Doordat meer
leerlingen worden bevraagd gaat veiligheid onder een grotere groep leerlingen leven
en kan daardoor het gesprek op school beter gevoerd worden. Bij het uitbreiden van
de monitor zal ik scholierenorganisatie LAKS betrekken, zoals toegezegd aan het lid
De Hoop tijdens het debat van 9 maart. Daarnaast vraag ik daarbij aandacht voor helder
taalgebruik voor leerlingen die de taal minder machtig zijn. Hiermee kom ik tegemoet
aan de toezegging aan het lid Westerveld. Daarnaast breid ik de jaarlijkse schoolmonitor
uit naar onderwijspersoneel. Hierdoor krijgen de school en ook de inspectie een meer
integraal beeld van de ervaren veiligheid in en rond de school. Het sociale veiligheidsbeleid
kan zo beter in samenhang worden geëvalueerd en, indien de resultaten daartoe aanleiding
geven, aangepast. De inspectie zal mogelijke signalen over de veiligheid van het personeel,
die uit deze monitor voortkomen, delen met de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna:
NLA). Een wijziging van de regelgeving voor de monitor wordt op dit moment voorbereid.
De aanpassing van regelgeving voor de uitbreiding van de monitoring van de sociale
veiligheid van leerlingen zal naar verwachting eind 2023 in werking treden. De verplichting
om ook de veiligheidsbeleving van het onderwijspersoneel te monitoren vraagt om een
wetswijziging en zal daardoor naar verwachting een jaar later worden gerealiseerd.
Scholen hoeven in de tussentijd niet te wachten op deze wijziging. Ik zorg dat zij
hier nu al werk van kunnen maken door veiligheid van onderwijspersoneel op zoveel
mogelijk plekken centraal te stellen. En op veel scholen gebeurt dit gelukkig al,
onder andere door veiligheid terug te laten komen in personeelsgesprekken en medewerkertevredenheidsonderzoeken.
Daarnaast heeft veiligheid van onderwijspersoneel onder het risico psychosociale arbeidsbelasting
een plek in de voor werkgevers verplichte risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E).
Dit laatste punt zal ik in gesprek met de sectorraden extra onder de aandacht brengen.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag, als ook vrij & veilig onderwijs
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is verschrikkelijk en kan en mag niet voorkomen.
Leerlingen moeten hier te allen tijde tegen worden beschermd. Het kabinet werkt, onder
coördinatie van de Ministers van OCW en SZW, toe naar een nationaal actieplan tegen
seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. De contouren hiervan zijn
in juni met uw Kamer gedeeld.4 In dit plan is ook aandacht voor hoe in het onderwijs seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld kan worden voorkomen, gesignaleerd of gestopt. Deze doelstelling
zal worden vertaald naar concrete acties en maatregelen, die dit najaar zullen landen
in het definitieve plan. Ik breid de bestaande meld- en overlegplicht seksueel misbruik
uit naar seksuele intimidatie, waarvoor ik een wetsvoorstel in voorbereiding heb.
Voor seksueel misbruik in of rond de school geldt reeds een meld-, overleg- en aangifteplicht
voor besturen. Dit houdt in dat zij bij een mogelijk vermoeden van een incident van
seksueel misbruik onverwijld overleg pleegt met de vertrouwensinspecteur) van de inspectie.
De vertrouwensinspecteur luistert, informeert en adviseert zo nodig over het doen
van aangifte en geeft aan wanneer aangifte verplicht is. Het komt te vaak voor dat
scholen denken dat het bij een incident om seksuele intimidatie gaat waar het eigenlijk
om seksueel misbruik gaat, en er dus aangifte gedaan moet worden. Door de meld- en
overlegplicht uit te breiden met seksuele intimidatie zorgen we ervoor dat de vertrouwensinspecteur
kan bepalen of er sprake is van een redelijk vermoeden van seksueel misbruik of van
seksuele intimidatie. Daarvoor hebben de vertrouwensinspecteurs de juiste expertise.
Ook geven zij aan wat de school vervolgens moet of kan doen. De uitbreiding van de
meld- en overlegplicht zal deel uitmaken van hetzelfde wetstraject als de meldplicht
sociale onveiligheid.
In de brief van maart jl. en het daaropvolgende commissiedebat heb ik ook een meldplicht
bij ernstige incidenten toegezegd. Op dit moment werk ik de meldplicht uit naar het
voorbeeld van het bestaande systeem rondom schorsing en verwijdering, die het schoolbestuur
heeft richting de inspectie. Hierdoor geldt straks ook dat voor ernstige incidenten
een melding moet worden gedaan bij de inspectie. Naast het melden van strafbare feiten,
wordt hierbij ook gedacht aan vermoedens van ernstige bedreiging, discriminatie en
grove pesterijen. De inspectie bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact
op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Deze meldplicht heeft
als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet
daarvan door het bestuur te toetsen. Naar verwachting zal de hiervoor benodigde wetsvoorstel,
zodra een heldere definitie gevonden is van ernstige incidenten in deze context, eind
2023 aan uw Kamer worden aangeboden, zodat deze per 2025 in werking kan treden. Scholen
kunnen, voordat zij straks verplicht zijn dit te doen, nu al een melding maken bij
de inspectie van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen in sommige gevallen
ook terecht bij een vertrouwensinspecteur (zie volgende paragraaf). In communicatie
richting scholen zal ik hen wijzen op deze mogelijkheid.
Daarbij zal ik ook wijzen op de reeds bestaande expertise bij de (vertrouwens)inspectie
op bijvoorbeeld het gebied van radicalisering. Meldingen hierover hebben een signalerend
effect en vormen niet op zichzelf bewijs om in te kunnen grijpen. Na meldingen van
deze aard zal er alsnog «regulier onderzoek» gedaan moeten worden. Daarbij vertrouw
ik ook op het deskundige oordeel van vertrouwensinspecteurs. Ook hierbij zal de inspectie
de meldingen bekijken en zo nodig contact opnemen met de school voor nadere toelichting,
overleg of onderzoek. Daarbij kan dit mogelijkerwijs ook leiden tot nader onderzoek
naar een instelling voor informeel onderwijs zelf, als daarvoor duidelijke aanwijzingen
zijn. Daarvoor is wel voorwaardelijk dat daarvoor een wettelijke grondslag voor de
inspectie wordt gecreëerd. Op de uitdagingen daaromtrent ga ik later in deze brief
nader in.
Ik verwacht uw Kamer dit wetsvoorstel eind 2023 toe te kunnen sturen, zodat de wet
per 2025 in werking kan treden. Naast dit wetstraject werk ik ook aan de bekendheid
van de vertrouwensinspectie. Zo ontvangen alle besturen en scholen dit najaar meer
informatie van de inspectie over het werk van de vertrouwensinspectie.
Daarnaast hebben de leden Kuik en Kuiken de regering verzocht een normenkader met
professionals te ontwikkelen met betrekking tot seksualiteit en grensoverschrijdend
gedrag en een aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag uit te werken.5 Deze motie wordt langs verschillende lijnen uitgewerkt.
Zo is er een communicatietraject opgezet met de sectorraden, Stichting School en Veiligheid
(hierna: SSV) en inspectie om op scholen meer duidelijkheid te creëren over wetgeving
en procedures rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag. Voor scholen wordt zo helder
wat zij enerzijds verplicht zijn te doen op dit thema, en wat hen anderzijds wordt
aanbevolen te doen. Daarnaast is een onderzoek gestart naar de oorzaken van seksueel
grensoverschrijdend gedrag in het onderwijs, waaronder de stijging in het aandeel
meldingen over met taken belaste personen. Het definitieve rapport wordt begin 2024
verwacht en zal daarna aan uw Kamer worden aangeboden. Om de kans op seksueel grensoverschrijdend
gedrag tussen leerlingen en onderwijspersoneel te verkleinen, verken ik tenslotte
mogelijkheden rondom het aanscherpen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor onderwijspersoneel,
waaronder periodieke screening en continue screening. Voor beide varianten is vooralsnog
geen dekking. Los van de inhoudelijke voor- en nadelen, komt een eerste analyse neer
op hoge structurele kosten en relatief lagere eenmalige kosten voor periodieke screening.
Continue screening zal vooral hoge eenmalige kosten met zich meebrengen, en relatief
lagere structurele kosten.
Sociale veiligheid lhbtiq+ jongeren
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stuurt als coördinerend Minister
van Emancipatie dit najaar 2022 de Emancipatienota over de emancipatie van vrouwen
en lhbtiq+ personen aan de Tweede Kamer. Hierin zal ook ingegaan worden op de rol
van scholen in het bevorderen van de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen en studenten,
om zo een veilig klimaat voor alle leerlingen en studenten te creëren. Uit de landelijke
veiligheidsmonitor die op scholen wordt uitgevoerd blijkt dat gevoelens van veiligheid
onder lhbt6-leerlingen recent (tussen 2018 en 2021) verslechterd zijn.7 Dat vind ik een zorgwekkende ontwikkeling. Om scholen extra handvatten te bieden
voor het bevorderen van de veiligheid en acceptatie van deze leerlingen, ondersteun
ik SSV en de Gender en Sexuality Alliances (hierna: GSA’s), samen met de Minister
van OCW. De bewezen effectieve methode van de GSA’s draagt bij aan een vrij en veilig
schoolklimaat. In het voorgezet onderwijs is sinds 2020 de GSA Onderwijsstandaard
ingevoerd, waarbij scholen (met goedkeuring van GSA-leerlingen) kunnen laten zien
wat zij doen om de sociale veiligheid te verbeteren. Daarnaast doet OCW onderzoek
naar wat gepeste lhbtiq+ leerlingen zélf aangeven nodig te hebben om zich veilig te
voelen op school. Dit onderzoek wordt in het najaar van 2022 aan de Tweede Kamer gestuurd.
Veiligheid van onderwijspersoneel
De voorgaande maatregelen zijn met name gericht op leerlingen. Omdat de veiligheid
van zowel het onderwijspersoneel als de leerlingen van groot belang zijn, zet ik in
op het vergroten van de veiligheid voor beide groepen. De wijzigingswet Veiligheid
op scholen (Wet vos) gaat over de veiligheid van leerlingen op school. De school heeft
een zorgplicht voor leerlingen en moet de sociale veiligheid van leerlingen garanderen.
Het schoolbestuur draagt als werkgever echter ook verantwoordelijkheid voor de veiligheid
van het onderwijspersoneel. De sociale veiligheid van medewerkers is geborgd in de
Arbowet. Het schoolbestuur heeft als werkgever op basis van deze wet de verantwoordelijkheid
om psychosociale arbeidsbelasting, waaronder ongewenst gedrag, van het onderwijspersoneel
te voorkomen. Het toezicht hierop vindt plaats door de NLA. De Onderwijsinspectie
en NLA werken samen, wisselen signalen uit en handhaven zo nodig, ieder met eigen
handhavingsinstrumentarium.
In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken om de veiligheid van onderwijspersoneel te introduceren in de sectorwetten.
Anders dan voor leerlingen, geldt echter dat alle werknemers in Nederland beschermd
zijn via de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften die zijn vastgelegd op basis
van de Arbowetgeving. Deze bescherming nog extra opnemen voor onderwijspersoneel in
de sectorwetten leidt tot dubbele wetgeving. Dat is niet doelmatig en leidt tot niet
effectief optreden. Dit zal in de praktijk bovendien leiden tot onduidelijkheid bij
besturen en onderwijspersoneel, omdat dubbele regelgeving tot verwarring leidt, het
toezicht dubbelt en onduidelijk is waarvoor leraren bij wie moeten zijn. Ook zouden
besturen op hetzelfde terrein met twee toezichthouders te maken krijgen, en vindt
handhaving op hetzelfde terrein vanuit verschillende wettelijke regiems en toezichtkaders
plaats. Momenteel spelen met betrekking tot de Arbowetgeving een aantal recente ontwikkelingen
die ook met sociale veiligheid van onderwijspersoneel te maken hebben. Er loopt het
initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks om de vertrouwenspersoon op te nemen in de Arbowet.
In het kader van het nationaal actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
geweld worden de mogelijkheden bekeken voor een wettelijk verplichte gedragscode en
een wettelijk verplichte klachtenprocedure en -commissie voor werkgevers. Zo kan het
doel om de veiligheid van onderwijspersoneel te vergroten op een goede, effectieve
en juridisch wenselijke manier verwezenlijkt worden.
Zoals ik eerder al aangaf, moeten scholen zorgen voor veilige werkomstandigheden van
hun personeel. Indien een personeelslid het vermoeden heeft dat de school deze wettelijke
plicht niet nakomt, en daarmee de arbeidswetten niet naleeft, kan een melding worden
gemaakt bij de NLA.8 Werknemers op de school, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
en ook vakbonden of derden kunnen hier gebruik van maken. Ik wil dat deze mogelijkheid
onder ieder personeelslid in het onderwijs bekend is. Hier ga ik samen met de Minister
van SZW voor zorgen, door dit schooljaar deze informatie, maar ook informatie over
wat de Arbowet op dit punt voorschrijft, te verspreiden onder onderwijspersoneel en
werkgevers. Zo wordt ook tegemoet gekomen aan één van de uitkomsten uit de evaluatie
(2021) van de wijzigingswet Vos, waaruit blijkt dat een groot deel van het onderwijspersoneel
niet op de hoogte is van wat aangaande hun veiligheid in wet- en regelgeving is vastgelegd.
Aan de achterkant werken de onderwijsinspectie en arbeidsinspectie doorlopend samen.
Wat betreft het toezicht zullen beide inspecties verantwoordelijk blijven voor de
wettelijke kaders waarop zij toezicht houden de velden waar zij expertise op hebben:
NLA voor arbeidsomstandigheden, en de Onderwijsinspectie voor onderwijskwaliteit.
Waar dit kan gaan beide inspecties hun samenwerking op dit gebied intensiveren, bijvoorbeeld
qua afstemming en uitvoering van onderzoek. In de praktijk betekent dit dat de Onderwijsinspectie
signalen aangaande de veiligheid van onderwijspersoneel direct doorgeeft aan de NLA
zodat de NLA dit kan gebruiken voor haar risicogerichte toezicht. Hierbij werkt de
Onderwijsinspectie dus als «oren en ogen» van de NLA en kan de NLA zo nodig optreden.
Franse pestwet
In het commissiedebat van 9 maart heb ik na vragen van het lid Beertema uw Kamer toegezegd
onderzoek te doen naar de recent aangenomen Franse wet die pesten strafbaar stelt.
Frankrijk is het eerste en vooralsnog enige Europese land met een speciale «pestwet».
Deze wet geldt voor zowel leerlingen en studenten als docenten en ander onderwijspersoneel.
De straffen lopen uiteen van geldboetes variërend van € 45.000 tot € 150.000 euro
tot gevangenisstraffen variërend van 3 tot 10 jaar, afhankelijk van de ernst van het
pestincident. Daarnaast voorziet de wet in training voor leraren om pesten op school
te voorkomen, en invoering van een «waakzaamheidsplicht» voor sociale mediabedrijven
om intimiderende inhoud te modereren. Volgens de indiener is het doel van de wet niet
om minderjarigen achter slot en grendel te krijgen, maar om een sterke boodschap uit
te dragen dat pesten niet wordt getolereerd en om bewustwording te creëren rondom
de verwoestende effecten van pesten. Het is daarmee voor een belangrijk deel een symbolische
wet.
Het spreekt voor zich dat ik het doel van deze Franse wet, namelijk het bestrijden
van pesten, volledig onderschrijf. Om die reden is in de sectorwetten ook opgenomen
dat scholen verplicht zijn beleid te voeren waarmee pesten wordt tegengegaan, en een
aanspreekpunt te hebben bij wie leerlingen terecht kunnen om hulp te vinden als zij
gepest worden. In de praktijk is dit vaak belegd bij de vertrouwenspersoon of een
zogeheten anti-pestcoördinator. Pestgedrag moet natuurlijk, op een pedagogisch verantwoorde
manier, worden gesanctioneerd. In echt ernstige gevallen is pestgedrag ook nu al in
strijd met de Nederlandse strafwet, bijvoorbeeld als er sprake is van belediging,
stalking en bedreiging, maar ook als het gaat om discriminatie, geestelijke mishandeling
en het plaatsen van onrechtmatige filmpjes en afbeeldingen. Ik zal in overleg treden
met de Minister van JenV om te bezien welke mogelijkheden er zijn om nog meer op te
treden tegen pesters. Begin 2023 kom ik hier bij uw Kamer op terug. Waar ik mij ook
hard voor maak, is dat leraren gestimuleerd worden een training te volgen over hoe
zij pestgedrag kunnen voorkomen en tegengaan, bijvoorbeeld via SSV of aanbieders van
bijscholing. Daarnaast zet ik mij in voor het versterken van de positie van de vertrouwenspersoon
in de school, waar ik later in de brief over uitweid.
Opleidingen en bijscholing
Vrij en veilig onderwijs en burgerschapsvorming vormen een substantieel onderdeel
van de zogenaamde generieke kennisbasis voor de pabo en voor de tweedegraads lerarenopleidingen.
Deze thema’s komen ook in de praktijk aan de orde, zeker wanneer studenten hun ervaringen
tijdens de praktische beroepsvoorbereiding bespreken met de opleiders in de opleiding
of op school. Ook voor kindermishandeling geldt dat het is opgenomen in de kennisbasis
van pabo en tweedegraadsopleidingen. Elke pabo geeft hier zelf invulling aan, bijvoorbeeld
door samenwerking met een GGD of via een eigen module. Voor de tweedegraadslerarenopleidingen
is het thema kindermishandeling verankerd in het bredere concept sociale veiligheid.
Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de toezegging op dit punt aan het lid Westerveld.9
Lerarenopleidingen werken samen aan de ontwikkeling en het up-to-date houden van de
kennisbasis. De afzonderlijke opleidingen vertalen de inhoud van deze gezamenlijke
kennisbasis in de eigen curricula. Deze kennisbases worden periodiek herijkt en gevalideerd
door deskundigen uit het werkveld en door andere deskundigen. Een nieuwe ronde herijking
start vanaf dit studiejaar, zal in het studiejaar 2023–2024 worden afgerond, zodat
de vertaling in de curricula 2024–2025 gerealiseerd kan zijn. Afgesproken is dat de
generieke kennisbasis waarin de algemene aspecten van het leraarschap voor de pabo
en tweedegraads lerarenopleidingen gecombineerd zullen worden in de op handen zijnde
herijkingsronde. Bovendien wordt er door onder andere lerarenopleidingen, SLO en OCW
gewerkt aan een verdere afstemming van de kennisbasis voor de lerarenopleidingen op
de vernieuwingen in kerndoelen en eindtermen in po en vo.
Ondersteuningsstructuur burgerschap
In augustus 2021 is de burgerschapsopdracht voor scholen in het funderend onderwijs
aangescherpt. De maatschappij verwacht dat scholen kinderen opleiden tot volwaardige
burgers die over de competenties beschikken om te functioneren in een democratie.
De waarden die daarbij horen – vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit – behoren
tot de kern van het burgerschapsonderwijs.
Om scholen en lerarenopleidingen te ondersteunen in deze belangrijke wettelijke taak
heb ik samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap per 1 juli 2022
het Expertisepunt Burgerschap (hierna: EB) in het leven geroepen. Het EB wordt gevormd
door SSV, Kennispunt MBO Burgerschap, SLO en ProDemos. Zij ondersteunen besturen,
schoolleiders, docenten en lerarenopleiders onder andere door middel van kennis(bijeenkomsten),
een helpdesk, een overzicht van aanpakken en effectieve methodes en nascholing. De
functionaliteiten van het EB worden de komende maanden uitgebreid. Een volgende stap
is de inzet van burgerschapsexperts die scholen individueel bijstaan bij de vormgeving
van het burgerschapsbeleid. Naar aanleiding van de motie van het lid De Hoop heb ik
het EB gevraagd om methoden die gebruik maken van jonge rolmodellen op te nemen in
het overzicht van aanpakken.10 Zij hebben al een tweetal methoden in het vizier. Stichting School en Veiligheid
zal onder andere voor de lerarenopleiders een interventie ontwikkelen die gericht
is op het moeilijke gesprek in de klas en biedt daarvoor de pedagogische handreikingen.
Hiermee wordt voldaan aan de vraag van de leden De Hoop en Segers.11 Ook de jongerenrechtbanken, waar de motie van het lid Van den Hul aandacht voor vraagt,
zal ik aan het EB doorgeven om op te nemen in dat overzicht. 12 Het is aan scholen en de partijen daaromheen om eventuele financiering hiervan te
organiseren. Tot slot ben ik met het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek in gesprek
om de monitoring van burgerschapscompetenties beter in kaart te brengen. Met name
in het po en mbo zijn daar nog veel stappen te zetten. In de brief over onderwijsvrijheid,
die begin volgend jaar wordt verstuurd, zal ik uw Kamer op de hoogte stellen van de
vorderingen van de ondersteuningsstructuur.
2. Betere hulp voor leerlingen, ouders en onderwijspersoneel
Om ouders, leerlingen en onderwijspersoneel beter te helpen als er iets is voorgevallen,
zet ik in op een tweetal maatregelen: het inrichten van een meldpunt en het versterken
van het klachtenstelsel.
Meldpunt Vrij en Veilig Onderwijs
Over de inrichting van het meldpunt Vrij en Veilig Onderwijs en het bijbehorende pakket
aan maatregelen heb ik u op 14 juli jl. een brief gestuurd.13 Dit onafhankelijke meldpunt is bedoeld om leerlingen, ouders en leraren een plek
te geven waar zij hun zorgen kunnen uiten, bijvoorbeeld wanneer er (nog) niet direct
sprake is van een klacht of wanneer de route van het klachtenstelsel niet mogelijk
is. Zoals ik in die brief heb aangegeven, ben ik sinds afgelopen zomer onder andere
bezig met het opzetten van een expertisenetwerk met partijen uit het klachtenstelsel
en het ontwikkelen van een wegwijzerwebsite/tool die uiterlijk begin 2023 gereed zal
zijn. Daarnaast zal dit najaar een communicatiecampagne starten waarmee informatie
over de klachtenprocedures en het klachtenstelsel voor ouders, leerlingen en onderwijspersoneel
duidelijk en toegankelijk zal worden gemaakt.
Versterking van het klachtenstelsel
Door de inrichting van het meldpunt kunnen snel stappen worden gezet in het beter
helpen van leerlingen, ouders en onderwijspersoneel. Echter zijn er ook maatregelen
nodig om tot een integrale verbetering van het klachtenstelsel te komen. Daarom heeft
onderzoeksbureau Regioplan in de eerste helft van 2022 een onderzoek uitgevoerd naar
het functioneren van het klachtenstelsel in het funderend onderwijs. Het eindrapport
heb ik op 14 juli jl. aan uw Kamer aangeboden als bijlage bij de brief over ontwikkelingen
rondom bovengenoemd meldpunt.
Om te komen tot een betere omgang met meldingen en klachten is een investering in
het klachtenstelsel nodig, aldus de onderzoekers. Zij bevelen aan het klachtenstelsel
op de volgende zes manieren te versterken:
1. Zorg voor beter vindbare en toegankelijke informatie over klachtenprocedures. Voor klagers is het nu vaak niet helder welke stappen doorlopen moeten worden in
een klachtenprocedure en bij wie ze terecht kunnen. Deze informatie moet beter vindbaar
zijn binnen scholen en ook in een toegankelijke taal worden geschreven, aldus de onderzoekers.
2. Zorg in alle scholen voor ten minste één interne en één externe vertrouwenspersoon. Om te borgen dat ouders, leerlingen en personeelsleden altijd terecht kunnen bij
een vertrouwenspersoon die ze als prettig en voldoende onafhankelijk beschouwen is
het van belang om zowel een interne als externe vertrouwenspersoon te hebben, aldus
de onderzoekers.
3. Borg de professionaliteit van interne vertrouwenspersonen beter. Op dit moment hebben interne vertrouwenspersonen vaak naast hun reguliere baan onder
andere te weinig tijd om hun werk goed uit te kunnen voeren, zich te professionaliseren
en kennis uit te wisselen met andere vertrouwenspersonen binnen en buiten de school,
aldus de onderzoekers.
4. Laat scholen verplicht aansluiten bij een van de twee landelijke klachtencommissies. Uit dit onderzoek blijkt dat de professionaliteit en onafhankelijkheid van landelijke
commissies als beter wordt ervaren dan die van interne of lokale klachtencommissies,
aldus de onderzoekers.
5. Zorg voor een snellere afhandeling van klachten. Een snellere afhandeling kan bijdragen aan de genoegdoening van klagers en aan de
onderlinge verstandhouding tussen klager en school(bestuur), aldus de onderzoekers.
6. Maak het advies van klachtencommissies bindend. Scholen zijn niet verplicht opvolging te geven aan de adviezen van klachtencommissies.
Door deze uitspraken wel bindend te maken kan beter gemonitord worden in hoeverre
scholen actie ondernemen naar aanleiding van de klacht, aldus de onderzoekers.
Ik ben erg blij met de uitkomsten van dit onderzoek en ga hier direct mee aan de slag.
Aanbeveling 1 is reeds opgepakt via het maatregelenpakket behorend bij het meldpunt.
Ik ben bezig met een integrale verbetering van het klachtenstelsel door het creëren
van een ultieme opschaalmogelijkheid in het geval dat leerlingen, ouders of leraren
vastlopen met hun klacht binnen de school. Naast een snellere afhandeling (aanbeveling
5) en een mogelijke verplichting aan te sluiten bij een landelijke klachtencommissie,
kijk ik daarbij aansluitend op aanbeveling 6 ook of het mogelijk is een bindend advies
te realiseren. Aansluitend op aanbeveling 2 en 3 wordt middels dezelfde benadering
gewerkt aan de betere positionering van vertrouwenspersonen en de professionalisering
daarvan, zoals toegezegd aan het lid Westerveld. Zeker voor zowel de opschaalmogelijkheid
als de positionering van vertrouwenspersonen is een wetswijziging nodig. Naar verwachting
zal dit wetsvoorstel eind 2023 aan uw Kamer worden aangeboden, zodat eind 2024 dit
wetgevingstraject is afgerond en het implementatietraject van start kan gaan. Zoals
toegezegd in de brief van 14 juli, zal ik uw Kamer eind 2022 opnieuw informeren over
de voortgang rondom het meldpunt en versterking van het klachtenstelsel.
Tot slot heb ik op verzoek van het lid De Hoop belangenbehartiger LBVSO uitgenodigd
hun signalen over onveiligheid op vso-scholen te delen. LBVSO heeft dit op 11 april
jl. gedaan. De input zal worden meegenomen in de uitwerking van verschillende maatregelen,
zoals het meldpunt, de versterking van het klachtenstelsel en de schoolmonitor.
3. Eerder ingrijpen als dat nodig is
Ondanks alle inzet en inspanningen weten we dat er zich altijd onwenselijke situaties
voor kunnen doen. Om tot intensivering van het toezicht op de sociale veiligheid in
het onderwijs te komen, werk ik aan de volgende maatregelen.
Steviger en sneller ingrijpen
De inspectie houdt op basis van de sectorwetgeving toezicht op de sociale veiligheid
op scholen. Zo ontvangt zij van iedere school de resultaten van de verplichte jaarlijkse
schoolmonitor en pakt zij signalen op afkomstig van besturen, schoolleiders, docenten,
ouders en leerlingen. Dit toezicht is met ingang van dit schooljaar geïntensiveerd.
Dit betekent dat tekortkomingen rond de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van
de sociale veiligheid, signalen, en de reactie van de school op risico’s en incidenten,
sneller zullen leiden tot onderzoek en handhavend optreden door de inspectie. Daarnaast
zijn de beslisregels rond herstelopdrachten aangescherpt door de standaard «Veiligheid»
zwaarder te laten wegen, en wordt er door de inspectie een specifieke escalatieladder
uitgewerkt voor sociale veiligheid. Dit kader helpt bij het bepalen van de soort maatregel,
die passend is bij de zwaarte van de tekortkoming. Deze intensivering maakt onderdeel
uit van het bredere wetgevingstraject dat naar verwachting eind 2024 zal worden afgerond.
Wanneer deze wetswijzigingen in 2025 in werking treden, zal de informatie die voort
zal komen uit de meldplicht, de versterking van het klachtenstelsel en de uitbreiding
van de monitoring in het toezicht worden meegenomen in het toezicht van de inspectie.
Tot die tijd houdt de inspectie op basis van de huidige wet (geïntensiveerd) toezicht
zoals hierboven omschreven.
Aandringen op aangifte doen door scholen
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit moet er hard worden opgetreden. Daar hoort
het doen van aangifte bij. Het lid Beertema verzocht om bij onderwijsinstellingen
indringend onder de aandacht te brengen om bij incidenten altijd aangifte te doen
en de rol van aangever van het slachtoffer over te nemen.14 Zoals ik heb toegezegd, hebben mijn ambtenaren er bij de PO-Raad en de VO-raad op
aangedrongen dat scholen altijd aangifte doen wanneer er een redelijk vermoeden is
van een strafbaar feit. Omdat ik dit zo belangrijk vind, zullen mijn ambtenaren en
ik dit onder de aandacht blijven brengen en wil ik werken aan een handelingsprotocol
voor scholen. Op basis van de bestaande en aangekondigde meldplicht (voor respectievelijk
de eerder beschreven ernstige incidenten en seksuele intimidatie) zal ook de inspectie
daar waar dit om een vermoeden van de mogelijkheid van een strafbaar feit gaat scholen
wijzen op het doen van aangifte. Een aangifteplicht vind ik echter te ver gaan, omdat
de uiteindelijke beslissing over het al dan niet doen van aangifte in overleg tussen
school en politie genomen moet worden. Mocht dit in de praktijk onvoldoende leiden
tot aangifte, dan ben ik bereid het alternatief van een overlegplicht (met het oog
op aangifte doen) voor scholen invulling te geven, maar dat vereist eerst een nadere
verkenning.
Deel III: vrije en veilige informele scholing
Naast vrij en veilig onderwijs is het voor mij net zo belangrijk dat leren voor kinderen
buiten de school ook vrij en veilig is. Uit een verkenning van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid uit 2019 blijkt dat informele scholing in het algemeen op
een positieve manier kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Zo kan het bijdragen
aan de eigen identiteitsvorming binnen de Nederlandse maatschappij, de vorming van
het zelfvertrouwen en het leren van sociale vaardigheden. Naast lessen in taal en
religie zien we ook steeds vaker dat aanbieders van informele scholing een breed palet
aan aanpalende activiteiten bieden gericht op bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding en
burgerschapsvorming. Hiermee vervullen zij een belangrijke rol in het leven van jongeren
en hun identiteitsontwikkeling. Er zijn echter de afgelopen jaren ook signalen over
een gering aantal instellingen die boodschappen uitdragen die getuigen van anti-integratieve,
antidemocratische en antirechtsstatelijke denkbeelden en die op termijn kunnen leiden
tot het ontstaan van parallelle samenlevingen. Dit vind ik onwenselijk voor de leerlingen
en schadelijk voor al die informele instellingen die juist wel een positieve bijdrage
leveren. Tegen deze uitwassen wil ik kunnen optreden. Daarom zet dit kabinet in op
het verstevigen van de aanpak rond ernstige incidenten en een aanpak van anti-integratief,
antidemocratisch en anti-rechtstatelijk gedrag en beïnvloeding binnen of vanuit instellingen
die informele scholing verzorgen, zodat we conform het coalitieakkoord sneller kunnen
ingrijpen bij zorgelijke bedreigingen van de rechtsstaat. Geen enkel kind mag leren
dat discriminatie, onverdraagzaamheid en isolationisme acceptabel is. Daar moeten
zij tegen worden beschermd.
De noodzaak om in te grijpen bij die informele scholing die anti-integratief, antidemocratisch
of antirechtstatelijk opereren, is de Kamer al langer bekend.
In een onderzoek van Nieuwsuur en NRC uit 2019 kwam schrijnend naar voren hoe bij
minstens vijftig onderwijsplekken door het hele land anti-integratieve, antidemocratische
en antirechtstatelijke overtuigingen werden opgelegd aan meer dan duizend kinderen.
Volgens de onderzoekers behoren die vijftig instellingen tot een deel van het salafistisch
spectrum waarbinnen sprake kan zijn van problematische gedragingen.15 Het kabinet maakt zich zorgen over deze ontwikkelingen en wil doortastend ingrijpen
tegen deze excessen. Dit geldt uiteraard voor al het huidige en eventueel toekomstige
informele onderwijs waar dergelijke ernstige ondermijnende lessen worden onderwezen,
of het dit nu vanuit een religieuze, extreemrechtse, extreemlinkse of een andere ideologische
overtuiging wordt gegeven. Dit is een probleem dat we bij de wortels aan moeten pakken.
Want juist kinderen zijn ontvankelijk. Dat moet het antwoord zijn op wanneer polarisatie
die plaatsvindt en waar democratische waarden in het gedrang komen.
In 2020 heeft het Verwey-Jonker Instituut in een onderzoek naar een specifieke instelling
heel duidelijk verwoord: kinderen die structureel anti-integratieve boodschappen krijgen
ingeprent, vallen weg in een dogmatisch isolement en raken vervreemd van de wereld
om zich heen.16 Kinderen leerden daar bijvoorbeeld dat de «eigen» groep waaraan ze zich horen te
verbinden alleen kan bestaan bij afwijzing van «de ander» en dat deelname aan de Nederlandse
kerstviering zondig is. Zij ervoeren daardoor psychische problemen, werden belemmerd
in sociale relaties en waren niet langer in staat om mee te doen in onze maatschappij.
Ook in het POCOB-rapport wordt, op basis van gesprekken met experts, vastgesteld dat
kinderen en jongvolwassenen kunnen vervreemden van de samenleving door deze radicale
invulling van informele scholing en daardoor mogelijk belemmerd raken in hun deelname
aan de maatschappij.
In de Kamer leidden deze constateringen steeds weer tot een roep om meer toezicht
en een gedegen aanpak om deze uitwassen de kop in te drukken. Er werd een motie aangenomen
van de leden Kuiken en Becker die verzocht om risicogericht toezicht op informele
scholing17, en een motie van lid Toorenburg met het verzoek te onderzoeken hoe signalen van
kindermishandeling op informele onderwijsinstellingen kunnen worden opgepakt.18
Telkens stuitte de Kamer op juridische en beleidsmatige belemmeringen die concrete
vervolgstappen tegenhielden. Dit kabinet wil zich hier echter niet bij neerleggen
en zoekt naar manieren hoe we wel kunnen komen tot een effectieve aanpak. In het coalitieakkoord,
is opgenomen dat sneller wordt ingegrepen bij (informele) onderwijsinstellingen die
anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk opereren en dat de mogelijkheden
om dat te doen worden uitgebreid. Daarbij wordt onderzocht hoe dat mogelijk is.
In mijn brief aan de Kamer in maart jl. heb ik in dat kader aangegeven te zullen komen
met een agenda waarmee ik deze belofte uit het coalitieakkoord verwezenlijk. Hieronder
schets ik de contouren van deze beleidsagenda vrije en veilige informele scholing,
waarbij ik inzet op twee thema’s: a) kwaliteitsverbetering van informele scholing
en b) verbetering van toezicht op informele scholing.
Deze brief is een eerste stap en bevat de visie en agenda op de uitwerking van het
punt uit het regeerakkoord dat beoogt signaalgestuurd toezicht te organiseren op die
gevallen waar sprake is van anti-rechtstatelijk, antidemocratisch en anti-integratief
informele scholing. De uitwerking van de visie volgt begin 2023 waarna wetgeving wordt
voorbereid ten behoeve van een internetconsultatie.
Voordat ik nader inga op de maatregelen uit deze beleidsagenda wil ik hieronder eerst
kort stil staan bij de uitkomsten uit het advies dat ik ter voorbereiding op de agenda
aan de landsadvocaat heb gevraagd. Het advies gaat zowel in op de definitie van problematisch
gedrag (waar ook de anti-integratieve activiteiten op informele onderwijsinstellingen
onder vallen) als op de manieren waarop we zicht kunnen krijgen op informele onderwijsinstellingen
en op de instrumenten die we kunnen inzetten om antirechtstatelijke activiteiten tegen
te gaan.
1. Bestaand beleid en maatregelen om anti-integratieve, antidemocratische en antirechtstatelijke
uitingen in den brede aan te pakken en uitkomsten advies landsadvocaat
Nederland is een tolerant en vrij land. Dat moeten wij koesteren. Maar wij kunnen
niet tolerant zijn jegens intolerantie of jegens diegenen die onze democratische waarden
en rechtsstaat (dreigen te) ondermijnen of zelfs omver willen werpen. Er zijn daarom
door het vorige en het huidige kabinet stevige maatregelen ingezet om antidemocratische
en antirechtsstatelijke tendensen daadkrachtig tegen te gaan. Deze tendensen doen
zich helaas niet alleen voor bij een zeer selecte groep binnen het informeel onderwijs,
maar komen binnen onze gehele maatschappij voor. Dat vergt dan ook een breed en effectief
in te zetten instrumentarium. Daarom zijn per 1 januari 2022 de mogelijkheden verruimd
om organisaties die onze democratische rechtsstaat (dreigen te) ontwrichten te kunnen
verbieden en ontbinden, onder meer door de bewijslast voor het Openbaar Ministerie
te verlichten. Door invoering van een bestuursverbod na verbodenverklaring en aangescherpte
strafbaarstelling bij overtreding, is ook de sanctionering flink aangescherpt (Stb. 2021, nrs. 310 en 346). Daarnaast werkt de Minister van Justitie en Veiligheid aan een krachtige aanpak
van maatschappelijke organisaties die door hun activiteiten onze democratische rechtsstaat
(dreigen te) ondermijnen. Dat gebeurt allereerst doordat burgemeesters en het Openbaar
Ministerie inzicht kunnen krijgen in geldstromen naar maatschappelijke organisaties,
waaronder instellingen die informeel onderwijs aanbieden. Bovendien krijgt het Openbaar
Ministerie nieuwe mogelijkheden om via de rechter stevig bij maatschappelijke organisaties
in te grijpen, indien hun gedragingen daartoe aanleiding geven en de omstandigheden
daartoe noodzaken. Denk hierbij aan het opleggen van dwangsommen, het verbieden van
bepaalde donaties of activiteiten en het bevriezen van gelden. Daarmee wordt ook uitvoering
gegeven aan de motie Becker c.s. die uw Kamer met een brede meerderheid heeft aanvaard
(Kamerstuk 35 228, nr. 7). U kunt de daartoe strekkende nota van wijziging nog dit jaar verwachten. Indien
informeel onderwijs overgaat in strafbaar handelen zal daartegen stevig worden opgetreden.
Te denken valt aan (online) uitlatingen die de openbare orde kunnen verstoren (zoals
opruiing (artikel 131 Sr)) of het verspreiden van opruiende stukken, bijvoorbeeld
door opruiend lesmateriaal ter beschikking te stellen aan leerlingen of via het internet
breed toegankelijk te maken (artikel 132 Sr). Ook kan worden gedacht aan (online)
uitlatingen die de openbare orde kunnen verstoren en een discriminerend karakter hebben
(zoals groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld of het
verspreiden van dergelijke uitingen (artikelen 137c tot en met 137e Sr)). De aanpak
van deze discriminatiedelicten heeft de volle aandacht van het Openbaar Ministerie.
Met daadkrachtig strafrechtelijk optreden kan worden voorkomen dat met misbruik van
het recht op vrijheid van meningsuiting tweespalt in de samenleving wordt gezaaid.
Strafrechtelijke handhaving is ook mogelijk wanneer in het kader van informeel onderwijs
gewelddadige afbeeldingen worden vertoond aan kinderen beneden de leeftijd van zestien
jaar, indien zo’n afbeelding schadelijk is te achten voor kinderen van die leeftijdscategorie
(artikel 240a Sr).
In het advies van de landsadvocaat komt naar voren dat er een aantal maatregelen zijn
die kunnen worden ingezet om extreme gevallen van anti-integratieve, antidemocratische
en antirechtstatelijke uitingen aan te pakken. Dit zijn: 1) het verbod op organisatie,
2) strafrechtelijk ingrijpen, 3) reguliere openbare ordebevoegdheden, 4) het gebiedsverbod
en 5) risicogericht onderzoek.
Naast de bestaande maatregelen om middels ingrijpen en toezicht anti-integratieve,
antidemocratische en antirechtstatelijke lesactiviteiten aan te pakken, heeft de landsadvocaat
de volgende mogelijke nieuwe maatregelen in zijn advies betrokken: 1) de verdere uitbreiding
van het verbod op organisatie, 2) de ontwikkeling van nieuwe strafbaarstellingen,
3) de uitbreiding van het gebruik van de VOG naar personen betrokken met informele
scholing, 4) het opstellen van een nieuwe wettelijke norm met toezicht door de inspectie,
en 5) het uitbreiden van de meldplicht uit de Wpo en Wvo.
De eerste twee mogelijke maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van mijn
collega’s van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Naar het oordeel van de landsadvocaat zal – vanwege het geldende mensenrechtelijk
kader – een verdere verruiming van het verbod op organisatie waarschijnlijk niet houdbaar
zijn. Om diezelfde reden acht de landsadvocaat het evenmin een reële mogelijkheid
om bestaande strafbaarstellingen te verruimen of nieuwe strafbaarstellingen te introduceren
om antidemocratische, anti-integratieve of antirechtsstatelijke scholing tegen te
gaan. Hoewel deze verdere uitbreiding volgens het advies van de landsadvocaat ver
strekt, is er de afgelopen jaren al veel in werking gezet om ondermijning van onze
democratische waarden en rechtsstaat tegen te gaan. De opties om het gebruik van de
VOG uit te breiden en om een nieuwe wettelijke norm op te stellen met signaalgericht
toezicht door de inspectie wordt verderop in deze brief uitgewerkt. Als het gaat om
een eventuele uitbreiding van de meldplicht naar antidemocratische, anti-integratieve
of antirechtsstatelijke denkbeelden, betwijfelt de landsadvocaat of dit proportioneel
is (iedere school zal hierover beleid moeten vormen) ten opzichte van de omvang van
het probleem. Het kan bovendien de vertrouwensrelatie tussen leerling en leraar onder
druk zetten. Dat zou daarom nader onderzoek vergen. Voor hier op ingegaan kan worden,
moet eerst een juridisch houdbare definitie gevonden worden van informeel, anti-integratief,
antidemocratischen antirechtstatelijk onderwijs.
Om te komen tot een wettelijke norm die toezicht op de excessen van anti-integratieve,
antidemocratische en antirechtstatelijke activiteiten bij informele scholing mogelijk
maakt, is een scherpe juridische definitie van het probleem randvoorwaardelijk. In
die lijn is aan de landsadvocaat gevraagd om een juridische definitie te geven van
het begrip «problematisch gedrag», waar de activiteiten onder vallen. Met het advies
van de landsadvocaat over de definitie wordt een eerste stap gezet met de invulling
van de motie van het lid Becker.19 De landsadvocaat geeft aan dat er nog geen juridische definitie van «problematisch
gedrag» bestaat en dat een overkoepelende juridische definitie niet zal kunnen worden
gegeven. In de context van problematisch gedrag bij informele scholing kan dit wel
en geeft de landsadvocaat aan dat de specifieke norm toegesneden moet worden op de
groep waar het probleem zich voordoet, om te voorkomen dat de rechter een getroffen
maatregel bij overtreding van de norm als disproportioneel zal beoordelen; het is
immers een beperkt aantal organisaties waar mogelijke zorgen om zijn. Hier sluit ik
mij bij aan. Uiteraard moet de norm rekening houden met de strikte grenzen vanwege
bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging
en de democratische rechtstaat.20
In het advies beperkt de landsadvocaat zich tot de definitie van informele scholing
die eerder in de Verkenning informele scholing is gebruikt: «Scholing die buiten formele
schooluren en buiten het reguliere onderwijs wordt georganiseerd door private partijen
en die zich richt op taal, cultuur en/of religie voor kinderen tussen de 5 en 16 jaar».
Deze definitie reikt verder dan groepen waar het probleem zich voordoet. Ik gebruik
daarom de komende maanden om te onderzoeken of tot een afgebakende definitie gekomen
kan worden waarbij, zoals de landsadvocaat benadrukt, gewaakt wordt voor ongeoorloofd
onderscheid. Die definitie kan dan de basis vormen voor de verder in deze brief aangekondigde
acties met betrekking tot toezicht op informele scholing. De bedoeling is om signaalgestuurd
toezicht te houden op instellingen die onder de reikwijdte van de wet vallen. Op die
manier wordt voorkomen dat instellingen die een positieve invloed hebben, onnodige
bemoeienis van de overheid te verduren krijgt. De definitie wordt de komende maanden
ingevuld. Deze zal begin 2023 (eerst) aan uw Kamer worden voorgelegd alvorens er een
wet kan worden gemaakt waarin deze definitie en daarmee samenhangende wetgeving voor
internetconsultatie uitgaat en uiteindelijk later aan uw Kamer wordt aangeboden.
2. Beleidsagenda informele scholing
Ik ben verheugd dat mede op basis van de inzichten van de landsadvocaat nu een beleidsagenda
is opgesteld met als doel dat elk kind ook buiten het regulier onderwijs op een veilige
manier kan leren en ontwikkelen. Daarbij hoort allereerst (a) een mate van kwaliteit
bij informele scholing en die o.a. ook gericht is op het versterken van burgerschap.
Daarnaast is (b) signaalgericht toezicht op specifieke plekken rond informele scholing
essentieel, zodat ingegrepen kan worden als dat nodig is wanneer instellingen antirechtstatelijk,
antidemocratisch dan wel anti-integratief opereren.
A. Kwaliteitsverbetering bij informele scholing
Democratisch burgerschap is een cruciaal onderdeel van vrij en veilig onderwijs en
van een weerbare maatschappij. Ik ben mij ervan bewust dat de burgerschapsopdracht
een verplichting is binnen het reguliere onderwijs en niet voor informele scholing.
Kinderen zijn er echter bij gebaat als naschoolse activiteiten en identiteitsvorming
aansluit bij de lessen die ze op school leren. Daarom willen we graag in gesprek met
partijen die informele scholing aanbieden bezien of er een wens is tot samenwerken,
bijvoorbeeld door het verbeteren van het lesmateriaal. Samen met de Minister van SZW
gaan we in gesprek met betrokken organisaties over vormen van zelfregulering. Ik kom
hierop bij uw Kamer terug, begin 2023.
Ik ben mij ervan bewust dat, bij het gros van de instellingen die informele scholing
verzorgen, wordt geleund op de inzet van vrijwilligers. Dit neemt niet weg dat het
belangrijk is om binnen informele scholing aandacht te hebben voor burgerschap. Daarvoor
is behulpzaam dat er goed opgeleide vrijwilligers voor de groep staan die een open
en veilige sfeer creëren en les geven met behulp van verantwoorde lesmethoden. Uit
mijn gesprekken met het veld is gebleken dat instellingen vanuit verschillende culturele
en levensbeschouwelijke hoeken in dit opzicht beter inzicht nodig hebben en soms ook
hulp wensen. Deze verbetering kan echter alleen worden gerealiseerd als de instellingen
zelf ook tijd en energie in deze opgave willen steken. Ik ben dan ook blij met het
initiatief dat enkele partijen vanuit de informele scholing hierin al hebben genomen
en betrek dit bij de verdere gesprekken komende maanden.
• Lesmateriaal
Door sommige informele onderwijsinstellingen wordt aangegeven dat in de praktijk sprake
is van verouderd lesmateriaal, waarbij de kwaliteit te wensen overlaat. Ook heeft
burgerschapsonderwijs nog niet overal een plek gekregen. Komende maanden ga ik het
veld helpen om tot beter materiaal te kunnen komen. Uitgevers hebben daarbij een grote
rol. Ik ben al met hen in gesprek, om te zien waarom dergelijke initiatieven nog niet
van de grond zijn gekomen. Uit de eerste gesprekken met uitgevers lijkt met name de
gebrekkige vraag, en als gevolg daarvan het niet terug kunnen verdienen van de kosten
door uitgevers, het grootste struikelblok te zijn. Veldpartijen geven echter aan dat
er wel degelijk een wens is voor beter lesmateriaal, maar dat er weinig geld is om
hier voor in te zetten. Komende maanden wil ik met uitgevers en veldpartijen een concreet
plan hebben gemaakt over hoe de huidige impasse te doorbreken valt. Ik daag daarbij
uitgevers en veldpartijen uit de handschoen op te pakken en met mij vaart te maken.
Ik informeer uw Kamer over de resultaten in het begin van het eerste kwartaal van
2023.
• Pilots met veldpartijen
Uit gesprekken met een aantal grote gemeentes blijkt dat ook op lokaal niveau initiatieven
aan het ontstaan zijn om de kwaliteit van het informele lesmateriaal te verbeteren.
Ik zal in gesprek gaan met deze lokale partijen en gemeenten om te kijken wat goede
manieren zijn om te komen tot een kwaliteitsverbetering die aansluit of aanvult op
bovengenoemde opties. Daartoe denken we met veldpartijen, gemeenten, het Ministerie
van SZW, experts en reguliere onderwijsinstellingen aan de vorm van een aantal pilots
de komende maanden, voor een vollediger en toegankelijker burgerschapsaanbod op informele
onderwijsinstellingen.
Toezicht en ingrijpen bij informele scholing
In het rapport van de landsadvocaat zijn aanvullende maatregelen als het inzetten
van de inspectie van het onderwijs, het invoeren van een meldplicht en het meenemen
van lesmateriaal bij toezicht in het advies meegenomen. In het belang van de veiligheid
van elk kind binnen informele scholing en gezien de eerdere wensen van uw Kamer wil
ik elk mogelijk (nieuw) instrument zo optimaal mogelijk benutten. Het gaat mij er
daarbij vooral om dat we daar waar nodig tijdig onverantwoorde risico’s in zicht krijgen
zodat we in het belang van leerlingen daarop kunnen acteren. Daarom zal ik de komende
tijd werken aan de uitwerking van wetgeving. Het spreekt voor zich dat ik daarbij
uiterst zorgvuldig en nauwgezet te werk ga om er zeker van te zijn dat ik effectieve
wetgeving ontwikkel die vorm krijgt binnen bestaande grondwettelijke kaders. Onderdeel
van de beoogde wetgeving is conform het advies van de landsadvocaat het aanwijzen
van de Inspectie van het Onderwijs om signalen verder te kunnen verdiepen in geval
van melding van antidemocratisch, antirechtstatelijk of anti-integratief onderwijs.
Dit zal hand in hand gaan met daarnaast een verkenning rond wat gemeentes hierin kunnen
toevoegen, zodat we zowel de expertise van de inspectie als van gemeentes gebruiken
in het vrij en veilig houden van ons (informeel) onderwijs.
Volgens de huidige wetgeving is de inspectie niet bevoegd om toezicht te houden op
zeer onwenselijke vormen van informele scholing. Maar er is ook geen andere toezichthouder
aangewezen die dit toezicht wel kan uitvoeren. Onderdeel van de plannen is daarom
om de inspectie in de toekomst signaalgericht toezicht te kunnen laten houden op specifieke
uitwassen bij instellingen die informele scholing verzorgen. Ik besef dat dit een
nieuwe taak is voor de inspectie waar zij nu nog niet op berekend zijn. De inspectie
geeft aan de uitvoering van effectief toezicht op de ongewenste vormen van informele
scholing als zeer complex te zien en daarvoor moet in de uitwerking nadrukkelijk aandacht
zijn. Daarom zal ik de komende tijd goed in gesprek gaan met de inspectie over de
juiste invulling van haar taken en het zo effectief mogelijk toezicht te kunnen houden
op enkel en alleen de zeer ongewenste vormen van informele scholing. Ik zie de rol
van de inspectie voor me op basis van concrete signalen die voortkomen uit meldingen.
De instellingen die het goed doen wil ik niet belasten met onnodig toezicht. Het zal
het naar verwachting om een beperkt aantal instellingen voor informele scholing gaan.
Ik leg uw Kamer een eerste uitwerking van het signaalgericht toezicht door de inspectie
in het eerste kwartaal van 2023 voor. Daarna gaat het wetsvoorstel ter internetconsultatie.
Ik heb de ambitie om conform coalitieakkoord nog deze kabinetsperiode een wetsvoorstel
in werking te laten treden. Daarbij moet gezegd dat uit discussies afgelopen jaren
is gebleken dat dit geen gemakkelijke opgave is. Ik wil de opdracht uit het regeerakkoord
daarom zo voortvarend mogelijk oppakken.
In het verlengde daarvan werk ik tevens aan het voornemen uit het coalitieakkoord
om te komen tot een verbod op het gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische
of anti-rechtsstatelijke waarden aanleren. Het spreekt voor zich dat hierbij de grondwettelijke
en verdragsrechtelijke randvoorwaarden nauwkeurig in acht zullen worden genomen. Ook
voor dit traject kom ik met een uitwerking in het eerste kwartaal van 2023.
Meldmogelijkheid
We vinden het belangrijk dat ouders, leerlingen en leraren die zich zorgen maken over
informele scholing zich bij een onafhankelijke instantie kunnen melden en zich daar
uit kunnen spreken. Om een beeld te krijgen van mogelijke misstanden in het informeel
onderwijs, is er reeds een meldpunt opgericht. Dit meldpunt is puur gericht op het
inzicht krijgen in mogelijke misstanden. De komende tijd zal gewerkt worden aan de
bekendheid van het meldpunt. Het uiteindelijke doel is om het meldpunt te koppelen
aan het inspectietoezicht, zodat er ook echt wat gedaan kan worden met de signalen
die binnenkomen. Dit toezicht kan alleen georganiseerd worden als er een heldere definitie
van wat informeel- en anti-integratief-, antidemocratisch- en antirechtstatelijk onderwijs
is. Dat is randvoorwaardelijk. De definitie, die binnen de wettelijke kaders moet
vallen, wordt begin 2023 aan de Kamer voorgelegd. Op basis daarvan wordt de wet vormgegeven.
VOG voor medewerkers van informele onderwijsinstellingen
Binnen het reguliere onderwijs vereisen we van medewerkers een VOG omdat ze met kwetsbare
groepen werken. Dat doen we in veel andere sectoren ook. Op informele onderwijsinstellingen
werken medewerkers met exact diezelfde groepen maar is er geen VOG vereist. Dat vind
ik onverstandig. Ook hier wil ik verandering in brengen. In mijn brief die u aan het
begin van het eerste kwartaal van 2023 ontvangt zal ik u over de eerste stappen die
ik heb gezet informeren.
Tot slot
Ik heb vertrouwen in de hierboven gepresenteerde acties en maatregelen gericht op
vrije en veilige scholing, zowel binnen het reguliere onderwijs als binnen informele
scholing. Ik reken erop dat de uitvoering van deze maatregelen ervoor gaat zorgen
dat elke leerling en al het onderwijspersoneel zich vrijer en veiliger gaan voelen,
niet alleen op school maar ook daarbuiten. Dit stelt onze kinderen en jongeren beter
in staat te functioneren in en deel te nemen aan de Nederlandse samenleving, en die
samenleving vorm te geven. Daarvoor moet de basis op school én in andere vormen van
onderwijs gelegd worden.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs