Brief regering : Stand van zaken jeugdzorg
31 839 Jeugdzorg
Nr. 914
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN DE MINISTER
               VOOR RECHTSBESCHERMING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2022
Ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 21 november 2022 (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 180) informeren wij u met deze brief over de voortgang van onze aanpak voor verbetering
                  van de jeugdhulp, inclusief jeugdbescherming en jeugdreclassering.
               
Veel ouders, jongeren, professionals, aanbieders, gemeenten en het rijk maken zich
                  zorgen om het welzijn van jeugdigen en gebrek aan tijdige passende hulp voor de meest
                  kwetsbare kinderen en jongeren. Ook in de media en uw Kamer worden de knelpunten in
                  het stelsel terecht vaak geagendeerd. Dit vereist structurele wijzigingen in het jeugdhulpstelsel
                  en in de jeugdbeschermingsketen.
               
In onze brief «Hervormingen jeugdzorg» (Kamerstuk 31 839, nr. 853) van afgelopen mei hebben wij dan ook de noodzaak voor stevige hervormingen aangegeven
                  langs vijf leidende principes:
               
1) Wij zetten in op passende zorg voor de meest kwetsbare kinderen.
2) Het is noodzakelijk de veerkracht van kinderen en gezinnen in hun normale dagelijkse
                        leven te versterken.
                     
3) Wij willen minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg voor jeugdigen1.
4) Verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg is van groot belang*.
5) Wij willen dat jeugdzorg een effectieve samenwerkingspartner is die goed aansluit
                        bij de andere domeinen waar gezinnen mee te maken hebben zoals onderwijs, wonen, werk,
                        schulden en volwassenen-ggz.
                     
Naast inhoudelijke verbeteringen zijn ook dringend verbeteringen nodig in de randvoorwaarden
                  voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel:
               
a) Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en de financiën.
b) De arbeidsmarkt jeugdzorg verbeteren.
c) Meer samenhang in bestuurlijke en financiële verhoudingen.
Op dit moment zijn we hard aan de slag om deze leidende principes te vertalen onder
                  meer in de Hervormingsagenda jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
                  Doelstellingen die we onszelf hebben gesteld voor de Hervormingsagenda zijn het verbeteren
                  van passende jeugdzorg en kwaliteit voor kinderen en gezinnen en het op lange termijn
                  betaalbaar houden van het stelsel. We hadden deze Hervormingsagenda graag voor het
                  WGO gereed gehad. Het vereist echter nog enige tijd om de maatregelen goed af te stemmen
                  met alle partijen en hun achterbannen. Streven is dat de agenda eind dit jaar gereed
                  is voor besluitvorming.
               
Daarnaast wordt de afspraak voor aanvullende besparingen van € 511 miljoen uit het
                  Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) nader uitgewerkt. Deze aanvullende maatregelen zijn een Rijksverantwoordelijkheid.
                  De voorstellen bespreekt het kabinet de komende tijd in samenhang met en parallel
                  aan de Hervormingsagenda.
               
Met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming worden structurele verbeteringen
                  aangebracht in de keten van de jeugdbescherming3. Het beoogt een fundamenteel andere manier van werken in de kind- en gezinsbescherming
                  zodat gezinnen en kinderen waar onveiligheid speelt of wanneer een ontwikkelingsbedreiging
                  van een kind aan de orde is, eerder en beter geholpen worden. Samen met de bestuurlijk
                  portefeuillehouder van de VNG zijn wij opdrachtgevers van de programmatische aanpak
                  om toe te werken naar het Toekomstscenario. In bijgaande rapportage treft u de voortgang
                  van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming van de afgelopen periode. Hierbij
                  wordt voortgebouwd op de gelegde fundamenten vanuit het programma Geweld hoort nergens
                  thuis. Tevens treft u in de rapportage welke concrete stappen het komend half jaar
                  zullen volgen om het scenario versneld te realiseren op de vorming van het Regionaal
                  Veiligheidsteam (RVT), de versterking van de lokale teams en het gezinsgericht werken,
                  waarover u reeds bent geïnformeerd4.
               
Het aantal proeftuinen waarin het Toekomstscenario beproefd wordt, wordt nog dit jaar
                  uitgebreid van 6 naar 11. Via vierjaarlijkse koersgesprekken volgt het programma de
                  voortgang en op basis van de behoeften wordt ondersteuning geboden. Ook deze ronde
                  vindt dit najaar plaats. Met de bestaande proeftuinen worden afspraken gemaakt over
                  de vervolgstappen die vanuit de wens tot versnelling nodig zijn.
               
Vooruitlopend op de Hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
                  met daarin structurele maatregelen zijn wij hard aan de slag met diverse acties om
                  nu al betere zorg en bescherming te kunnen leveren. Deze brief informeert u hierover
                  en over de stand van zaken met betrekking tot wetgeving, onderzoek, moties en toezeggingen.
               
De opbouw van de brief is als volgt:
– Paragraaf 1: Een merkbaar betere dagelijkse praktijk en lopende wetstrajecten
– Paragraaf 2: Stand van zaken interbestuurlijk toezicht
– Paragraaf 3: Onderzoeken
– Paragraaf 4: Moties en toezeggingen
1. Een merkbaar betere dagelijkse praktijk van zorg voor de jeugd
               
1.1 Passende zorg is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren
               
Uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten jeugdhulp is in voorbereiding5
Langs twee sporen wordt het systeem van de gesloten jeugdhulp veranderd. Het eerste
                  spoor is de af- en ombouw van de huidige gesloten jeugdhulp accommodaties naar regionaal
                  georganiseerde kleinschalige voorzieningen. Het tweede spoor heeft als eindstation
                  nul gesloten plaatsingen, dat wil zeggen dat eventuele noodzakelijke vrijheidsbeperkende
                  maatregelen uiteindelijk niet meer gepaard gaan met plaatsingen in gesloten accommodaties.
               
Deze veranderingen moeten zich op een gecontroleerde wijze voltrekken. De continuïteit
                  van zorg aan jongeren in de gesloten jeugdhulp mag niet onder druk komen te staan.
                  Eerder hebben we hierover een toezichtsignaal van de Jeugdautoriteit ontvangen. Dat
                  was voor ons reden om – gezamenlijk met de VNG en in overleg met Jeugdzorg Nederland
                  – de Jeugdautoriteit (JA) advies te vragen om te komen tot een actueel beeld van de
                  capaciteit en bezetting van gesloten jeugdhulpaanbieders, de herkomst van de jongeren
                  bij deze betreffende aanbieders, een scenarioschets voor verdere afbouw en een overzicht
                  van aanbod van door hen geleverde zorg per aanbieder. De rapportage van de JA die
                  wij bij deze brief hebben gevoegd geeft een helder overzicht van de dalende capaciteit
                  en bezetting bij gesloten jeugdhulpaanbieders: de beschikbare capaciteit van de gesloten
                  jeugdhulp is afgenomen naar 684 plaatsen, waar ruim 500 jongeren verbleven. Dit is
                  een positieve ontwikkeling, de beweging om nul jongeren gesloten te plaatsen is dus
                  volop ingezet.
               
Tegelijkertijd roept het rapport ook diverse vragen op. Wat is de verklaring voor
                  het relatief hoge aanbod op plekken waar minder vraag is? En wat zeggen de capaciteit
                  en bezettingsgraden over het benodigde aanbod van gesloten jeugdhulp en alternatieven?
               
De JA constateert dat landelijke regie noodzakelijk is en dit advies volgen wij. In
                  december komen wij daarom met het toegezegde uitvoeringsplan om te zorgen voor een
                  gecontroleerde transformatie. Het is van belang om op landelijk niveau een zo helder
                  mogelijk beeld te schetsen wat nodig is voor deze af- en ombouw van gesloten jeugdhulp
                  naar kleinschalige regionaal georganiseerde voorzieningen. Daartoe hebben wij, naast
                  dit onderzoek van de JA, onderzoeken uitgezet naar de wenselijkheid van een specialistisch
                  alternatief voor de regionaal georganiseerde gesloten jeugdhulp en naar de financiële
                  effecten van de transformatie van de gesloten jeugdhulp.
               
Wij nemen samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland regie om met de coördinerende gemeenten
                     en aanbieders volgende maand bestuurlijke afspraken te maken over:
                  
– het bovengenoemde uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten jeugdhulp;
– het maken van (boven)regionale routekaarten met daarin een plan van aanpak en een
                           planning voor de af-en ombouw; en
                        
– het naast elkaar leggen van deze (boven)regionale routekaarten.
De uitkomsten van de onderzoeken en de bestuurlijke afspraken delen wij met uw Kamer
                     waar mogelijk in december maar uiterlijk in januari, samen met het uitvoeringsplan.
                  
Voor acute continuïteitsproblematiek bij aanbieders blijft het draaiboek «Continuïteit
                  Jeugdhulp» gelden dat het Rijk in juli 2021 heeft opgesteld in samenwerking met de
                  VNG, de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ) en de JA. Aangezien de
                  situatie rondom aanbieders nog precair is, verlengen wij de subsidieregeling «Continuïteit
                  cruciale jeugdhulp» tot 2024. Hiermee kan tijdelijk liquiditeitssteun worden geboden
                  aan aanbieders van cruciale jeugdzorg in financiële problemen.
               
Stand van zaken Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp
Het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 35 833) is gereed voor plenaire behandeling in uw Kamer. Doel van dit wetsvoorstel is het
                  verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen die op basis van een rechterlijke machtiging
                  in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zijn geplaatst. Zo wordt de mogelijkheid
                  om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen met meer waarborgen omgeven. Daarbij
                  is het uitgangspunt het «nee, tenzij beginsel»: deze maatregelen worden niet toegepast,
                  tenzij er voor de jeugdige geen minder bezwarende alternatieven zijn, de maatregel
                  evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is.
               
Wet Verlenging duur pleegzorg en vervallen van de verleningsbeschikking bij machtigingen
                     tot uithuisplaatsing en gesloten jeugdhulp
De Wet verlenging duur pleegzorg en vervallen van de verleningsbeschikking bij machtigingen
                  tot uithuisplaatsing en gesloten jeugdhulp6 treedt in werking op 1 januari 2023. Deze wet regelt onder meer dat pleegkinderen
                  standaard tot hun 21e jaar in een pleeggezin mogen verblijven. Samen met de VNG, Jeugdzorg Nederland en
                  de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen wordt een nieuwe handreiking voor pleegzorg
                  ontwikkeld. In deze handreiking zullen wij in ieder geval aandacht hebben voor de
                  bijzondere kosten na 18 jaar, toeslagen en de inzet van deeltijdpleegzorg.7 Gemeenten, aanbieders en pleegouders zijn hier actief bij betrokken. Naar verwachting
                  zal deze handreiking in het voorjaar van 2023 gereed zijn.
               
Daarnaast hebben wij, zoals verzocht in de gewijzigde motie van het lid Ceder c.s.,
                  contact opgenomen met onze collega voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over
                  het vergunningsvrij bouwen van «tiny houses» voor oudere pleegjongeren in de achtertuin
                  van hun pleegouders, om zo de overgang naar zelfstandig wonen te vergemakkelijken8. Onder de huidige Omgevingswet is dat alleen voor een mantelzorggebouw mogelijk.
                  Wij voeren momenteel het gesprek met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
                  Ordening over de mogelijkheid om pleegzorg mee te nemen in de nieuwe Omgevingswet.
                  Over de voortgang zullen wij uw Kamer informeren.
               
Intensivering in de acute jeugd-GGZ
In april 2021 is € 50 miljoen beschikbaar gekomen voor de acute jeugd-ggz. Deze middelen
                  zijn toegekend nadat in december 2020 de eerste signalen binnenkwamen over toename
                  van het aantal crisismeldingen en escalerende psychische problematiek als gevolg van
                  corona. De middelen kunnen aangewend worden voor een bijdrage aan tijdelijke uitbreiding
                  van jeugd ggz crisiscapaciteit (ambulant en klinisch) en verminderen van druk op de
                  acute jeugd-ggz. Hierbij doen wij gestand aan de toezegging uit onze Kamerbrief van
                  18 maart 2022 om uw Kamer na de zomer te informeren over de stand van zaken9.
               
Vanwege de aard van de problematiek stond bij verdeling van de middelen voorop dat
                  middelen zo snel als mogelijk op de juiste plek terecht zouden komen en ingezet konden
                  worden voor passende oplossingen. Een groep van 28 acute jeugd-ggz aanbieders is daarom
                  gevraagd om binnen een zeer korte termijn een plan in te dienen voor het verminderen
                  en opvangen van deze problematiek. Een achttal gemeenten is gevraagd een coördinerende
                  rol op zich te nemen zodat het gesprek over oplossingen en wat nodig is bij de verantwoordelijke
                  partijen blijft en zoveel mogelijk (boven)regionaal plaatsvindt. Gemeenten en aanbieders
                  gezamenlijk bepalen hoe middelen ingezet worden voor deze problematiek. Om onderstaand
                  inzicht te kunnen geven hebben gemeenten een globale uitvraag gedaan onder aanbieders
                  naar de stand van zaken.
               
Hieruit blijkt dat het grootste deel van de middelen conform aanvraag ingezet is voor
                  het aannemen van extra personeel. Aanbieders hebben ongeveer 100fte aan capaciteit
                  gerealiseerd en bekostigd. Hiermee hebben zij de zorgcapaciteit (zowel spoed, regulier
                  als ambulant en klinisch) op kunnen schalen. Daarbij wordt ook op het voorkomen van
                  crisis ingezet door focus op terugvalpreventie, bevorderen doorstroom, overbruggingszorg/wachtlijstondersteuning,
                  dagopvang en is bestaande zorg geïntensiveerd. Door krapte op de arbeidsmarkt en verloop
                  van personeel lukt het nog onvoldoende om voor langere tijd personeel vast te houden.
                  Dit kan mogelijk verklaren dat het totaal aantal extra gerealiseerde fte vrijwel gelijk
                  is gebleven ten opzichte van de vorige uitvraag.
               
Met de middelen is ook ingezet op het versterken van professionals door middel van
                  scholing, training, consultatie en advies, zodat zij minder snel door hoeven te verwijzen
                  en beter in staat zijn om te gaan met complexe problematiek. Voorbeelden van gerealiseerde
                  scholing zijn onder andere: scholing familie-gebaseerde behandeling (FBT) voor eetstoornissen,
                  scholing diagnostiek en behandeling bij eetstoornissen, gerealiseerde opleidingsplekken
                  voor GZ-psychologen en trainingen suïcidepreventie.
               
Enkele aanbieders besteden de middelen ook aan innovatie of ombouw van de zorg. Deze
                  initiatieven bleken op moment van uitvraag in ontwikkeling. Het gaat hier onder andere
                  om eHealth modules ter voorbehandeling en psycho-educatie, een chatfunctie voor aanmeldingen,
                  overgang naar intensieve deeltijdbehandeling met een bed als achtervang ter vervanging
                  van klinische opname en het versneld openen van een high en intensive care (HIC) voor
                  adolescenten.
               
De geboekte resultaten en in ontwikkeling zijnde activiteiten laten zien dat de aanbieders
                  actief werken aan de ingediende plannen, maar dat zij meer tijd nodig hebben. De grootste
                  belemmering in het realiseren van de activiteiten is de krapte op de arbeidsmarkt.
                  Daarnaast is mede door corona het ziekteverzuim hoger gebleken dan verwacht waardoor
                  een deel van de ingediende plannen later tot uitvoering kon komen. De Nederlandse
                  GGZ en VNG hebben namens gemeenten en aanbieders daarom het verzoek gedaan aan VWS
                  de besteding van de middelen tot in 2023 mogelijk te maken in plaats van de eerder
                  gestelde einddatum van 31 december 2022. De aanbieders verwachten eind 2022 72% van
                  de beschikbaar gestelde € 50 miljoen besteed te hebben en geven aan dat het realistisch
                  is te verwachtten dat de overige middelen in 2023 volledig benut kunnen worden voor
                  hun activiteiten. Daarom hebben wij besloten de partijen die ruimte te bieden en de
                  besteding van middelen tot einde 2023 mogelijk te maken. Hierdoor kunnen de lopende
                  en startende trajecten voltooid worden en komen de beschikbaar gestelde middelen volledig
                  ten goede aan de jeugdigen in de jeugd-ggz waar de druk en urgentie het hoogst is.
               
Aanpak wachttijden
Sinds juni 2021 is Team Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd
                  (OZJ) aan de slag met de Aanpak Wachttijden in de jeugdhulp. Zoals in het tweede voortgangsdocument10 is te lezen, heeft de ondersteuning van het OZJ zich het afgelopen jaar gericht op
                  vier regio’s: Hart van Brabant, Rijnmond, Twente en gemeente Eindhoven als voorloper
                  van regio Zuidoost Brabant. Deze vier regio’s hebben nu meer handvatten inzicht te
                  krijgen in wachttijden en de oorzaken hiervan, inclusief een gestructureerde werkwijze
                  om deze problemen aan te pakken. In de regio Rijnmond, bijvoorbeeld, heeft de samenwerking
                  met het OZJ destijds geleid tot een merkbare verlaging van wachttijden (van meer dan
                  acht maanden naar maximaal drie maanden) en het aantal wachtenden (afname van 30%).
               
In de pilotfase van de aanpak wachttijden is gewerkt aan het identificeren van de
                  belangrijkste onderliggende oorzaken en oplossingsrichtingen van wachttijden. Oplossingsrichtingen
                  liggen volgens het Team Wachttijden op vier gebieden:
               
• Preventie: belang van normaliseren en beschikbaarheid van laagdrempelige voorzieningen;
• Instroom: belang van een goede probleemanalyse en samenwerking tussen gemeenten, aanbieders
                        en verwijzers;
                     
• In zorg zijn: belang van de inzet van effectieve zorg;
• Uitstroom: belang van voldoende nazorg/follow-up.
Team Wachttijden heeft het document »Wachttijdenaanpak in de praktijk»11 opgesteld om regio’s en gemeenten te inspireren. Het team beschrijft mogelijke oplossingen
                  op basis van de conclusies uit «Een functionele kijk op wachttijden»12, en initiatieven/methodes uit de praktijk op bovenstaande vier gebieden. De oplossingsrichtingen
                  zijn geen op zichzelf staande «oplossing» voor het wachttijdenprobleem, maar moeten
                  worden gecombineerd in een systeemaanpak.
               
De input uit de pilotfase wordt gebruikt om de regionale aanpak verder te concretiseren.
                  Deze regionale aanpak wordt ingezet vanaf januari 2023 en markeert de volgende fase
                  in de structurele, lange termijnaanpak om wachttijden in de jeugdzorg terug te dringen.
                  Regio's kunnen zich melden voor de aanpak en het team zal begin 2023 starten met een
                  aantal nieuwe regio's.
               
Er wordt op regionaal en gemeentelijk niveau ingezet op het versterken en vergroten
                  van inzicht en overzicht in wachttijden. Het gemeentelijk Dashboard Wachttijden is
                  een belangrijk hulpmiddel hierbij. Dit dashboard is samen met een aantal gemeenten
                  ontwikkeld en getoetst, en is vanaf 2023 beschikbaar voor alle gemeenten. Regio’s
                  kunnen met behulp van het dashboard zelf data beter benutten, hun monitoringspositie
                  versterken, van elkaar leren, data beter duiden en de dialoog hierover aangaan. Daarnaast
                  wordt onderzocht wat er voor nodig is om in de toekomst ook een landelijk beeld over
                  wachttijden te kunnen geven. Dit zou moeten bijdragen aan beter inzicht in de werking
                  van het jeugdzorgstelsel, wat een van de randvoorwaarden voor de gewenste hervormingen
                  is.
               
Wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en wetsvoorstel
                     «Taken zorgautoriteit op Jeugdwet-terrein»
Het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» bestaat uit
                  sterkere samenwerkingsverplichtingen voor gemeenten en bepalingen ten aanzien van
                  de bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
                  instellingen. Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel wordt samengevoegd met het
                  wetsvoorstel «Taken zorgautoriteit op Jeugdwet-terrein» en vervolgens wordt ingediend
                  bij de Tweede Kamer. Laatstgenoemd wetsvoorstel bestaat uit drie taken voor de Nederlandse
                  Zorgautoriteit op Jeugdwet-terrein: stelselonderzoek, vroegsignalering13 en toezicht op de financiële bedrijfsvoeringbepalingen. Het wetsvoorstel «Taken zorgautoriteit
                  op Jeugdwet-terrein» is onlangs voor advies aangeboden bij de Afdeling advisering
                  van de Raad van State, waardoor integrale indiening bij uw Kamer niet eerder dan voorjaar
                  2023 kan plaatsvinden. Beide wetsvoorstellen dienen ter verbetering van de beschikbaarheid
                  van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
               
1.2 Versterken veerkracht van kinderen in hun normale dagelijkse leven
               
Aanpak Mentale gezondheid jeugdigen
Recente onderzoeken14 onderstrepen nogmaals het belang om in te (blijven) zetten op de mentale gezondheid
                  van onze jongeren en jongvolwassenen in Nederland. De cijfers zijn zorgelijk. Met
                  de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal»15 zetten wij ons samen met vele anderen, waaronder ook jongeren zelf, in voor een mentaal
                  gezond Nederland met specifieke aandacht voor de jeugd. We richten ons hierbij op
                  het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven,
                  het versterken van de mentale gezondheid en het bieden van laagdrempelige ondersteuning
                  op school, in de wijk en online.
               
Inmiddels zijn verschillende activiteiten in gang gezet. Samen met MIND Us verkennen
                  wij hoe laagdrempelige inloopmogelijkheden voor jongeren kunnen versterken en verbeteren.
                  We gaan het kennis- en ondersteuningsprogramma Welbevinden op school intensiveren,
                  o.a. via de Gezonde School aanpak, zodat scholen kunnen werken aan een gezond pedagogisch-
                  en leerklimaat. Met het Ministerie van OCW werken we samen om studentenwelzijn te
                  verbeteren en om de mentale gezondheid van jongeren via cultuur te bevorderen. Daarnaast
                  hebben we op 3 november jl. de Mental Meetup georganiseerd: een dag waarop diverse
                  activiteiten rondom het onderwerp mentale gezondheid van jongeren plaatsvonden op
                  diverse plekken in het land.
               
1.3 Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg
               
Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015
De Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 (Kamerstuk 36 816) is op 1 juli 2022 in werking getreden. Gemeenten kunnen bij het aanbesteden van
                  jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning nu gemakkelijker gebruikmaken van het
                  zogenoemde «verlichte regime».
               
Amvb reële prijzen Jeugdwet
Met de Wet maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 is het ook mogelijk
                  geworden om bij amvb regels te stellen over de prijzen die gemeenten aan jeugdhulpaanbieders
                  en gecertificeerde instellingen moeten betalen. Dat heeft geleid tot een concept «amvb
                  reële prijzen Jeugdwet», die op 16 oktober 2022 voor internetconsultatie is gepubliceerd.
                  Tegelijkertijd is een aantal organisaties gevraagd om commentaar op of advies over
                  de amvb. De amvb regelt dat gemeenten en aanbieders verplicht zijn om hun prijzen
                  op te bouwen met gebruik van in de amvb bepaalde kostprijselementen. Hierdoor zullen
                  gemeenten en aanbieders bij het opstellen van een contract zorgvuldiger tot een reële
                  prijs komen. Naar verwachting zal de amvb in het tweede kwartaal van 2023 worden voorgehangen
                  bij uw Kamer en de Eerste Kamer.
               
Model Prestatiecodes Jeugd (MPJ)
Een extern onderzoeksbureau heeft een impactanalyse gedaan en is tot de conclusie
                  gekomen dat de invoering van het MPJ inderdaad kan leiden tot het verminderen van
                  de administratieve lasten. Er is groot draagvlak voor het flink terugbrengen van het
                  huidige aantal productcodes (op dit moment ruim 3800) en te komen tot een gestandaardiseerde
                  lijst. Het MPJ beschrijft hoog over een vaste set prestatiecodes gekoppeld aan een
                  drietal kwalificatieniveaus. Dit laatste vereist aanpassingen in de financiële bedrijfsvoering
                  bij aanbieders en vraagt dus ook een investering. Onderzocht wordt nu of sec de lijst
                  prestatiecodes (zonder kwalificatieniveaus) sneller kan zorgen voor het terugbrengen
                  van het aantal productcodes en dus administratieve lasten. Tegelijkertijd wordt gesproken
                  over vergaande standaardisatie van de gespecialiseerde zorg op regionaal en landelijk
                  niveau (de amvb zorgvormen behorende bij het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid
                  zorg voor jeugdigen»). Het is dus van belang de invoering van het MPJ nader te onderzoeken
                  en in samenhang met de afspraken over regionalisering verder te bezien en vervolgens
                  opnieuw te kijken naar de invulling van de voorgenomen ministeriële regeling.
               
Wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders»
Jeugdigen en hun ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat de jeugdhulp in Nederland
                  kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar is. Jeugdhulpaanbieders, die worden gefinancierd
                  met collectieve middelen, dienen zich primair te richten op het behartigen van deze
                  maatschappelijke belangen en hun organisatie daarop in te richten. Uit diverse casuïstiek
                  is gebleken dat de bedrijfsvoering van sommige jeugdzorgaanbieders daar niet aan voldoet
                  en dat dit een risico kan vormen voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid
                  van de jeugdhulp. Daarom worden met het wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg-
                  en jeugdhulpaanbieders» normen geïntroduceerd om tegenstrijdige belangen te voorkomen
                  en voorwaarden te kunnen stellen aan het uitkeren van winst door jeugdhulpaanbieders,
                  indien risico’s bestaan voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van
                  jeugdhulp. Deze voorwaarden zullen bijvoorbeeld inhouden dat jeugdhulpaanbieders vóór
                  het mogen uitkeren van winst financieel gezond moeten zijn, er een minimumtermijn
                  is verstreken na moment van investering en er geen sprake is van een maatregelen van
                  de IGJ ten aanzien van de kwaliteit. De NZa zal toezien op de naleving van deze normen
                  door jeugdhulpaanbieders en kan jeugdhulpaanbieders dan ook aanspreken op hun verantwoordelijkheid
                  voor een integere bedrijfsvoering. Het wetsvoorstel is op 31 oktober 2022 gepubliceerd
                  voor internetconsultatie. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2025.
               
1.4 Jeugdzorg in samenhang met andere domeinen
               
Jeugdhulp kan niet los worden gezien van (de situatie van) het gezin waarin een jeugdige
                  opgroeit: armoede, schulden, huisvestingsproblematiek, onderwijs, de druk van de prestatiemaatschappij
                  en problematiek van ouders (GGZ, verslaving, relatie- en scheidingsproblemen). Dit
                  alles is van invloed op de kinderen in het gezin en daarmee de vraag naar jeugdhulp.
                  Het jeugddomein is dus onlosmakelijk verbonden met het sociaal domein en het zorgstelsel
                  in den brede.
               
Om die reden zijn we in gesprek met betrokken departementen en partijen over hoe de
                  samenhang met hang met aanpalende beleidsterreinen versterkt kan worden, zodat de
                  inzet op bestaanszekerheid, onderwijs, volwassen hulpverlening en jeugdhulp elkaar
                  versterkt. We zijn bijvoorbeeld samen met betrokken partijen bezig met het opstellen
                  van een werkagenda verbetering samenwerking opvang, onderwijs en zorg. Daarnaast is
                  welbevinden één van de thema’s in de Gezonde School-aanpak in het funderend onderwijs
                  en mbo. Daarbij werken onderwijs, gemeenten en GGD-en preventief samen aan een schoolklimaat
                  dat bijdraagt aan de mentale gezondheid van leerlingen en studenten. Tevens zijn in
                  het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap, dat voor de zomer is getekend,
                  duidelijke afspraken gemaakt over aandacht voor studentenwelzijn.
               
Op het gebied van wonen is op 11 mei 2022 het programma «Een thuis voor iedereen»
                  uitgebracht (Kamerstuk 32 847, nr. 883). Dit programma richt zich op mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden
                  waaronder ook jongeren. Het gaat om mensen die hun leven (opnieuw) op moeten bouwen
                  en vaak naast een sociale huurwoning extra zorg of begeleiding nodig hebben. Denk
                  aan mensen die dakloos zijn waaronder 5.000 jongeren onder de 18 jaar, die uitstromen
                  uit een intramurale (zorg)instelling of detentie, statushouders en mensen met sociale
                  of medische urgentie.16
De inspanningen om het jeugdstelsel te verbeteren kunnen ook niet los gezien worden
                  van de overige zorgakkoorden. In september 2022 is het Integraal Zorgakkoord (IZA)
                  ondertekend door de bewindspersonen van VWS, bestuurders van zorgpartijen, zorgverzekeraars
                  en VNG. In dat akkoord wordt door alle partijen benadrukt dat het investeren in gezondheid
                  en preventie breed (inclusief sociale basis) nodig is om Nederland zo gezond mogelijk
                  te houden ook om de druk op de zorg te verminderen. Gemeenten hebben hierbij een essentiële
                  rol. Rijk en gemeenten maken in het GALA (Gezond en actief Leven) hierover niet vrijblijvende
                  afspraken gericht op de vertaling van landelijke doelen op het gebied van gezondheid
                  en welbevinden naar lokale resultaten. De ambitie en doelstellingen uit het GALA om
                  de preventieketen te versterken en gezondheid en sociaal domein beter te verbinden
                  zijn essentieel voor de beoogde verbeteringen in het stelsel.
               
1.5 Randvoorwaarden
               
Naast inhoudelijke verbeteringen zijn ook dringend verbeteringen nodig in de randvoorwaarden
                  voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel
               
Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en financiën
Een belangrijke stap in het verbeteren van inzicht in het functioneren van het stelsel
                  is de aanpassing van de indeling van de financiële informatie van gemeenten (Iv3),
                  waaronder de uitgaven aan jeugdzorg, die onlangs is doorgevoerd. Onder de oude indeling
                  was sprake van slechts twee categorieën waarin de uitgaven aan individuele voorzieningen
                  jeugd door gemeenten werden onderverdeeld. Hierdoor was het inzicht grofmazig. Met
                  de aanpassing van Iv3 is per 2023 sprake van 12 categorieën (taakvelden). Dit vergroot
                  de mogelijkheden analyses en vergelijkingen te maken over de kostenontwikkeling in
                  de jeugdzorg; landelijke trends worden beter meetbaar en het biedt gemeenten meer
                  mogelijkheden om zichzelf te vergelijken en van elkaar te leren.
               
Verdere acties ter verbetering van de data en monitoring in het jeugdstelsel richten
                  zich bijvoorbeeld op het verbinden van databronnen over aantallen en kosten, de vaststelling
                  van de set indicatoren die nodig is voor adequate monitoring en het borgen van samenhang
                  in de ontwikkeling van data en monitoring. Deze worden opgepakt in de Hervormingsagenda.
               
Verbeteren arbeidsmarkt jeugdzorg
Zonder goed toegeruste professionals kan er geen zorg aan jeugdigen worden geleverd.
                  De inzet, kwaliteit en betrokkenheid van professionals is cruciaal. Er is sprake van
                  een krappe arbeidsmarkt in de zorg- en welzijnssector en dat geldt ook voor de jeugdzorg.
               
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 30 september jl. het programmaplan
                  Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) naar de Tweede Kamer gestuurd17. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een
                  belangrijke uitdaging. De ambitie van het programma TAZ is een transitie in gang te
                  zetten naar passende en arbeidsbesparende18 zorg zodat ook in de toekomst niet meer dan 1 op 6 werkenden in zorg en welzijn werkzaam
                  is. VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld, – de uitdagingen
                  op binnen de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende financiële
                  middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg. De middelen
                  kunnen worden ingezet ten behoeve van innovatieve werkvormen, het behoud van medewerkers
                  door goed opdrachtgeverschap en werkplezier en voor leren en ontwikkelen. Tot augustus
                  2023 is er bovendien het huidige SectorplanPlus, dat financieringsmogelijkheden biedt
                  voor opleidingstrajecten voor individuele zorgaanbieders.
               
Aanvullend is er een arbeidsmarktaanpak jeugdzorg waarin de departementen samen met
                  gemeenten en de partijen in het veld werken aan het vergroten van de aantrekkelijkheid
                  van de jeugdzorg voor potentiële jeugdzorgwerkers; het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten,
                  het behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel. O.a. via projecten
                  van de Arbeidsmarkttafel zijn goede voorbeelden en handreikingen beschikbaar op thema’s
                  als o.a. goed werkgeverschap en inwerken en begeleiden.
               
Ook werkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een stimuleringsregeling zij-instromers.
                  Met deze stimuleringsregeling ontvangen GI’s een substantiële financiële bijdrage
                  per zij-instromer voor de kosten die GI’s maken voor opleiding, begeleiding en de
                  beperkte inzetbaarheid. Naast die stimuleringsregeling staat begin 2023 ook een landelijke
                  ondersteuningsstructuur klaar die de GI’s met raad en daad bijstaat om zij-instromers
                  te werven en te begeleiden tot SKJ-gekwalificeerde jeugdbeschermers. Zoals aangekondigd
                  in onze brief van 14 september 2022 is hiervoor in de periode 2022–2024 in totaal
                  € 10 mln. beschikbaar gesteld19.
               
2. Stand van zaken interbestuurlijk toezicht
               
Op 5 juli 2021 heeft mijn ambtsvoorganger en de voormalige Minister voor Rechtsbescherming
                  uw Kamer geïnformeerd over het zetten van stappen in het kader van het interbestuurlijk
                  toezicht (hierna: IBT) in de jeugdbeschermingsregio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland,
                  Zuid-West en Rijnmond naar aanleiding van het Inspectierapport «Kwetsbare kinderen
                  onvoldoende beschermd20». Wij hebben uw Kamer op 18 maart 2022 laten weten het IBT voor de regio Zuid-West
                  af te sluiten en voor de regio’s Rijnmond, Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland
                  met een half jaar te verlengen21. Bij deze informeren wij u over de stand van zaken van het IBT in de jeugdbeschermingsregio’s
                  Rijnmond, Brabant en Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland.
               
Rijnmond en Brabant
Wij hebben besloten het IBT in de jeugdbeschermingsregio’s Rijnmond en Brabant af
                  te sluiten. De regio’s doen er alles aan, binnen de mogelijkheden die zij hebben,
                  om te zorgen voor tijdige jeugdbescherming (binnen 5 dagen) een toereikend hulpaanbod
                  (binnen 3 maanden) voor kinderen met een beschermingsmaatregel. Zo investeren de regio’s
                  veel. Rijnmond heeft de door de inspectie geconstateerde knelpunten aangepakt. De
                  gemiddelde wachttijd is verlaagd en de aanpak voor wachttijden krijgt een vervolg
                  voor de lange termijn. De regio Brabant heeft veel geïnvesteerd om tijdige jeugdhulp
                  te realiseren en verloop en verzuim van
               
jeugdbeschermers te verlagen. Daarnaast heeft de regio een omvangrijk herstelplan
                  voor Jeugdbescherming Brabant uitgevoerd en een verbeteragenda voor de hele jeugdbeschermingsketen
                  opgesteld.
               
Tegelijkertijd zijn nog niet alle problemen oplost. Er zijn nog steeds kinderen die
                  moeten wachten op de start van een beschermingsmaatregel en die langer dan drie maanden
                  wachten op passende hulp. Dit wordt in het geval van Rijnmond (grotendeels) veroorzaakt
                  door stelselproblematiek, zoals een krappe arbeidsmarkt en onvoldoende mogelijkheden
                  voor een toereikend specialistisch hulpaanbod. Voor Brabant constateert de inspectie
                  dat de oorzaken ook vooral liggen bij stelselproblematiek, zoals de arbeidsmarkt en
                  onvoldoende mogelijkheden voor een toereikend specialistisch hulpaanbod. Er is dus
                  geen sprake van taakverwaarlozing van de gemeenten.
               
Om die reden hebben wij besloten het IBT in beide regio’s af te sluiten. Wel blijven
                  wij de regio’s intensief volgen of een dalende trend zichtbaar is van het aantal kinderen
                  met een beschermingsmaatregel dat wacht op jeugdhulp en hoe de regio Rijnmond vervolg
                  geeft aan de aanpak van wachttijden en de regio Brabant vervolg geeft aan de diverse
                  plannen van aanpak. Met deze aanpak sluiten we voor de jeugdbescherming aan bij de
                  motie van het lid Hijink waarin het Rijk wordt opgeroepen om de Kamer te rapporteren
                  over de voortgang van de verbeteringen binnen de GI’s (Kamerstuk 31 839, nr. 881).
               
Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland
Wij hebben besloten het IBT in de regio’s Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland voor
                  het onderdeel van het realiseren van tijdige jeugdbescherming te verlengen. Ook maken
                  we afspraken om het realiseren van tijdige jeugdhulp te monitoren om te bezien of
                  een dalende trend zichtbaar wordt en hoe de regio een vervolg geeft aan de samenwerking
                  tussen de jeugdregio’s.
               
Er is nog geen dalende ontwikkeling te zien in het aantal kinderen dat wacht op jeugdbescherming.
                  Het verbeterplan daartoe is ook pas kort voor de zomer vastgesteld. Ondanks de stevige
                  inzet zijn twee bestuurlijke afspraken (gedeeltelijk) niet nagekomen: er is geen visie
                  op de jeugdbescherming vertaald naar duurzame tarieven die invulling geven aan de
                  eisen van de inspectie om voldoende tijd en ruimte om het vak van jeugdbescherming
                  goed uit te kunnen voeren. Daarnaast hebben de jeugdbeschermingsregio’s de afspraak
                  niet gestand gedaan te komen tot een harmonisatie van de inzet van jeugdhulp vanuit
                  het gedwongen kader.
               
De regio’s hebben voldaan aan de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt in het kader
                  van passende jeugdhulp. Er is beter inzicht in het aantal wachtende kinderen op passende
                  jeugdhulp, er wordt gewerkt aan het aanpakken van de geconstateerde knelpunten van
                  de inspecties en er is geïnvesteerd in bovenregionale samenwerking. Tegelijkertijd
                  zijn de problemen nog niet opgelost. De inspecties constateren dat de oorzaken voor
                  het niet realiseren van tijdig passende jeugdhulp vooral liggen bij (overstijgende)
                  stelselproblematiek, zoals de arbeidsmarkt, financiële tekorten en onvoldoende mogelijkheden
                  voor een toereikend specialistisch hulpaanbod.
               
3. Onderzoeken
               
Voorlopige CBS cijfers
Bijgevoegd bij deze brief ontvangt u de voorlopige22 CBS cijfers over het jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering in de
                  eerste helft van 2022 en het CBS Jaarrapport 2022 jeugdmonitor (over 2021).
               
De (voorlopige) halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik, jeugdbescherming en jeugdreclassering
                  2022 laten zien:
               
– In de eerste helft van 2022 hebben 370.565 jongeren enige vorm van jeugdhulp ontvangen,
                        tegenover 381.830 jongeren in de eerste helft van 2021. Dit is een daling van 2,9%,
                        op basis van de voorlopige cijfers 2022. Het CBS heeft berekend dat er bij de definitieve
                        cijfers gemiddeld 3,9% bijkomt, dus de facto groeit het jeugdhulpgebruik met 1%. Deze
                        groei is niet gelijk verdeeld over de verschillende vormen van jeugdhulp, zodat alle
                        onderstaande cijfers zijn gebaseerd op een vergelijking met de voorlopige cijfers
                        2021 en de voorlopige cijfers 202223.
                     
– Bij jeugdhulp met verblijf valt de daling van het gebruik van pleegzorg met 11% het
                        meest op. Dit was enigszins te verwachten omdat de beschikbaarheid van pleegouders
                        al een tijd afneemt.
                     
– Ook gesloten jeugdhulp (jeugdzorgplus en gesloten ggz tezamen) daalt wederom en het
                        gebruik van residentieel (jeugdhulp anders) en gezinshuizen blijft vrijwel gelijk.
                     
– Bij jeugdhulp zonder verblijf daalt hulp van het wijkteam met 11.000 cliënten, stijgt
                        ambulant op locatie (met name jeugd ggz) met 8640, hulp in het netwerk met 6045 en
                        daghulp met 200 unieke jongeren.
                     
– De opvallende daler is evenwel jeugdhulp geleverd door het wijkteam in combinatie
                        met een stijging aan ambulante hulp op locatie en hulp in het netwerk van de jongere.
                        Om hier inzicht in te krijgen zijn wij voornemens een nader onderzoek te laten verrichten
                        bij gemeenten waar de hulpverlening door wijkteams significant is gedaald. De trajectduur
                        is in de 1e helft van 2022 met gemiddeld vier dagen gedaald. Dat komt door de daling aan geleverde
                        hulp bij de wijkteams.
                     
– Er zijn significante verschillen in het gebruik van jeugdhulp tussen gemeenten. In
                        de gemeenten Heerlen, Terneuzen en Tiel ontvingen in de eerste helft van 2022 18%
                        van alle jeugdigen jeugdhulp.
                     
– De huisarts is de grootste verwijzer naar jeugdhulp (31% in de eerste helft van 2021
                        en 32% in de eerste helft van 2022).
                     
– Nieuw in de CBS rapportage jeugdhulpgebruik 1e helft 2022 is het laten zien van de samenhang van jeugdhulpgebruik met diverse maatschappelijke
                        factoren. Dit betreft verschillen in inkomen van ouders, de mate waarin jongeren met
                        jeugdhulp leven in huishoudens met één juridische ouder, ouders die gebruik maken
                        van de ggz24 en of de ouders of de jongeren zelf verdachte zijn geweest van een misdrijf. Enkele
                        opvallende cijfers in relatie tot jeugdhulp met verblijf zijn:
                     
• Jongeren met ouders uit de laagste kwintiel inkomens maken meer gebruik van jeugdhulp
                              met verblijf (13%), voor jongeren met ouders uit de hoogste kwintiel inkomens is dat
                              5%.
                           
• Ruim 73% van alle Nederlandse jongeren leeft samen met beide juridische ouders in
                              hetzelfde huishouden.
                           
• Slechts 22% van de jongeren met jeugdhulp met verblijf wonen met beide juridische
                              ouders in eenzelfde huishouden.
                           
• Van alle jongeren in Nederland maakt 23% van de ouders gebruik van een aanbod in de
                              ggz.
                           
• Rond de 54% van de ouders van jongeren met jeugdhulp met verblijf zijn in behandeling
                              (geweest) bij de ggz. Bij jeugdhulp zonder verblijf is dat bij 41% van de jongeren
                              het geval.
                           
• In huishoudens van jongeren die gebruik maken van jeugdhulp met verblijf is bij 25%
                              iemand als verdachte van een misdrijf aangemerkt.
                           
• De voorlopige CBS-cijfers laten zien dat het aantal kinderbeschermingsmaatregelen
                              is gedaald.25 Op 30 juni 2022 waren er in totaal 29.300 kinderbeschermingsmaatregelen.
                           
• Daarbij is zichtbaar dat de daling van de instroom in de jeugdbescherming doorzet.
                              Op 30 juni 2022 waren er 7,8% minder maatregelen actief dan aan het begin van het
                              jaar. In 2021 was al sprake van een daling van 2,4%. Het aantal gestarte jeugdbeschermingstrajecten
                              in de eerste helft van 2022 ligt 29,9% lager dan in de eerste helft van 2021.
                           
• Bij meer dan twee derde van de kinderbeschermingsmaatregelen betrof dit een ondertoezichtstelling,
                              bij 30% een voogdijmaatregel.
                           
• Tot 2022 beschikte het CBS niet over gegevens over machtigingen uithuisplaatsing.
                              Cijfers over machtigingen uithuisplaatsing werden gereconstrueerd door te kijken naar
                              de samenloop tussen een ondertoezichtstelling en jeugdhulp met verblijf. Het aandeel
                              jeugdigen dat met een ondertoezichtstelling ook jeugdhulp met verblijf ontvangt, was
                              in 2021 33%. Vanaf 1 januari 2022 worden gegevens over de machtigingen uithuisplaatsing
                              door GI’s aangeleverd bij het CBS. Het CBS heeft hierover voor het eerst gerapporteerd
                              in de rapportage «halfjaarcijfers jeugdbescherming en jeugdreclassering», op 31 oktober
                              2022. In het eerste half jaar van 2022 is voor 1640 jeugdigen een machtiging uithuisplaatsing
                              afgegeven.
                           
• In het IGJ-onderzoek betrof de helft van de casussen spoeduithuisplaatsingen. Uit
                              het rapport «Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen» (Bijlage
                              bij Kamerstuk 31 839, nr. 875) blijkt dat in 2020 in minder dan de helft een spoedmachtiging uithuisplaatsing is
                              afgegeven, te weten in circa 40%. Uit de eerste halfjaarcijfers van het CBS blijkt
                              dat in de eerste helft van 2022 voor 1640 jeugdigen een machtiging uithuisplaatsing
                              is afgegeven, waarvan 370 spoedmachtigingen. Omdat een uithuisplaatsing zo’n zwaar
                              middel is, zijn professionals erg terughoudend dit in te zetten, met als gevolg dat
                              een situatie dermate kan escaleren dat het niet anders kan dan het kind met spoed
                              uit huis te plaatsen. Ook kan een rol spelen dat gezinnen soms te lang moeten wachten
                              op passend hulpaanbod. Hierdoor kan de situatie escaleren waardoor een spoeduithuisplaatsing
                              noodzakelijk is.
                           
• Op 30 juni 2022 waren er in totaal 5.040 jongeren met een jeugdreclasseringsmaatregel.
                              Tussen 31 december 2011 en 30 juni 2022 is het aantal jongeren met een jeugdreclasseringsmaatregel
                              meer dan gehalveerd.
                           
Voor een volledig overzicht van de cijfers verwijzen wij u naar de bijgevoegde rapportages
                  van het CBS.
               
«De staat van Jeugd» in het jaarrapport 2022 over 2021 dat op 9 november is gepubliceerd geeft het volgende
                  beeld:
               
– Voor een goede vergelijking is het van belang eerst te kijken naar het jeugdhulpgebruik
                        in 2021, dat steeg 1,6% naar 460.746 jongeren in jeugdhulp. Met die wetenschap kan
                        vervolgens worden gekeken naar de scores op maatschappelijke factoren.
                     
– Op het gebied van geluk en welzijn van jongvolwassenen ijlen de gevolgen van het coronajaar
                        mogelijk nog na (bijvoorbeeld minder sociale contacten). Meer jongvolwassenen tussen
                        de 18 en 25 jaar voelden zich sociaal eenzaam, al was de helft daarvan toch gelukkig.
                        Hier zit een verschil tussen jonge vrouwen die meer van last van eenzaamheid ondervinden
                        dan jonge mannen. Het HBSC onderzoek bevestigde deze trends voor jongeren tussen de
                        12 en 17 jaar.26
– Er waren in 2021 minder jongeren die leefden in een gezin dat rond komt van de bijstand.
– Het slagingspercentage in het voortgezet onderwijs was in 2020 bijna 100% In 2021
                        was dit 96,1%. Dat is hoger dan voor de coronaperiode, al waren er nog wel bijzondere
                        ontlastende maatregelen voor de examens van kracht.
                     
– De jeugdcriminaliteit daalde wederom.
– Minder jongeren werden slachtoffer van een delict.
– De arbeidsmarkt voor jongeren heeft zich deels hersteld.
– Het middelengebruik onder 12- tot 25-jarigen bleef gelijk.
– Ouders van jongeren met OTS of een voogdijmaatregel wonen vaker niet dan wel bij elkaar.
– Er zijn verschillen tussen inkomensgroepen. Jeugdhulp kan immers niet los worden gezien
                        van de financiële situatie het gezin waarin een jeugdige opgroeit. Armoede en schulden
                        hebben invloed op de kinderen in het gezin en daarmee de vraag naar jeugdhulp.
                     
– Ook zijn bijstandskinderen bijvoorbeeld minder vaak lid van een sportvereniging. Wel
                        voldoen zij gemiddeld aan de beweegnorm, omdat zij vaker buiten spelen.
                     
– Tenslotte is er in de jeugdmonitor aandacht besteed aan de arbeidsmarkt. De werkdruk
                        is in de branche zorg en welzijn relatief hoog. Jeugdhulpwerkers maken binnen de branche
                        de grootste kans over te stappen naar een andere sector in de branche en maken de
                        grootste kans de zorg en welzijn sector te verlaten. De hoge werkdruk is hierbij de
                        bepalende factor. Aan de andere kant is drie kwart van de professionals in het jeugddomein
                        tevreden met het werk.
                     
Reactie op het onderzoeksrapport «Hoe bescherm je kinderen als het thuis onveilig
                     is»
Recent gepubliceerd onderzoek27 toont aan dat de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel vanwege huiselijk geweld
                  en kindermishandeling van meerwaarde is en ook wordt ingezet waarvoor het bedoeld
                  is, namelijk voor kinderen die het meest bedreigd worden in hun ontwikkeling. Het
                  welzijn van deze kinderen onder toezicht neemt toe, de opvoedingsvaardigheden van
                  ouders verbeteren en de kindermishandeling neemt af. Tegelijkertijd geven de resultaten
                  van het onderzoek ons ook aanleiding kritisch te zijn. Want in ruim de helft van de
                  gezinnen blijft het geweld en de kindermishandeling toch nog voortduren. Het onderzoeksrapport
                  treft u bijgaand aan.
               
De conclusie van de onderzoekers dat er méér nodig is dan alleen een kinderbeschermingsmaatregel
                  in deze gezinnen, onderschrijven wij. Als we deze kinderen effectief willen beschermen,
                  dan moeten we ook oog hebben voor de problemen van de ouders. Uit het onderzoek komt
                  bijvoorbeeld naar voren dat een behoorlijk grote groep ouders aangeeft dat er sprake
                  is van problematisch alcoholgebruik, maar dat er zelden hulp vanuit de verslavingszorg
                  wordt geboden.
               
De kapstok van vernieuwing is een brede, integrale aanpak van gezinsproblematiek:
                  combineer de inzet van een kinderbeschermingsmaatregel met de gespecialiseerde huiselijk
                  geweld aanpak (MDA++ en vrouwenopvang) en de aanpak van ouderproblematiek (GGZ, verslavingszorg).
                  Het onderzoek bevat hiervoor belangrijke bouwstenen die wij laten landen in de proeftuinen
                  van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. De gezinsgerichte aanpak staat
                  daar hoog in het vaandel, evenals de vervlechting met de resultaten van het programma
                  Geweld Hoort Nergens Thuis. De komende jaren wordt het onderzoek naar de effectiviteit
                  van jeugdbescherming voortgezet, waarbij ook een verbinding wordt gemaakt met de proeftuinen
                  kind- en gezinsbescherming.
               
Reactie op rapport Jeugdautoriteit «Inventarisatie onderzoeken gecertificeerde instellingen»
De JA heeft een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage) waarin een overzicht is gegeven
                  van de onderzoeken die in de afgelopen 5 jaar zijn gedaan naar de bedrijfsvoering
                  en continuïteit van de GI´s. Daarbij heeft de JA gekeken naar de resultaten van de
                  aanbevelingen uit deze onderzoeken. De JA heeft belemmerende en stimulerende factoren
                  voor het doorvoeren van verbeteringen in kaart gebracht. Met de Hervormingsagenda
                  Jeugd, het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming, de beoogde aanpassingen van
                  de Jeugdwet (verbetering beschikbaarheid van jeugdhulp) en de maatregelen zoals genoemd
                  in de brief die wij u over de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Ceder
                  c.s. hebben gestuurd,28 werken het Rijk en stelselpartijen aan de verbetering van de uitvoering van de jeugdbescherming
                  door de GI´s. Wij betrekken daarin de door de JA beschreven factoren.
               
Reactie op rapport Jeugdautoriteit «Onderzoeksrapport regiovisies jeugdhulp» (toezegging
                     10727)
In de Norm voor Opdrachtgeverschap is opgenomen dat gemeenten in regionaal verband
                  een regiovisie dienen op te stellen voor de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
                  Deze regiovisie dient de gezamenlijke opgave te bevatten. De JA heeft begin 2022 onderzoek
                  uitgevoerd naar regiovisies binnen jeugdhulpregio’s. In het onderzoek is geanalyseerd
                  of gemeenten in regionaal verband uitvoering hebben gegeven aan de afspraak om een
                  regiovisie op te stellen en of die regiovisies ook inhoudelijk voldoen aan de eisen
                  van de Norm voor Opdrachtgeverschap. Aanvullend hierop is onderzoek gedaan naar de
                  monitoring van de ontwikkelingen die in de regiovisie worden geschetst en of er in
                  de regiovisie aandacht is voor de transformatiedoelen.
               
Uit het onderzoek volgt dat de Norm van Opdrachtgeverschap niet heeft geleid tot 42
                  regiovisies binnen de 42 jeugdregio’s. In 24 regio’s is een regiovisie opgesteld.
                  De inhoud van deze regiovisies verschilt in intensiteit, reikwijdte en kwaliteit.
                  Ruim een derde van de regio’s heeft (nog) geen regiovisie opgesteld. In ongeveer de
                  helft van de regio’s is dit een bewuste keuze. Redenen die hiervoor worden gegeven
                  zijn: dat regio’s al werken naar de geest van de Norm voor Opdrachtgeverschap, dat
                  regio’s het zonde van hun energie vinden en dat regio’s moeilijk op één lijn komen.
                  Daarnaast blijkt dat slechts vanuit elf regio’s wordt gewerkt vanuit een Gemeenschappelijke
                  Regeling. De overige regio’s hebben veelal een privaatrechtelijke of meer informele
                  samenwerkingsvorm.
               
De resultaten van het onderzoek laten zien dat de gewenste ontwikkeling onvoldoende
                  is gerealiseerd. Het rapport van de JA bevestigt voor ons dan ook het belang van regelgeving
                  waarbij regio’s verplichtend wordt opgedragen een regiovisie op te stellen. Hiervoor
                  is het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid voor jeugdigen» in voorbereiding.
                  Het onderzoek en de aanbevelingen van de JA betrekken wij verder bij de uitwerking
                  en implementatie van het wetsvoorstel.
               
Onderzoeksrapport «Betrek mij gewoon», op zoek naar verbeterkansen voor de jeugdhulp
                     in het casusonderzoek ketenbreed leren
Het onderzoeks- en leerproject Ketenbreed Leren is eind 2018 gestart met subsidie
                  van VWS en richtte zich op het systematisch verzamelen van kennis en het gezamenlijk
                  leren over diverse hulpverleningstrajecten waarbij een vorm van 24-uurs zorg werd
                  ingezet. Ambitie is ervoor te zorgen dat jeugdigen nu en in de toekomst eerder de
                  passende en de meest werkzame hulp ontvangen. Met zo min mogelijk onderbrekingen en
                  waar de hulp zo dichtbij huis is als mogelijk.
               
Resultaten van de interviews zijn met jeugdigen, hun ouders en betrokken professionals
                  besproken in leer- en reflectiesessies. De belangrijkste bevindingen betreffen onder
                  meer dat professionals vrijwel alleen symptoomgericht handelen in plaats vanuit de
                  verklarende analyse. Jeugdigen lopen schade op binnen het speciaal onderwijs en zorg,
                  terwijl resultaten achterblijven. Jeugdigen en ouders voelen zich niet gehoord. Jeugdigen
                  breken hun schoolcarrière voortijdig af en geven onderwijs geen prioriteit. Verder
                  krijgen ouders nauwelijks aandacht en begeleiding voor hun eigen problemen.
               
In het rapport staan aanbevelingen geformuleerd voor zowel gemeenten, zorgaanbieders
                  en branches, professionals en opleiders. Deze liggen op het terrein van:
               
– Maak een gedeelde verklarende analyse en sluit de keuzes in de hulp daarop aan
– Monitor of hulp tot resultaat leidt. Weeg af of voortzetting van hulp opweegt ten
                        mogelijk risico op schade, wanneer resultaten achterwege blijven.
                     
– Luister nog beter en zonder oordeel naar jeugdigen en hun ouders. Neem hun ervaringen
                        serieus.
                     
– Maak deelname aan onderwijs prioriteit in de zorg en werk hiertoe samen met onderwijspartners
– Help ouders er voor hun kinderen te zijn
– Maak werk van scholing en supervisie in het onderbouwd gebruiken van richtlijnen
De opbrengst van Ketenbreed Leren is rijk en bieden veel kansen om mee aan de slag
                  te gaan. Om impact te genereren met de uitkomsten van het onderzoek en een beweging
                  in gang te zetten, worden onder meer de komende periode workshops en interactieve
                  leersessies met diverse doelgroepen georganiseerd. Dit doet «Ketenbreed Leren» samen
                  met partijen als «Stroomop», de Bovenregionale Expertisecentra, Kennisinstituten,
                  het platform Vakmanschap en verschillende opleidingsplatformen.
               
De resultaten en aanbevelingen van het onderzoek sluiten goed aan bij en leveren mooie
                  input voor het verder uitwerken van de opgaven waarover we in de Hervormingsagenda
                  Jeugd afspraken maken. Zoals meer heldere samenhang met andere maatschappelijke domeinen;
                  kwaliteitsverbetering; meer inzicht in wat werkt; blijvend leren; zo thuis mogelijk
                  en investeren in stevige lokale teams die een goede verklarende analyse uitvoeren
                  samen met ouders en jeugdigen.
               
Rapport «Verkenning (financiële) potentie van stevige lokale teams»
Doel van het verkennende onderzoek van KPMG en het Verweij Jonker Instituut (uitgevoerd
                  van juli t/m september 2022) was om de mogelijke financiële potentie van lokale teams
                  die zelf hulp bieden in kaart te brengen. Het zelf hulp bieden is één van de elementen
                  van stevige lokale teams zoals in de Hervormingsagenda zal worden beschreven. En hoe
                  zich dit verhoudt tot teams die zich vrijwel alleen met indicatiestelling bezig houden/verwijzen.
                  Het onderzoek bestaat uit een kwantitatieve analyse (gebaseerd op een vereenvoudigd
                  model) van beschikbare openbare- en validatiedata bij 9 deelnemende gemeenten. Verder
                  een kwalitatieve analyse, gebaseerd op uitgebreide deskresearch op basis van bestaande
                  onderzoeken en gesprekken met de gemeenten. Op basis van dit verkennend onderzoek
                  kan niet worden geconcludeerd dat enkel de invoering van een lokaal team dat zelf
                  hulp verleent al tot een grotere kostenbesparing kan leiden. De potentie van lokale
                  teams hangt sterk af van de uitgangspunten en randvoorwaarden en de bredere lokale
                  context waarin het team opereert. Uitgangspunten zoals een stevig lokaal team dat
                  vindbaar is, met een sterke regierol, met een brede blik, die samen met jeugdigen
                  en ouders beslist en goed afstemt met partners. Deze uitgangspunten en randvoorwaarden
                  sluiten goed aan bij de beweging richting stevige lokale teams, waarover we in de
                  Hervormingsagenda Jeugd afspraken willen maken.
               
Rapport «Gebruik gezinsgericht verblijf in vier jeugdregio’s onderzocht»
Hierbij ontvangt u het onderzoek «Gebruik gezinsgericht verblijf in vier jeugdregio’s
                  onderzocht». In het rapport wordt nader onderzoek gedaan naar het aanbod en het gebruik
                  van gezinsgerichte verblijven. Met dit onderzoek wordt, in antwoord op de motie van
                  de leden Sahla en Westerveld (4177), meer zicht geboden op de regionale verdeling
                  van gezinsgerichte verblijven. Ook biedt het handvatten om de ontwikkeling van de
                  gezinshuizen verder te stimuleren. Het onderzoek zal dan ook gebruikt worden om met
                  de sector in gesprek te gaan over de wijze waarop gestimuleerd wordt dat er meer aanbod
                  komt van gezinsgerichte voorzieningen, zoals familie- en gezinshuizen.
               
Aanbevelingen zijn onder meer actief beleid voeren op innoveren en transformeren;
                  goede randvoorwaarden creëren voor vestiging van gezinshuizen; maatwerk mogelijk maken,
                  en het landelijk verbinden en afstemmen als branche.
               
5. Moties en toezeggingen
               
Motie van het lid Sahla over normen voor toegankelijkheid in de jeugdzorg (Kamerstuk
                     35 925 XVI, nr. 126)
Tijdens het WGO van 29 november 2021 (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 161) heeft D66 een motie ingediend met daarin het verzoek om te onderzoeken op welke
                  wijze het introduceren van normen voor toegankelijkheid in de jeugdzorg zou kunnen
                  helpen bij het aanpakken van en sturen op wachttijden. Uit een eerste verkenning is
                  naar voren gekomen dat er veel komt kijken bij het vraagstuk van normering van wachttijden.
                  Door regionale verschillen in een decentraal stelsel is het ingewikkeld om te komen
                  tot een landelijke normering. Er is nog geen gedragen beeld van wat normeringen kunnen
                  betekenen in de jeugdzorg, hoe daarop gehandhaafd kan worden en hoe perverse prikkels
                  voorkomen kunnen worden. In 2023 gaan we daarom verder uitwerken wat er voor nodig
                  is om tot een beleidslijn over normeringen in de jeugdzorg te komen, ook in relatie
                  tot de verbetering van kwaliteit en effectiviteit.
               
Motie van de leden Peters en Van der Staaij over hulp van een zelfgekozen steunpersoon
                     voortaan actief aan kinderen aanbieden (Kamerstuk 31 839, nr. 834) en motie van het lid Van den Berg c.s. over verankering van de formeel steunpersoon
                     in de Jeugdwet (Kamerstuk 35 721, nr. 5)
Het bij hulpverlening actief betrekken van informele steun(figuren) uit het netwerk
                  van jeugdigen is essentieel in het kader van het bevorderen van het gewone opvoeden
                  en opgroeien, het normaliseren en daarmee het versterken van het gewone leven. Een
                  belangrijke opgave derhalve, zeker ook voor de professionals, aanbieders en ook de
                  gemeenten. Er is al een mooie beweging gaande29 maar er zijn zeker nog kansen om het potentieel van informele steunfiguren (uit het
                  eigen netwerk) beter te benutten en meer actief aan te bieden aan kinderen en gezinnen.
                  Het versterken van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de samenwerking met informele
                  steun(figuren) zal daarom ook onderdeel gaan uitmaken van de Hervormingsagenda, mede
                  in het kader van het voorkomen van residentieel verblijf.
               
In navolging van de motie Van den Berg c.s. starten we dit jaar met onderzoek naar
                  de vraag of, en zo ja hoe, het recht op een steunfiguur in de Jeugdwet kan worden
                  verankerd en welke randvoorwaarden hiervoor dan zouden moeten gelden.
               
Motie van de leden Den Haan en Westerveld over door het hele land lokale teams met
                     voldoende expertise voor hoogwaardige triage inrichten (Kamerstuk
                     31 839, nr. 862)
Deze motie past binnen de aanpak in de Hervormingsagenda, en zoals ook aangekondigd
                  in mijn brief hervormingen jeugdzorg van 13 mei 2022, om in te zetten op stevige lokale
                  teams. Teams die de triage goed op orde hebben, werken aan het herstel van het gewone
                  leven, gezinsgericht werken en zelf hulp verlenen. Inzet is de deskundigheid in de
                  toegang te versterken door goed opgeleide professionals, met juist expertise, ruimte
                  en mandaat en voldoende tijd om te leren en ontwikkelen.
               
Motie van de leden Smeets en Bussemaker over zak- en kleedgeld (10 577)
Met het rapport «Wie geeft mij(n) zak- en kleedgeld?» vroeg de Kinderombudsman aandacht
                  voor het probleem dat jongeren die in jeugdzorginstellingen verblijven, niet altijd
                  zak- en kleedgeld ontvangen. In dit rapport roept de Kinderombudsman
               
het Ministerie van VWS op om tot een landelijke regeling te komen. Het probleem herkennen
                  wij. Jeugdzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten hebben dit uitgevraagd
                  bij hun leden en herkennen het signaal dat zich nog met enige regelmaat onduidelijkheid
                  voordoet rondom zak- en kleedgeld. Met Jeugdzorg Nederland en de Vereniging van Nederlandse
                  Gemeenten werken we op korte termijn aan een vereenvoudiging van de Handreiking zak-
                  en kleedgeld voor kinderen met een maatregel voor jeugdbescherming.
               
Motie van het lid Azarkan over Terugkeer van kinderen centraal (Kamerstuk 31 839, nr. 832)
De motie van het lid van Azarkan c.s. om de werkwijze van de GI zodanig aan te passen
                  dat terugkeer van kinderen naar het gezin meer centraal komt te staan30. De GI heeft een wettelijke inspanningsverplichting hulp in te zetten zodat de concrete
                  ontwikkelingsbedreigingen worden weggenomen en een kind weer veilig thuis kan opgroeien
                  en zich daar verder kan ontwikkelen. Hiermee staat de terugkeer van het kind naar
                  het gezin standaard centraal. Daarmee wordt dus al uitvoering gegeven aan de motie
                  van het lid Azarkan c.s. Het perspectief op thuis wonen kan weer aan de orde zijn
                  als de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing zijn weggenomen. De GI monitort
                  in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek hoe het ervoor staat
                  in het gezin en of de uithuisplaatsing en/of de ondertoezichtstelling nog nodig zijn.
                  De RvdK en de kinderrechter hebben hierin een toetsende rol.
               
Motie van het lid De Neef c.s. over meer ervaringsdeskundigheid aantrekken voor de
                     jeugdzorgarbeidsmarkt (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 112)
Deze motie verzoekt de regering te onderzoeken hoe meer ervaringsdeskundigheid aangetrokken
                  en geborgd kan worden voor de nabije en toekomstige jeugdzorgarbeidsmarkt. Veronderstelling
                  is dat er mogelijk nog onbenut arbeidsmarktpotentieel te vinden is voor de jeugdzorg
                  onder de mensen die zelf ervaring hebben met jeugdzorg. Op dit moment voert een onderzoeksbureau
                  een quick scan uit naar de mogelijkheden. Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal
                  van 2023 geïnformeerd.
               
Motie van Kamerlid Westerveld over het in kaart brengen hoe het mogelijk is dat er
                     vaak geen tijdige hulp op gang komt voor jeugdige slachtoffers van seksueel geweld
                     en op korte termijn te komen met een plan van aanpak om dit te verbeteren (Kamerstuk
                     31 015, nr. 199)
Op dit moment is het nationaal actieplan «Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
                  geweld» in ontwikkeling, onder leiding van de Ministers Dijkgraaf en Van Gennip. Onderdeel
                  hiervan is aandacht voor en inzet op adequate en passende hulp aan slachtoffers van
                  seksueel geweld.
               
In onze brief van 14 september 2022 zijn we ingegaan op de achtergronden van het stelsel
                  van de problemen in de jeugdbescherming en jeugdhulp31. Jeugdigen en gezinnen moeten vaak te lang wachten op een (vaste) jeugdbeschermer,
                  op een plan van aanpak voor hulp en op passende hulp. Het gaat hier ook over jeugdigen
                  die te maken hebben met seksueel geweld. Tevens hebben we aangeven welke maatregelen
                  we treffen om te komen tot een beter functionerend stelsel en zo kinderen eerder en
                  beter te kunnen beschermen en gezinnen tijdig de hulp te bieden die zij nodig hebben.
                  Het betreft onder andere maatregelen gericht op werkdrukverlichting van de jeugdbescherming,
                  op verminderen van de instroom en het vergemakkelijken van het organiseren van passende
                  tijdige jeugdhulp.
               
In november 2022 hebben wij uw kamer naar aanleiding van de motie van Kamerlid Ceder32 geïnformeerd over aanvullende maatregelen na gesprekken met de veldpartijen.
Motie van de Kamerleden Westerveld en Peters over de Verwijsindex risicojongeren (Kamerstuk
                     35 925 XVI, nr. 128)
In de Kamerbrief over de voortgang van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling
                  van 28 september 2022 (Kamerstukken 28 345 en 31 015, nr. 259) is uw Kamer geïnformeerd over het verder ter hand nemen van de motie van de leden
                  Westerveld en Peters over de Verwijsindex risicojongeren. In deze brief is aangekondigd
                  dat de Verwijsindex risicojongeren (VIR) als wettelijke verplichting uit de Jeugdwet
                  zal worden geschrapt.
               
Op dit moment zijn we in gesprek met gemeenten, beroepsorganisaties, ouders en jongeren
                  en andere betrokkenen over het plan van aanpak voor het afbouwtraject van de VIR.
                  Hierin worden onder andere activiteiten gericht op het wetstraject voor het afschaffen
                  van de wettelijke verplichting opgenomen. Daarnaast zijn activiteiten opgenomen gericht
                  op het verder inzichtelijk maken van methoden en maatregelen die bijdragen aan de
                  doelstellingen van de VIR de komende periode. Gezien de wettelijke verplichting van
                  de VIR de komende tijd van kracht blijft en een wetstraject een geruime tijd in beslag
                  neemt, wordt er in het plan van aanpak ook ingezet op het goed gebruik van de VIR
                  zolang deze als wettelijke verplichting in de Jeugdwet staat.
               
Motie van het lid Raemakers over het mogelijk maken van online onderwijs voor leerlingen
                     waarbij fysiek onderwijs of onderwijs op niveau, gegeven de situatie, geen optie is
                     (Kamerstuk 31 839, nr. 861)
De afgelopen periode zijn gesprekken gevoerd over passend online onderwijs voor leerlingen
                  waarbij fysiek onderwijs gegeven de situatie geen optie is. De regionale projectleiders
                  residentieel onderwijs hebben hierover met de aanbieders van gesloten jeugdzorg en
                  de daarbij behorende onderwijspartners gesproken. Dit deden zij in het kader van hun
                  opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om samen met regionale
                  partijen de ontwikkeling naar kleinschaligheid in de regio en het effect daarvan op
                  het onderwijs in beeld te brengen en afspraken te maken voor verbetering daarvan.
               
Uit de gesprekken blijkt dat scholen waar mogelijk al inzetten op online onderwijs
                  voor leerlingen wanneer fysiek onderwijs of onderwijs op niveau niet mogelijk is.
                  De mate waarin dit lukt is wisselend. Verbeterpunt daarin is bijvoorbeeld dat er eerder
                  contact gelegd wordt tussen de school van herkomst en de school behorende bij de jeugdhulpinstelling
                  om te zien wat een passend onderwijsaanbod voor de jongere is en hoe dit digitaal
                  georganiseerd kan worden. Wij gaan, samen met de regionale projectleiders, in gesprek
                  met betrokken partijen om te kijken welke verbeteringen er mogelijk zijn.
               
Zoals de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in de verzuimbrief van 15 juli
                  heeft geschreven, staat centraal dat er voor elk kind dat (tijdelijk) niet naar school
                  gaat en dat dat nodig heeft digitaal afstandsonderwijs beschikbaar moet zijn33. Dit omdat leerlingen zich zo door kunnen blijven ontwikkelen, ook als ze even niet
                  fysiek naar school kunnen. Het digitaal afstandsonderwijs biedt ook mogelijkheden
                  aan leerlingen die te maken hebben met gesloten jeugdhulp. Daarom wordt bij de uitwerking
                  van digitaal afstandsonderwijs voor de doelgroep thuiszitters verkend of en hoe jongeren
                  bij een gesloten jeugdhulpinstelling hier ook gebruik van kunnen maken. In het voorjaar
                  2023 wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
               
Tot slot heeft de Inspectie van het Onderwijs het voornemen om in de eerste helft
                  van 2023 kwaliteitsonderzoeken uit te voeren bij (een deel van) de scholen verbonden
                  aan gesloten jeugdhulpinstellingen. Bij deze onderzoeken is er ook aandacht voor de
                  huidige toepassing van online onderwijs. Dit kan waardevolle resultaten opleveren
                  om het digitale onderwijs verder te verbeteren.
               
Motie van het lid Raemakers over de herijking van de normbedragen van «Subsidieregeling
                     opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan»
Op ons verzoek zal een onafhankelijk onderzoeksbureau gaan kijken naar de herijking
                  van de normbedragen van «Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend
                  bestaan». Op dit moment ronden wij de inkoopprocedure af. Naar verwachting kan het
                  betreffende onderzoeksbureau eind 2022 starten.
               
Toezegging over het verbreden van het gesprek met de VNG over bredere financiële vraagstuk
                     van gemeenten (03 437)
In het debat in de Eerste Kamer heeft de Minister-President een toezegging gedaan
                  over het verbreden van het vraagstuk van de Hervormingsagenda Jeugd naar het vraagstuk
                  van de gemeentefinanciën34. De vraagstukken waar destijds door de Minister-President aan zijn gerefereerd, namelijk
                  de Hervormingsagenda, de aanvullende maatregelen Jeugdzorg en het brede vraagstuk
                  rondom de financiering van gemeenten, spelen nog steeds. Dit kabinet ziet, zoals ook
                  door de Minister-President benoemd, de samenhang tussen deze vraagstukken. Voor de
                  periode na 2025 wordt een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden nader
                  uitgewerkt De contourennota financieringssystematiek medeoverheden van 11 juli 2022
                  beschrijft de stappen en een aantal vertrekpunten om daartoe te komen35. De verdere uitwerking van de contourennota betreft de financieringssystematiek voor
                  medeoverheden in zijn totaliteit. Uw Kamer wordt hierover in het voorjaar van 2023
                  nader geïnformeerd.
               
Ook de twee opgaven op het terrein van jeugdzorg krijgen inhoudelijk meer vorm en
                  vergen, zoals hierboven ook genoemd, nog enige tijd voor nadere uitwerking en afstemming.
                  In de trajecten wordt over en weer gekeken naar de concrete uitwerking, waarbij het
                  traject rondom de gemeentefinanciën een meer kaderstellend karakter heeft. Hiermee
                  borgen we de onderlinge samenhang. De nadruk daarbij voor mij ligt op dit moment op
                  de inhoudelijke beweging die ik samen met gemeenten beoog in de jeugdzorg, samen toewerkende
                  naar een stabiel en duurzaam jeugdstelsel.
               
Toezegging om te informeren over vervolgstappen aanpak herstel en perspectief voor
                     de jeugd
De heer Van der Staaij heeft mijn ambtsvoorganger verzocht om te worden geïnformeerd
                  over de vervolgstappen van de aanpak herstel en perspectief voor de jeugd. Uw Kamer
                  zal voor het einde van dit jaar hierover in een aparte brief worden geïnformeerd.
               
Toezegging dat de Staatssecretaris er schriftelijk op terugkomt in hoeverre scholen
                     gebruik maken van suïcidepreventieprogramma’s (Commissiedebat GGZ/suïcidepreventie
                     2 november 2022)
Binnen de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie zijn verschillende programma’s
                  die ingezet kunnen worden op scholen. Hier wordt voldoende gebruik van gemaakt. Het
                  programma STORM heeft als doel het voorkomen van depressies en suïcides onder jongeren
                  (12 – 18 jaar). Binnen dit programma krijgen leerlingen les over mentale gezondheid
                  en wordt gescreend op depressie en suïcidale gedachten. Tevens worden docenten getraind
                  zodat zij leren hoe signalen van somberheid bij leerlingen te herkennen, hierover
                  in gesprek kunnen gaan en op welke manier hulpgezocht kan worden. STORM wordt vanuit
                  de regio Brabant naar andere regio’s verspreid. Drie regio’s zijn begonnen met een
                  voorbereidingsjaar en in een aantal regio’s is een aanbestedingsprocedure gestart.
                  Geïnteresseerde regio’s kunnen een aanvraag doen via het programmateam STORM van de
                  Landelijke Agenda Suïcidepreventie.
               
Via de Landelijke Agenda Suïcidepreventie krijgen scholen ook beschikking tot lessen
                  van de MIND Young Academy. Deze lessen worden gegeven door leeftijdsgenoten en hebben
                  tot doel om jongeren te leren praten over psychische klachten. Dit jaar zijn in het
                  kader van de Landelijke Agenda Suïcidepreventie al 50 scholen bezocht door de MIND
                  Young Academy. Tot slot is er nog het lespakket Lief, Liever, Liefst waarin verliefdheid
                  wordt behandeld met aandacht voor liefde voor iemand van hetzelfde geslacht. Het lespakket
                  heeft tot doel leerlingen op een positieve en herkenbare manier aan het denken te
                  zetten over seksuele diversiteit. Op dit moment gebruiken 30 scholen het lespakket.
               
Toezegging om uit te zoeken welke internationale verdragen verbieden dat foto’s van
                     kinderen online worden geplaatst
Tijdens het plenair debat over problemen met uithuisplaatsen van kinderen van 12 mei
                  2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 79, items 3 en 6) zegde de Minister het lid van
                  Haga toe uit te zoeken welke internationale verdragen verbieden dat foto’s van kinderen
                  online worden geplaatst. Het staat mensen vrij om hun mening te uiten over gebeurtenissen,
                  deze te delen en bijvoorbeeld foto’s online te plaatsen. Deze vrijheid is een groot
                  goed. De uitoefening van deze vrijheid is wel onderworpen aan beperkingen als dat
                  noodzakelijk is voor de bescherming van rechten van anderen, zoals het recht op privacy.
                  Dit recht is vastgelegd in artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten
                  en politieke rechten, artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de
                  Mens, en voor kinderen specifiek in artikel 16 van het Internationaal Verdrag inzake
                  de Rechten van het Kind (IVRK). In artikel 16 IVRK is bepaald dat geen enkel kind
                  mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in privé of gezinsleven,
                  woning of correspondentie, noch aan onrechtmatige aantasting van eer en goede naam.
                  Wanneer het gaat om het plaatsen van foto’s buiten een zuiver persoonlijke of huishoudelijke
                  sfeer, bijvoorbeeld als foto’s op sociale media mogelijk verder verspreid kunnen worden
                  en bij derden terecht kunnen komen, is daarnaast de Algemene Verordening Gegevensbescherming
                  (AVG) van toepassing. Indien de AVG van toepassing is geldt ook de Uitvoeringswet
                  AVG. Ouders mogen op grond van de Uitvoeringswet AVG als wettelijk vertegenwoordiger
                  van hun kind (indien het kind jonger is dan 16 jaar) bepalen of zij foto’s van hun
                  kind online (op sociale media) plaatsen. Uit internationale verdragen volgt geen algeheel
                  en letterlijk verbod op het plaatsen van foto’s van je kind, maar ouders moeten daarbij
                  dus wel het recht op privacy en de veiligheid van het kind waarborgen. Bovendien hebben
                  kinderen op grond van artikel 12 IVRK het recht om hun mening te vormen over zaken
                  die hen aangaan. Aan hun mening moet «passend belang wordt gehecht» in overeenstemming
                  met hun leeftijd en ontwikkeling. Kinderen moeten dus ook zelf de gelegenheid krijgen
                  om te uiten wat zij ervan vinden als hun ouders online foto’s van hen (gaan) delen.
               
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
                  M. van Ooijen
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  F.M. Weerwind
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming