Brief regering : Intensivering aanpak vogelgriep
28 807 Vogelpest (Aviaire influenza)
Nr. 269
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 oktober 2022
Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS), over de ontwikkelingen in de vogelgriepsituatie sinds de vorige
brief van 8 augustus jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 266). Hierbij ga ik onder andere in op de veterinaire situatie, de recente uitbraken,
de acties die de afgelopen periode zijn ingezet en de intensivering van de aanpak
van vogelgriep.
Intensiveringsplan preventie vogelgriep
In Europa en Nederland worden we geconfronteerd met een ongekende en zeer ernstige
situatie met vogelgriep. Het afgelopen jaar zijn er veel uitbraken van hoogpathogene
aviaire influenza (HPAI, vogelgriep) geweest en zijn heel veel wilde vogels besmet
geraakt. Nieuw ten opzichte van andere jaren is dat veel uitbraken gedurende de zomermaanden
zijn opgetreden en dat uitbraken zich in vrijwel heel Nederland hebben voorgedaan.
Ik vind deze situatie zeer ernstig.
Het virus is wijd verspreid en was het afgelopen gehele jaar aanwezig in de wilde
vogelpopulatie. Op dit moment wordt geen verbetering van de situatie verwacht. De
uitbraken, de onvoorspelbaarheid ervan en de maatregelen hebben enorme impact op de
getroffen dieren, de houders, de natuur en de maatschappij.
Het afgelopen jaar zijn ruim 3,7 miljoen vogels op besmette locaties in Nederland
geruimd, en nog eens ruim 1,1 miljoen op bedrijven die preventief zijn geruimd. Ook
in de natuur maakt het virus veel slachtoffers.
Deze situatie is niet houdbaar. Niet voor de dieren, niet voor pluimveehouders, niet
voor de maatschappij. Ik ben daarom van mening dat een intensivering nodig is van
de aanpak rond vogelgriep.
Het huidige beleid, waarbij we maximaal inzetten op bioveiligheid op bedrijven, het
snel melden van verdenkingen, en besmette bedrijven snel en op veilige wijze ruimen,
zal ik met kracht voortzetten. Maar dit zal slechts een deel van de besmettingen de
komende periode voorkómen. Ik zal daarom de aanpak intensiveren en een intensiveringsplan
preventie vogelgriep uitwerken.
Als eerste zet ik daarbij in op versnelling van het vaccinatietraject en verdere versterking
van de bioveiligheid met een verplicht bioveiligheidsplan voor alle pluimveebedrijven.
Het is duidelijk dat er op korte termijn geen nieuwe eenvoudig uitvoerbare maatregelen
zijn die bijdragen aan het voorkomen van besmettingen, anders waren die reeds ingezet.
De huidige situatie vraagt om het breed verkennen en in kaart brengen van alle denkbare
maatregelen op korte en lange termijn om vogelgriep verder te voorkomen en de gevolgen
van besmettingen te beperken. Daarbij moeten we goed in beeld brengen wat de mogelijkheden
en consequenties zijn. Dit vraagt om een open samenwerking met betrokken partijen,
inclusief de sector en andere maatschappelijke organisaties. Daarbij hoort ook een
gedegen analyse naar effectiviteit van de maatregelen, juridische haalbaarheid, economische
en financiële consequenties, draagvlak en uitvoerbaarheid.
Bij de uitwerking zal ik onder andere gebruik maken van het recent opgeleverde rapport
van WBVR over risicofactoren voor hoogpathogene vogelgriep, het gevraagde expertrapport
over transmissierisico’s van dierziekten tussen bedrijven en het beeld over nieuwvestigingen
van pluimveebedrijven dat RVO op dit moment in kaart brengt. De komende maanden werk
ik deze aanpak verder uit in een Intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat ik in
het eerste kwartaal van 2023 aan de Tweede Kamer zal toesturen. Indien tijdens het
in kaart brengen en wegen van de maatregelen voor een specifieke maatregel reeds blijkt
dat deze effectief en proportioneel bij kan dragen aan verminderen van het aantal
besmettingen, en tevens uitvoerbaar en juridisch en financieel haalbaar is, zal ik
deze, vooruitlopend op het totale plan, in gang zetten en de Kamer daarover informeren.
In deze brief ga ik nader in op de huidige veterinaire situatie in Europa en Nederland,
de recente uitbraken en geef ik een toelichting op de lopende maatregelen en hoe ik
de versnelling en intensivering van de aanpak verder wil vormgeven.
Epidemiologische situatie in Europa
Ook in andere lidstaten van de Europese Unie worden nog uitbraken gemeld. Frankrijk
was zwaar getroffen en heeft de afgelopen 5 weken 12 besmettingen op bedrijven gemeld.
In Duitsland waren dat er 16, In België 5. Andere lidstaten met uitbraken gedurende
de laatste 5 weken waren Spanje (2), Italië (1) en Portugal (3). Sinds januari 2022
zijn in veel lidstaten van de EU besmettingen geweest. Frankrijk was met 1356 uitbraken
koploper, gevolgd door Hongarije (184). In Spanje en Polen lopen de aantallen in de
tientallen. Duitsland had er 53. In bijna alle lidstaten zijn wilde vogels besmet
met HPAI. De wijze van besmetting is niet in alle lidstaten gelijk. In Nederland is
in de meeste gevalle sprake geweest van separate besmettingen afkomstig ui wilde vogels,
maar in Frankrijk bijvoorbeeld zijn veel uitbraken gekomen door verspreiding van virus
tussen bedrijven.
Epidemiologische situatie in Nederland
Uitbraken
Sinds oktober 2021 zijn er nu meer dan 100 uitbraken van HPAI bij gehouden vogels
geweest in vrijwel heel Nederland; de meeste uitbraken lagen in een waterrijke omgeving.
Op de epidemie in 2003 na zijn niet eerder zo veel pluimveehouderijen en hobbylocaties
besmet geraakt. Ter vergelijking: in de periode najaar 2020-voorjaar 2021 waren er
zeventien uitbraken bij commerciële bedrijven en zes bij hobbyhouderijen.
Bij 93 uitbraken in Nederland is een beperkingszone ingesteld. Bij locaties met minder
dan 50 dieren, waar in enkele gevallen ook besmettingen zijn aangetroffen, wordt geen
beperkingszone ingesteld. Er zijn nu ruim 3,7 miljoen vogels van besmette locaties
geruimd en nog eens 1,1 miljoen op bedrijven die preventief zijn geruimd. In september
hebben de Duitse autoriteiten drie uitbraken vlak bij de Nederlandse grens gemeld.
De beperkingszones daarvoor liggen deels op Nederlands grondgebied. Om die reden zijn
in Nederland drie beperkingszones ingesteld. In België zijn vier uitbraken geweest
waarvoor Nederland op zijn eigen grondgebied een beperkingszone heeft moeten instellen.
Ruimingen
Het ruimingsproces zelf en de mogelijke bijdrage daarvan aan de tussenbedrijfstransmissie
is eerder aan de orde geweest. In de brief aan de Kamer van 28 juni (Kamerstuk 28 807, nr. 263) is door mijn voorganger aangegeven dat op basis van de analyses van WBVR er geen
aanwijzingen waren dat er een rol is geweest van ruimingen uitgevoerd door de NVWA
in de verspreiding van HPAI virus naar nabijgelegen bedrijven in de clusters in Zeewolde,
Woltersum, Barneveld, Hierden en Lunteren. Het rapport waarop deze conclusies zijn
gebaseerd is als bijlage bij deze brief meegestuurd (bijlage 1). Een aantal bedrijfsspecifieke
gegevens, die het mogelijk kunnen maken individuele bedrijven te herleiden, zijn uit
dit rapport verwijderd. Dat doet mijns inziens niets af aan de leesbaarheid van het
rapport en de beoordeling ervan.
De bestrijding van HPAI op besmette bedrijven en de extra inzet in pluimveedichte
gebieden als de Gelderse Vallei (onder andere preventieve ruimingen) leggen een groot
beslag op de NVWA en andere betrokken partijen. De NVWA is goed geëquipeerd en is
in staat de ruimingen op efficiënte en snelle wijze uit te voeren, samen met contractpartijen.
Een punt van zorg is dat vanwege de energiecrisis de aanlevering van kooldioxidegas
(CO2) voor uitvoering van de stalvergassing beperkt is. De NVWA houdt hier in haar planning
rekening mee en zoekt naar alternatieve mogelijkheden waarvoor minder gas nodig is
dan in een grote stal, zoals vergassing in containers of big bags. Deze methoden vragen echter meer tijd en menskracht en zijn relatief kostbaar. In
welke mate dit van invloed is op de bestrijding van de uitbraken is nu nog niet aan
te geven. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal, indien nodig en in
samenspraak met mijn ministerie, een prioritering aanbrengen in de volgorde van ruimingen
bij een beperkte beschikbaarheid van CO2-gas. Tevens onderzoek ik wat er, binnen de beperkingen ontstaan door de energiecrisis,
contractueel mogelijk is om voldoende en tijdige de levering van CO2-gas te verzekeren.
Wilde vogels
Er zijn ook nog dagelijks meldingen van dode wilde vogels in diverse regio's in Nederland.
Er zijn veel soorten besmet geraakt waarbij soms grote aantallen vogels zijn doodgegaan.
Ongeveer 40% van de ingezonden kadavers blijkt bij laboratoriumonderzoek besmet te
zijn met HPAI type H5N1. De vondsten zijn gedaan in alle provincies in Nederland.
De NVWA houdt op haar website de vondsten van besmette wilde vogels bij. De situatie
zal de komende maanden met de aankomende vogeltrek waarschijnlijk nog verslechteren
door de komst van nieuwe vatbare vogels. Ook is het mogelijk dat trekvogels nieuwe
virusvarianten in Nederland introduceren. De impact op de wilde vogelpopulaties is
niet te voorspellen, maar kan opnieuw tot veel sterfte leiden.
Financiële aspecten
In de brief van 17 mei jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 261) over de financiële aspecten van de uitbraak. De directe bestrijdingskosten zoals
de tegemoetkoming in schade voor de geruimde dieren en de uitvoeringskosten, worden
betaald uit het Diergezondheidsfonds (DGF). Zoals in de brief van 17 mei jl. (Kamerstuk
28 807, nr. 261) is aangegeven worden deze directe bestrijdingskosten tot het wettelijk ingestelde
plafond betaald uit de heffingen die pluimveehouders betalen aan het DGF. Het plafond
is vastgesteld op 30 miljoen euro voor de periode van 2020 tot en met 2024.
Vanaf begin 2020 tot en met augustus 2022 is € 34,3 miljoen betaald aan de bestrijding
van vogelgriep bij houders met 250 dieren of meer. Dit zijn de werkelijke uitgaven
uit het Diergezondheidsfonds en die lopen enkele weken (tegemoetkoming in schade)
tot meerdere maanden (uitvoeringskosten) achter de ruimingen aan. De uitgaven voor
de bestrijding van vogelgriep zullen daarom verder oplopen.
Hoeveel hoger het bedrag gaat worden is nu niet met zekerheid te zeggen, omdat het
beeld op basis van de daadwerkelijke uitgaven vertraagd inzichtelijk wordt. Op basis
van eerdere uitgaven is wel een inschatting te maken. De verwachte bestrijdingskosten
gerekend vanaf begin 2020 tot en met 4 oktober 2022 wordt geschat op € 63 miljoen.
Dit is inclusief kosten voor bestrijding van Salmonella en Mycoplasma en van dit bedrag
gaat de EU-bijdrage aan vogelgriep- en Salmonella bestrijding nog af. De exacte hoogte
van deze EU-subsidie is op dit moment nog niet bekend. Het plafond is inmiddels gepasseerd.
Zoals ook beschreven in de brief van 17 mei worden alle bestrijdingskosten hoger dan
het plafondbedrag betaald door de overheid. In 2022 zal dit, voor het hiervoor genoemde
bedrag dat nu in zicht is, opgelost worden binnen de begroting van het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). U wordt hierover nader geïnformeerd
in de tweede suppletoire begroting.
Lopende maatregelen en intensiveringsaanpak
Mijn voorgangers hebben afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om besmettingen
op pluimveehouderijen zo goed mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen zet ik met kracht
voort en werk daarnaast een intensiveringsaanpak uit. Hieronder geef ik daar een nadere
toelichting op.
Ophok- en afschermplicht
Ik heb de vorige week, mede op basis van de recente ontwikkelingen en de risicobeoordeling
door de deskundigengroep dierziekten van 29 september jl., besloten om de ophok- en
afschermplicht weer voor het hele land in te stellen. Voor een onderbouwing en nadere
toelichting verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 oktober jl. Ik zie
de impact die dat heeft voor houders van vrije-uitloopkippen en voor houders die voor
hun plezier pluimvee houden, maar ik acht deze maatregel noodzakelijk gezien het verhoogde
risico. De verslagen van de deskundigengroep dierziekten van 25 augustus en 29 september
jl. zijn met de brief van 5 oktober meegestuurd.
Bioveiligheidsplan
Een goede bioveiligheid van bedrijven en hobbylocaties is en blijft vooralsnog de
belangrijkste maatregel ter preventie van HPAI besmettingen. Het is van het grootste
belang dat pluimveehouders alert blijven en de bioveiligheidsmaatregelen strikt toepassen.
De pilot gericht op de ontwikkeling van een bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan (Kamerstuk
28 807, nr. 260), die mijn ministerie samen met de pluimveesector heeft opgezet, loopt op dit moment.
De Gezondheidsdienst voor Dieren geeft hier de komende maanden samen met de pluimveesector
uitvoering aan. Binnen de pilot zal de hygiënescan van AVINED geoptimaliseerd worden
en zal er bij verschillende pluimveetypen getoetst worden of de hygiënescan een goede
manier is om de bioveiligheid op een bedrijf in kaart te brengen.
De uitkomsten van de pilot worden eind van dit jaar verwacht. Deze resultaten van
de pilot geven aanknopingspunten voor een effectieve invulling van een bedrijfsspecifiek
bioveiligheidsplan om zo te komen tot een betere bioveiligheid op pluimveebedrijven.
Ik werk daarbij toe naar een verplicht bedrijfsspecifiek bioveiligheidsplan voor alle
pluimveehouders per medio 2023. Dit bioveiligheidsplan wordt daarmee onderdeel van
het reeds verplichte bedrijfsgezondheidsplan, dat pluimveehouders samen met hun dierenartsen
opstellen. Nadrukkelijk is het de bedoeling dat een dergelijk plan aansluit bij de
huidige praktijk en maatwerk is voor het bedrijf en samen met de bedrijfsdierenarts
wordt opgesteld. Over het precieze moment van invoering van deze nieuwe verplichting
zal ik de Tweede Kamer te zijner tijd nader informeren; dit hangt mede af van het
verloop van het totstandkomingsproces van de benodigde regelgeving.
Andere bioveiligheidsmaatregelen
Naast bioveiligheidsmaatregelen geven de deskundigen in hun verslag een aantal andere
managementopties aan om de kans op virusintroductie verder te verkleinen. Zij wijzen
op de risico’s van de luchtinlaat en de mogelijkheden van bijvoorbeeld het toepassen
van windbreekgaas. Ook geven ze aan dat pluimveehouders aandacht zouden moeten besteden
aan het terugdringen van aantallen knaagdieren op het erf. Ze adviseren tevens om
rekening te houden met activiteiten zoals maaien, oogsten en baggeren van sloten of
andere watergangen rondom het bedrijf en dit type werkzaamheden uit te voeren tijdens
een leegstandperiode.
Volgens de deskundigen zijn er aanwijzingen dat het gebruik van lasers effectief kan
zijn om vogels rondom het bedrijf te weren1. Het is aan pluimveehouders om hiervan, binnen de regelgeving, gebruik te maken om
wilde vogels in de buurt van hun bedrijf te weren.
Bioveiligheidscheck op besmette locaties
In een eerdere kamerbrief dit jaar is aangegeven dat bekeken zou worden of extra voorwaarden
verbonden kunnen worden, met betrekking tot bioveiligheid, voordat een besmet bedrijf
opnieuw dieren op mag zetten. Omdat er tot nu toe geen rechtstreeks verband gevonden
kan worden tussen de besmetting en specifieke bioveiligheidsmaatregelen kan ik dit
niet verplichten voor besmette bedrijven. Omdat een goede bioveiligheid voor álle
bedrijven belangrijk is ga ik, zoals boven beschreven, stappen zetten die de bioveiligheid
op alle bedrijven moet verbeteren. Op de meeste besmette bedrijven doen Faculteit
Diergeneeskunde, SOVON en WBVR onderzoek naar mogelijke insleeproutes waarbij het
in kaart brengen van de bioveiligheid een onderdeel is. Aanbevelingen op dat vlak
worden met de betreffende veehouder gedeeld. Een van de voorwaarden voor het opnieuw
kunnen opzetten van kippen is een uitgebreid reiniging en ontsmettingsprotocol wat
de veehouder moet uitvoeren en waarop de NVWA toe ziet. Er zijn tot op heden geen
grote tekortkomingen in de bioveiligheid bij bedrijven gevonden die de besmetting
konden verklaren.
Versnelling vaccinatietraject
Zoals ik heb aangegeven zet ik in op versnelling van het traject om te komen tot vaccinatie
tegen vogelgriep. In veel andere lidstaten van de Europese Unie wordt de roep om vaccinatie
ook steeds luider. In verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zijn diverse activiteiten
gestart om de mogelijkheden van vaccinatie te onderzoeken en dichterbij te brengen.
Ik steun deze inzet van harte en vind het van groot belang dat we hier in Europa gezamenlijk
aan werken.
Ik heb op acties ingezet om zo snel mogelijk meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden
van vaccinatie. Dit doe ik door:
• een inventarisatie van de haalbaarheid, de beschikbaarheid, werkzaamheid en veiligheid
van vaccins door vaccinatieproeven,
• een expertbeoordeling van het risico van de huidige variant en voor het ontstaan van
nieuwe, mogelijk zoönotische varianten bij toepassing van vaccinatie,
• het ontwikkelen van een optimale vaccinatiestrategie en monitoringsprogramma om spreiding
van oude en nieuwe, mogelijk zoönotische, varianten snel te kunnen opsporen,
• het in kaart brengen van de financiële gevolgen (kosten en baten) voor pluimveehouders
en de gevolgen voor de internationale handel. Dit traject vergt tijd en inzet en intensief
overleg met sectorpartijen en andere belanghebbenden, zowel die voor de commerciële
houderij als voor de hobbyhouderij.
Activiteiten in Nederland
Zoals mijn voorganger al heeft aangegeven (Kamerstuk 28 807, nrs. 259, 260, 263) is het van belang eerst meer inzicht te hebben in de werkzaamheid van verschillende
vaccins en de testkarakteristieken ten behoeve van een goede monitoring voor we verdere
stappen kunnen nemen met het toepassen van vaccinatie in het veld. Het tegengaan van
verspreiding van virus in of tussen gevaccineerde koppels dieren zodat de reproductieratio,
het zogenaamde R-getal, onder de 1 komt, is een belangrijke eis die we aan een vaccin
stellen. Het verkleinen van de kans van infectie en het tegengaan van verspreiding
draagt bij aan het verbeteren van diergezondheid en dierwelzijn en verkleint ook de
kans op mogelijke blootstelling van mensen. Tot nu toe is niet aangetoond dat toepassing
van de ontwikkelde vaccins de R-waarde van veldvirusvarianten beneden de 1 wordt gebracht.
Daarom worden hierop nu enkele vaccins, onder gecontroleerde omstandigheden, onderzocht.
Deze vaccinproef is in augustus gestart. De resultaten worden eind december verwacht.
De voorbereidingen voor het uitvoeren van een proef onder veldomstandigheden zijn
gestart en worden uitgevoerd door de Gezondheidsdienst voor Dieren. Deze voorbereiding
vraagt enkele maanden, onder andere voor het aanvragen van de dierproefvergunning
en het benaderen van en overleg met pluimveehouders om in deze proef te participeren.
Daarbij wordt ook gekeken naar de uitkomsten van de proef bij WBVR om een gedegen
keuze te kunnen maken welk vaccin in de proef zal worden toegepast. Ik heb een aantal
experts gevraagd deel te nemen in een klankbordgroep zodat we zoveel mogelijk kennis
ten behoeve van de veldproef kunnen benutten. Ik verwacht dat de veldproef in het
eerste kwartaal van 2023 kan starten.
Tevens werk ik verschillende vaccinatiestrategieën uit, gericht op bijvoorbeeld risicogebieden,
pluimveedichte gebieden of bepaalde typen pluimveebedrijven. Daarbij hoort ook het
opstellen van een surveillanceprogramma om eventuele besmettingen snel te kunnen opsporen.
We zullen een aantal scenario’s uitwerken die zich kunnen voordoen bij vaccinatie
(zoals subklinische virusspreiding, spreiding tussen bedrijven). Dit is van belang
om het ontstaan van nieuwe, mogelijk zoönotische varianten zo klein mogelijk te maken,
en om mogelijke tussenbedrijfstransmissie te kunnen couperen. Geen vaccin is immers
100% effectief. Ik start hier nu al mee, ook al zijn de uitkomsten van de vaccinproeven
nog niet bekend, om het proces zo veel mogelijk te versnellen.
In dit kader ga ik een expertadvies vragen over de risico’s voor het ontstaan van
spreiding van virus, al dan niet met een zoönotisch karakter, als we zouden overgaan
tot vaccineren en dit risico af te zetten tegen een scenario waarin niet wordt gevaccineerd.
Hiermee wil ik laten analyseren wat de blootstellingskans is voor mensen als we vaccineren
en dit vergelijken met scenario waarin we niet vaccineren.
Ik in overleg met diverse sectorpartijen om op korte termijn een praktisch plan voor
de uitvoering van vaccinatie uit te werken.
In januari 2023 bouw ik een eerste weegmoment in rondom de inzet van vaccinatie. Ik
wil op basis van de resultaten van de proeven, ook die in andere lidstaten, de expertbeoordeling
en de analyses van de scenario’s op dat moment afwegen of vaccinatie in de praktijk
al een begaanbare weg is, waarbij verspreiding van het virus op een verantwoorde wijze
wordt tegengegaan. De factoren die we daarbij meenemen heb ik hiervoor uiteengezet.
Als we vaccinatie inzetten moet dit resulteren in een kleiner aantal uitbraken, idealiter
nul. Als er toch nog infecties kunnen optreden, moeten we met een haalbaar monitoringsprogramma
zulke infecties kunnen opsporen voordat spreiding naar andere bedrijven optreedt en
bovenal voordat er een nieuwe variant ontstaat die mogelijk een zoönotisch karakter
heeft.
Leden van D66 en de VVD hebben in april 2022 gevraagd een vaccinatiestappenplan uit
te werken en de gevolgen voor de handel uit te zoeken. De afgelopen maanden is aan
dit stappenplan gewerkt en zijn er diverse acties in gang gezet en uitgewerkt. Dit
stappenplan is nu zo goed als gereed en zal worden aangepast op deze versnelling en
de genoemde aanvullende acties. Ik zal het vaccinatiestappenplan komende maand naar
de Tweede Kamer sturen.
Activiteiten vaccinatie Europa en wereldwijd
In de EU neemt Nederland, samen met andere lidstaten waaronder Frankrijk, Hongarije
en Italië, het voortouw om de mogelijkheden van vaccinatie ter preventie van vogelgriep
te onderzoeken. Mijn ministerie heeft hierover geregeld overleg met collega’s uit
andere lidstaten, onder andere op het niveau van de Chief Veterinary Officers (CVO’s).
Ik zet in op versterking van deze Europese samenwerking door te pleiten voor een vaccinatiewerkgroep
onder voorzitterschap van de Europese Commissie.
Daarnaast is begin oktober, bij de bijeenkomst van de regio Europa van de Wereldorganisatie
voor diergezondheid (WOAH), gesproken over de dreiging van HPAI en de mogelijkheden
van vaccinatie. Aan deze bijeenkomst nemen de 53 WOAH-landen van de regio Europa deel.
Het voornemen is ook om vogelgriep als onderwerp op de agenda van de General Session
van de WOAH in mei 2023 te zetten. Medio oktober wordt een internationaal symposium
georganiseerd over vaccinatie tegen HPAI, waaraan Nederlandse experts zullen deelnemen.
HPAI in wilde vogels
Ik leg momenteel – in lijn met het voorstel van de D66-fractie – de laatste hand aan
een leidraad voor het veilig omgaan met zieke en dode (wilde) vogels verdacht van
vogelgriep. Deze aangepaste leidraad is bijna gereed en geeft informatie over de regelgeving
en de verantwoordelijkheden van betrokken organisaties en biedt tevens praktische
handvatten. Daarnaast zijn in deze leidraad eerder gepubliceerde adviezen en handreikingen
van andere instanties opgenomen. Mijn ministerie organiseert op 27 oktober een bijeenkomst
voor lokale en regionale partijen die betrokken zijn bij de omgang met zieke en dode
wilde vogels verdacht van vogelgriep. Deze bijeenkomst is bedoeld voor het uitwisselen
van kennis, ervaringen en best practices, om zo betrokkenen de gelegenheid te bieden
kennis te vergaren, ervaringen te delen en handvatten te verzamelen voor de lokale
en/of regionale uitvoering van het opruimen van dode wilde vogels of de omgang met
zieke wilde vogels. De leidraad zal nog deze maand, voorafgaand aan deze bijeenkomst,
gepubliceerd worden.
Hoogpathogene vogelgriep heeft ook diverse in het wild levende vogelsoorten getroffen.
Er was onder andere grote sterfte onder koloniebroeders zoals grote sterns, grote
jagers en Jan-van-genten. De Minister voor Stikstof en Natuur heeft onderzoek uitgezet
bij de Wageningen Marine Research (WMR) naar de impact van vogelgriep op zeevogelpopulaties,
zowel nationaal als internationaal. Onder andere naar aanleiding van de motie De Groot
(Kamerstuk 28 807, nr. 247) heeft de Minister SOVON gevraagd om uit te zoeken wat in het verleden de impact
van uitbraken van vogelgriep is geweest op de populaties van de getroffen wilde vogels
en welke mogelijkheden er zijn om een uitbraak onder vogelsoorten te voorkomen of
zo snel mogelijk te beheersen. De onderzoeksresultaten van WMR en SOVON worden voor
het einde van dit jaar verwacht. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Draaiboek bestrijding hoogpathogene vogelgriep
Het draaiboek HPAI is geactualiseerd in het kader van de inwerkingtreding van de Europese
Diergezondheidsverordening vorig jaar. Op dit moment loopt de evaluatie van de vogelgriepcrisis
2020–2022, die door bureau Berenschot wordt uitgevoerd. De komende maanden zal ik
het draaiboek HPAI aanvullen met de uitkomsten van de evaluatie. Ik verwacht het draaiboek
in januari 2023 aan de Tweede Kamer te sturen.
Brede verkenning maatregelen
Hierboven heb ik aangegeven dat ik bij de uitwerking van de intensivering van de aanpak
van vogelgriep onder andere gebruik zal maken van het recent opgeleverde rapport van
WBVR over risicofactoren voor hoogpathogene vogelgriep. Dit rapport treft u als bijlage
bij deze brief. Hieronder ga ik daar in meer detail op in.
Rapport Risicofactoren HPAI
Wageningen Bioveterinary Research heeft op verzoek van LNV een epidemiologisch onderzoek
uitgevoerd naar mogelijke risicofactoren voor besmetting van bedrijven met HPAI in
de periode 2014–2022, naar analogie van eerder onderzoek dat is gedaan voor besmetting
met laagpathogene vogelgriep op commerciële pluimveebedrijven. Het rapport treft u
als bijlage bij deze brief.
Sinds 2014 en met name sinds oktober 2021 zijn er verschillende commerciële pluimveebedrijven
besmet geraakt met HPAI.
De analyse geeft aan dat eenden- en kalkoenbedrijven naar rato het meest besmet zijn
geraakt; deze hebben een bijna 5 respectievelijk 7 keer grotere kans op besmetting
in vergelijking met (op)fok-/vermeerderingsbedrijven (gebruikt als de referentie in
vergelijking met de andere pluimveebedrijfstypen). Legbedrijven, (op)fok- en vermeerderingsbedrijven
hadden een onderling vergelijkbaar en lager percentage besmettingen. Vleeskuikenbedrijven
hadden het laagste percentage besmettingen en een 5 keer kleinere kans op besmetting
in vergelijking met (op)fok/vermeerderingsbedrijven. Voor de verschillende bedrijfstypen
is niet bekend wat de besmettingsroutes zijn geweest, wat het opleggen van (additionele)
preventieve maatregelen bemoeilijkt.
De onderzoekers hebben ook gekeken naar landschapskenmerken in de omgeving van pluimveebedrijven
en naar de combinatie van beide. De belangrijkste bevindingen zijn de volgende. Grotere
wateroppervlakten en grasland in de directe omgeving van een pluimveebedrijf, korte
afstand van een pluimveebedrijf tot water(wegen) en grote oppervlaktes aan grasland
in de directe omgeving van een pluimveebedrijf zijn geassocieerd met een de kans op
HPAI-besmetting op pluimveebedrijven. De kans van besmetting op pluimveebedrijven
in Nederland neemt toe van oost naar west en van zuid naar noord, wat lijkt aan te
sluiten bij het vóórkomen van wilde watervogels. Er lijkt een verband te zijn tussen
de kans op besmetting en het vóórkomen van wilde watervogels.
Nieuwvestiging in risicogebieden
Het D66-plan van april dit jaar pleit specifiek voor het verhinderen van nieuwvestiging
van pluimveehouderijen in waterrijke gebieden. Mijn voorganger heeft aangegeven dat
het belangrijk is om goed in beeld te hebben wat de situatie in deze gebieden precies
is (Kamerstuk 28 807, nr. 260). We hebben nu meer inzicht gekregen in de gebieden waar pluimveebedrijven een verhoogde
kans op besmetting lopen, gezien de landschapskenmerken en aanwezigheid van wilde
vogels (rapport WBVR, bijlage 2). RVO maakt daarnaast een inventarisatie van nieuwvestigingen
in deze gebieden. Deze verwacht ik op korte termijn. Ik zal – in het kader van het
intensiveringsplan – de mogelijkheden verkennen om nieuwvestiging en uitbreiding in
gebieden waar de kans op besmetting relatief groot is, te kunnen voorkomen. Momenteel
beschikken noch ik noch decentrale overheden daarvoor over het wettelijk instrumentarium.
Ik ga over deze problematiek op korte termijn met de decentrale overheden in gesprek.
In de startnotitie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is opgenomen
dat binnen het NPLG rekening wordt gehouden met de risico’s van dierziekten en zoönosen.
Daartoe wordt de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen uitgewerkt.
Binnen deze meekoppelende structurerende keuze worden verschillende adviezen geformuleerd,
welke deels toezien op vogelgriep. Decentrale overheden kunnen deze adviezen gebruiken
als handvatten in hun besluitvorming. U wordt hier in de NPLG hoofdlijnenbrief nader
over geïnformeerd.
Nawoord
De situatie omtrent vogelgriep blijft ernstig en het naleven van de maatregelen, zoals
bioveiligheidsmaatregelen, is van het grootste belang om de kans op besmetting zo
klein mogelijk te houden. Dat vraagt veel van alle pluimveehouders, zowel de houders
van commerciële bedrijven als houders van kleinschalige locaties.
Ik wil ook van de gelegenheid gebruik maken om mijn waardering uit te spreken voor
de inzet van velen de afgelopen maanden. Het gaat om mensen die bij de ruimingen zijn
betrokken, medewerkers van het referentielaboratorium WBVR en van de Gezondheidsdienst
voor Dieren, de deskundigengroep dierziekten, de NVWA, medewerkers van provincies
en gemeenten en veiligheidsregio’s, van vogelopvangcentra, natuurorganisaties en dierenambulances,
vrijwilligers en vele anderen, zonder wie we de vogelgriep niet kunnen bestrijden.
Het is des te teleurstellender om keer op keer te worden geconfronteerd met weer een
uitbraak van vogelgriep.
De komende maanden werken we de aanpak uit in het eerder genoemde intensiveringsplan
vogelgriep om besmettingen en de gevolgen ervan nog meer te voorkomen. Dit plan stuur
ik in het eerste kwartaal van 2023 aan uw Kamer. Natuurlijk volgen we de vogelgriepsituatie
in Nederland, Europa en andere landen in de wereld nauwlettend en ik zal de Tweede
Kamer geregeld informeren over de stand van zaken, zowel nationaal als internationaal.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit