Brief regering : Stand van zaken oversterfte onderzoek, datatoegang, afdoen correspondentie- en informatieverzoek en mensen met een kwetsbare gezondheid
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1944
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 september 2022
Uw Kamer heeft bij een aantal gelegenheden verzocht om geïnformeerd te worden over
de voortgang van het onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en
met november 2021, de totstandbrenging van de daarvoor gewenste toegang tot data en
mijn stellingname hierin. Ik ben groot voorstander van het delen van data voor wetenschappelijk
onderzoek en geef met deze brief invulling aan deze verzoeken. Ik maak van de gelegenheid
gebruik om ook invulling te geven aan twee commissieverzoeken aangaande het oversterfte
onderzoek en om uw Kamer te informeren over de uitvoering van een aantal moties en
toezeggingen inzake mensen met een kwetsbare gezondheid in relatie tot COVID-19.
Oversterfte onderzoek en datatoegang
Met de motie van het lid Omtzigt van 1 december 2021 is de regering verzocht academisch
onderzoek te laten starten naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met
november 2021 en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te informeren1. Ik heb uw Kamer op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitkomsten van het oversterfte
onderzoek door RIVM en CBS2. Op 14 september jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1941) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat een subsidie-oproep van ZonMw is gestart voor een
extra en aanvullend onderzoekstraject waar wetenschappers die niet verbonden zijn
aan het RIVM of het CBS vervolgonderzoek kunnen doen (het zgn. traject 3 van het oversterfteonderzoek).
Op 15 september jl. is het oversterfteonderzoek van het CBS en het RIVM toegelicht
aan uw Kamer tijdens een technische briefing, waarbij een deel van de vragen ging
over de toegang tot relevante data ten behoeve van het vervolgonderzoek. Tijdens deze
briefing is gevraagd om meer informatie over de uitvoering van het onderzoek en de
voortgang van het inregelen van de datatoegang. Ook is tijdens het ordedebat van 13 september
jl. door het lid Stoffer (SGP) gevraagd om aanvullende informatie3.
Ik hecht groot belang aan het onderzoek naar oversterfte tijdens de coronacrisis,
om hiermee achter de oorzaken van de oversterfte te komen en te leren hoe we oversterfte
zoveel als mogelijk kunnen voorkomen bij een mogelijke nieuwe opleving van het virus,
of een andere pandemie in de toekomst. Ik ben dan ook van mening dat het onderzoek
volledig en zonder beperkingen uitgevoerd moet worden. Ik heb in de afgelopen periode
hierover gesproken met het RIVM, de GGD’en, het CBS en ZonMw en ik constateer dat
alle betrokken partijen zich bewust zijn van het maatschappelijke belang van het oversterfteonderzoek
en hier ook achter staan.
Voor de optimale uitvoering van traject 3 van het oversterfte-onderzoek is toegang
tot koppelbare test- en vaccinatiedata van de GGD’en en het RIVM nodig. Dit gaat om
bijzondere persoonsgegevens die ik wil delen met het CBS. Met deze gegevens moet met
de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden omgegaan. Dit betekent ook dat de datatoegang
moet passen binnen de wettelijke kaders, onder andere ten aanzien van het borgen van
privacy. En betekent ook dat de uitkomsten van onderzoeken niet herleidbaar mogen
zijn tot individuen. Een mogelijkheid om dat te borgen is door te werken binnen de
beveiligde remote access-omgeving van het CBS. Onderzoekers krijgen binnen deze omgeving toegang tot onderzoeksbestanden
die ontdaan zijn van persoonlijke gegevens.
Wat betreft de vaccinatiedata van het RIVM is een genoemd knelpunt dat het verstrekken
van gezondheidsgegevens ten behoeve van het oversterfteonderzoek maatschappelijk van
groot belang is, maar mogelijk op gespannen voet staat met de toestemming die betrokkenen
aan GGD’en, huisartsen en instellingsartsen hebben gegeven voor het verstrekken van
deze gegevens aan het RIVM en voor welke doeleinden het RIVM die gegevens vervolgens
mag gebruiken. De centrale vraag is of het verstrekken van gezondheidsgegevens door
het RIVM valt onder de reikwijdte van die toestemming. Hiertoe dient een weging van
de datatoegang in relatie tot de juridische vereisten en de sociaal-maatschappelijke
waarde van het onderzoek gemaakt te worden. Dit wordt gedaan in een gegevensbeschermingseffectbeoordeling
(ook wel een Data Privacy Impact Assessment, DPIA), die op grond van de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG) moet worden verricht. In een DPIA worden de gevolgen van
de voorgestane verwerking voor de bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen
in kaart gebracht. In het bijzonder wordt daarin beschreven wat de juridische basis
is van de verwerking, welke risico’s voor de privacy van betrokkenen aan de orde zijn
en op welke wijze die risico’s worden weggenomen en/of geminimaliseerd. Ik heb het
kantoor van de Landsadvocaat gevraagd te assisteren bij het opstellen van de DPIA.
Over de DPIA wordt bovendien – conform verplichtingen uit de AVG – onafhankelijk advies
gevraagd aan de functionaris gegevensbescherming (FG) van het Ministerie van VWS.
Over 6 weken zal de DPIA gereed zijn, en zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten
en over de verdere aanpak.
Wat betreft de testdata die is verzameld van alle Nederlanders door de GGD’en bestaat
er onzekerheid over de rechtmatigheid van de voor het onderzoek benodigde gegevensverstrekking.
De wil om de data te delen is er ook hier bij alle partijen, maar er moet worden uitgewerkt
hoe dit binnen de huidige wetgeving ingeregeld kan worden. Ik blijf hierover met de
GGD’en in gesprek, waarbij onze inzet is om ook voor de testdata te komen tot een
gedegen risicoafweging met inachtneming van de vereisten van de AVG.
Het mogelijk maken van de voor het oversterfte onderzoek benodigde datakoppelingen
is een complex en tijdrovend proces gebleken. Ik vind dit verre van ideaal, omdat
ik het belangrijk vind dat een wetenschappelijk onderzoek als dit, dat van grote maatschappelijke
waarde kan zijn, voortvarend en zonder belemmeringen kan worden uitgevoerd. Om dit
soort situaties in de toekomst te voorkomen, ben ik voornemens te kijken naar de mogelijkheden
om een wetswijziging of andere middelen in te zetten om de wettelijke basis en het
kader voor deling van gezondheidsgegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek
– binnen de kaders van de AVG – te verduidelijken. Ik zal uw Kamer hier dit najaar
nader over informeren.
Commissieverzoeken in relatie tot het oversterfte onderzoek
Op 9 september jl. is door de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
een verzoek ingediend om te reflecteren op de brief van onderzoeker A.R. over het
onderzoeksrapport «Covid-19 vaccinations and all-cause mortality – A long-term differential
analysis among municipalities». Daarnaast is half september een verzoeken ingediend
waarbij gevraagd is om correspondentie tussen het VWS en het RIVM over de brief van
ZonMw aangaande datatoegang ten behoeven van het oversterfte onderzoek. Met deze brief
geef ik invulling aan deze commissieverzoeken. Aanvullend wil ik aangeven dat het
nog openstaande correspondentieverzoek van het lid van Houwelingen uiterlijk volgende
week nagezonden zal worden4.
De drie verzoeken raken alle aan het oversterfteonderzoek dat is uitgevoerd door CBS
en RIVM en waaraan ik thans een vervolg geef via onafhankelijk academisch onderzoek
dat wordt gefaciliteerd door ZonMw. Ik wil nogmaals aangeven dat ik dit onderzoek
van groot belang acht, mede om hier lering uit te trekken in geval van een nieuwe
opleving van het COVID-19 virus of een mogelijke nieuwe pandemie in de toekomst. Ik
heb groot vertrouwen in de wijze waarop RIVM, CBS en ZonMw hun werkzaamheden uitvoeren
en op die wijze ons voorzien van een gedegen wetenschappelijke basis voor beleidsbeslissingen.
Gevalideerde kritiek op wetenschappelijke onderzoeksresultaten is uiteraard welkom
en hoort bij het wetenschappelijk debat. De integriteit waarmee deze instanties hun
wetenschappelijke werk doen, staat voor mij echter niet ter discussie en ik hoop dat
uw Kamer hier ook voor staat.
De vaste commissie voor VWS heeft verzocht om de correspondentie tussen het CBS, het
RIVM en het Ministerie van VWS inzake het oversterfteonderzoek alsmede om de correspondentie
aangaande de recente brief van ZonMw over datadeling inzake traject 3 van het oversterfte
onderzoek. Bijgaand stuur ik u deze correspondentie toe. Deze correspondentie geeft
mij geen aanleiding om te twijfelen aan het vertrouwen dat ik heb in de wijze waarop
het wetenschappelijk onderzoek door RIVM en CBS wordt verricht. Hoewel ik sta voor
een open en transparante overheid, geef ik uw Kamer in overweging het capaciteitsbeslag
van dit soort verzoeken in ogenschouw te nemen, aangezien de capaciteit die bij RIVM
en CBS ingezet wordt voor de afhandeling van deze verzoeken niet ingezet kan worden
voor het doen van wetenschappelijk onderzoek, waar uw Kamer in geval van het oversterfteonderzoek
zelf om heeft gevraagd.
Wat betreft het verzoek van de vaste commissie voor VWS om een reactie te geven op
het artikel «Covid-19 vaccinations and all-cause mortality – A long-term differential
analysis among municipalities» en naar aanleiding van dit artikel verschenen berichtgeving,
merk ik het volgende op. Het CBS en het RIVM hanteren beproefde procedures voor de
weging van onderzoek uitgevoerd door anderen. Nieuwe informatie wordt daarbij steeds
afgewogen tegen al bekende informatie. Grote aantallen experts voeden en spiegelen
zich elke dag met geluiden uit de wetenschappelijke wereld. Daarbij geldt bovendien
dat individuele onderzoeken altijd onderdeel zijn van een breder wetenschappelijk
discours. Afwegingen rondom kwaliteit, methodiek en belemmeringen zijn hier onderdeel
van en worden door onderzoekers zelf gemaakt. Wat betreft het specifieke artikel dat
de vaste commissie mij heeft aangereikt, geven het CBS en het RIVM aan dat zij in
het algemeen van mening zijn dat bij een thema als oversterfte het belangrijk is om
met gegevens op individueel niveau onderzoek te doen (in tegenstelling tot het gemeentelijk
niveau waarop het betreffende onderzoek heeft plaatsgevonden). Daarom ben ik bezig
met het beschikbaar maken van data ten behoeve van het oversterfteonderzoek, zoals
ik eerder in deze brief heb aangegeven.
Mensen met een kwetsbare gezondheid
In de lange termijnstrategie COVID-19 heeft de positie van mensen met een kwetsbare
gezondheid de continue aandacht van het kabinet. Zo zijn sectoren expliciet gevraagd
om aandacht te hebben voor kwetsbare groepen in de sectorplannen. Daarmee is invulling
gegeven aan de motie van het lid Paulusma c.s.5 om in de sectorplannen expliciet aandacht te hebben voor mensen met een kwetsbare
gezondheid, en de motie van het lid Den Haan c.s. om de positie van mensen met een
kwetsbare gezondheid te borgen.6 Verder worden persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar gesteld aan kwetsbaren
en is er aandacht voor andere preventiemaatregelen gericht op het verminderen van
de impact van het virus en het tegengaan van gezondheidsverschillen. Er wordt actief
ingezet op vaccineren, gezonde leefstijl en mentale gezondheid. Daarmee is uitvoering
gegeven aan de motie het lid Van Esch.7
Daarnaast staat het Ministerie van VWS in nauw contact met patiëntenfederaties en
cliëntenorganisaties. Er vindt regelmatig overleg plaats met deze partijen. Ook wordt
hun bijdrage meegenomen bij de totstandkoming van het coronabeleid. De afgelopen periode
hebben ook meerdere gesprekken plaatsgevonden met de groep #VergeetOnsNietErnst. Ik
heb met belangstelling kennis genomen van de aanbevelingen uit het door deze groep
opgestelde alternatieve langetermijnplan en constateer dat deze de aanpak van het
kabinet deels ondersteunen. Ook wordt verkend of de (overige) aanbevelingen (deels)
overgenomen kunnen worden. Met het voorstaande is invulling gegeven aan de toezegging
aan het lid van den Berg om patiëntenfederaties te betrekken bij het coronabeleid,
en de toezegging aan het lid Den Haan om aanbevelingen uit het alternatieve langetermijnplan
van de groep #VergeetOnsNietErnst waar mogelijk over te nemen en met deze groep in
gesprek te gaan.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport