Brief regering : Sectorbijdragen stikstof
33 576 Natuurbeleid
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 322
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2022
Het kabinet vindt het van zeer groot belang dat alle sectoren onontkoombaar een evenredige
bijdrage leveren aan het oplossen van de stikstofproblematiek. Diverse maatschappelijke
partijen en betrokkenen uit verschillende sectoren, evenals uw Kamer, hebben gevraagd
om meer duidelijkheid over de (verwachte) bijdrage aan de depositiereductie die door
onder andere de industrie-, energie-, en mobiliteitssector geleverd wordt.
De Tweede Kamer heeft zich er middels de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk
33 576, nr. 305) over uitgesproken dat in de stikstofaanpak elke sector zijn aandeel in gelijke mate
moet reduceren. Mede op verzoek van de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk
33 576, nr. 302) en de motie van de leden Thijssen en Bromet (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 121) is het kabinet verzocht om tot evenwichtige, eerlijke reductiedoelen voor onder
andere industrie en mobiliteit te komen. Dit doet het kabinet na publicatie van de
Klimaat- en Energieverkenning (KEV) dit najaar. Op dit moment is het namelijk nog
niet duidelijk in hoeverre het vastgestelde en voorgenomen beleid zorgt voor een evenredige
bijdrage in alle sectoren, of dat mogelijk aanvullend maatregelen moeten worden genomen
om zo goed mogelijk invulling te geven aan de moties van de Kamer. Het kabinet heeft
bij zijn beoordeling vanzelfsprekend oog voor proportionaliteit en kosteneffectiviteit.
Ik informeer uw Kamer middels deze brief over het verdere proces om tot sectorale
stikstofdoelen te komen. Hiermee geef ik tevens invulling aan het verzoek van het
lid Eerdmans gedaan tijdens het debat op 5 juli 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 100, item 33) en mijn toezegging aan het lid Klaver (Handelingen II 2021/22, nr. 96, items 4 en 7) tijdens het debat van 23 juni jl. om de Kamer voor Prinsjesdag te
informeren over de voortgang op dit dossier.
Proces en methodiek vaststellen sectordoelen
Het kabinet kiest ervoor om in alle sectoren te sturen op een integrale aanpak. Voor
de zomer zijn in de startnota van het NPLG (Nationaal Programma Landelijk Gebied)
richtinggevende reductiedoelen meegegeven voor NH3. Met het NPLG wordt tegelijk integraal invulling gegeven aan de natuur-, klimaat-
en wateropgaven vanuit de landbouw en de transitie van het landelijk gebied. Voor
sectoren zoals industrie en mobiliteit vormen de opgaven vanuit klimaat (energiebesparing
en terugdringen CO2-uitstoot) en luchtkwaliteit (o.a. fijnstof) het startpunt voor een integrale benadering.1 Reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen reduceert bijvoorbeeld zowel de
CO2- als de NOx-uitstoot.
Om tot evenredige doelen voor NOx te komen is het noodzakelijk om scherp in beeld te krijgen wat tot 2030 het totaaleffect
is van de maatregelen en ontwikkelingen binnen de sectoren. De KEV en Emissieramingen
Luchtverontreinigende Stoffen 2022 geven per sector inzicht in het verwachte percentage
waarmee de NOx-emissies over de periode 2018–2030 zullen afnemen. Daarbij worden de emissie-effecten
betrokken van de op 1 mei 2022 vastgestelde en voorgenomen maatregelen uit het Beleidsprogramma
Klimaat en Energie, het Schone Luchtakkoord en de bronmaatregelen stikstof. In samenwerking
met het RIVM wordt deze reductie vervolgens ruimtelijk vertaald naar depositie op
stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Hiermee kan ook de potentiële impact op natuurkwaliteit
worden meegewogen.2
Op basis van deze rapporten besluit het kabinet of de reductiepercentages vanuit de
verschillende sectoren een evenredige verdeling van de totale stikstofopgave oplevert
of dat daartoe aanscherping, aanvullende (stikstof)maatregelen en middelen nodig zijn
conform motie van het lid Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 302). Om er zeker van te zijn dat dit ook tot een evenredige bijdrage van deze sectoren
leidt, zal het kabinet een afwegingskader gebruiken waarin de belasting op Natura
2000-gebieden, kosten(effectiviteit), stikstofreductiepotentieel en integraliteit
worden gewogen.
Begin 2023 komt het kabinet dan met indicatieve NOx-emissiereductiedoelen voor onder andere de sectoren industrie (en energie) en mobiliteit
(inclusief wegverkeer, scheepvaart en luchtvaart). Deze doelen zullen vervolgens,
tegelijkertijd met de regionale doelen voor NH3, op 1 juli 2023 definitief worden vastgesteld. Met het vaststellen van de indicatieve
sectordoelen kan ook bepaald worden of de richtinggevende regionale emissiereductiedoelen
NH3 bijgesteld moeten worden.
Proces en methodiek: afwegingskader evenredigheid
Het kabinet hanteert een afwegingskader, om zeker te stellen dat er een evenredige
bijdrage door alle sectoren geleverd wordt. De volgende indicatoren worden onder meer
verder uitgewerkt:
– Kosten(effectiviteit) en reductiepotentieel: de economische en maatschappelijke kosten
om een extra eenheid stikstof te reduceren ten opzichte van de verwachte en voorgenomen
reductie (zoals volgend uit het beleidsprogramma Klimaat en Energie, Schone Lucht
Akkoord, structurele aanpak stikstof en autonome ontwikkelingen). Het kabinet houdt
daarbij ook rekening met het verspreidingsgedrag van NOx en NH3 en de relatie tussen emissie en depositie. De depositiepatronen van NH3 en NOx verschillen namelijk sterk, evenals de emissiekenmerken per sector, zoals de nabijheid
van Natura 2000-gebieden en emissiehoogte. Dat betekent bijvoorbeeld dat de emissiereductie
van een ton NH3 op grondniveau nabij Natura 2000 van grotere invloed op de depositie kan zijn dan
de emissiereductie van een ton NOx of zelfs NH3 uit een hoge schoorsteen van een grote industriële uitstoter in een van de grote
industrieclusters;
– Integraliteit: de wijze waarop doelen en maatregelen voor stikstof ook (positief dan
wel negatief) effect hebben op andere opgaven zoals klimaat en luchtkwaliteit en vice
versa. Het kabinet zet in op integraliteit, waarbij de omvang en onderlinge afhankelijkheid
van opgaven wordt onderkend om het draagvlak en effectiviteit van te nemen maatregelen
te vergroten. Zo hebben de maatregelen die het kabinet (generiek) treft in het kader
van het Beleidsprogramma Klimaat en Energie en het Schone Lucht Akkoord doorgaans
een win-win-effect met de stikstofaanpak;3
Bij het vaststellen van de indicatieve doelen begin 2023 zal ik het afwegingskader
hanteren om te bepalen of de bijdragen van de sectoren zoals volgt uit de KEV in voldoende
mate leiden tot evenredige bijdragen van alle sectoren, of dat dit een intensivering
van de aanpak vraagt. Het kabinet beseft daarbij dat evenredigheid geen objectief
of perfect meetbaar begrip is, maar dat deze indicatoren wel de uitlegbaarheid van
de aanpak kunnen vergroten. Het doel van dit afwegingskader is dan ook de verdeling
in de juiste context te plaatsen om het draagvlak voor de gekozen maatregelen per
sector te versterken.
Begin 2023 volgt eveneens een exactere afbakening en indeling van de sectoren waarvoor
doelen gesteld worden. Het gaat daarbij onder meer om het maken van een afweging over
de aggregatie van de sectoren industrie en energie. Het kabinet kijkt bij die afweging
naar de mate van stuurbaarheid om tot reductie te komen, de mogelijkheden voor monitoring
en bijsturing en een gelijkwaardige methodiek als die voor de richtinggevende doelen
NH3 is gehanteerd.
Waar piekbelasters (NOx en NH3) een grote stikstofdepositie veroorzaken op specifieke Natura 2000-gebieden is gebiedsgericht
maatwerk in onder andere de industrie nodig. Zoals toegezegd in het stikstofdebat
van 23 juni jl. en tevens conform de motie Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 302) werk ik samen met de Minister van EZK en Staatssecretaris van IenW de aanpak hiervoor
nu verder uit. Daarnaast kunnen ook provincies als bevoegd gezag een rol spelen, bijvoorbeeld
via de gebiedsprocessen.
Inzet op mobiliteit en industrie in relatie tot klimaat en luchtkwaliteit
Het kabinet is zich ervan bewust dat voor mobiliteit en industrie de forse opgaven
op klimaat en luchtkwaliteit vaak leidend zijn in de verduurzaming van de sector.
De volgende figuur van het RIVM geeft een indicatieve illustratie van de omvang van
de verschillende bijdragen per sector:
Figuur 1: Effect emissiebronnen per thema (bron: RIVM briefing Tweede Kamer 25 mei
20221)
1 Figuur is afkomstig van: Presentatie RIVM technische briefing Tweede Kamer 25 mei
2022 | RIVM, zie link: https://www.rivm.nl/documenten/slides-presentatie-rivm-technische-brief…
Het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens tot een hoogte van 3.000 voet
draagt gemiddeld 0,1% bij aan de gemiddelde stikstofdeposities in Nederland.
Inzet op deze sporen heeft vervolgens ook (significante) reductie van NOx tot gevolg – net als andersom. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om via deze
sporen effectief grote stappen te zetten. In het Beleidsprogramma Klimaat en Energie
is voor mobiliteit onder meer vastgelegd dat alle nieuwe personenauto’s die in 2030
op de markt komen 100% elektrisch moeten zijn. Daarnaast leiden fiscale maatregelen,
zoals de vrachtwagenheffing en betalen naar gebruik voor automobiliteit, naar verwachting
ook tot minder stikstofuitstoot. Het besluit om het maximale aantal vliegtuigbewegingen
op Schiphol te verlagen van 500.000 tot 440.000 per jaar draagt bij aan de reductie
van stikstofuitstoot vanuit de luchtvaart.4 Het kabinet werkt uiteindelijk toe naar een mobiliteitssector zonder uitstoot in
2050.
De NOx-emissies vanuit de sector industrie en energie zijn sinds 1990 fors gedaald, grotendeels
door Europese wetgeving die een vergunningsmethodiek vereist aan de hand van verplichtende
Best Beschikbare Techniek (BBT)-voorschriften. Voor de industrie heeft het kabinet
ook ingezet op de aanscherping van die methodiek om onder andere de industriële NOx-uitstoot verder te reduceren. Aanvullend brengt het kabinet de stikstofeffecten in
kaart van de verduurzamingsplannen binnen de maatwerkaanpak van de 10 tot 20 bedrijven
met de grootste CO2-uitstoot (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 135). Dit houdt in dat per bedrijf wordt bezien wat er mogelijk is ten aanzien van de
stikstofaanpak. Ook ondersteunt de in juni opengestelde VEKI-regeling vrijwillige
maatregelen ter verduurzaming van de industrie en daarmee reductie van stikstofuitstoot.
De energietransitie, die het kabinet met de opgehoogde CO2-doelen voor 2030 (55 procent reductie) verder aanscherpt, zal voor een flinke afname
van NOx zorgen, maar is tegelijk ook afhankelijk van voldoende (zekerheid over de) stikstofruimte.
De aanleg van duurzame energie-infrastructuur kan bijvoorbeeld tot een tijdelijke
stijging van stikstof leiden. In de bouwsector zet het kabinet in op schoon en emissieloos
bouwen in 2030.
Betrokkenheid maatschappelijke partijen en sectoren
Het kabinet heeft de ambitie om de verschillende partijen actief te betrekken bij
de uitwerking van sectordoelen. Daarbij sluit ik zo veel mogelijk aan op bestaande
contacten en afspraken met belanghebbenden vanuit verschillende dossiers zoals het
Maatschappelijke Platform Landelijke Gebied en Stikstof. Ik doe dit in samenwerking
met de Ministeries van BZK, EZK en IenW.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof