Brief regering : Gewasbescherming buiten de landbouw; informeren over twee onderzoeksrapporten
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 568 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2022
In het afgelopen half jaar zijn twee onderzoeken uitgevoerd in verband met het onderwerp
«gewasbescherming buiten de landbouw». Met deze brief wordt u geïnformeerd over de
uitkomsten.
Context bij de onderzoeken
Op terreinen buiten de landbouw kan als gevolg van problemen door onkruiden, insecten
of schimmels, gewasbescherming nodig zijn. Uitgangspunt is dan dat terreinbeheerders
geïntegreerde gewasbescherming toepassen. Een probleem wordt met preventieve maatregelen
of, als die niet toereikend zijn, met niet-chemische maatregelen en methoden tegengegaan.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is een laatste redmiddel (brief van 13 april
2021, Kamerstuk 27 858, nr. 535).
Dit uitgangspunt is wettelijk vastgelegd. Het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw was sinds november 2017 niet toegestaan, behoudens uitzonderingen.
In de brief van 25 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 488) is benadrukt dat de uitzonderingen tijdelijk van aard zijn. Er moeten «hele goede
argumenten zijn om nog een uitzondering te maken. (...) Om een goede afweging te kunnen
maken, wil ik mij telkens baseren op het oordeel van onafhankelijke deskundigen aan
wie ik advies zal vragen.»
Het Gerechtshof Den Haag heeft het wettelijk voorschrift over het professioneel gebruik
buiten de landbouw in november 2020 onverbindend verklaard, omdat daarvoor onvoldoende
wettelijke bevoegdheid bestaat. In maart 2021 is u daarom een wetsvoorstel voorgelegd,
waarmee die bevoegdheid alsnog wordt gecreëerd. Na de parlementaire aanvaarding van
het wetsvoorstel zal het voorschrift met de uitzonderingen «herleven».
Op het moment van herleven van de maatregel dienen de uitzonderingen van het verbod
actueel te zijn. Daarom zijn de volgende twee onderzoeken uitgevoerd.
Twee onderzoeken
1. Onderzoek duurzaamheid gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw
In het verleden is de vraag opgeworpen of een uitzondering voor specifieke groepen
gewasbeschermingsmiddelen gerechtvaardigd zou zijn, omdat het gebruik ervan zou passen
in een duurzame gewasbescherming. Voor een uitgebreid onderzoek bestond destijds geen
aanleiding, onder meer omdat die typen middelen maar zeer beperkt op de markt werden
aangeboden1. Recent heeft het onafhankelijk adviesbureau CLM in opdracht van het ministerie deze
vraag alsnog onderzocht2.
In het onderzoek zijn de eigenschappen van negentien representatieve stoffen, behorend
tot vijf verschillende groepen gewasbeschermingsmiddelen, getoetst aan – meest internationaal
vastgestelde – duurzaamheidscriteria. Geconstateerd is dat geen van de groepen consequent
op alle criteria gunstig scoort. Binnen alle groepen zijn er (meerdere) stoffen met
een gemiddelde of hoge potentiële impact op één of meerdere duurzaamheidscriteria.
Conclusie in het onderzoek is daarom dat er «geen technisch-inhoudelijke reden (is)
om het gebruik van bepaalde groepen gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw toe
te staan.»
Ik zal de conclusie uit het onderzoek overnemen. Op het moment dat het gebruiksverbod
opnieuw in werking treedt, zal ik voor het gebruik van bepaalde groepen gewasbeschermingsmiddelen
geen uitzondering op dat verbod creëren.
2. Advies gewasbescherming voor sportterreinen met natuurgras
Op sportterreinen mogen terreinbeheerders, nadat preventieve en niet-chemische maatregelen
en methoden onvoldoende toereikend blijken, tegen bepaalde onkruiden schimmels en
insecten nog gewasbeschermingsmiddelen toepassen. Deze uitzondering zou gelden tot
en met 2022, maar in lijn met de bovengenoemde brief van oktober 2019 zou de uiteindelijke
beslissing worden gebaseerd op het oordeel van onafhankelijke deskundigen.
Desgevraagd hebben vijf onafhankelijke deskundigen de praktische en financiële uitvoerbaarheid
van alternatieven onderzocht3. Zij concluderen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bepaalde sportterreinen
tegen enkele specifieke problemen, nog onvermijdelijk is. Een geheel chemievrij beheer
is volgens de deskundigen nog niet technisch uitvoerbaar, zonder dat het te veel ten
koste gaat van de kwaliteit van de sportterreinen.
Ik vind dat het advies een goede balans weergeeft tussen het belang van een goede,
gezonde sportbeoefening en het belang van een duurzaam milieuvriendelijk beheer van
de sportterreinen. De conclusie dat het gebruik van middelen in sommige gevallen nodig
blijft, is in zekere zin teleurstellend, maar het is redelijk om de uitzondering ook
in de periode ná 2022 in stand te houden.
Periodiek zal worden nagaan of deze uitzondering aanpassing behoeft, gelet op de ontwikkelingen
in de praktijk.
In dit verband merk ik nog op dat dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op
sportterreinen de afgelopen jaren reeds fors is gereduceerd. Op gemeentelijke grassportvelden
werd in 2018 nog slechts 963 kilogram werkzame stof (in 2013: 2.030 kilogram) toegepast4.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat