Brief regering : Ruimtelijke ordening
34 682 Nationale Omgevingsvisie
Nr. 92 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2022
Nationale regie in de ruimtelijke ordening
De ruimte in Nederland is schaars, terwijl de ruimtelijke opgaven groot zijn. De urgente
maatschappelijke opgaven zoals het woningtekort, de kwaliteit van de natuur, de transitie
van de landbouw en de verduurzaming van de energievoorziening hebben allemaal grote
ruimtelijke impact. De schaarste aan ruimte maakt dat het Rijk de regie in het ruimtelijk
domein moet hernemen: om te kiezen, om te verdelen en om een eerlijke uitkomst mogelijk
te maken in dit verdeelvraagstuk. Een goede ruimtelijke aanpak kan oplossingen bieden
voor de grote ruimtelijke opgaven. Deze aanpak betekent een grote verbouwing van Nederland,
met consequenties voor hoe landschappen, steden en dorpen (her)ingericht worden. Een
mooier, gezonder, duurzamer, welvarender en aantrekkelijker Nederland is hierbij het
uitgangspunt, met een goede leefomgevingskwaliteit voor alle inwoners van Nederland,
nu en in de toekomst.
Regie hernemen betekent dat de nationale overheid een sterkere rol zal gaan vervullen
dan in de afgelopen jaren, om zo het werk voor provincies, gemeenten en waterschappen
beter mogelijk te maken. We staan voor een ingewikkelde klus die we alleen met elkaar
en met heldere werkafspraken tot een goed einde kunnen brengen. Niet alleen met elkaar
als overheden, maar vooral ook met de mensen in ons land, maatschappelijke organisaties
en ondernemers. Daarom staat participatie aan de basis van het ruimtelijk beleid.
Met deze brief legt het kabinet het fundament voor de ontwikkeling van het nationale
ruimtelijk beleid. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (Kamerstuk 34 682, nr. 53) is uiteengezet hoe alle belangen worden gewogen, en hoe die allemaal in ons land
ingepast kunnen worden. Daarbij gelden drie principes die aan de basis staan van de
Nationale Omgevingsvisie: voorrang geven aan meervoudig ruimtegebruik (in plaats van
enkelvoudig ruimtegebruik), het centraal stellen van gebiedskenmerken en het voorkomen
van «afwenteling» – ofwel het niet meer afschuiven van problemen en lasten op generaties
na ons of op andere gebieden. Daarmee zijn belangrijke stappen gezet. Nu is het tijd
de NOVI een stap verder brengen, op twee manieren: door nationale structurerende keuzes
toe te voegen waar nodig en zo tot een aangescherpte NOVI te komen en door over te
gaan tot de uitvoering via NOVEX. Oftewel: van NOVI naar NOVEX. In deze brief wil
het kabinet helder zijn over waar wat nodig is, wie dat gaat uitvoeren en wanneer.
Voor deze brief is gebruik gemaakt van een reeks van recente studies en - adviezen,
zoals het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening (IBO RO), het
advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting Landelijk Gebied, studies van het
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB),
en het advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) «Geef richting,
maak ruimte». De komende tijd zal deze brief in de verschillende programma’s en uiteindelijk
in de aanscherping van de NOVI zelf uitgewerkt worden. Stap voor stap geeft het kabinet
daarmee antwoord op de verschillende adviezen en studies. De adviezen vragen om een
versterking van de Rijksregie in de ruimtelijke ordening met aandacht voor de rol
van het midden bestuur, het formuleren van heldere doelstellingen en inzet op uitvoeringskracht.
Daarnaast wordt gewezen op het belang van participatie, draagkracht, digitalisering
en kennisontwikkeling. Deze punten zijn meegewogen in deze brief. De rapporten zullen
worden voorzien van een aparte beleidsreactie.
Met deze brief wil het kabinet onderstrepen: de nationale ruimtelijke ordening in
Nederland is terug. De brief is mede verstuurd namens de collega-bewindspersonen in
het fysieke domein: de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Infrastructuur
en Waterstaat (IenW), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (BZK), de Ministers voor Klimaat en Energie (K&E), Natuur en
Stikstof (N&S) en de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat (IenW),
Defensie (DEF), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Mijnbouw en Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS). Deze brief is ook aan de Eerste Kamer verzonden.
Samenvatting
Het beeld van tien jaar geleden dat Nederland «af» is en er geen noodzaak is voor
nationale ruimtelijke ordening, is achterhaald. Grote, urgente opgaven – zoals klimaatverandering,
natuurherstel en voldoende en betaalbare woningbouw – maken dat Nederland aan de vooravond
staat van een grote verbouwing. Deze verbouwing wordt alleen succesvol – dus met behoud
of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit – als alle partijen hun eigen verantwoordelijkheid
nemen én samenwerken. Met deze brief legt het kabinet de basis voor een nieuw nationaal
ruimtelijk beleid en voor de uitvoering daarvan.
Goed ruimtelijk beleid wordt voorafgegaan door een goede ruimtelijke analyse om het
«wat» scherp te maken (deel A.). In deze analyse wordt gekeken naar a) hoe Nederland
in elkaar zit (kenmerken en kwaliteiten); b) naar de ruimtelijke effecten van de opgaven
en transities; en c) naar wat er nodig is om dit in goede banen te leiden. Deze ruimtelijke
analyse is geclusterd langs drie inhoudelijke perspectieven: 1) landbouw en natuur,
2) ordenende netwerken voor energie en (circulaire) economie en 3) leefbare steden
en regio’s. Doel van deze perspectieven is om de complexiteit van de opgaven te doorgronden,
de samenhang in beeld te brengen (tussen opgaven, verschillende schaalniveaus, tussen
nu en de lange termijn) en de thema’s vast te stellen waarover nationale, structurerende
besluiten en richtinggevende uitspraken nodig zijn. Het is dan ook niet aan de orde
om een keuze te maken tussen de drie perspectieven. Water en bodem zijn voor alle
drie de perspectieven sturend.
Na het «wat» volgt het «hoe» (deel B.). De grote, urgente opgaven krijgen vorm en
uitvoering via de verschillende nationale programma’s. Maar niet alles kan en niet
alles kan overal. Meer dan in de afgelopen jaren zal het kabinet zelf keuzes moeten
maken indien nationale opgaven elkaar ruimtelijk in de weg zitten of wanneer de ruimtelijke
kwaliteit hier om vraagt. In de programma’s zullen dan ook ruimtelijk structurerende
keuzes worden gemaakt.
Om zeker te zijn of alle doelen en opgaven daadwerkelijk ruimtelijk passen wordt aan
de twaalf provincies gevraagd om vanaf 1 oktober 2022 de nationale opgaven en doelen
ruimtelijk te vertalen en te combineren met decentrale opgaven. De provincie bepaalt
zelf of deze «ruimtelijke puzzel» op het schaalniveau van de provincie of op het schaalniveau
van regio’s daarbinnen wordt gelegd. In alle gevallen komt het wel samen bij de provincie.
Actieve betrokkenheid hierbij van alle medeoverheden – inclusief rijkspartijen – en
private en maatschappelijke partijen is gevraagd. Met deze ruimtelijke puzzel ontstaat
1 juli 2023 inzicht of de uitvoering van de programma’s ruimtelijk mogelijk is in
de betreffende provincie of dat aanvullende nationale keuzes noodzakelijk zijn. Dat
kan ook een herschikking van opgaves binnen en tussen provincies betreffen. Daarnaast
kan deze puzzel handreikingen geven voor de samenhang tussen en eventueel volgtijdelijkheid
van de uitvoering van de verschillende programma’s. Wederkerige afspraken hierover
in oktober 2023 vormen het ruimtelijke arrangement per provincie.
Naast deze ruimtelijke regie per provincie wordt ook ingezet op een gebiedsgerichte
regie. Voor een aantal regio’s is duidelijk dat de nationale opgaven dusdanig stapelen,
dat een gebiedsgerichte ordening en prioritering van verschillende nationale opgaven
noodzakelijk is. Dit zijn NOVEX-gebieden die als gevolg van de nationale opgaven worden
herbestemd en/of ingrijpend worden heringericht. Voor deze gebieden is op voorhand
duidelijk dat meerdere Rijkspartijen meerjarig deelnemen in perspectief- en planontwikkeling
en in de uitvoering. Een gezamenlijk ontwikkelperspectief is de basis voor strategische
besluiten van alle overheden, maatschappelijke en private partijen voor de ontwikkeling
van het gebied, inclusief gezamenlijk afgestemde uitvoeringsafspraken en investeringsbesluiten.
Het realiseren van samenhang in beleid loopt via de programma’s NOVEX en Mooi Nederland
en de aanscherping van de NOVI (deel C.). In het programma NOVEX staat de provinciale
en gebiedsgerichte samenwerking centraal, evenals het versterken van de uitvoeringskracht
– onder andere door de ontwikkelfunctie bij het Rijksvastgoedbedrijf – en een data
gedreven aanpak. In het programma Mooi Nederland wordt de regie op samenhang in ruimtelijke
kwaliteit en identiteit geborgd. Door te inspireren, organiseren en te normeren wordt
in de gehele fysieke leefomgeving aan ruimtelijke kwaliteit gewerkt.
De nationale structurerende keuzes uit de programma’s plus de programma’s NOVEX en
Mooi Nederland leiden tot de aanscherping van de NOVI. En dat voedt vervolgens het
nationale beleid. Zo ontstaat een cyclisch proces. Het kabinet zal bij de aanscherping
van de NOVI bezien welke keuzes juridisch vastgelegd moeten worden. Tevens zal expliciet
invulling gegeven worden aan een inspraak- en participatietraject.
Ontwikkelingen in het fysieke domein hebben vaak een lange doorlooptijd van planvorming
naar realisatie. Hierdoor is het vaak niet mogelijk om op basis van feitelijke ontwikkelingen
en evaluaties tijdig plannen bij te sturen. Daarom introduceert het kabinet in aanvulling
op de bestaande monitor de zogeheten Planmonitor die vooruitblikt op ontwikkelingen.
Daarmee heeft het kabinet een krachtig instrument in handen om eerder bij te sturen
bij eventuele ongewenste ontwikkelingen.
A. Drie perspectieven
De blik op de ruimtelijke inrichting van Nederland is opgebouwd uit drie perspectieven.
De draagkracht van het bodem- en watersysteem is van betekenis voor de vraagstukken
in alle drie de perspectieven. Het eerste perspectief gaat over landbouw en natuur,
de tweede over de ordenende netwerken voor energie en (circulaire) economie en de
derde over leefbare steden en regio’s. Elk perspectief is op dezelfde manier opgebouwd:
eerst worden de kenmerken en kwaliteiten van de huidige situatie beschreven, vervolgens
de opgaven die op Nederland af komen en effect hebben op de ruimte en tenslotte worden
een aantal mogelijke perspectieven geschetst die een antwoord kunnen geven op die
opgaven. Daarna worden de grootste vraagstukken die hieruit volgen benoemd.
De perspectieven zijn ruimtelijke analyses – van hoe Nederland in elkaar zit (kenmerken
en kwaliteiten), van de ruimtelijke consequenties die actuele opgaven en transities
hebben, en van wat nodig is om dit alles in goede banen te leiden. De drie perspectieven
zijn bedoeld om de complexiteit van de verschillende opgaven te doorgronden, de samenhang
in beeld te brengen (tussen opgaven, verschillende schaalniveaus, tussen nu en de
lange termijn) en de thema’s vast te stellen waarover op nationaal niveau besluiten
of waarvoor richtinggevende uitspraken nodig zijn. Het is belangrijk om zulke vraagstukken
in de tijd te plaatsen: een beslissing die nu geschikt en effectief blijkt, is dat
op lange termijn misschien niet meer. En omgekeerd: een opgave kan pas in de toekomst
gaan spelen, maar kan vragen dat daar nu in de planvorming al rekening mee te houden.
Het moet dus duidelijk zijn tot wanneer het huidige gebruik mogelijk is en wanneer
veranderingen en maatregelen noodzakelijk zijn. Het gaat dus ook niet om een keuze
tussen deze drie perspectieven; de perspectieven gelden naast elkaar en in samenhang
tot elkaar. In elk perspectief gelden de drie principes die aan de basis stonden van
de Nationale Omgevingsvisie.
In de herwaardering van het nationaal ruimtelijk beleid zullen water en bodem weer
meer sturend zijn voor alle ruimtelijke plannen. Dat is in lange tijd niet zo geweest.
Vanuit een eeuwenoud geloof in de maakbaarheid van het land, en geholpen door de voordelen
van technologie, zijn het landschap en de ondergrond volledig naar de hand gezet.
Dit heeft veel gebracht maar de kwalijke gevolgen hiervan zijn niet langer te ontkennen:
wateroverlast, bodemdaling, verdroging, bodem- en waterverontreiniging, hittestress
en biodiversiteitsverlies, die nog eens versterkt worden door de klimaatverandering.
Om het tij te keren en om op de lange termijn te komen tot een duurzame, gezonde en
aantrekkelijke leefomgeving, moet weer «geluisterd» worden naar wat de bodem en het
water «te vertellen hebben». Het afstemmen van ruimtelijke keuzes over woningbouw,
energietransitie, natuur, landbouw, infrastructuur en economie op de staat en de kwaliteit
van de ondergrond en de natuurlijke dynamiek van het water, leidt tot een logische
en toekomstbestendige ruimtelijke inrichting – die in zichzelf mooi, betekenisvol
en leefbaar is.
Perspectief 1 – Perspectief voor landbouw en natuur
Op basis van het bodem- en watersysteem is Nederland in te delen in drie zones: laag
Nederland, hoog Nederland en de grote watersystemen die horen bij de ligging in een
delta (rivieren, grote wateren, Noord- en Waddenzee). Van oudsher worden de hogere
zandgronden in het oosten en zuiden gekenmerkt door voor landbouw ontgonnen gebieden
die worden benut voor diversie typen landbouw en enkele intensieve veeteeltgebieden
zoals in Zuidoost-Brabant, de Gelderse Vallei en Twente en een aantal «droge» natuurgebieden.
Laag Nederland staat bekend om zijn unieke natuurgebieden, vooral in de natte delen,
op de overgangen van zoet naar zout, en in de kustzone en op de Wadden. In dit deel
van Nederland liggen ook de akkerbouwgebieden op de vruchtbare klei in met name de
zuidwestelijke delta, de Kop van Noord-Holland, Friesland, Groningen en in de grote
droogmakerijen de Noordoostpolder en Flevoland. De kenmerken van het bodem- en watersysteem
én de manier waarop het land wordt gebruikt, leidt tot een grote diversiteit aan landschappen.
De rivieren, grote wateren en de kust hebben ook een grote ecologische, landschappelijke
en recreatieve waarde. Daarin zijn ecologisch belangrijke gebieden de verbindingszones
langs rivieren, de kust, natuurgebieden in de Noordzee en natuurgebieden op de gradiënten
tussen zoet en zout.
Opgaven
De kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied staat onder druk. De manier van
gebruik leidt tot uitputting van het bodem- en watersysteem, een verslechtering van
de kwaliteit van de natuur en heeft een negatief effect op het klimaat en biodiversiteit.
Steeds meer dieren en planten verdwijnen en de hoge stikstofuitstoot brengt in met
name delen van hoog Nederland enorme schade toe aan de natuur. Voldoende schoon en
zoetwater is van groot belang voor veel verschillende functies, maar de beschikbaarheid
en kwaliteit hiervan op de lange termijn is een groot vraagstuk. De Vogelrichtlijn
en Habitatrichtlijn (VHR) vereist het voorkomen van verslechtering en het realiseren
van een gunstige staat van instandhouding van de natuur. Om de doelen van deze richtlijn
te behalen, moeten diverse drukfactoren worden aangepakt, zowel binnen als buiten
de natuurgebieden. Naast stikstofvermindering gaat het dan ook over bijvoorbeeld de
verbetering van waterkwaliteit en -kwantiteit, reductie van broeikasgassen en het
gebruik van en verbindingen tussen natuurgebieden. De sterke overbelasting door stikstof
is op dit moment een van de grootste drukfactoren voor de natuurkwaliteit. Met het
Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet de huidige wettelijke doelstelling uit de Wet stikstofreductie
en natuurverbetering van 2035 naar voren gehaald. Dit betekent dat in 2030 74% van
het stikstofgevoelige Natura 2000-areaal onder de zogenoemde kritische depositiewaarden
moet zijn gebracht. In 2025 is dit 40%. De landbouw en het landgebruik moeten voldoen
aan de doelstellingen zoals deze recent door het kabinet geformuleerd zijn. Naast
de opgave voor natuur en stikstof, is er in het landelijk gebied ook een grote klimaatopgave
voor landgebruik en de landbouw. Die heeft onder meer betrekking op de veehouderij,
glastuinbouw, veenweidegebieden, landbouwbodems, bossen en natuur.
De zoetwaterproblematiek uit zich op de hogere zandgronden in grote watertekorten
tijdens hete en droge periodes en fikse wateroverlast bij piekbuien. De oorzaak ligt
in een watersysteem dat (nog) niet weerbaar is tegen klimaatverandering en sociaaleconomische
ontwikkelingen. Onder andere door het te snel afvoeren van water – waardoor het grondwaterpeil
zich maar lastig kan herstellen – in combinatie met een aanzienlijke vraag naar datzelfde
grondwater voor drinkwater en de landbouw. Het leidt ertoe dat natuurgebieden verdrogen
– met soortenverlies tot gevolg –, boeren de kwaliteit van hun gewassen achteruit
zien gaan en gebouwen schade ondervinden. De kwaliteit van zoetwater is onvoldoende
en dreigt verder te verslechteren. De inzet voor het bereiken van een goede toestand
van oppervlakte- en grondwater wordt gevormd door de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn.
De waterkwaliteit verbetert weliswaar, maar er ligt nog een stevige opgave om aan
de Europese afspraken uit de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Door de combinatie van
zeespiegelstijging en lagere rivierafvoeren in de zomer zal de verzilting in laag
Nederland toenemen. De vraag is hoe lang de zoetwatervoorraad hier nog tegen bestand
is.
Basis voor de problematiek is dat in een aantal gebieden het gebruik, onder andere
de landbouwactiviteiten, niet of onvoldoende in balans zijn met de bodemkundige en
hydrologische omstandigheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de veenweidegebieden. Door
ontwatering – vaak ten behoeve van landbouwkundig gebruik – treedt in die gebieden
veenoxidatie op en daarmee ook de toenemende uitstoot van CO2. De inklinking van het veenpakket die hiermee gepaard gaat, leidt tot bodemdaling.
De noodzaak voor een veilig watersysteem (dat ook de piekbuien kan opvangen) leidt
– vanwege de zeespiegelstijging en een hogere waterafvoer in de rivieren – tot nieuwe
ruimteclaims, waar nu keuzes moeten worden gemaakt om voor de lange termijn voldoende
ruimte te behouden. Daarbij staan ook de ecologische, landschappelijke en recreatieve
kwaliteit van de rivieren, grote wateren en de kust onder druk.
Mogelijke perspectieven
Om deze uitdagingen op het gebied van natuur, bodem, waterkwaliteit en klimaatopgave
te halen is een integrale aanpak nodig. Al deze opgaven hebben grote gevolgen en kunnen
alleen in samenhang en gebiedsgericht worden opgepakt. De aanpak is alleen succesvol
en duurzaam als er wordt ingezet op een transitie van de landbouw en het landelijk
gebied. Een krachtige landbouwsector, die sterk genoeg is om de omslag naar de kringlooplandbouw
te maken, is een voorwaarde voor het realiseren van de onontkoombare doelen op het
gebied van natuur, stikstof, klimaat, bodem en water. Perspectief voor de landbouw
is daarbij belangrijk, voor de voedselzekerheid, voor de economische waarde die landbouw
toevoegt, voor de sociaaleconomische waarde die zij heeft in de gebieden en voor het
beheren van het landelijk gebied.
Maar ook met het oog op belangrijke ecosysteemdiensten die de landbouw kan leveren
zoals versterking van biodiversiteit, vastleggen van stikstof- en broeikasgasemissies,
waterberging en waterveiligheid, landschappelijke kwaliteit, culturele identiteit
en erfgoed en een gezonde leefomgeving. Om dit te kunnen realiseren is het belangrijk
om bedrijven een duidelijk perspectief te bieden: wat kan op welke plek en welke verandering
is er nodig en mogelijk. Daarbij hoort ook duidelijkheid over financiële mogelijkheden
en lange termijn verdienmodellen. Agrarische ondernemers moeten in staat worden gesteld
om binnen de gebiedsdoelen toekomstbestendige keuzes te maken voor hun bedrijf. Dit
vraagt om op korte termijn voor gebieden en de sector met duidelijke kaders te komen
om aan de onontkoombare ecologische doelen te kunnen voldoen en inzicht te geven in
het instrumentarium dat agrarische ondernemers kunnen gebruiken om een keuze te maken
voor toekomstig duurzaam landgebruik. De Minister van LNV zal de Kamer in juni nader
informeren over de uitwerking van dit perspectief voor de landbouwsector. Ruimtelijke
keuzes op basis van onder meer water en bodem kunnen de juiste kaders en randvoorwaarden
bieden aan wat er lokaal in deze gebieden moet gebeuren. Dat gaat bijvoorbeeld om
overgangsgebieden landbouw-natuur, het beheer van grond- en oppervlaktewater op de
hoge zandgronden, het versterken van de functie van de beekdalen, de zoetwaterbeschikbaarheid
in laag Nederland, de vernatting van veenweidegebieden, de integrerende rol van groenblauwe
dooradering met landschapselementen voor de noodzakelijke verbinding van natuur, landgebruik
en water.
Om op lange termijn voldoende ruimte te houden voor de bescherming tegen de zeespiegelstijging,
afvoer en berging van meer water vanuit de rivieren en de gevolgen van extreme neerslag,
is op (langere) termijn waarschijnlijk meer ruimte nodig. Op plekken waar dat aan
de orde is, kan een afweging plaatsvinden of kwetsbare of strategische functies niet
hier maar juist elders gepland kunnen worden. Daardoor worden onomkeerbare besluiten
voorkomen. En zo blijft er voldoende ruimte voor maatregelen die op de langere termijn
noodzakelijk zijn.
Nationale vraagstukken
– Hoe kunnen regionale water- en bodemsystemen de basis bieden voor de grote transities
en opgaven? Hoe kan daarbij worden aangesloten bij de diversiteit aan landschappen
met hun bijbehorende kwaliteiten?
– Hoe kan de uitputting van de ondergrond en het watersysteem worden gestopt, en kunnen
de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van natuur, stikstof,
water, bodem en klimaat worden gerealiseerd? Wat zijn concrete kortetermijnacties
die voorsorteren op langetermijnoplossingen? Hoe kan de landbouw toekomstperspectief
worden geboden binnen de mogelijkheden van het bodem- en watersysteem en de doelen
voor stikstof/biodiversiteit, vitale bodem, waterkwaliteit en -kwantiteit en klimaat?
Hoe worden geschikte gronden voor de landbouw behouden met voldoende ruimte voor de
noodzakelijke verduurzaming, die ook vraagt om extensivering? Met welk ruimtelijk
en ander instrumentarium wordt de beweging naar een kringlooplandbouw ondersteund,
die in balans is met de omgeving en ook bedrijfseconomisch perspectief biedt?
– Hoe blijft met het oog op droogte en verzilting de zoetwatervoorziening op peil? Welke
rol speelt het IJsselmeer daarin? En hoe verhouden strategische grondwaterreserves
zich tot andere bodemfuncties, zoals het gebruik van geothermie? Hoe lang kan verzilting
worden tegengegaan met zoetwater, en wanneer komt er een omslag?
– Hoe wordt het natuursysteem robuust? Door nieuwe natuurgebieden te creëren, landbouwgronden
en het stedelijk gebied «natuurinclusiever» in te richten, en de verweving van stad
en land (vaak langs waterlopen) naar een hoger niveau te tillen? Door de ecologische
kwaliteit van de delta – zee, kust, wetlands, IJsselmeer, zoet (grond)water – nog
beter te borgen?
– Hoe blijft het landelijk gebied vitaal, met een brede welvaart en landschappelijke
kwaliteit?
– Hoe wordt nu al voldoende ruimte gereserveerd om het land ook op de lange termijn
veilig te houden voor overstromingen vanuit zee en rivieren? Hoe en waar wordt voldoende
ruimte voor waterberging gerealiseerd voor zoetwatervoorziening bij droogte en ter
voorkoming van wateroverlast als gevolg van extreem weer? Wat is een effectieve strategie
om kwetsbare en strategische functies en netwerken ook voor de lange termijn te beschermen
en hoe wordt deze gerealiseerd?
Perspectief 2 – Ordenende netwerken voor energie en (circulaire) economie
Nederland beschikt over grote infrastructuren voor energie (elektriciteit, gas), data
en internet, en mobiliteit (voor personen en goederen; over weg, spoor, water en door
de lucht). In dit netwerk zijn grote economische functies verankerd, zoals tuinbouwcomplexen,
havens, vliegvelden, datacenters, kantoorlocaties en industriegebieden. Dit systeem
is internationaal van karakter en spreidt zich uit over de Noordzee en Noordwest-Europa.
Opgaven
Nederland moet in 2050 klimaatneutraal en circulair zijn. De oorlog in Oekraïne en
de daaruit voortkomende wens om niet langer afhankelijk te zijn van Russisch gas,
en de onheilspellende berichten van het internationale klimaatpanel jagen deze hoge
ambities alleen maar aan. De opgave begint bij het reduceren van de vraag naar energie
en grondstoffen door besparingen, systeemkeuzes en het ontwikkelen van alternatieven
met lager gebruik van energie en grondstoffen. Daarnaast moet de opwekcapaciteit van
duurzame energie hoe dan ook omhoog en circulair worden vormgegeven. Op zee en op
land, boven en onder de grond, is ruimte nodig voor de winning, opslag, conversie
en het transport van energie. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor winning
van elektriciteit uit wind- en zonne-energie en de winning en distributie van warmte.
De infrastructuur die nodig is om opgewekte energie op te slaan en te transporteren
naar huishoudens, bedrijven, havengebieden en mainports vraagt om een flinke (circulaire)
versterking. Industrieclusters – die ook zelf om moeten naar een duurzame en circulaire
manier van werken – hebben in dat hernieuwde energienetwerk een schakelfunctie voor
aanlanding, gebruik, omzetting en doorvoer, waarvoor ook ruimte nodig is in die clusters,
boven en onder de grond.
Voldoende ruimte voor de economische functies en goede internationale verbondenheid
is van belang voor onze economie. Bijvoorbeeld de vraag naar meer ruimte voor bedrijven,
zoals grootschalige logistieke complexen en datacenters, en de noodzakelijke ruimte
voor industrieclusters en mainports. Ongeveer driekwart van de eindbestemmingen van
de producten die vanuit deze logistieke complexen worden verzonden, bevindt zich in
Nederland.
Ook de versterking en verduurzaming van deze netwerken, en het behoud van de goede
internationale verbindingen, vragen om grote ruimtelijke keuzes en zorgvuldige inpassing.
Ontwikkelingen zoals de winning, opslag en vervoer van duurzame energie, de behoefte
aan logistieke complexen en datacenters en de omslag naar een circulaire economie
hebben effect op het ruimtebeslag. Een belangrijk aspect daarbij is de vraagontwikkeling
van de industrie op het land. Een goede match tussen vraag en aanbod leidt mogelijk
tot een kleinere ruimtelijke impact en vergt waarschijnlijk minder investeringen in
de energie-infrastructuur. De energietransitie vindt niet van de ene op de andere
dag plaats, waardoor gedurende enige tijd traditionele en nieuwe systemen naast elkaar
bestaan. Doorontwikkeling van de circulaire economie waarbij de retourstromen vanuit
de consument in belang toenemen, zullen naar verwachting in de toekomst tot extra
fysieke en milieuruimte leiden, mede in het vervoer. Tegelijkertijd levert het ook
milieuwinsten op omdat er minder afval ontstaat en de keten wordt gesloten. Dit sluit
aan bij het kabinetsbeleid voor circulaire economie en de ambitie om in Nederland
toe te werken naar volledig circulair in 2050. De ruimtelijke consequenties hiervan
zijn nog niet helder.
De impact van al deze vraagstukken op ruimtelijke kwaliteit, het watersysteem, natuur
en milieu (geluid, gezondheid, veiligheid) staat buiten kijf. Het dwingt om na te
denken over de balans tussen internationale verbondenheid, economische groei, leefbaarheid
en gezondheid. Daarbij hoort ook de rol die de ondergrond en de lucht spelen in de
ruimtelijke planvorming. Veel van de benodigde infrastructuren komen immers in de
bodem te liggen, waar de ruimte ook schaars is. Bovendien wordt het risico met de
toename van benutting van ondergrondse warmtebronnen groter op conflicten met strategische
zoetwatervoorraden. Ordening van de gebruiksruimte in de lucht, met onder andere de
milieu en veiligheidscontouren die daarbij horen is nodig met het oog op luchtvaart
en radarsystemen, hoogbouw, hoogspanningsmasten en de komst van windturbines.
Mogelijke perspectieven
Voor de omslag naar hernieuwbare energie biedt de Noordzee ruimte om elektriciteit
op te wekken uit zon en wind. Maar de zee is niet leeg, dus afstemming op de natuur,
visserij, archeologie en scheepvaart is noodzakelijk. Voor de natuur betekent dat
concreet dat nieuwe initiatieven moeten passen binnen de ecologische draagkracht van
de Noordzee. Ook de opwekking van energie op het land is een grote ruimtelijke opgave,
met veel maatschappelijke impact. Er wordt ook gekeken naar de rol die kernenergie
daarin kan spelen. Om het toekomstige energie- en economische netwerk zo efficiënt
mogelijk in te richten, is het mogelijk om nieuwe grootschalige en energie-intensieve
functies (inclusief bijbehorende netwerken) te plaatsen in «corridors» en op knooppunten
bij deze corridors. Deze clusters, gesitueerd op enkele zorgvuldig bepaalde locaties,
kunnen dan ook fungeren als schakels in het energie- en mobiliteitssysteem. Hierbij
zijn koppelingen denkbaar met bestaande infrastructuren, zoals spoorlijnen, waterwegen,
buisleidingen of hoogspanningstracés. Bij de planning van deze corridors en knooppunten
moet rekening worden gehouden met zeespiegelstijging en de ruimte die nodig is om
hoge waterstanden op te vangen. Op korte termijn zijn fundamentele systeemkeuzes nodig.
Bijvoorbeeld over de rol die waterstof inneemt in de energietransitie, over de bundeling
van netwerken in corridors en over de clustering in knooppunten.
Nationale vraagstukken
– Hoe kan de energievraag en de vraag naar (schaarse) grondstoffen en materialen worden
gereduceerd, om de ruimtelijke opgave rond het verduurzamen van de resterende vraag
haalbaar te maken? Wat kan ruimtelijk beleid hieraan bijdragen? Welke systeemkeuzes
horen daarbij?
– Hoe worden de noodzakelijke uitbreiding en versterking van de (inter)nationale netwerken
– energie, vervoer, logistiek, data – in samenhang uitgewerkt met andere opgaven,
zoals natuurontwikkeling, verstedelijking, gezondheid, landschappelijke kwaliteit,
bodemkwaliteit en voldoende ruimte voor water? Is het gewenst om dergelijke netwerken
te bundelen in corridors van wegen, spoorlijnen, waterwegen, buizen en hoogspanningsleidingen,
inclusief slimme locaties voor opslag en conversie, en hoe geven we hier vorm aan?
– Is clustering van nieuwe bedrijvigheid, zoals logistiek langs de internationale corridors
de juiste strategie? Kunnen hyperscale datacenters worden geclusterd op strategisch
gekozen plekken? Zo ja, hoe kan dit worden vormgegeven en geïnstrumenteerd?
– Hoe worden de bestaande industrieclusters verduurzaamd? Dan gaat het om besparing
en vergroening met vermindering van emissies, om de transitie naar een circulaire
economie, om de functie die zij hebben in het toekomstige energiesysteem, om het benutten
van restwarmte.
– Hoe worden de kansen die de Noordzee biedt benut, voor de productie, het transport,
de conversie en opslag van duurzame energie? Dit in relatie tot andere functies, zoals
natuur, scheepvaart, archeologie, waterkering en visserij, en met het oog voor de
manier waarop de bijbehorende infrastructuur aan land komt en de distributie georganiseerd
wordt.
– Is er een hogere opgave voor de opwekking van duurzame energie op land? En zijn er
dan ook nadere ruimtelijke richtinggevende uitspraken nodig om dit goed vorm te geven?
– Keuzes over het gewenste energiesysteem van de toekomst hebben ook grote ruimtelijke
gevolgen, zoals de keuze voor de rol van waterstof. Hoe wordt in die keuze ook de
ruimtelijke impact betrokken en is de uiteindelijke keuze gebaseerd op een integrale
afweging?
– De energietransitie vraagt ook ruimte in de bodem en ondergrond voor nieuwe en andersoortige
transportinfrastructuur, opslag en bijvoorbeeld geothermie. Hoe kan dat veilig worden
gerealiseerd en ingepast naast andere waardevolle kwaliteiten en functies in de bodem
en ondergrond, zoals de strategische watervoorraden.
Perspectief 3 – Leefbare steden en regio’s
Dit perspectief gaat over de kracht van het stedelijke netwerk. Een netwerk van bereikbare,
compacte steden met een hoge leefkwaliteit – waar wonen, werken en voorzieningen altijd
nabij zijn –, omgeven door een palet aan mooie en waardevolle landschappen. Deze configuratie
is uniek in de wereld.
Opgaven
Er zijn tot 2030 900.000 extra woningen nodig voor verschillende doelgroepen en in
verschillende prijsklassen met speciale aandacht voor betaalbaarheid. En er is voldoende
ruimte nodig voor de groei van de stedelijke economie: op bedrijventerreinen in en
nabij de stad en gemengd met andere functies in de stad. Met voldoende ruimte voor
en nabijheid van wonen en werken wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het is belangrijk
om de locaties hiervoor goed te kiezen, in te passen en in te richten. Daarbij gelden
randvoorwaarden voor locatiekeuze en ontwikkeling, die gebaseerd zijn op de kenmerken
van het bodem- en watersysteem, de kwaliteit van de leefomgeving (onder andere lucht
en geluid), behoud van de natuurkwaliteit, het versterken van de agglomeratiekracht
en het energie- en mobiliteitssysteem. Daarnaast staan we voor de transformatie van
de bestaande gebouwde omgeving. Daarin komen uiteenlopende opgaven samen, zoals verduurzaming,
versterking van de biodiversiteit, gezondheid, mobiliteit en klimaatadaptatie (het
doel is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht), alsook
sociale vraagstukken. Onderdeel hiervan is de transitie naar een circulaire economie
waarvoor waarschijnlijk ruimte nodig is, maar die ook ruimtebesparend kan zijn door
bijvoorbeeld een verschuiving van bezit naar gedeeld gebruik van mobiliteitsmiddelen.
De problematiek van bodemdaling in het stedelijk gebied zorgt voor maatschappelijke
en financiële schade aan gebouwen, funderingen, boven- en ondergrondse infrastructuur
en beheer van de openbare ruimte daardoor. Dit vraagt aandacht in het bestaand stedelijk
gebied en bij keuzes voor nieuwe locaties of randvoorwaarden voor inrichting.
Naast uitbreiding van wonen en werken in de steden heeft ook de uitbreiding van opwekking
van duurzame energie impact op de capaciteit van de elektricitieitsnetwerken, waar
nu al grote knelpunten zijn. Dit zorgt mogelijk voor vertraging van de ontwikkeling
van wonen en werken in de stad én de uitbreiding van opwekking op het land: als er
onvoldoende ruimte is in de netwerken, is er uitbreiding nodig voordat er nieuwe locaties
kunnen worden aangesloten. Het is een samenhangend vraagstuk want het vernieuwen,
uitbreiden en vervangen van het energienetwerk vergt niet alleen tijd, maar ook ruimte
– boven en onder de grond. Het gaat over het goed plannen van de uitbreiding van de
netwerken én plannen van de ontwikkelingen aan die netwerken voor wonen, werken en
de opwekking van duurzame energie.
Mogelijke perspectieven
De woningbouwopgave en de bijbehorende opgave voor voldoende werklocaties is een kans
om het stedelijke netwerk te versterken. Door nieuwe woningen en werklocaties op en
rond multimodale knooppunten te bouwen, en tegelijkertijd het veelzijdige mobiliteitsnetwerk
(auto, openbaar vervoer, fiets) op te waarderen. En door ook de groenstructuren in
de stad, van de stad naar buiten en rondom de steden te versterken. Het combineren
van de opgave voor wonen en werken in de steden en het stedelijk netwerk en tegelijkertijd
de aandacht voor de kwaliteit van deze steden versterkt de agglomeratiekracht van
het netwerk als geheel, en onze internationale concurrentiepositie.
De transformatie van steden en wijken gaat over het vergroten van de leefbaarheid
en het creëren van een gezonde, schone en veilige leefomgeving in combinatie met het
ruimtelijk vormgeven van de noodzakelijke transities. Het gaat over het mengen en
daarmee de nabijheid van functies (wonen, werken, voorzieningen), de transitie naar
duurzame mobiliteit (meer openbaar vervoer, lopen en fietsen), verduurzaming (isoleren,
zon op dak, benutten van warmtebronnen zoals geothermie, aquathermie en restwarmte,
circulair bouwen, uitbreiding van de daarvoor benodigde netwerken), terugdringen van
luchtverontreiniging en geluidhinder als gevolg van onder andere mobiliteit, het op
een gezonde, landschappelijke en natuurinclusieve wijze inrichten van de openbare
ruimte waardoor biodiversiteit toeneemt, hittestress afneemt en ruimte ontstaat voor
de opvang en infiltratie van overtollig regenwater en het verbinden van stad en land.
Van groot belang is hierbij ook het sociale vraagstuk: bouwen aan gemeenschappen en
inclusieve steden voor de mensen die er wonen. Ruimtelijke oplossingen dragen daar
deels aan bij, maar niet alleen. Bij al deze vraagstukken zijn verbanden met mobiliteit
en data-infrastructuur van belang, inclusief de ordening daarvan op nationaal niveau:
van wie is de warmte, hoe wordt de noodzaak van het benutten van geothermie afgewogen
tegen drinkwaterbescherming en de benodigde infrastructuur? Door te combineren, te
herschikken, te verdichten en te vergroenen kan dit worden opgelost – integrale planning
op de schaal van wijk, stad en regio.
Tot besluit: het kan verstandig zijn om ontwikkelingen in het stedelijk netwerk meer
in balans te brengen, en daardoor de ontwikkeling in zuidelijke, oostelijke en noordelijke
delen van Nederland te vergroten, daar te ontwikkelen in gebieden die minder vatbaar
zijn voor overstromingen, maar ook om het gehele netwerk van compacte en bereikbare
steden op nationaal niveau meer in evenwicht te brengen en overal voldoende ruimte
te houden voor kwaliteit en alle transformaties in het stedelijk gebied.
Nationale vraagstukken
– Hoe draagt de woningbouwopgave en de behoefte aan werklocaties bij aan de versterking
van het stedelijk netwerk en de agglomeratiekracht? Door verstedelijking te situeren
rond multimodale knooppunten (waarbij dit multimodale netwerk zelf ook een opknapbeurt
krijgt) en door goede inpassing van nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied of
het landschap. Hoe worden deze toekomstbestendig gebouwd? Hoe wordt er voor nu en
in toekomst een gezonde leefomgeving geborgd met oog voor onder andere de impact van
geluid en uitstoot van schadelijke stoffen en hoe wordt daarmee de leefkwaliteit van
de bestaande stad vergroot? En hoe groeit groen daarin mee? Hoe wordt omgegaan met
de problematiek door bodemdaling in het stedelijk gebied?
– Als het gaat om bouwen: waar en hoe? Wat zijn de eisen die het bodem- en watersysteem
stellen aan de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt én hoe wordt er ontwikkeld?
Wordt buitendijks bouwen uitgesloten? Wordt grootschalige ontwikkeling uitgesloten
in kwetsbare gebieden waar bijvoorbeeld de risico’s op overstroming of bodemdaling
hoog zijn? En als er wel wordt gebouwd in dit soort gebieden: welke randvoorwaarden
en welke aangepaste vormen zijn dan denkbaar? Wat zijn de gevolgen van bouwen in het
landschap voor mobiliteit en bereikbaarheid? Welke voorwaarden zijn noodzakelijk vanuit
het perspectief van natuurlijke en landschappelijke kwaliteit of gezondheid? Hoe bouwen
we natuurinclusief?
– Is het meer in evenwicht brengen van het stedelijk netwerk door de verstedelijking
(wonen en werken) meer richting het zuiden, noorden en oosten van het land te verleggen
de juiste strategie en hoe geven we daar vorm aan?
– Hoe krijgt de transformatie van de bestaande dorpen en steden vorm, waar zoveel opgaven
tegelijk samenkomen? Hoe wordt met kwaliteit vormgegeven aan de verduurzaming en verdichting
van steden en dorpen? Hoe wordt invulling gegeven aan de mobiliteitstransitie en circulaire
economie, en hoe kan een groene en klimaatadaptieve inrichting ertoe leiden dat steden
en regio’s leefbaar, gezond, veilig, natuurinclusief, mooi, aangenaam, sociaal en
toekomstbestendig zijn?
– Wat is er nodig voor een goede ordening van de ondergrond? Veel opgaven (energietransitie,
klimaatadaptatie, biodiversiteit) hebben ruimte nodig in de ondergrond. Zonder regie
dreigt de uitvoering vast te lopen en zijn de kosten onnodig hoog, zeker in het stedelijk
gebied.
– Hoe krijgt de lokale en regionale opwekking van duurzame energie en de regionale systemen
die daarvoor nodig zijn (netwerken, opslag, conversie, slim gebruik) vorm in samenhang
met andere opgaven, zoals de verstedelijkingsplannen, mobiliteitstransitie, beschikbare
ruimte en de staat van de benodigde netwerken?
Hoe komt er een goede balans in gebieden waar de impact op leefkwaliteit, veiligheid
en gezondheid potentieel groot is? Denk aan goederencorridors in het zuidoosten van
Nederland, Schiphol en (inter)nationale corridors in de stad – zoals Utrecht dat als
«draaischijf» fungeert in een (inter)nationaal spoor- en wegennetwerk, en havens en
industrieclusters met milieueffecten op de verstedelijking in Amsterdam en Rotterdam.
B. Ruimtelijke regie
In dit deel wordt uitgewerkt hoe invulling wordt gegeven aan de ruimtelijke regie
waarbij alle partijen hun eigen verantwoordelijkheid nemen én samenwerken. In het
deel B1. wordt aangegeven met welke nationale programma’s het kabinet de grote opgaven
in het fysieke domein wil aanpakken. Voor elk van deze programma’s wordt toegelicht
welke nationale keuzes in dit programma worden gemaakt.
In deel B2. wordt vervolgens aangegeven hoe gezorgd wordt dat de doelen uit die nationale
programma’s – in combinatie met de decentrale opgaven – ruimtelijk passen. Dit gebeurt
per provincie. Hierdoor ontstaat zekerheid dat alle opgaven ruimtelijk inpasbaar zijn
en de programma’s dus ook in onderlinge samenhang zijn uit te voeren.
Naast deze ruimtelijke regie per provincie wordt ingezet op een gebiedsgerichte regie
voor een aantal regio’s waar duidelijk is dat de nationale opgaven stapelen. In deel
B3. is te lezen voor welke gebieden dit geldt en welke aanpak hierbij hoort.
B1. Nationale ruimtelijke keuzes
Er zijn ambitieuze doelen gesteld voor de nationale programma’s waarmee dit kabinet
de grote opgaven in het fysieke domein aanpakt. Daaruit volgen vaak ruimtelijk structurerende
keuzes. Het Rijk heeft daarin een integrale verantwoordelijkheid – inclusief de ruimtelijke
bestemming voor de nationale netwerken – voor energie, bereikbaarheid en het hoofdwatersysteem.
Voor een goede uitvoering is het wezenlijk om die ruimtelijke keuzes op elkaar te
leggen en te toetsen of alles «past». Veel van deze keuzes hebben ook een verstrekkender
effect dan alleen de borging van één nationale opgave. Er is dus een samenhangende
afweging noodzakelijk om de juiste ruimtelijke keuzes te maken die oplossingen bieden
voor meerdere nationale opgaven.
Deze nationale ruimtelijke keuzes zijn kaderstellend voor het Rijk en voor de decentrale
overheden. Daarbij hoort ook het uitgangspunt om de opgaven met behoud of verbetering
van de ruimtelijke kwaliteit, leefomgeving, en versterking van het landschap en erfgoed
aan te pakken.
Gelet op het verzoek aan de 12 provincies om die ruimtelijke puzzel te leggen tussen
oktober 2022 en juli/oktober 2023, worden deze keuzes zo veel mogelijk voor 1 oktober
2022 gemaakt. Daar waar het nog niet mogelijk is om keuzes te maken vóór 2022 worden
deze al wel aangekondigd en zoveel mogelijk in de tijd geplaatst.
Nationale programma’s ten aanzien van het bodem- en watersysteem
Programma Water en Bodem Sturend: Dit programma van het Ministerie van IenW operationaliseert het principe «water en
bodem sturend» uit het Coalitieakkoord. Hierin wordt het Nationaal Water Programma
2022–2027 nader uitgewerkt (Kamerstuk 35 325, nr. 5). Het formuleert de randvoorwaarden en structurerende keuzes die nodig zijn om de
draagkracht van water- en bodemsystemen structureel ruimtelijk te borgen. Het programma
richt zich op de thema’s verziltende kust en polders, laagveengebieden, hoge zandgronden,
klimaat- en waterrobuust verstedelijken, ruimte voor het watersysteem en de bescherming
van de bodem en ondergrond. De lopende en in ontwikkeling zijnde programma’s op het
gebied van water en bodem leveren belangrijke handvatten om water en bodem sturend
te laten worden. Het gaat hierbij om het Programma Integraal Riviermanagement, het
Programma Bodem en Ondergrond, het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, de adviezen
uit de Beleidstafel Wateroverlast en Hoog Water, de aanbevelingen van de Studiegroep
Grondwater het Deltaprogramma. Een goede verbinding met de programma’s Nationaal Programma
Landelijk Gebied (NPLG) en op het gebied van woningbouw en energietransitie is van
groot belang. In september volgt een Kamerbrief waarmee de inzet van het programma
wordt uiteengezet.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Keuzes over het reserveren van ruimte voor opvang en afvoer van water: De klimaatverandering
zorgt ervoor dat we rekening moeten houden met extreem weer met als gevolg tijdelijk
hogere neerslag, hogere afvoer van rivieren en langere periodes van droogte. Hierdoor
is er meer ruimte nodig voor het watersysteem, de waterberging en zoetwatervoorraad.
De invulling daarvan vergt nadere uitwerking.
– Keuzes over de woningbouw in relatie tot de randvoorwaarden met betrekking tot het
water- en bodemsysteem. In het kader van de woningbouwopgave is het van belang om
Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Risico’s voor waterveiligheid,
wateroverlast en droogte voor onze huidige steden en bebouwing en voor de nieuw te
bouwen woningen mogen – ondanks de klimaatverandering – niet toenemen. Dit wordt betrokken
bij de verdere uitwerking van het beleid op gebied van water en bodem en bij gebiedsontwikkeling,
de inpassing en bouwwijze van woningbouw, andere gebouwen en infrastructuur.
– Keuzes over het gebruik van de beekdalen. Om de effecten van wateroverlast bij extreem
weer, watertekort bij aanhoudende droogte, verdroging van natuurgebieden en verslechtering
van de waterkwaliteit tegen te gaan, zijn aanvullende eisen aan het gebruik van beekdalen
nodig.
– Versnelde stijging van de zeespiegel en verminderde beschikbaarheid van zoetwater
zorgt ervoor dat er op termijn onvoldoende zoetwater beschikbaar is voor het tegengaan
van verzilting. Hiervoor is het noodzakelijk om grenzen te formuleren voor beschikbaarheid
van zoetwater uit het hoofdwatersysteem voor doorspoeling van het regionale watersysteem.
De daarvoor te maken keuzes worden in belangrijke mate gebaseerd op het kennisprogramma
zeespiegelstijging.
– Grondwateronttrekkingen, ontwatering en waterbehoefte van grondwaterafhankelijke natuurgebieden
moeten weer in balans worden gebracht met grondwateraanvulling door onder andere regenwater
beter vast te houden en watergebruik te verminderen. De studiegroep Grondwater zal
aanbevelingen doen voor de keuzes die daarvoor nodig zijn.
Programma Bodem en Ondergrond: Dit programma van de Staatssecretaris van IenW ontwikkelt samen met medeoverheden
een samenhangend beleid voor duurzaam bodemgebruik en ordening van de ondergrond.
Er wordt aangestuurd op vitale bodems, die blijvend natuurlijke diensten leveren (koolstofopslag,
grondwatervoorraden, voedingsbodem, etc.). Er liggen veel claims op dezelfde ondergrondse
ruimte. Om te voorkomen dat functies in de knel komen en doelen niet gehaald, wordt
meer regie gevoerd op de ondergrondse ruimte. De vaststelling is voorzien in 2023.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Verdergaand herstel is nodig. De bodem in Nederland is verontreinigd door jarenlang
verkeerd gebruik. Er is een succesvolle bodemsaneringsoperatie opgestart, die nog
niet is afgerond.
– Een vitale bodem is essentieel voor onze maatschappelijke opgaven. Het aansturen op
«vitale bodems» betekent dat naast verontreiniging ook biologische en fysische indicatoren
nodig zijn.
– Van de ondergrond wordt vaak verlangd dat meerdere zaken op dezelfde plek worden gerealiseerd
terwijl dat niet kan. Het is daarom essentieel dat IenW meer regie op de ruimtelijke
ordening van de ondergrond neemt. Het voorkomen van vergrijzing van grondwater maakt
hiervan onderdeel uit.
Programma Integraal Rivier Management (IRM): Dit programma van de Minister van IenW werkt aan bevaarbare rivieren en een veilig,
vitaal en aantrekkelijk Maas- en Rijngebied. Samen met stakeholders uit het rivierengebied
zorgen we ervoor dat waterveiligheid, bevaarbaarheid, zoetwaterbeschikbaarheid, waterkwaliteit,
natuur en een (economisch) aantrekkelijke leefomgeving met elkaar in balans komen
en blijven. In 2023 is de gezamenlijke toekomstvisie klaar en worden de hoofdkeuzes
vastgesteld in het Programma IRM.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– In een programma IRM worden beleidskeuzes gemaakt over afvoer- en bergingscapaciteit,
sedimenthuishouding en bodemligging van Maas en Rijntakken.
Nationaal Water Programma 2022–2027 (NWP): Dit programma is ontwikkeld door de Ministers van IenW, LNV en BZK en beschrijft
de hoofdlijnen van het waterbeleid en het beheer van de Rijkswateren en de Rijksvaarwegen
voor de periode 2022–2027. De wateropgaven in Nederland worden door klimaatverandering,
bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk steeds groter
en complexer. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur
zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren.
Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan
en het Programma Noordzee. In maart 2022 is het NWP vastgesteld.
Deltaprogramma: In het Deltaprogramma werken het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen – met
inbreng van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven –
samen aan de bescherming van Nederland tegen hoogwater, de zorg voor voldoende zoetwater
en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. In het programma werken de overheden
in zeven deelgebieden samen aan drie thematische deelprogramma’s met onderliggende
vertakkingen in de regio’s. Zesjaarlijks worden zogenoemde deltabeslissingen en voorkeursstrategieën
herijkt (eerstvolgende in 2026). Daarnaast adviseert de Deltacommissaris gevraagd
of uit eigen beweging.
Nationale programma’s ten aanzien van Perspectief voor landbouw en natuur
Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG): Het NPLG is een beleidsprogramma onder de NOVI, met LNV, IenW en BZK als opdrachtgevers.
In het NPLG worden gebiedsgerichte opgaven en maatregelen gebundeld voor natuur, stikstof,
landbouw, water, bodem en klimaat. De EU-eisen zijn leidend: Vogel- en Habitatrichtlijn
voor Natura 2000-gebieden, Kaderrichtlijn Water en afspraken voor broeikasgassen door
landbouw en landgebruik. In het Coalitieakkoord is het doel van het NPLG vastgelegd
en is in het fonds landelijk gebied 25 miljard euro extra gereserveerd voor de financiering
van deze ambities. In oktober 2022 is per provincie een pakket van doelen, indicatieve
maatregelen en een indicatief budget beschikbaar, en zijn voor het landelijk gebied
structurerende keuzes geformuleerd voor bodem en water, en stikstof. Op basis daarvan
gaan medeoverheden, onder regie van de provincies en met het Rijk als partner, aan
de slag om provinciale programma’s voor het landelijk gebied op te stellen. Deze zijn
1 juli 2023 gereed. De eerste versie van de gebiedsplannen met betrekking tot stikstof
worden hiertoe verder ontwikkeld.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Keuzes voor een betere ruimtelijke bescherming van goede landbouwgrond, zodat de beste
landbouwgrond voor landbouw kan worden behouden1. Het bodem- en watersysteem vormt bij de beoordeling een belangrijk uitgangspunt.
Denk aan vitale bodems, onder andere organisch stofgehalte, beschikbaarheid van (grond)water
en het anticiperen op de toename van verzilting van bodems en oppervlaktewater. In
gebieden waar de omstandigheden voor de landbouw minder gunstig zijn, is het belangrijk
dat boeren in staat worden gesteld hun bedrijfsvoering aan te passen aan de eisen
die het water- en bodemsysteem en natuur en landschap stellen, om daarvoor een bedrijfseconomisch
perspectief te kunnen ontwikkelen.
– Het perspectief voor de landbouw – de ontwikkelmogelijkheden voor landbouwbedrijven –
verschillen per gebied, al naar gelang de mogelijkheden en de beperkingen die vanuit
de omgeving gelden. Daarom kiest het kabinet voor een aanpak waarin op gebiedsniveau
plannen worden gemaakt met goede betrokkenheid van de regio en sector. In het Nationaal
Programma Landelijk Gebied (het NPLG) spreken rijk en provincies de kaders voor de
gebiedsgerichte uitwerking af. In gebieden waar de druk op de natuur en het milieu
zwaar is (denk aan De Veluwe, Gelderse Vallei of De Peel), is de transitie van de
landbouw urgent. In die gebieden kan veel meer nadruk komen op extensivering en op
de rol van landbouw in het beheer van natuur en landschap.
– Keuzes over systeemherstel van de Natura 2000 gebieden in de overgangsgebieden landbouw-natuur:
de inzet is om overgangsgebieden rond Natura 2000 te realiseren waarbij de opgaven
voor natuur, stikstofreductie, klimaat, water en verduurzaming van landbouw gelijktijdig
kunnen worden aangepakt. De uitwerking vindt plaats in gebiedsplannen, waarin aandacht
is voor het bieden van duurzaam perspectief aan de landbouw, een brede welvaart en
behoud van een vitaal landelijk gebied.
– Keuzes die zorg dragen voor het terugdringen van bodemdaling in de veenweidegebieden:
bodemdaling van veenweidegebieden levert maatschappelijke en financiële schade op
door verzakking van gebouwen en infrastructuur. In het landelijk gebied leidt bodemdaling
tevens tot emissies van broeikasgassen. De opgaven in het landelijk gebied worden
uitgewerkt als onderdeel van het NPLG. In het programma Water en Bodem Sturend zal
het Ministerie van IenW in kaart brengen of en zo ja welke eventuele aanvullende maatregelen
nodig zijn om bodemdaling – ook op langere termijn – tegen te gaan.
Programma Natuur/Agenda Natuurinclusief: Dit programma van de Minister voor Natuur en Stikstof is gericht op het halen van
de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor het daadwerkelijk realiseren van
de VHR-doelstellingen is het van belang dat ook buiten de Natura 2000-gebieden maatregelen
worden genomen om achteruitgang van soorten en leefgebieden tegen te gaan.
Het Programma Natuur bestaat uit een uitvoeringsprogramma voor Natuurherstel en de
Agenda natuurinclusief. Het uitvoeringsprogramma levert een belangrijke bijdrage aan
het realiseren van de juiste condities voor een gunstige of verbeterde staat van instandhouding
van alle soorten en habitats onder de VHR. In samenwerking met de provincies wordt
deze zomer een Agenda Natuurinclusief gepresenteerd.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– De Europese Commissie zal waarschijnlijk een norm stellen van 10 procent landschapselementen
in het agrarisch gebied, die verbindingen tussen natuurgebieden en agrarische biodiversiteit
versterken. Vanuit het Aanvalsplan «Versterking Landschappelijke identiteit via Landschapselementen»
wordt momenteel uitgewerkt wat ervoor nodig is om dit in het landelijk gebied te realiseren.
Deze dooradering draagt tevens aantoonbaar bij aan het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen.
Nationale programma’s voor Ordenende netwerken voor energie en een (circulaire) economie
Programma Energiehoofdstructuur (PEH): Dit programma van de Minister voor KenE is gericht op de ruimtelijke planning van
het energiesysteem op nationale schaal. Voor de zomer 2023 wordt het ontwerpprogramma
opgeleverd. De Minister voor KenE zorgt in samenhang daarmee via het Nationaal Programma
Infrastructuur Duurzame Energie (PIDI) voor versnelling van de realisatie van de infrastructuurplannen
die de industrie nodig heeft om de klimaatdoelstellingen te behalen. De planning van
PIDI loopt mee in de begrotingscyclus van het Rijk. Jaarlijks vindt in het najaar
het BO MIEK plaats waarin investeringsplannen concreet worden gemaakt.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Ruimtelijke keuzes over energieinfrastructuur van nationaal belang met een integrale
afweging: Het programma energiehoofdstructuur richt zich op het tijdig borgen van
voldoende ruimte voor het energiesysteem in 2050. Daarvoor worden vanuit verschillende
scenario’s ontwikkelrichtingen vastgelegd voor nationale transportinfrastructuur,
grootschalige conversiestations voor waterstof en opslaglocaties op het land. Het
energiesysteem heeft een grote ruimtelijk structurerende werking en moet daarom in
samenhang worden gezien met onder andere de ontwikkelingen in het landelijk gebied,
woningbouw en bedrijvigheid, en het water- en bodemsysteem.
Nationaal Plan Energiesysteem: Overkoepelend werkt de Minister voor KenE aan een Nationaal Plan Energiesysteem voor
2050 waarmee vanuit de publieke belangen van leveringszekerheid, betaalbaarheid, veiligheid
en ruimtelijke inpasbaarheid ook richting wordt gegeven aan de gewenste ontwikkeling
van het energiesysteem (dat voor een groot deel ruimtelijk geborgd wordt in eerdergenoemde
programma’s).
Programma Noordzee en partiële herziening en VAWOZ: Doel van dit programma onder leiding van de Minister van IenW is om te komen tot
een gezonde Noordzee met een duurzaam gebruik, waarbinnen plek is voor beschermde
natuurwaarden, een duurzame visserij en voldoende ruimte voor windparken op zee, zeescheepvaart
en andere gebruikers. In samenhang hiermee worden in de Verkenning Aanlanding Wind
Op Zee (VAWOZ) verschillende kansrijke kabel- en buisleidingentracés vanuit de windenergiegebieden
op zee naar mogelijke aanlandlocaties onderzocht.
Nationale keuzes die in dit programma en deze verkenning worden gemaakt:
– Keuze voor extra energieopwekking op zee: In maart 2022 heeft het kabinet nieuwe gebieden
aangewezen voor windparken, waarmee de capaciteit van wind op zee voor 2030 wordt
verdubbeld tot circa 21 GW. Om de CO2-reductiedoelstellingen voor 2035 en 2040 te behalen, zijn er aanvullende windenergiegebieden
nodig. De keuze voor maximale opwekking van energie op zee betekent dat er meer ruimte
nodig is op zee en voor de aanlanding in de kustgebieden. Daarbij moet rekening worden
gehouden met het effect op de natuur en biodiversiteit in de gebieden en de landschappelijke
en recreatieve kwaliteit van de zee en de kust. Eind 2023 staat de vaststelling gepland
van de partiele herziening van het Programma Noordzee 2022–2027.
– Keuze over aanlanding energie vanuit zee zoveel mogelijk waar concentratie van vraag
is: Op basis van deze verkenning worden besluiten genomen over te starten ruimtelijke
procedures voor het nader onderzoeken en ruimtelijk inpassen van tracés en aansluitingen
op het hoogspanningsnet of het waterstofnet. Hier wordt in het bijzonder ook de verbinding
gemaakt met de plannen voor de verduurzaming van de industrie, aangezien het matchen
van vraag en aanbod ruimtelijk en ook energetisch efficiënt is. Oplevering van de
verkenning is voorzien in september 2023.
Programma Regionale Energiestrategieën: In 30 RES’en werken decentrale overheden met het Rijk samen met maatschappelijke
partners, netbeheerders, het bedrijfsleven en bewoners een aantal afspraken uit het
Klimaatakkoord uit. In het bijzonder gaat het hier om keuzes voor grootschalige elektriciteitsopwekking
op het land richting 2030. De oplevering van de RES’en 1.0 was op 1 juli 2021. In
juli 2023 wordt de RES 2.0 opgeleverd waarin nieuwe inzichten en nadere keuzes over
de warmtevoorziening en hernieuwbare opwekking zijn verwerkt. Daarna vindt een tweejaarlijkse
update van de RES’en plaats.
Beleidsbrief Zon: In de beleidsbrief zon van mei 2022 wordt door de Minister voor KenE samen met de
Minister voor VRO keuzes gemaakt over de opwek van duurzame energie uit zon.
Nationale keuzes in deze brief worden gemaakt:
– Maximaal zon op dak: De opgave voor hernieuwbare energie op het land blijft nodig.
Dubbel ruimtegebruik is noodzakelijk, ook met het oog op maatschappelijk draagvlak
voor opwekking. Het kabinet zet erop in dat daken en andere objecten maximaal kunnen
worden benut voor de opwekking van zonne-energie. Daarbij wordt gekeken naar de versterking
van de voorkeursvolgorde zon-pv en het verder stimuleren, faciliteren en normeren
van zon op daken en mogelijk ook op objecten. Daarbij worden vraag en aanbod van elektriciteit
samengebracht. Om cumulatie van ruimtebeslag van nieuwe functies in het landelijk
gebied te beperken, wordt overwogen om met slimme normering te sturen op maximaal
zon op dak bij nieuwbouw in green fields.
– Keuzes over sturen op multifunctioneel ruimtegebruik bij de opwek van energie op land.
Beleidsbrief Datacenters: In deze brief van de Minister van EZK en Minister voor VRO worden keuzes gemaakt
over een strikter vestigingsbeleid voor nieuwe hyperscale datacenters: We gaan het
vestigingsbeleid van nieuwe hyperscale datacenters aanscherpen en alleen toestaan
in een aantal daarvoor aangewezen gebieden in Nederland. Daarvoor is een AMvB in de
maak onder leiding van de Ministers voor VRO en KenE en van EZK.
Nationale keuzes:
– Verbod op hyperscale datacenters buiten de aangewezen gebieden.
Programma Werklocaties, ruimte voor economische activiteit (doorontwikkeling GRIP): Voor het zomerreces komt er een programma werklocaties. Dit programma van de Minister
van EZK en Minister voor VRO bouwt voort op de tussentijdse uitkomsten van GRIP op
grote bedrijfsvestigingen. Het nieuwe programma richt zich op grote bedrijfsvestigingen
en onder meer op het borgen van voldoende ruimte voor bedrijvigheid op de juiste plek
voor de maakindustrie, onderzoek en innovatie, en logistiek. De afronding van het
inventarisatie- en ruimtelijk clusteringsonderzoek vindt plaats in het derde kwartaal
van 2022. Daarna overlegt het kabinet met de provincies over doorwerking in provinciaal
beleid.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Keuzes over clustering van grote bedrijfsvestigingen: Samen met de provincies brengt
het kabinet locaties in kaart voor clustering van nieuwe grootschalige bovenregionale
bedrijven, waarbij onder andere wordt gekeken naar de relatie met de nationale transportverbindingen
en de energiehoofdstructuur. Daarnaast inventariseren we de kwantitatieve ruimtelijke
opgave voor werklocaties. Dit is onderdeel van de samenwerking met de provincies zoals
hieronder beschreven bij B2. Zo geeft het kabinet, zoals toegezegd in de Kamer, invulling
aan de motie Bromet-Nijboer2, waarin het kabinet wordt verzocht om verdozing van het landschap tegen te gaan en
de motie van Esch-Simons3 om daarbij te kijken naar regelgeving die leidt tot een efficiënter gebruik van de
ruimte.
Programma Circulaire Economie: Sinds 2016 loopt er een Rijksbreed Programma Circulaire Economie onder leiding van
de Staatssecretaris van IenW op weg naar Nederland circulair in 2050 en een tussendoel
gericht op 50% reductie van het primaire abiotische grondstoffengebruik in 2030. In
het najaar van 2022 wordt een herijkt programma gepresenteerd waarin de uitwerking
van de plannen uit het Coalitieakkoord zijn beslag krijgen.
Nationale programma’s voor Leefbare steden en regio’s
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
(MIRT, jaarlijks proces): Het MIRT is een programma onder verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van IenW
en de Minister voor VRO en beoogt de bevordering van bereikbaarheid, veiligheid en
ruimtelijke inrichting van Nederland. Over de ontwikkelopgave en investeringsbeslissingen
met de landsdelen in het tweede kwartaal gesproken in het BO Leefomgeving en in het
vierde kwartaal in het BO-MIRT.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Keuze over de Lelylijn in combinatie met Woningbouw.
– Keuze over de inzet van de 7,5 miljard ter ontsluiting van woningbouwlocaties.
– Keuze over de inzet van middelen afkomstig uit het Nationaal Groeifonds.
– Keuzes voor de inzet van middelen voor achterstallig beheer en onderhoud van infrastructuur.
Programma Woningbouw: Het Programma Woningbouw van de Minister voor VRO geeft richtinggevende nationale
doelen aan om versneld voldoende betaalbare en passende woningen te realiseren. Deze
doelen zijn: 1) het realiseren van 900.000 woningen tot en met 2030; 2) een groei
van de bouwproductie naar 100.000 woningen per jaar (in deze kabinetsperiode); 3) het
streven dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbare huur- en koopwoningen
zijn. Om deze doelstellingen te realiseren, versterken we de regie. Regie op woningbouw
is onlosmakelijk verbonden met regie op de ruimtelijke ordening. Besluiten over extra
woningbouwlocatie vragen ook om een zorgvuldig integrale ruimtelijke afweging omdat
er tussen deze opgaven ook wrijving kan ontstaan. We maken 1 juni 2022 indicatieve
bestuurlijke afspraken met elke provincie over het provinciale aandeel van het aantal
te bouwen woningen, de gewenste hoeveelheid, het tempo, de betaalbaarheid, gewenste
kwaliteit en klimaatbestendigheid. Op 1 oktober worden deze bestuurlijke afspraken
met de provincies definitief, nadat er een realitycheck heeft plaatsgevonden. De provincies
doen samen met de gemeenten en de waterschappen (watertoets) in de regio een «realiteitcheck»
op de opgaven per provincie, om te beoordelen of deze ruimtelijk, financieel, praktisch
en bestuurlijk haalbaar zijn. De afspraken vormen ook de basis voor de landsdekkende
regionale woondeals die de provincies samen met gemeenten in regionaal verband in
heel Nederland per 1 januari 2023 gaan sluiten met marktpartijen. Het Programma Woningbouw
maakt onderdeel uit van de Nationale Woon- en Bouwagenda en wordt van daaruit aangestuurd en gemonitord.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Ruimtelijke afweging nieuwe woningbouwlocaties: Voor zover het woningbouwlocaties
betreft die nog niet «hard» zijn, moet een ruimtelijke afweging plaatsvinden op die
locatie (passend vanuit water en bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluidshinder).
Voor «harde» plannen (onherroepelijk bestemmingplan) hoeft deze afweging niet plaats
te vinden.
– Verbeteren woon-werk balans in grootschalige woningbouwgebieden: Nabijheid van wonen
en werken bevordert lopen en fietsen en draagt bij aan de ontlasting van OV- en wegsystemen.
Voor de grootschalige woningbouwlocaties wordt ook specifiek aandacht gegeven aan
de balans tussen wonen en werken. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van
Groot Merwede in Utrecht, De Binckhorst in Den Haag en de Metropoolregio Amsterdam
(MRA)Oost/Amsterdam Bay Area.
Verkenning versterken verstedelijkingsopgave Zuid, Oost en Noord-Nederland: Vanuit het oogpunt van de water- en klimaatadaptatie-opgave wordt uitgewerkt of en
hoe anticiperend kan worden ingezet op het versterken van de verstedelijkingsopgave
langs de (zuid)oostelijke en noordelijke bereikbaarheidsassen. Hierbij wordt rekening
gehouden met de reële woningvraag. De Minister voor VRO, Minister van EZK en Minister
van IenW werken dit uit in het kader van de NOVEX-gebieden voor verstedelijking. De
resultaten van deze verkenning worden geagendeerd op de BO’s Leefomgeving en BO’s
MIRT.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Mogelijke keuzes voor verdere verstedelijking langs de (zuid)oostelijke en noordelijke
bereikbaarheidsassen.
Programma Werklocaties, ruimte voor economische activiteit (doorontwikkeling GRIP): Hierboven is het programma Werklocaties toegelicht. Dit programma richt zich daarnaast
specifiek op ruimte voor werken in stedelijke regio’s. Daarom komt het programma ook
hier aan de orde.
Nationale keuzes die in dit programma worden gemaakt:
– Keuzes over ruimte voor economische activiteit: Een goed vestigingsklimaat vraagt
om voldoende ruimte voor economische activiteit. Denk daarbij in het stedelijk gebied
bijvoorbeeld aan ruimte voor multifunctionele kantoren met een goede bereikbaarheid,
ruimte voor campussen en voor informele werklocaties op korte afstand van woningen.
Maar ook buiten het stedelijk gebied op bedrijventerreinen waar in totaal meer dan
30% van de beroepsbevolking werkt. Ruimte voor economie richt zich op het borgen van
voldoende en kwalitatief goede ruimte voor bedrijvigheid op de goede plek. Deze zomer
volgt een Tweede Kamerbrief waarin de Minister van EZK een plan van aanpak voor verschillende
type werklocaties uitwerkt als programma onder de NOVI.
Programma Erfgoeddeal: Het programma (2019–2022) van de Staatssecretaris van OCW met bestuurlijke en maatschappelijke
partners dat zich richt op het verbinden van erfgoed aan de hedendaagse transitieopgaven:
klimaatadaptatie, duurzaamheid en verstedelijking.
Programma gezonde en groene leefomgeving: Het programma van de Minister van VWS in samenwerking met de Minister van LNV om
gezondheid meer integraal en volwaardig te betrekken in het nationale en lokale beleid
op het gebied van de (inrichting van de) fysieke leefomgeving.
Overige programma’s met impact op meerdere perspectieven
Nationaal Milieuprogramma: Uitvoeringsprogramma van de Staatssecretaris van IenW voor het lange termijn milieubeleid
en de te realiseren doelen in 2030 en 2050 voor een schoon, gezond en veilig leefmilieu.
Eind eerste kwartaal 2023 concept NMP, eind 2023 oplevering. Welke nationale ruimtelijke
keuzes uit dit programma volgen, moet nog worden uitgewerkt.
Ruimte voor defensie: De verslechterde veiligheidssituatie maakt het urgent dat de inzetbaarheid, en dus
ook de gereedheid, van Defensie fors omhooggaat. We versterken onze krijgsmacht en
investeren in materieel. Dit betekent dat er ruimte nodig is om te oefenen in de lucht,
op zee en op het land. Een analyse wat de extra inzet ruimtelijk betekent is nodig.
Het streven is in het derde kwartaal de eerste inzichten te hebben in de benodigde
ruimte voor defensie. Voorts wordt het vastgoed van Defensie geconcentreerd, verduurzaamd
en vernieuwd. Defensie zal zich op kernlocaties in het land concentreren en inzetten
op duurzame en moderne locaties. Dit betekent dat er één of twee nieuwe locaties in
gebruik moeten worden genomen en dat overbodig vastgoed beschikbaar komt voor maatschappelijk
nut. Dit gebeurt met oog voor de regionale impact, zoals in het Coalitieakkoord staat
verwoord. Het streven is om rond de zomer 2022 meer duidelijkheid hierover te geven
in een nieuw Strategisch Vastgoedplan.
B2. Ruimtelijke regie per provincie
Dit kabinet formuleert een zeer ambitieuze agenda voor het fysieke domein. Om deze
agenda de komende jaren goed te kunnen uitvoeren, moeten we er met elkaar zeker van
zijn dat alle programma’s en plannen ruimtelijk passen. En waar ze elkaar mogelijk
versterken, de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden en uitgevoerd kunnen worden
zonder dat er afwenteling plaatsvindt van het ene beleidsdomein op het andere.
De twaalf provincies wordt gevraagd om tussen 1 oktober 2022 en 1 juli 2023 de opgaven
ruimtelijk te vertalen en te combineren met decentrale opgaven. Dit binnen de kaders
van de nationaal structurerende keuzes. Hiermee wordt duidelijk of het ruimtelijk
past in de betreffende provincie. Deze ruimtelijke puzzel sluit nauw aan op de huidige
provinciale rol in de ruimtelijke ordening.
Hiervoor maakt het kabinet op 1 oktober 2022 op basis van de bovengenoemde nationale
programma’s duidelijk welke nationale opgaven in een provincie landen. Dit kan in
termen van een (concreet) ruimtebeslag zijn, maar kan ook de vorm hebben van doelstellingen
of inrichtingsprincipes die nog ruimtelijk vertaald moeten worden. Hierbij zal het
Rijk de provincies, waar nodig, ondersteunen. Bij deze uitwerking wordt duidelijk
waar knellende ruimtevragen ontstaan die om keuzes vragen. Uiteraard moet daarbij
ook rekening worden gehouden met de nationale netwerken, voor bijvoorbeeld hoofd(spoor)wegen,
energie en water, die niet tot één regio of provincie beperkt zijn.
De provincie bepaalt daarbij zelf of deze «ruimtelijke puzzel» op het schaalniveau
van de provincie of op het schaalniveau van regio’s daarbinnen wordt gelegd. In alle
gevallen komt het wel samen bij de provincie. Actieve betrokkenheid van alle gemeenten,
waterschappen, Rijkspartijen en private en maatschappelijke partijen is daarbij cruciaal.
Alleen dan kan interbestuurlijk een arrangement ontstaan dat de overheden onderling
bindt.
Op die manier wordt duidelijk of de uitvoering van deze programma’s ruimtelijk mogelijk
is in de betreffende provincie. Zo ontstaat zekerheid dat alle opgaven ruimtelijk
inpasbaar zijn in de betreffende provincie of dat aanvullende nationale keuzes noodzakelijk
zijn, bijvoorbeeld een herverdeling tussen provincies. Daarnaast kan deze puzzel handreikingen
geven voor de samenhang tussen en eventueel volgtijdelijkheid van de uitvoering van
de verschillende programma’s. Wederkerige afspraken hierover in oktober 2023 vormen
het ruimtelijke arrangement per provincie.
Dit arrangement per provincie waarborgt niet alleen dat alle opgaven ruimtelijk inpasbaar
zijn, maar genereert ook inzicht in de eventuele samenhang in de uitvoering van de
verschillende programma’s. Mogelijke afspraken over cruciale, gebiedsgerichte verbanden
tussen de uitvoering van de verschillende programma’s worden hierdoor mogelijk. Met
de uitvoering van al deze programma’s is de rijksoverheid – in wisselende samenstelling
en intensiteit – ook betrokken bij de uitvoering.
Deze aanpak betekent niet dat we tot de zomer van 2023 geen stappen zetten. De opgaven
in het fysieke domein vragen nu om actie en de uitvoering loopt door. Ook programma’s
zoals het MIRT en het Deltaprogramma blijven doorlopen. Het spreekt voor zich dat
we in de arrangementen niet in één keer en voor altijd de ruimtelijke verdeling kunnen
vastleggen (geen blauwdruk). Ook zullen in de jaren erna zich natuurlijk ontwikkelingen
voordoen waar we op moeten inspelen. We zullen in de komende periode deze vorm van
ruimtelijk regie voeren als gezamenlijke overheden goed in de vingers moeten krijgen.
Ook na de totstandkoming van de arrangementen voeren we overleg hierover en maken
we waar nodig nadere keuzes.
De ruimtelijke regie per provincie zorgt voor een toets op de ruimtelijke inpasbaarheid
van alle nationale programma’s. De grote opgaven in deze kabinetsperiode (en daarna)
vragen, naast ruimtelijke regie, om een sterk bestuur. De Minister van BZK werkt momenteel
samen met de medeoverheden aan een beleidsagenda versterking decentraal bestuur met
meerdere actielijnen. Eén van de actielijnen gaat over het belang van democratische
legitimiteit van besluiten, bijvoorbeeld in het geval van regionale samenwerking of
bij participatie. Onderdeel van de beleidsagenda zijn verder een basisset van spelregels
voor het werken als één overheid (BASISbestuursakkoord) en (de ontwikkeling van) de
uitvoeringstoets decentrale overheden (UDO). De UDO is een instrument waarbij – op
maat van de betreffende opgave – vroegtijdig wordt bezien of het bestuurlijk en financieel
arrangement de slagkracht van het bestuur op die opgave in opzet adequaat ondersteunt.
Deze toets vormt daarmee een bestuurlijke toets en is dus complementair op de ruimtelijke
toets vanuit het programma NOVEX. Het streven van de Minister van BZK is om de beleidsagenda,
inclusief de onderdelen BASISbestuursakkoord en UDO na de zomer van 2022 aan de Tweede
Kamer aan te bieden.
B3. Gebiedsgerichte regie in NOVEX-gebieden
Het Rijk gaat de komende jaren vol aan de slag in gebieden waar nationale opgaven
in het fysieke domein dusdanig stapelen dat een gebiedsgerichte ordening en prioritering
van verschillende nationale opgaven noodzakelijk is. Deze gebieden zullen als gevolg
van nationale ruimtelijke opgaven en keuzes worden herbestemd en/of ingrijpend worden
heringericht. Tevens dragen ze bij en borgen ze de ruimtelijke puzzel die landsdekkend
wordt gelegd met de provincies.
In deze gebieden is duidelijk dat als overheden (Rijk, provincie, gemeente en waterschap)
hier met andere partijen geen goede gezamenlijke aanpak op voeren deze gebieden de
komende jaren niet de grote transitie gaan doormaken die nodig is voor het halen van
de Europese en nationale doelstellingen. Daarvoor is in deze gebieden de transitieopgave
te groot, zijn sectorale oplossingen onvoldoende en is er gedeeld eigenaarschap over
sectoren, overheden en maatschappelijke partijen voor een goede aanpak.
Voor deze gebieden is op voorhand duidelijk dat het Rijk meerjarig relatief intensief
als partner deelneemt in perspectief- en planontwikkeling en in de uitvoering. Uiteraard
met respect voor, en in aansluiting op de verantwoordelijkheden van de verschillende
betrokken medeoverheden. Gelet op de stapeling van het aantal nationale opgaven, zal
in deze gebieden deelname vanuit meer Rijksonderdelen aan de orde zijn. Kern van deze
aanpak is dat overheden, maatschappelijke organisaties en andere belangrijke belanghebbenden
gezamenlijk vastleggen wat noodzakelijk is om deze gebieden toekomstbestendig te ontwikkelen.
Een gezamenlijk ontwikkelperspectief is de basis voor strategische besluiten van alle
overheden voor de ontwikkeling van het gebied, inclusief gezamenlijk afgestemde uitvoeringsafspraken
en investeringsbesluiten. Omdat in de afgelopen periode voor een deel van de gebieden
al langs deze lijn wordt gewerkt, kan hier een snelle start met deze manier van werken
worden gemaakt. Deze besluiten zijn leidend voor regionale en sectorale uitwerkingen
in de betreffende gebieden.
Met de NOVI is reeds een eerste selectie van deze gebieden gemaakt, de huidige NOVI-gebieden.
De bestaande NOVI- en verstedelijkingsgebieden worden verder ontwikkeld en zullen
de NOVEX-gebieden gaan heten. We zetten de aanpak in deze gebieden voort met een vernieuwde
samenwerking en actualisatieslag. Dit is nodig gezien de grote opgaven uit het Coalitieakkoord,
de benodigde versterking van de ruimtelijke kwaliteit en uitvoering en de bijdrage
aan Europese en nationale doelstellingen. Voor de verstedelijkingsgebieden geldt dat
de afgelopen jaren is gewerkt aan verstedelijkingsstrategieën Rijk-regio waarin de
gezamenlijke opgaven, gedeelde ambities en benodigde randvoorwaarden in beeld zijn
gebracht. Deze verstedelijkingsgebieden zijn op korte termijn al gereed voor het maken
van de eerste uitvoeringsafspraken. De regie op tijdige energieontsluiting in deze
gebieden vraagt hierbij specifieke aandacht. Er moet een betere samenhang komen tussen
de gebieden waar verstedelijkt wordt en voor de duurzame lokale energievoorziening
in deze gebieden. Dit vraagt dat regionaal en lokaal – in samenhang met (inter)nationale
ontwikkelingen – een energiesysteem wordt geprogrammeerd en gecreëerd dat is afgestemd
met de ontwikkelingen in de industrie, mobiliteit, woningbouw en energieopwekking.
Aanpassingen op de lopende trajecten zijn: (I) samenvoegen onder één gebiedsaanpak
van de Verstedelijkingsregio Zwolle en het NOVI-gebied Zwolle, (II) het verstedelijkingsgebied
Arnhem/Nijmegen/ Foodvalley te combineren met de opgave in het omliggende landelijke
gebied en III) het toevoegen van 2 nieuwe NOVEX-gebieden (als uitkomst van de verdieping
van de drie perspectieven), zijnde Schiphol en de Lelylijn. De Lelylijn doen we in
de vorm van een MIRT-onderzoek waarin integraal naar wonen, werken en mobiliteit wordt
gekeken.
In de bijlage is voor elk van de NOVEX-gebieden een omschrijving van de opgaven opgenomen.
Voor elk gebied zal op basis van de grootste opgaven in dat gebied één bewindspersoon
en departement als eerste aanspreekpunt voor het kabinet fungeren. De betreffende
bewindspersoon verzorgt de Rijksinbreng vanuit de verschillende departementen die
opgaven hebben in het gebied. In overleg met de regio wordt besloten of vanuit de
regio één bestuurlijke trekker de regio-inbreng kan verzorgen. Hierbij wordt gebruikt
gemaakt van ervaringen uit eerdere arrangementen zoals het programma Randstad Urgent.
De dekking van kosten voor deze opgaven wordt gevonden binnen de bestaande middelen,
waarbij de budgettaire kaders van het Coalitieakkoord leidend zijn. Het kabinet wil
hiertoe de inzet van middelen voor deze gebieden synchroniseren, ook om daarvan te
leren voor de rest van Nederland.
C. Samenhang in beleid
In dit deel wordt uitgewerkt hoe de structurerende keuzes in de Nationale Programma’s,
de uitvoering van de regie per provincie en de gebiedsgerichte regie in het programma
NOVEX en programma Mooi Nederland zich verhouden en leiden tot de aanscherping van
de NOVI en de instrumentering daarvan. Met oog voor monitoring, evaluatie en participatie.
Programma NOVEX: Executiekracht toevoegen aan de NOVI
De hierboven beschreven regierol is nodig om tot versnelling van besluitvorming en
uitvoering van maatregelen te komen zodat plannen toekomstbestendig en in samenhang
gerealiseerd worden. Dit gaat echter niet vanzelf. Daarom wordt het programma NOVEX
gestart.
Dit programma is ondersteunend waar nodig om bijvoorbeeld op de juiste momenten de
juiste keuze of afspraken te maken en sturend daar waar keuzes gemaakt moeten worden
omdat opgaven niet passen of conflicteren. Het programma NOVEX biedt hiertoe het kader
en de randvoorwaarden en wordt in de zomer van 2022 gepresenteerd.
Ten aanzien van de ruimtelijke regie per provincie worden vanuit dit programma de
provincies ondersteund om de nationale programma’s ruimtelijk te vertalen en te combineren
met decentrale opgaven. Het programma omvat de opgedane ervaringen met bijvoorbeeld
de Omgevingsagenda’s (in het bijzonder de samenwerking tussen de overheden onderling)
en ontwerpen. Voor de NOVEX-gebieden bevat het programma de instrumenten om voor elk
van de gebieden tot een gezamenlijk ontwikkelperspectief en uitvoeringsprogramma te
komen. Hier vormen de ervaringen met de verstedelijkingsstrategieën belangrijke input.
Door zelf ook een deel van de uitvoering van plannen ter hand te nemen, kan het Rijk
gebiedsontwikkelingen ondersteunen en versnellen. Dit vraagt om Rijksuitvoeringsorganisaties
zoals Rijksvastgoedbedrijf, Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat sterker te richten
op de gezamenlijke bijdrage die zij kunnen leveren aan de realisatie van de ruimtelijke
opgaven. Zo gaat het Rijk met zijn vastgoed en grondposities bijdragen aan het terugdringen
van de woningnood en het extensiveren, omvormen en verplaatsen van bedrijven van boeren
die graag door willen en voor natuur.
Voor het versterken van uitvoeringskracht is het ook nodig voor langere periode zekerheid
te geven aan private, maatschappelijke en publieke partners over de richting. Dit
vraagt niet alleen om een nieuwe (uitvoerings-)relatie tussen Rijk en andere overheden,
het vraagt ook om betrokkenheid van markt- en maatschappelijke partijen. Zo’n aanpak
maakt maatschappelijke energie los om plannen mede te ontwikkelen en mee te investeren.
In een aantal gebieden wordt al geëxperimenteerd met Regionale Investeringsagenda’s
om tot uitvoering te komen. Deze regionale agenda’s richten zich op een samenhangende
programmering van de meest urgente opgaven die gekoppeld zijn aan een investeringsagenda.
De uitgangspunten onder de RIA zijn:
1. Zorg op regionale schaal voor een samenhangende programmering van de meest urgente
opgaven (wonen, bereikbaarheid, energie, klimaat, verduurzaming landelijk gebied);
2. Koppel hier een investeringsagenda voor (minimaal) de komende 10 tot 20 jaar aan waarbij
het cruciaal is dat publieke en private investeringen op elkaar worden betrokken;
3. Betrek tegelijkertijd de wijze waarop de uitvoeringsorganisatie vorm kan krijgen hierbij;
4. Het Rijk is – daar waar nationale opgaven spelen – partner, en daar waar een knoop
moet worden doorgehakt, zal het Rijk die verantwoordelijkheid nemen.
De RIA is daarmee een instrument dat kan helpen bij de publiek-private samenwerking
en uitvoering. In het programma NOVEX wordt concreet uitgewerkt hoe we op deze onderdelen
de uitvoeringskracht versterken.
Ten slotte zorgt het programma NOVEX ervoor dat de gezamenlijke ruimtelijke informatiepositie
wordt versterkt. Uitbreiden van het aanbod aan data en het maken van bijbehorende
afspraken, standaarden en gemeenschappelijke voorzieningen om kennis- en informatieproducten
als digitale tweelingen en dashboards mogelijk te maken, staan hierin centraal.
Programma Mooi Nederland
In het programma Mooi Nederland staan inhoudelijke samenhang van opgaven en ruimtelijke
kwaliteit centraal. De inwoners van Nederland hechten veel waarde aan de diverse landschappen,
levendige steden, cultureel erfgoed en een gezonde en veilige woonomgeving. Aantrekkelijke
steden en landschappen zijn tevens van belang voor onze identiteit, het vestigingsklimaat
en draagvlak voor veranderingen.
De veelheid aan opgaven die op onze gebieden afkomen, kunnen niet allemaal lokaal
worden opgelost. Hoewel er in het beleid al decennialang aandacht is voor ruimtelijke
kwaliteit, verrommelt het landschap steeds meer, verdwijnt het contrast tussen stad
en land en neemt het groen in de nabije leefomgeving af. Ruimtelijke kwaliteit is
overigens een breed begrip. Ruimtelijke kwaliteit gaat niet enkel om «mooi», maar
ook om effectief functionerend en toekomstbestendig ingericht. Regie op ruimtelijke
ordening houdt in met elkaar sturen op samenhang en kwaliteit van ruimtegebruik in
Nederland. De drie kernelementen hierbij zijn gebruikswaarde, duurzaamheid en esthetiek.
Met een samenhangende aanpak, door de ruimtelijke schaalniveaus heen, kunnen de verschillende
opgaven elkaar én de ruimtelijke kwaliteit juist versterken en komen er slimme oplossingen
met draagvlak. Deze opgave vereist bewustwording en scherpe keuzes en een brede betrokkenheid
en inzet van veel partijen: het Rijk, andere overheden, burgers, marktpartijen en
maatschappelijke organisaties. Daarbij wordt de aandacht voor kwaliteit en innovatiekracht
benut. Hiermee ontstaat de basis voor meer regie op samenhang en kwaliteit.
Het programma Mooi Nederland inspireert en activeert een breed publiek voor omgevingskwaliteit,
een samenhangende aanpak van de urgente maatschappelijke opgaven, innovaties en regie.
Het programma Mooi Nederland zet in op een brede dialoog over de ruimtelijke toekomst
van Nederland. Het programma organiseert met uiteenlopende partners manifestaties,
prijsvragen, tentoonstellingen en werkateliers en zet daarbij stevig in op de verbeeldende
en verbindende rol van het ontwerp.
In dit programma worden de NOVI-afwegingsprincipes geoperationaliseerd. In concrete
situaties worden deze afwegingsprincipes – niet afwentelen, gebiedskenmerken en meervoudig
ruimtegebruik – praktisch en effectief toegepast. Programma Mooi Nederland werkt met
veel partijen aan breed inzetbare handelingsperspectieven op ruimtelijke kwaliteit,
om zo gezamenlijk tot nieuwe oplossingen en een effectieve aanpak te komen. Zo ontstaat
inspiratie voor uiteenlopende partijen. Goede voorbeelden die laten zien dat een koppeling
tussen uiteenlopende opgaven en ruimtelijke kwaliteit goed samengaan.
Normeren is soms nodig. Daarom staan de beleidsprogramma’s van de departementen en
het programma Mooi Nederland in verbinding met het Programma NOVEX en met de aanscherping
van de NOVI. Praktische afwegingskaders of richtlijnen en afrekenbare doelen helpen
om resultaatgericht te werken aan de opgaven die voor ons liggen. Ze zorgen voor een
helder speelveld waar partijen elkaar kunnen vinden om te ontwikkelen met kwaliteit,
bijvoorbeeld voor onderwerpen als:
– Het intensief verdichten rond multimodale knooppunten: hoe blijft er voldoende ruimte
voor de andere opgaven zoals natuur, water en duurzame energie, hoe ontstaan daar
gezonde en leefbare plekken van hoge kwaliteit? Welke mix van instrumenten is daarvoor
nodig?
– De ontwikkeling van groenblauwe dooradering in het buitengebied en het stedelijk gebied:
Hoe vindt de vertaling van de Europees vast te stellen norm van 10 procent landschapselementen
in het agrarisch gebied plaats? Hoe wordt dit passend bij de gebiedskenmerken, op
een manier die bijdraagt aan verschillende doelen voor natuur en water? En aan het
versterken van diversiteit aan landschappen en de manier waarop dit het gebruik en
de beleving duurzaam borgt?
– De clustering en strategische planning van grootschalige logistieke bedrijven en hyperscale
datacenters: hoe ontstaan de juiste – multifunctionele – plekken voor bundeling op
basis van onder andere de aanwezigheid en uitbreiding van netwerken en hoe blijft
de impact op het landschap minimaal? Welke instrumenten kunnen hiervoor het beste
worden ingezet?
Aanscherping van de NOVI
De NOVI geeft een visie op de leefomgeving. Met de in het Coalitieakkoord aangekondigde
aanscherping wordt deze nu verder uitgewerkt. De route naar een mooier, gezonder,
duurzamer, welvarender en aantrekkelijker Nederland loopt via de te nemen structurerende
keuzes in nationale programma’s (B1.), het programma NOVEX (B2. en B3.) en het programma
Mooi Nederland. Dit mondt uit in de aanscherping van de NOVI. Deze aanscherping voedt
op haar beurt de verschillende programma’s. Ook in de tijd zal de aanscherping van
de NOVI niet wachten tot de keuzes in de programma’s (allemaal) zijn gemaakt. Onderweg
zullen al keuzes in beeld komen en moeten worden gemaakt. Zo ontstaat een cyclisch
en iteratief proces.
Het kabinet verwacht in 2024 de aanscherping van de NOVI definitief te kunnen vaststellen.
Tot die tijd staat de beleidsontwikkeling en -uitvoering niet stil. De processen van
de bovengenoemde programma’s en de aanscherping van de NOVI lopen zoals gezegd parallel
en beïnvloeden elkaar. Zo wordt bijvoorbeeld het vestigingsbeleid van nieuwe hyperscale
datacenters dit jaar al aangescherpt. Daarvoor wordt een AMvB voorbereid door de Minister
voor KenE, de Minister van EZK en ondergetekende.
Tot de zomer van 2023 werkt het kabinet aan een ontwerp aanscherping van de NOVI en
een planMER. Het ontwerp wordt ter inspraak voorgelegd bij medeoverheden, de Eerste
Kamer, de Tweede Kamer en burgers om vervolgens tot een definitieve aangescherpte
Rijksvisie te komen.
Het kabinet zal bij de aanscherping overwegen welke keuzes juridisch vastgelegd moeten
worden in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving
(Bbl) of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Hiermee worden de bindende keuzes
samengebracht die worden gemaakt in de lopende en nieuw te starten programma’s.
Juridisch Instrumentarium
Met de Omgevingswet is een grote stap voorwaarts gezet om het juridische instrumentarium
te moderniseren. Dit instrumentarium wordt benut voor de uitvoering van het nieuwe
rijksbeleid. De regie door het Rijk zal in eerste instantie tot uitdrukking komen
in de aanscherping van de NOVI. Wanneer nodig kan de doorwerking van nationaal beleid
vorm krijgen via gezamenlijke programma’s van overheden die betrokken partijen eraan
verbinden. Nieuw is dat onder de Omgevingswet ook beleidsdoelstellingen op ruimtelijk
gebied in de regelgeving kunnen worden verankerd als omgevingswaarde. Daarnaast voorziet
de Omgevingswet in de mogelijkheid om bij AMvB instructieregels te stellen, waarmee
het Rijk nationale belangen richting provincies, waterschappen en gemeenten kan borgen.
Dit gebeurt onder meer ter uitvoering van Europese regelgeving in het Besluit kwaliteit
leefomgeving. Ter uitvoering van het nieuwe rijksbeleid en ter versterking van de
regie in het fysieke domein moet deze wetgeving worden aangescherpt en aangevuld.
Daarnaast staan andere instrumenten ter beschikking voor de doorwerking van beleid
en het voeren van regie. Voor projecten van nationaal belang kan een projectbesluit
worden genomen of een omgevingsvergunning worden verleend. Zo nodig kan voor de doorwerking
van rijksbeleid in concrete gevallen een instructiebesluit worden genomen. Er kan
geanticipeerd worden op instructieregels of een instructiebesluit met een voorbereidingsbesluit,
zoals dat recentelijk is genomen voor de vestiging van hyperscale datacenters. Provincies
hebben vergelijkbare instrumenten als het Rijk richting gemeenten en waterschappen
waar het gaat om het provinciaal belang. Onder de Omgevingswet krijgen gemeenten meer
verantwoordelijkheid over de bodem en de ondergrondse ordening. Daartoe zijn duidelijke
prioriteiten en richtlijnen vanuit het Rijk nodig. Daarnaast is er behoefte aan ondersteuning
met kennis om in de praktijk een optimale en evenwichtige ondergrondse ordening te
realiseren. In al deze gevallen geldt dat het aangescherpte rijksbeleid kan worden
gebruikt bij de inzet van het juridische instrumentarium. Op die manier wordt gezorgd
voor meer samenhang en voor een effectieve doorwerking van het beleid voor het beschermen
en benutten van de leefomgeving.
Participatie
Om de grote transities tot stand te brengen zijn ingrijpende maatregelen nodig. Deze
kunnen niet zonder betrokkenheid van burgers en maatschappelijke partijen worden gerealiseerd.
De beoogde integrale benadering van de NOVI gaat dan ook hand in hand met een goede
participatie. Participatie en co-creatie zijn essentieel om belangen, meningen en
creativiteit boven tafel te krijgen. Het realiseren van draagvlak en betrokkenheid
op regionaal niveau vraagt dan ook expliciet aandacht in het procesontwerp van de
gebiedsgerichte insteek bij de transitiegebieden en bij de programma’s onder de NOVI.
Participatie is hierbij niet hetzelfde als draagvlak. Om alle verschillende belangen
goed in beeld te hebben, moeten alle mensen en organisaties die zich sterk maken voor
deze belangen vanaf het begin aan tafel zitten. Goede participatie vraagt transparantie
over de wijze waarop de participatie wordt georganiseerd. Maar ook welke rol deze
heeft in het proces en wat de aard van de betrokkenheid is bij de besluitvorming en
hoe de afweging van belangen zal plaatsvinden. Participatie is ook alleen zinvol als
er ruimte is om de inhoudelijke inbreng en belangen van participanten serieus mee
te wegen. Ook bij de aanscherping van de NOVI wordt expliciet invulling gegeven aan
een inspraak- en participatietraject. De start van dit traject wordt gevormd door
de NOVI-conferentie die op 18 mei 2022 plaatsvindt. Door een datagedreven aanpak zal
een gezamenlijke informatiepositie worden gerealiseerd. Verder zal ontwerpend onderzoek
een belangrijke rol spelen. Ontwerpend onderzoek helpt om beter en sneller inzicht
te krijgen in de samenhangende problematiek en mogelijke oplossingen. Hierdoor ontstaat
een basis voor meer en breder draagvlak, een betere sturing en versnelling van de
realisatie van samenhangende ruimtelijke plannen.
Monitoring
Met de Monitor NOVI wordt continu de vinger aan de pols gehouden van het beleid. De
monitor van de NOVI is een tweejaarlijkse effectmonitor door het Planbureau voor de
Leefomgeving (PBL) van ontwikkelingen in de leefomgeving. Daarbij wordt uitgegaan
van een beleidscyclus van vier jaar (kabinetsperiode), waarmee het cyclisch input
geeft voor aanscherping van de NOVI. In 2020 is de nulmeting verschenen. De eerste
vervolgmeting is, halverwege de beleidscyclus na twee jaar, in het najaar van 2022.
De tweede meting vindt plaats in 2024 en vormt hiermee de basis voor een bredere evaluatie
van de NOVI.
Ontwikkelingen in het fysieke domein hebben echter vaak een lange doorlooptijd van
planvorming naar realisatie. Hierdoor is het meestal niet mogelijk om op basis van
feitelijke ontwikkelingen en evaluaties tijdig bij te sturen. Meer regie op de ruimtelijke
ordening vraagt, meer nog dan een terugkijkende monitor, om een systeem van vooruitblikken.
Dan is in een vroeg stadium zicht op de ruimtelijke ontwikkelingen en kan daarop geanticipeerd
worden.
Nieuw is dan ook dat door het PBL een zogeheten Planmonitor NOVI is uitgewerkt die
op basis van modelberekeningen vooruitblikt op ontwikkelingen. In de planmonitor brengt
het PBL in verschillende scenario’s mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in beeld,
waarbij een relatie wordt gelegd met kwetsbare gebieden met een Rijksbelang. Hierbij
worden in ieder geval meegenomen: Gebieden met een hoger milieugezondheidsrisico,
Erfgoed van nationaal belang, Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN), Gebieden
voor waterveiligheid, Gebieden die kwetsbaar zijn vanwege waterhuishouding en bodemdaling,
Gebieden van belang voor de drinkwaterwinning en waardevol landschap. De eerste volwaardige
meting vindt begin 2023 plaats die jaarlijks wordt geactualiseerd. Deze planmonitor
geeft het kabinet een krachtig instrument in handen om vroegtijdig te kunnen anticiperen
en bijsturen bij eventuele ongewenste ontwikkelingen waarbij een Rijksbelang in het
geding is.
Met de Balans voor de Leefomgeving schetst het PBL iedere twee jaar een meer evaluatief
en thematisch beeld van de stand van zaken van de Leefomgeving en het leefomgevingsbeleid.
De volgende Balans verschijnt eveneens in het najaar van 2022. Tenslotte wordt door
het PBL periodiek (gemiddeld eens in de drie jaar) de toekomst van de leefomgeving
verkend in de Ruimtelijke Verkenningen.
Tot slot
Met deze brief heeft het kabinet u willen informeren over de gezamenlijke inzet op
de portefeuille Ruimtelijke Ordening en wanneer u wat kunt verwachten. De uitdagingen
zijn groot en kunnen alleen samen tot een goed einde worden gebracht. Het kabinet
kijkt dan ook uit naar de verdere samenwerking met uw Kamer bij de aanpak daarvan.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
Toelichting NOVEX-gebieden
1. Amsterdam Noordzeekanaalgebied
In dit gebied is een fundamentele transitie nodig naar een circulaire en fossielvrije
economie. De ruimte die daarvoor nodig is brengt spanning mee met andere ruimtevragende
functies, zoals verstedelijking en waterberging, de leefbaarheid en de instandhouding
van het werelderfgoed Hollandse Waterlinies.
2. Regio Schiphol
In dit drukbevolkte gebied stapelen bij uitstek veel grote (ruimtelijke) opgaven:
ruimte voor de luchthaven, woningbouw, kwaliteit van de leefomgeving, werelderfgoed.
Voor dit gebied is een toekomstbestendig perspectief met bijbehorende keuzes noodzakelijk.
3. Verstedelijkingsgebied Metropoolregio Amsterdam
Voor deze regio geldt een forse bouwopgave. De verstedelijkingsstrategie voor dit
gebied richt zich op de bouw van 175.000 woningen tot 2030, waarbij mogelijkheden
worden onderzocht om dit te verhogen tot 220.000 woningen, met daarnaast ruimte voor
250.000 arbeidsplaatsen tot 2040. Deze opgave brengt veel andere opgaven met zich
mee; zorg voor de bijbehorende duurzame energieopwekking, het op orde houden van de
bereikbaarheid, instandhouding werelderfgoed Hollandse Waterlinies en Beemster en
voldoende groen in en om het stedelijk gebied.
4. Verstedelijkingsgebied Zuidelijke Randstad
Voor deze regio is in 2019 een verstedelijkingsakkoord gesloten. Afgesproken is 70.000
woningen en ruimte voor werk (80.000 arbeidsplaatsen) te realiseren langs de «Oude
Lijn» en 100.000 woningen op goed bereikbare plekken. Hiermee wordt de agglomeratiekracht
van deze regio versterkt. Recent is bestuurlijk afgesproken om tot een actualisering
en verbreding van het akkoord te komen (groen, energie).
5. Rotterdamse haven
Ook in dit havengebied is een fundamentele transitie nodig naar een circulaire en
fossielvrije economie. De ruimte die daarvoor nodig is levert spanning met andere
ruimtevragende functies op en met de leefomgevingskwaliteit. Hierbij speelt ook dat
het havengebied grenst aan het stedelijk gebied van Rotterdam. Dit brengt vraagstukken
van stedelijke transitie met zich mee.
6. Het Groene Hart
De ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving van het Groene Hart staat onder druk
door de verstedelijkingsbehoefte en de daaraan gekoppelde mobiliteit, de noodzaak
om bodemdaling tegen te gaan, andere manieren van landbouw te gaan bedrijven en de
behoefte tot het opwekken van duurzame energie. Kortom, een gebied met stapeling van
veel en diverse opgaven die een samenhangende aanpak vereisen.
7. Verstedelijkingsgebied Utrecht-Amersfoort
In deze regio komt een forse woon- en werkopgave samen met de landelijke functie van
deze regio als «draaischijf» van Nederland. De verstedelijkingsstrategie voor deze
regio richt zich met nabijheid als leidend principe op de realisatie van 112.000 arbeidsplaatsen
tot 2040, de bouw van 90.000 woningen tot 2030 en 165.000 woningen tot 2040. Dit vraagt
in deze regio om aanzienlijke aanvullende bereikbaarheidsmaatregelen, maatregelen
om het groen mee te laten groeien en het UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies
te borgen en te versterken.
8. Gebied Arnhem-Nijmegen-Foodvalley
Voor dit gebied is de strategie «Meer landschap, meer stad» opgesteld, gericht op
realisatie van 70.000 woningen tot 2030 en 100.000 arbeidsplaatsen tot 2040. In deze
strategie is natuurontwikkeling een belangrijk onderdeel. Voor delen van dit gebied
ligt er ook een belangrijke opgave als het gaat om natuurversterking en landbouwtransitie.
9. North Sea Port District
In dit gebied gaat het om de verduurzaming van het havenindustrieel complex Gent –
Terneuzen – Vlissingen. Dit moet gebeuren in combinatie met een bereikbaarheidsopgave
en het feit dat deze regio met bevolkingsdaling te kampen heeft. Daarnaast moeten
oplossingen worden gevonden in een grensoverschrijdende context.
10. Stedelijk Brabant
De verstedelijkingsstrategie voor dit gebied richt zich op de realisatie van 94.000
woningen tot 2030 en de bijbehorende werkgelegenheid. Op kortere termijn liggen er
grote kansen in het metropool regio Eindhoven met hoogstedelijke centrumontwikkeling.
Hiermee moet ook de Brainport positie van deze regio worden versterkt.
11. De Peel
In de Peel komen heel veel opgaven samen die elkaar beïnvloeden en ruimte vragen.
Zoals de landbouw- en energietransitie, natuurherstel, aanpak van droogte, verbeteren
van de waterkwaliteit, economische vitaliteit, leefbaarheid en beschikbaarheid van
voorzieningen. In dit gebied gaat het dus om een fundamentele transitie van het gebied.
12. Zuid-Limburg
Hier gaat het om het circulair maken van de economie (transitie Chemelot), aanpak
van kwetsbare wijken en hun bewoners en het duurzame behoud en klimaatbestendig maken
van het Nationaal Landschap Heuvelland. Dit mede naar aanleiding van de recente wateroverlast.
Dit in een grensoverschrijdende context.
13. Verstedelijkingsgebied Regio Zwolle
Belangrijk vraagstuk in dit gebied is hoe de opgave voor wonen en werken te combineren
met de klimaatopgave en het watersysteem in deze regio. Tot 2040 moeten er 49.000
woningen en 20.000 arbeidsplaatsen in de regio Zwolle worden gerealiseerd. De grootste
uitdaging voor de regio zit in het «klimaatadaptief verstedelijken». Door haar ligging
in de delta van de IJssel én Vecht is de regio extra kwetsbaar voor klimaatverandering
en waterveiligheid.
14. NOVEX-gebied Groningen (gebied tussen de stad Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Delfzijl
en de Eemshaven – Eemshaven)
In dit gebied is sprake van stapeling van opgaven (energietransitie, innovatieve economie,
toekomstbestendige landbouw, krimp en groei) in combinatie met de urgentie van de
versterkingsopgave.
15. Verstedelijkingsgebied Groningen-Assen
Voor dit gebied richt de strategie zich op de realisatie van 21.000 woningen tot 2030
en de bijbehorende werkgelegenheid (28.000 arbeidsplaatsen tot 2040). De realisatie
van woningen gebeurt zowel in Groningen Stad en Assen als in de kleinere kernen. Hiermee
moet de leefbaarheid in de hele regio worden versterkt.
16. Lelylijn
In het Coalitieakkoord is afgesproken om uit te werken hoe de Lelylijn, in het kader
van het Deltaplan voor het Noorden, kan bijdragen aan versterking van de economie
van het Noorden, de ontsluiting van nieuw te ontwikkelen woningbouwgebieden en betere
internationale treinverbindingen met het noorden van Duitsland. Dat is wat er gaat
gebeuren in deze samenhangende gebiedsuitwerking.
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.