Brief regering : Hervormingen jeugdzorg
31 839 Jeugdzorg
Nr. 853 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN DE MINISTER
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2022
Ter voorbereiding op het commissiedebat Jeugd van 18 mei 2022 informeren wij u met
deze brief over onze visie op het stelsel van jeugdzorg1 en de hervormingen die naar ons oordeel noodzakelijk zijn. We bouwen hierbij voort
op het Advies van de Commissie van Wijzen2 en andere adviezen zoals van de SER3 en het manifest de Jeugdsprong.4 Met deze brief voldoen we ook aan uw verzoek om een reactie op de brieven van de
G4 en de G40 over de extra maatregelen in de jeugdzorg en uw verzoek over de stand
van zaken extra maatregelen in de jeugdzorg.5
Kern van de brief
Sinds ons aantreden begin dit jaar hebben we zoveel mogelijk gesproken met jongeren
en (pleeg)ouders die met jeugdzorg te maken hebben (gehad) over hun ervaringen, wat
er wel en niet goed gaat en vooral wat er nodig is om jeugdzorg te verbeteren. Zij
vertellen op indringende wijze en met veel urgentie dat hulp en ondersteuning niet
altijd beschikbaar is, niet aansluit op hun behoeften of (te) laat wordt ingezet en
welke gevolgen dit heeft (gehad) op hun leven. Kinderen en jongeren die met de meest
complexe problematiek te maken krijgen of jongeren met een levenslange en levensbrede
beperking/aandoening lijken vaak het minst geholpen te worden. Zij dreigen te verzanden
in een systeem waarin lichte hulp floreert.
Het beroep op jeugdzorg is de afgelopen decennia sterk gestegen. Volgens de nieuwste
CBS-cijfers ontving in 2021 ongeveer 1 op de 7,5 jongeren tot 18 jaar enige vorm van
jeugdhulp. Ter vergelijking: in 2015 ontving 1 op de 10 jongeren jeugdhulp en in 1997
bedroeg dit grofweg 1 op de 27. Die toename zit voor een deel in ambulante vormen
van hulp, hulp waarvan bovendien de kwaliteit en effectiviteit vaak onduidelijk is.
Ook blijft de uitstroom achter oftewel neemt de behandelduur toe. Het aantal aanbieders
is daarnaast gestaag toegenomen – in de laatste CBS cijfers zijn er 1500 nieuwe aanbieders
bijgekomen – en veelal aanbieders van lichtere vormen van zorg. Sommige van hen maken
aanzienlijke winsten. Open house aanbestedingen werken deze groei in de hand.
Ook jeugdzorgprofessionals die we hebben gesproken maken zich terechte zorgen. Stuk
voor stuk zeer bevlogen mensen, die zich elke dag weer volop inzetten om kinderen,
jongeren en gezinnen te helpen. Ze worden vaak hard geraakt met kritiek op wat er
niet goed gaat terwijl de context waarin zij werken hieraan vooral debet is. Het jeugdstelsel
waarin zij werken kampt met onbedoelde effecten, die o.a. hoge administratieve lasten
in de hand werken. Ook is de arbeidsmarkt krap en is in sommige delen van de jeugdzorg
de werkdruk erg hoog.
Al met al is de belofte van de decentralisatie – passende hulp, dichtbij huis, gezinsbreed,
efficiënter en met minder kosten – onvoldoende waargemaakt. Er wordt meer geld dan
ooit aan jeugdzorg besteed. Dat is voor de toekomst niet houdbaar, het moet anders
en het moet beter. Alle betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, professionals,
jongeren zelf en het Rijk – zijn het erover eens dat flinke hervormingen in de jeugdzorg
nodig zijn om te zorgen dat kinderen en gezinnen de juiste zorg op de juiste plek
krijgen, het stelsel zorginhoudelijk en organisatorisch te verbeteren en duurzaam
houdbaar te maken. We willen hiermee niet tekortdoen aan de inzet die al door vele
partijen is gepleegd om verbeteringen door te voeren. Er vinden op allerlei plekken
in het land mooie ontwikkelingen en initiatieven plaats en hierop bouwen we voort.
Maar er is meer sturing nodig om dit overal goed te regelen.
Voor de noodzakelijke hervormingen staan we niet alleen. In het voorjaar van 2021
zijn we – na onderzoek door AEF en na het oordeel van de Commissie van Wijzen en op
basis van bestuurlijke afspraken met de VNG – het traject van de Hervormingsagenda
Jeugd gestart met de partners van de zogenoemde vijfhoek (naast het Rijk en VNG, aanbieders,
professionals en cliënten). De uitspraak van de Commissie van Wijzen is het vertrekpunt
voor deze agenda. In het najaar is door meer dan 120 betrokken experts vanuit verschillende
perspectieven gewerkt aan bouwstenen voor de agenda. Dit heeft een rijke oogst opgeleverd.
De stap die we nu zetten is om vanuit de bouwstenen van de werkgroepen te komen tot
een agenda waarmee we de jeugdhulp verbeteren binnen een beheersbaar financieel kader.
Streven is dat deze agenda dit najaar gereed is.
Rijk en VNG/gemeenten staan aan de lat voor het realiseren van het in de uitspraak
van de Commissie van Wijzen neergelegde financiële kader. In de komende maanden willen
wij met VNG/gemeenten en in nauwe samenwerking met professionals, aanbieders en cliëntorganisaties
komen tot een pakket maatregelen dat recht doet aan de twee doelstellingen die we
onszelf hebben gesteld voor de Hervormingsagenda, namelijk het verbeteren van kwaliteit
en passende zorg voor kinderen en gezinnen en het op lange termijn betaalbaar houden
van het stelsel. De betrokken partijen (cliënt- en jongerenorganisaties, professionals
en aanbieders) hebben aarzelingen bij het gestelde financiële kader, maar willen vanuit
hun eigen verantwoordelijkheid wel bijdragen aan het vormgeven van het pakket maatregelen.
Hun gezamenlijke agenda «Onze jeugd verdient beter»6 biedt daarvoor goede aanknopingspunten. In de vormgeving van het proces, dat wij
met hen nader zullen uitwerken, zullen we binnen ieders verantwoordelijkheden recht
doen aan ieders taken en rollen.
Bij de uitwerking van de noodzakelijke hervormingen van de zorg voor jeugd – samen
met de partners – hanteren wij vijf leidende principes:
1. Passende zorg is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren
Dit betreft enerzijds kinderen en jongeren met complexe problemen of problemen die specialistische hulp
vereisen en bijvoorbeeld jongeren met een levenslange en levensbrede beperking/aandoening. Zij worden te vaak van het kastje naar de muur gestuurd, komen te vaak op wachtlijsten
terecht of ontvangen niet de zorg die ze nodig hebben. Dit komt bijvoorbeeld doordat
onvoldoende juiste zorg voor hen is ingekocht of omdat partijen onvoldoende met elkaar
samenwerken om tot een goede oplossing voor hen te komen. Ook de Raad voor de rechtspraak
heeft hier recent opnieuw zorgen over geuit.7 Daarover spreken wij binnenkort met de Raad. Het is onze prioriteit om hierin verbeteringen
te brengen. Zorg die regionaal of landelijk slechts voor een aantal kinderen nodig
is zou niet door individuele gemeenten opgepakt hoeven te worden, maar op de schaal
waar deze zo simpel en effectief mogelijk georganiseerd kan worden. Daarom gaan wij
de regionale inkoop van specialistische zorg verplichten en werken we toe naar sterke
regio’s van een zekere omvang waar deze inkoop goed georganiseerd wordt. Specifieke
vormen van hoog specialistische zorg worden op landelijk niveau georganiseerd. De
VNG heeft hiervoor een quick scan laten uitvoeren welke op korte termijn wordt gepubliceerd.
Anderzijds gaat het om kinderen en jongeren die via een jeugdbeschermingsmaatregel zorg nodig hebben.Hier loopt de keten nu te vaak vast. Dit moet meer gezinsgericht, eenvoudig en transparant
worden ingericht. We bundelen kennis en expertise op het gebied van kind- en gezinsbescherming
in regionale veiligheidsteams. De jeugdbescherming staat onder grote druk, dit maakt
dat er ook verbeteringen nodig zijn op korte termijn. Hierover maken we afspraken
met o.a. gemeenten en Gecertificeerde Instellingen (GI’s).
2. Versterken veerkracht van kinderen en gezinnen in hun normale dagelijkse leven
Opgroeien begint thuis en in de wijk. Ouders en bredere familie of het sociale netwerk
spelen hierin vanzelfsprekend de belangrijkste rol. Tegenwoordig valt «gewoon» gedrag
sneller dan vroeger buiten de bandbreedte van wat wordt gezien als «normaal», zowel
op school als thuis. Strubbelingen bij opvoeden en opgroeien horen bij het normale
leven en dienen daarom met voorrang in eigen kring binnen sterke sociale verbanden
(thuis, op school, in de wijk, etc.) te worden opgepakt. Inzet van professionele hulp
komt pas in beeld wanneer problemen de veerkracht, kennis en expertise van gezinnen
en het sociale netwerk overstijgen. Als professionele hulp aan de orde is, moeten
ouders hiervoor in eerste instantie laagdrempelig en dicht bij huis terecht kunnen.
Daarvoor zijn stevige lokale teams nodig met voldoende kennis en expertise, die goed
kijken wat nodig is en lichte jeugdhulp zoveel mogelijk zelf leveren. We zetten een
heel duidelijk beeld neer van hoe deze teams eruit moeten zien. Om onnodig beroep
op jeugdzorg terug te dringen en de jeugdzorg financieel houdbaar te maken naar de
toekomst toe is het nodig dat er een gedeeld beeld ontstaat over wat onder jeugdhulp
wordt verstaan en waar het wel/niet voor ingezet kan worden. Daartoe gaan we in de
Jeugdwet de reikwijdte van de jeugdhulpplicht strakker afbakenen.
3. Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg
Om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te borgen is meer samenwerking
tussen gemeenten en aanbieders nodig. De bestaande marktwerking die onzorgvuldig is
vormgegeven in de jeugdzorg levert perverse prikkels op die o.a. leiden tot onnodig
gebruik van jeugdzorg en een te lange behandelduur. Sommige aanbieders van lichte
ambulante hulp maken stevige winsten, terwijl aanbieders van complexe of specialistische
zorg verlies leiden. Dat moet anders door betere inkoop van passende zorg die het
verschil in het leven van kinderen kan maken: we sturen op goede inkoopprocedures,
afspraken, en verantwoording, schrijven voor hoe transparante en reële tarieven tot
stand komen en pakken excessieve winsten aan. Waar «open house procedures» leiden
tot een veelheid aan aanbieders gaan we na hoe we dit kunnen beteugelen. De nieuwe
wet «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» die onlangs in uw Kamer
is behandeld, laat zien hoe aanbesteding beter en eenvoudiger kan. De tijd die hulpverleners
te veel in administratie steken, moet naar zorg voor kinderen. Om administratieve
lasten te beperken is meer standaardisatie van de uitvoering dringend nodig. We maken
de administratie voor zorgverleners, gemeenten en aanbieders simpeler en standaardiseren
de contracten – mogelijk met een verplichting in de Jeugdwet.
4. Verbetering kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg
Kinderen en ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de zorg die zij ontvangen niet
alleen passend is, maar hen ook helpt. Er is op dit moment te weinig zicht op wat
werkt in de jeugdhulp en daarom kan hierop ook niet worden gestuurd. De kennis die
er wel over bestaat wordt te weinig gebruikt. We ontwikkelen eenduidige kwaliteitskaders,
net als in andere sectoren van de zorg. Zorg die bewezen niet effectief is sluiten
we uit en behandelingen waarvan we de effectiviteit nog niet weten worden nader onderzocht.
We stellen hiervoor een kwartiermaker aan die daarnaast met partijen een landelijke
kennisagenda opstelt en een kennisinfrastructuur effectiviteit jeugdhulp ontwikkelt.
Dit doen we samen met het veld en de kennispartners, zodat we doorbouwen op wat er
nu is. Kennis van ervaringsdeskundigen is hierbij cruciaal.
5. Jeugdzorg als effectieve samenwerkingspartner
Onderwijs is een domein waar een groot deel van de ontwikkeling van kinderen plaatsvindt
en een context waarmee de inzet van jeugdhulp absoluut in samenhang moet worden bezien.
We zoeken naar alle mogelijkheden om de werelden van zorg en van onderwijs beter met
elkaar te verbinden. Dit doen we onder andere door pilots en onderzoek naar collectieve
financiering van zorg in het speciaal onderwijs. Op basis van uitkomsten van het onderzoek
in oktober 2022 komen we met voorstellen voor structurele oplossingen voor de organisatie
van deze zorg in onderwijstijd. En de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen gaat samen met partijen de armoede problematiek aanpakken – wat ook zal
helpen om gezinnen beter in staat te stellen voor hun kinderen te zorgen.
Bij vragen van gezinnen is jeugdhulp niet altijd het goede antwoord. En wanneer kinderen
en gezinnen jeugdhulp nodig hebben is het van belang deze hulp in de context van het
gezin in te zetten. De oorzaak van problemen ligt vaak niet bij het kind maar in slechte
huisvesting, schulden, armoede, GGZ-, verslavings- of problematiek door een verstandelijk
beperking van de ouders of relatieproblemen tussen ouders van kinderen. Onze inzet
is de samenhang van jeugdzorg met aanpalende zorg en ondersteuning te versterken,
waaronder de aanpak bestaanszekerheid, volwassenen-ggz en aanpak kinderarmoede. We
vergroten de samenwerking op wonen, waar dit kan bijdragen aan bijvoorbeeld een betere
uitstroom uit jeugdzorginstellingen.
Naast inhoudelijke verbeteringen zijn ook dringend verbeteringen nodig in de randvoorwaarden voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel:
a. Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en de financiën
Waar het jeugdstelsel niet goed functioneert, is meer sturing nodig. Maar hiervoor
hebben we op dit moment niet voldoende goede en tijdige data. We willen daarom komen
tot een betere landelijke monitoring. Hiermee brengen we het functioneren van landelijk
en gemeentelijk beleid beter in beeld, kunnen we op basis van feiten keuzes maken,
kunnen we van elkaar leren en het stelsel ook beter beheersbaar maken.
b. Verbeteren arbeidsmarkt jeugdzorg
Goede en gemotiveerde professionals zijn essentieel voor goede jeugdzorg. Samen met
partners nemen we initiatieven om te zorgen voor voldoende medewerkers in de jeugdzorg
die ook graag willen blijven werken in de jeugdzorg. Dit gebeurt onder andere aan
de arbeidsmarkttafel jeugd. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zal op korte
termijn de contouren van de zorg- en welzijn brede aanpak naar uw Kamer sturen. Daarnaast
werken we met betrokken partijen aan specifieke thema’s binnen de jeugdzorg zoals
ruimte voor goed werkgeverschap en werkplezier en vakmanschap van professionals.
c. Meer samenhang in bestuurlijke en financiële verhoudingen
In lijn met de uitspraak van de Commissie van Wijzen willen we samen met gemeenten
komen tot verbeterde financiële en bestuurlijke verhoudingen. Een belangrijk uitgangspunt
hierbij is dat de gemeentelijke beleidsvrijheid in balans moet zijn met de te dragen
financiële risico’s: wie bepaalt betaalt. De wijze van bekostiging dient hierop te
worden afgestemd, zodat de overheden gezamenlijk in staat zijn de juiste zorg op de
juiste plek binnen de financiële kaders te realiseren.
De hervormingen van de jeugdzorg als geheel moeten, naast een grote kwalitatieve verbetering
van de jeugdzorg en het jeugdzorgstelsel, leiden tot een aanzienlijke vermindering
van uitgaven voor jeugdzorg. We volgen hier de Commissie van Wijzen die in haar uitspraak
van mei 2021 een reeks van besparingen heeft opgenomen. Voor die opgave is de Hervormingsagenda
Jeugd in het leven geroepen.
In het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr, 77) is afgesproken dat aanvullend
op het pakket van maatrelen onder de Hervormingsagenda extra besparingen moeten worden
gerealiseerd, oplopend tot € 511 miljoen structureel in 2025. Als gevolg hiervan hebben
gemeenten/de VNG eerder dit jaar hun medewerking aan de Hervormingsagenda opgeschort.
Het kabinet heeft nu, parallel aan de voorjaarsbesluitvorming, besloten dat het realiseren
van deze aanvullende besparing een Rijksverantwoordelijkheid is. Concreet betekent
dit dat het aan de rijksoverheid is om maatregelen te nemen die tot deze besparing
zullen leiden. Nu gemeenten van deze verantwoordelijkheid worden ontzien, zijn gemeenten
weer gecommitteerd om samen tot de Hervormingsagenda te komen, die dit najaar gereed
moet zijn.
Ten slotte, kinderen verdienen het om op te groeien in een gezonde, kansrijke en veilige
omgeving, zodat zij zich volop kunnen ontwikkelen en ontplooien, ongeacht kwetsbaarheid
of beperking. Als dat onverhoopt niet lukt, moet er laagdrempelige hulp beschikbaar
zijn, dicht bij het gezin. Hiervoor is een stevig lokaal team nodig met voldoende
kennis en expertise en dat breder kijkt dan alleen jeugdzorg. Mocht er uiteindelijk
wel (specialistische) jeugdzorg of jeugdbescherming nodig zijn, dan is het van belang
dat dit aansluit bij waar het kind behoefte aan heeft. Passende zorg en ondersteuning
van goede kwaliteit, op de juiste plek en op het moment dat het nodig is. Ieder kind
mag verwachten dat wij het systeem zo inrichten, dat dit voor hen beschikbaar is.
Met de genoemde hervormingen willen wij er naartoe werken dat wij aan deze verwachting
kunnen voldoen. Deze opgave van het jeugdbeleid vloeit ook voort uit het VN-Kinderrechtenverdrag.8
De opbouw van deze brief is als volgt:
– Kernproblemen in de jeugdzorg
– Vijf leidende principes bij hervormingen jeugdzorg
– Verbeteren randvoorwaarden voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel, hervormingsagenda
en extra besparingen Coalitieakkoord
– Vervolgtraject
– Actuele ontwikkelingen, waaronder moties en toezeggingen (bijlage 1)
1. Kernproblemen in de jeugdzorg
Per 1 januari 2015 is de zorg voor jeugd9 – na een voorbereidingsperiode van vijf jaar – gedecentraliseerd naar gemeenten met
als belangrijke doelen: versterken van het opvoedkundig klimaat rond gezinnen, normaliseren
van opvoedproblemen met inzet van eigen kracht en sociaal netwerk, tijdig bieden van
de juiste hulp op maat, integrale hulp sociaal domein breed aan kinderen en gezinnen
en meer ruimte voor professionals om hun belangrijke werk met plezier te doen. Met
de decentralisatie kwamen de verschillende budgetten voor de zorg voor jeugd (Provincies,
Awbz, Zvw, Rijk, gemeenten) ontschot onder regie van gemeenten.
De evaluatie van de Jeugdwet van 2018 laat zien dat de overgang van de jeugdzorg naar
gemeenten (de transitie) goed is verlopen en dat de continuïteit van zorg in de overgangsperiode
is gerealiseerd.10 De evaluatie concludeert echter ook dat de inhoudelijke veranderslag (de transformatie)
nog onvoldoende van de grond is gekomen.
De afgelopen jaren hebben gemeenten, jeugdzorgaanbieders, professionals, cliënt- en
jongerenorganisaties samen met het Rijk goede stappen gezet om de jeugdzorg inhoudelijk
te verbeteren, onder meer met het programma Zorg voor de Jeugd. Uw Kamer is hierover
eind vorig jaar geïnformeerd.11
Nu – zeven jaar na invoering van de Jeugdwet – moeten we concluderen dat de beloften
van de decentralisatie – passende hulp, dichtbij huis, brede triage, integraal in
de context van het gezin, efficiënter en met minder kosten – onvoldoende zijn waargemaakt.
Talrijke rapporten en adviezen12 laten zien dat zich een aantal hardnekkige knelpunten in de jeugdzorg voordoet die
om ingrijpende hervormingen vragen:
Nog te vaak is geen sprake van passende zorg:
– Te veel kinderen die kampen met complexe problemen en specialistische zorg nodig hebben
komen op wachtlijsten terecht of ontvangen geen passende zorg. De meest passende vorm
van zorg is niet altijd beschikbaar en/of er is gebrekkige samenwerking tussen partijen.
– Er is veel diversiteit in de wijze waarop de toegang is geregeld. Naast goede voorbeelden
blijkt uit diverse rapporten dat het de vraag is of er voldoende kennis en expertise
«aan de voorkant» is. Daarnaast kunnen kinderen en ouders op verschillende manieren
toegang krijgen tot jeugdzorg (route wijkteams, medische route, gerechtelijke uitspraak).
Het vraagt veel van gemeenten om hier goed op te sturen. Ook moeten er nog stappen
worden gezet in het integraal aanbieden van hulp voor het gehele gezin, zowel binnen
het gemeentelijke domein als ook over diverse wettelijke kaders heen.
– Er is geen gedeeld beeld van de reikwijdte van de gemeentelijke jeugdhulpplicht. Noch
maatschappelijk, noch in de uitvoering is het helder wat wordt verstaan onder jeugdhulp
en waarvoor het wel/niet ingezet kan worden. De Jeugdwet kent een jeugdhulpplicht
(geen individueel recht) met een brede omschrijving. Er is momenteel een te groot
maatschappelijk beroep op jeugdzorg: kinderen met gedrag dat «anders» is of lastig,
worden te snel gezien als kinderen met een «probleem» waarvoor professionele hulp
moet worden ingeschakeld. Het gevolg daarvan is een sterke stijging van het aantal
kinderen waaraan maatwerkvoorzieningen ambulante hulp wordt geboden. Ook uit de CBS-cijfers
blijkt dat het jeugdhulpgebruik stijgt. In 2015 ontving 1 op de 10 jongeren13 onder de 18 jaar jeugdhulp en in 202114 was dat 1 op de 7,5.
– De bescherming van kinderen en gezinnen is onvoldoende gericht op het kind. Vanwege
het huidige wettelijke kader zijn veel organisaties betrokken en de keten werkt onvoldoende
transparant voor kinderen en gezinnen. Goede coherente aanpak van kind- en gezinsbescherming
ontbreekt. Volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie
en Veiligheid staat de werking van de jeugdbeschermingsketen onder druk en zijn stevige
verbeteringen op korte en lange termijn nodig.15
– Een deel van het beroep op jeugdzorg komt voort uit problemen van ouders en niet van
het kind zelf. Veel problemen waarvoor nu jeugdhulp wordt aangeboden vinden hun oorzaak
elders (armoede/schulden/GGZ-problematiek/(vecht)scheiding). Problemen worden daardoor
niet altijd op de juiste plek aangepakt en inzet van jeugdhulp is daardoor ook niet
altijd effectief.
– Er is te weinig zicht op kwaliteit en effectiviteit van zorg. Er is nog te weinig
zicht op effectieve interventies en kwaliteit, waardoor het niet altijd duidelijk
is welke zorg in welke situatie het meest passend is.
Ook het jeugdstelsel zelf moet worden verbeterd:
– Er moeten eenduidige kaders komen voor het opdrachtgeverschap van gemeenten en opdrachtnemerschap
van aanbieders.
– We zien een diversiteit in kwaliteit tussen regio’s, gemeenten en aanbieders.
– De regionaal en landelijk beschikbare data zijn onvoldoende voor goed zicht op de
werking en de effecten van het jeugdstelsel.
– Tussen Rijk en gemeenten dient de verdeling van verantwoordelijkheden en risico’s
beter georganiseerd te worden.
– De administratieve lasten/coördinatiekosten zijn te hoog door een hoge diversiteit
in de uitvoering. Er is veel te winnen door minder variatie in de uitvoering.
– De oprichting van de Jeugdautoriteit in 2019 en de ondertekening van het convenant
Bevorderen continuïteit jeugdhulp in 2021 zijn eerste aanzetten geweest tot toezicht
op de jeugdzorgcontinuïteit. Dit moet worden doorontwikkeld.
– Een zorgbreed knelpunt: tekort aan goed opgeleide professionals en hoog ziekteverzuim,
waarbij de prognoses zijn dat de vraag naar personeel de komende jaren zal toenemen.
Nieuwste cijfers jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering16
De meest recente CBS-cijfers over 2021 laten een daling van het aantal jongeren in
gesloten jeugdhulp zien (1.815 jongeren in 2021, een daling van 265 jongeren ten opzichte
van 2020) en een toename van het aantal jongeren in gezinsgerichte hulpverlening (van
5.000 in 2020 naar 6.500 in 2021). Ten opzichte van 2019 is het aantal jongeren in
gesloten jeugdzorg met zo’n 29% afgenomen. Dit toont aan dat betrokken partijen hard
werken aan de gewenste transformatie van hulp in (grootschalige) instellingen naar
hulp in gezinsvormen. Aan de andere kant illustreren de nieuwste CBS-cijfers ook de
hierboven geschetste problemen. Zo blijft het jeugdhulpgebruik stijgen. Hierbij verschilt
het jeugdhulpgebruik ook sterk per regio. In gemeenten met het laagste jeugdhulpgebruik
ontvingen ongeveer 1 op de 20 jongeren jeugdhulp terwijl dit in gemeenten met het
hoogste jeugdhulpgebruik 1 op de 5 jongeren bedroeg. Op 31 december 2021 hadden 32.005
jeugdigen een kinderbeschermingsmaatregel; dit is ongeveer 1% van alle jeugdigen tot
en met 17 jaar. Voor het eerst sinds 2016 zijn er meer kinderbeschermingsmaatregelen
beëindigd dan gestart, er is een daling te zien van 2,4%. Op 31 december 2021 hadden
5.015 jongeren een jeugdreclasserings-maatregel. Het aantal jongeren met een jeugdreclasserings-maatregel
is daarmee verder gedaald. De afname is in 2021 met 8% net zo hoog als in 2020. Voor
een volledig overzicht van de CBS-cijfers verwijzen wij u naar de bijlagen17.
2. Vijf leidende principes bij hervormingen jeugdzorg
Bij de uitwerking van de noodzakelijke hervormingen van de zorg voor jeugd – samen
met de partners – hanteren wij vijf leidende principes:
1. Passende zorg is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren
2. Versterken veerkracht van kinderen en gezinnen in hun normale dagelijkse leven
3. Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg
4. Verbetering kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg
5. Jeugdzorg als effectieve samenwerkingspartner
Leidend principe 1: Passende zorg is beschikbaar voor de meest kwetsbare kinderen
en jongeren
a. Kinderen met complexe problemen of die specialistische hulp nodig hebben moeten op
tijd passende hulp en ondersteuning ontvangen.
Specialistische jeugdhulp, zowel in het vrijwillig-, gedwongen-, civiel- of strafrechtelijk
kader, moet zo georganiseerd zijn dat kinderen en jongeren zo kort mogelijk op wachtlijsten
staan. Gesloten jeugdzorg willen we zoveel als mogelijk afbouwen en de zorg kleinschaliger
organiseren naar woonvoorzieningen met een laag niveau van beveiliging. De CBS-cijfers
(zie bovenstaand) tonen aan dat betrokken partijen, zoals gemeenten en aanbieders,
hier al belangrijke stappen in zetten. We gaan verder met deze transitie.
Onze inzet is:
– Specialistische zorg wordt centraler georganiseerd, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord.
Het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» (die in het
najaar richting uw Kamer komt) verplicht gemeenten tot regionale samenwerking bij
de inkoop en organisatie van bepaalde vormen van (specialistische) jeugdhulp (waaronder
de specialistische jeugd-ggz), specialistische jeugdhulp in het strafrechtelijk kader,
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gemeenten dienen hiertoe een gemeenschappelijke
regeling te treffen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Hiermee wordt
de democratische legitimiteit van de regionale organisatie geborgd. Daarnaast zijn
we met gemeenten in gesprek over de doorontwikkeling van het Landelijk Transitie Arrangement
en bezien we hoe we de centralere inkoop van hoog specialistische, vaak landelijk
gecontracteerde, vormen van jeugdhulp, waaronder hoog specialistische jeugdhulp in
het strafrechtelijk kader, kunnen borgen. Hiermee geven we ook uitvoering aan de motie
van het lid Westerveld18 die vraagt om afspraken met de VNG over het behoud van expertisecentra met landelijke
functie.
– Toewerken naar sterke en congruente regio’s die de regionale inkoop van specialistische
zorg voor jeugdigen goed kunnen organiseren.
We signaleren dat een aantal jeugdregio’s te klein is om bepaalde vormen van specialistische
jeugdhulp goed te kunnen regelen. Minder regio’s en meer congruentie in buitengrenzen
van regio’s is daarom gewenst. De komende periode gaan wij hierover samen met de betrokken
partijen in gesprek. Hiermee geven we tevens uitvoering aan de motie van het lid Maeijer19 over het bovenregionaal regelen van gespecialiseerde jeugdzorg.
– Gemeenten en aanbieders ondersteunen in hun regionale verantwoordelijkheid voor de
aanpak van wachttijden.
Samen met de VNG hebben we het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) opdracht
gegeven in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein (Ketenbureau) inzicht
en overzicht van regionale wachttijden te creëren. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik
gemaakt van bestaande data en inzichten. De aanpak van het OZJ is een combinatie van
1) data-analyse; 2) een structurele aanpak naar onderliggende oorzaken; en 3) specifieke
ondersteuning van regio’s. De Kamer is bij brief van 18 maart jl.20 nader geïnformeerd.
– Gesloten jeugdzorg zoveel als mogelijk afbouwen
We willen het aantal uithuisplaatsingen drastisch verminderen. Daarnaast zetten we
in op het voorkomen van gesloten jeugdzorg. Waar gesloten jeugdzorg toch nodig is
gaan we deze met gemeenten en aanbieders transformeren naar woonvoorzieningen met
laag niveau van beveiliging. Zie ter toelichting bijlage 1 bij deze brief.
Bij de uitwerking van deze hoofdlijnen betrekken we ook moties op dit terrein, zoals
de motie van het lid De Neef over inventariseren hoe gemeenten nauwkeuriger en gerichter
jeugdzorg kunnen inkopen.21
b. Kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel moeten kunnen rekenen op goede zorg.
De bescherming voor kinderen en gezinnen, en daarmee het jeugdbeschermingsstel, moet
meer gezinsgericht, eenvoudiger, lerend en transparanter worden ingericht. Rechtsbescherming
moet gewaarborgd zijn. Hiervoor is in 2021 een toekomstscenario ontwikkeld. De kern hiervan is dat gezinnen en kinderen beter en sneller worden geholpen.
Daarbij wordt toegewerkt naar één vast gezicht vanuit het Lokaal Team dat hulp verleent
aan een gezin, dat indien nodig optrekt met een professional vanuit het op te richten
Regionaal Veiligheidsteam waarin functies van de GI’s, Veilig Thuis en de Raad voor
de Kinderbescherming zijn samengebracht.
Onze inzet is:
– Landelijke ondersteuning van regio’s en proeftuinen
De komende jaren wordt in gezamenlijkheid toegewerkt naar de realisatie van het toekomstscenario.
In opdracht van VWS, JenV en de VNG is een landelijk programma ingericht dat in nauwe
samenwerking met gemeenten en regio’s proeftuinen stimuleert en ondersteunt in het
beproeven en (door)ontwikkelen van (onderdelen van) het toekomstscenario. Daartoe
wordt een experimenteerkader opgesteld dat het uitproberen in proeftuinen mogelijk
maakt. Het landelijk programma pakt ook andere uitwerkingsvraagstukken op, zoals de
schaalgrootte en aansturing van de regionale veiligheidsteams, de opzet van een netwerkdossier
en informatievoorziening en de betrokkenheid van de volwassenen GGZ om meer gezinsgericht
te kunnen werken aan veiligheid. Er is veel animo bij gemeenten om mee te doen aan
deze beweging. Ook alle partners in de jeugdbescherming werken in de proeftuinen constructief
mee. De urgentie van een beter werkend en eenvoudiger stelsel van jeugdbescherming
wordt breed gevoeld (motie van de leden Peters en Simons22). Nog dit jaar wordt het aantal proeftuinen uitgebreid van zes naar tien. Ook andere
gemeenten en regio’s worden gestimuleerd te gaan werken volgens de uitgangspunten
van het toekomstscenario. Gemeenten kunnen de middelen vanuit de Parlementaire Ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslagen hiervoor inzetten.
– Gebruik ervaringen programma’s Geweld hoort Nergens Thuis en Scheiden zonder schade.
In de jeugdbrief van november 202123 is aangegeven dat het programma Geweld Hoort Nergens Thuis (GHNT) geïntegreerd wordt
in de aanpak van het programma toekomstscenario. De basis die door GHNT de afgelopen
jaren in en met de regio’s is gelegd via het versterken van de lokale teams, het organiseren
van integrale sturing en het gefaseerd werken aan veiligheid, biedt een stevig fundament
waarop we het toekomstscenario verder kunnen (door)ontwikkelen en de aanpak van huiselijk
geweld verder kunnen borgen. Ook de opbrengsten van het programma Scheiden zonder
Schade worden benut in het programma toekomstscenario, we weten immers dat in een
groot deel van de gezinnen waar een kinderbeschermingsmaatregel aan de orde is, sprake
is van scheidingsproblematiek.24
– Instellen adviescommissie rechtsstatelijkheid en rechtsbescherming
In de jeugdbrief van november 2021 bent u door onze ambtsvoorgangers geïnformeerd
over een in te stellen commissie die zal adviseren over hoe de onafhankelijke toets
en het advies aan de rechter binnen het toekomstscenario moeten worden gepositioneerd
en over het versterken van de rechtsbescherming in de jeugdbeschermingsketen. De samenstelling
van de commissie heeft helaas vertraging opgelopen. Er wordt naar gestreefd de adviescommissie
op korte termijn van start te laten gaan, zodat adviezen in de tweede helft van 2022
beschikbaar kunnen komen. De commissie zal betrokken worden bij de aanbevelingen uit
de factsheet uithuisplaatsingen van de Universiteit Leiden.25 De commissie kan direct putten uit de ervaringen en ideeën van de betrokken organisaties
en proeftuinen over deze vraagstukken.
Het toekomstscenario biedt een belangrijk perspectief op noodzakelijke veranderingen
in een complex stelsel. Regio’s, proeftuinen en uitvoeringsorganisaties hebben – zeker
in dit decentrale stelsel – tijd en ruimte nodig om te experimenteren, te leren en
met elkaar te ervaren hoe de samenwerking in de keten anders en beter kan. Ook de
ervaringen van kinderen en ouders worden hierbij betrokken. Wij volgen dat proces
– samen met de VNG – op de voet en bewaken de voortgang.
Continuïteit jeugdbescherming en jeugdhulp in gedwongen kader
Ondanks de inspanningen van gemeenten, Gecertificeerde Instellingen (GI’s), jeugdhulpaanbieders
en het Rijk blijft de jeugdbescherming onder druk staan, zo schrijven ook de inspecties.26 Door onder meer krapte op de arbeidsmarkt en uitstroom van gekwalificeerd personeel
blijven de wachttijden bij Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming, GI’s en (specialistische)
jeugdhulp te lang en de werkdruk bij professionals te hoog, zo constateren ook de
Jeugdautoriteit en de inspecties. We zien met name bij GI’s een steeds grotere opgave
om voor alle kinderen tijdig te kunnen starten met de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel
en aan elk kind met een maatregel een vaste jeugdbeschermer te koppelen. Met de tijdspanne
die nodig is om het toekomstscenario te ontwikkelen en implementeren is het dan ook
noodzakelijk om op korte termijn extra maatregelen te nemen, zoveel mogelijk in verbinding
met het scenario en de hervormingsagenda.
Om kinderen op korte termijn beter en tijdiger de noodzakelijke bescherming en hulp
te bieden zetten we in op twee sporen:
Spoor 1: Maatwerk binnen de regio
Wij gaan in iedere jeugdbeschermingsregio in gesprek met gemeenten en GI’s om een
beeld te krijgen van de problematiek, gezette stappen en verbetermogelijkheden in
die regio. Op grond van deze bespreking maken we bestuurlijke afspraken over de te
nemen verbeterstappen in de specifieke regio’s en wie daarvoor aan zet is. We maken
daarbij gebruik van de inzichten van de Jeugdautoriteit en de inspecties in de situaties
in de jeugdbeschermingsregio’s en in de onderliggende problematiek. Afhankelijk van
de knelpunten kunnen de afspraken gaan over verlaging van de werkdruk van jeugdbeschermers,
realiseren van tijdige en passende jeugdhulp in het gedwongen kader, verbinding met
regionale expertteams of verminderen van de instroom in de jeugdbescherming. Voor
de zomer zullen de belangrijkste knelpunten en benodigde verbeteracties voor de korte
termijn per jeugdbeschermingsregio inzichtelijk zijn.
Spoor 2: Landelijke aanpak
Daarnaast pakken we regio-overstijgende uitdagingen aan in een landelijke aanpak:
– We ontwikkelen, in opvolging van de door uw Kamer aangenomen moties, met o.a. gemeenten
en GI’s een kwaliteitskader en genormeerde prestatiebeschrijvingen waardoor zij betere
afspraken over prestaties, tarieven en bijbehorende caseload kunnen maken.27
– We dragen bij aan het inventariseren, ontwikkelen en verspreiden van succesfactoren
gericht op verminderen van werkdruk en behoud van medewerkers.
– We onderschrijven de ontwikkeling van een handelingsperspectief waarmee de GI invulling
kan geven aan de noodzakelijke begeleiding en daarmee zicht blijft houden op de veiligheid
van het kind, in de situatie waarbij het door personeelstekort niet meer lukt om tijdig
een jeugdbeschermer in te zetten.
– Het OZJ ontwikkelt praktische tools voor jeugdbeschermers om jongeren in een complexe
situatie, zoals complexe scheidingen, beter te helpen.
– Krapte op de arbeidsmarkt in de jeugdbeschermingsketen is een hardnekkig vraagstuk.
We verkennen de mogelijkheid van een stimuleringsregeling om zij-instroom binnen de
jeugdzorgsector te bevorderen, met specifieke aandacht voor jeugdbescherming en specialistische
jeugdhulp.
– We werken aan verbetering van de instroom en voorkomen van uitstroom van medewerkers
in de jeugdbescherming door de GI’s te ondersteunen bij de ontwikkeling van campagnes.
Ook de communicatieprofessionals van betrokken partners binnen de jeugdbeschermingsketen
zoals GI’s, RvdK, VT en de Rechtspraak, zoeken onderling meer de samenwerking op om
gezamenlijk diverse aspecten binnen jeugdbescherming meer toe te lichten.
Net als de GI’s heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) te kampen met wachtlijsten
en personeelsproblematiek. De ingezette acties binnen de RvdK vindt u terug in bijlage
1.
Leidend principe 2: Versterken veerkracht van kinderen en gezinnen in hun normale
dagelijkse leven
Het is belangrijk dat kinderen en gezinnen veerkrachtig zijn en samen met hun sociale
netwerk en leefomgeving problemen het hoofd kunnen bieden. Inzet van professionele
hulp komt pas in beeld wanneer problemen de veerkracht, kennis en expertise van gezinnen
en het sociale netwerk overstijgen. In deze tijd valt «gewoon» gedrag sneller dan
vroeger buiten de bandbreedte van wat wordt gezien als «normaal», zowel op school
als thuis. Kinderen komen daardoor (te) snel in de jeugdhulp terecht voor situaties
die eigenlijk bij het gewone opvoeden en opgroeien horen. Verhelderen van de reikwijdte
van de jeugdhulpplicht is nodig om onnodig beroep op jeugdzorg terug te dringen en
de jeugdzorg financieel houdbaar te maken naar de toekomst toe. Het is nodig dat er
een gedeeld beeld ontstaat over wat onder jeugdhulp wordt verstaan en waar het wel/niet
voor ingezet kan worden.
Onze inzet is:
– Starten maatschappelijk debat over wat wordt verstaan onder het normale opgroeien
en opvoeden en wat wordt verstaan onder gebruikelijke zorg.
Hierdoor wordt duidelijker wanneer jeugdigen problemen ervaren die bij het normale
opvoeden en opgroeien horen en het niet nodig is jeugdhulp te verlenen. We starten
een maatschappelijk debat over wat we als samenleving vinden dat «normaal» is en dat
opvoeden en opgroeien gepaard gaat met uitdagingen, vragen en onzekerheden. Hiermee
sluiten we aan bij de motie van de leden Peters en Van der Staaij28 waarin zij oproepen om uit te spreken dat niets doen ook in de jeugdzorg wel een
optie is (en dat vertrouwen geven zonder naïef te zijn de norm hoort te zijn). Ook
sluiten we hiermee aan bij het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
«Kiezen voor houdbare zorg. Mensen, middelen en maatschappelijk draagvlak» van 15 september
2021.29
– Versterken sociale en pedagogische basis
Het kabinet investeert op verschillende manieren in het versterken van de sociale
en pedagogische basis, onder andere in het onderwijs, kansengelijkheid en door de
Rijke Schooldag waarmee een impuls wordt gegeven aan een kansrijke omgeving voor kinderen.
Vanuit VWS zetten we extra in op het programma Kansrijke Start en stimuleren we dat
gemeenten een samenhangend jeugdbeleid voeren. Gemeenten hebben zelf een sleutelrol
om de jeugdgezondheidszorg hiervoor op een goede manier in te zetten. VWS is voornemens
in te zetten op «Opgroeien in een Kansrijke Omgeving»(OKO). OKO is een Nederlandse
aanpak, die gebaseerd is op de uitgangspunten van het IJslandse preventiemodel, aangevuld
en aangepast voor de Nederlandse context. Met OKO werken gemeenten op een data gestuurde,
community- en evidence-based wijze aan het voorkomen van het gebruik van alcohol,
drugs en tabak door jongeren en aan het verbeteren van het welbevinden van jongeren.
– Inzet op meer vrij toegankelijke collectieve voorzieningen.
We zetten in op minder individuele maatwerkvoorzieningen door meer collectieve en
vrij toegankelijke voorzieningen in de directe leefomgeving van jeugdigen te stimuleren.
Goede (vrij toegankelijke) voorzieningen zijn nodig in het dagelijkse leven van elk
kind en gezin, (zoals school, goede woonruimte, voorzieningen in de wijk, sport, cultuurbeoefening,
scouting, (jeugd)gezondheidszorg, welzijn) waar kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen
en ouders gesteund worden bij hun ouderschap. We bevorderen hierbij de inzet van informele
steunfiguren.
– Stevige lokale teams die triage goed op orde hebben, werken aan het herstel van het
gewone leven, gezinsgerichte werken en zelf hulp verlenen door goed opgeleide professionals,
met juiste expertise, ruimte en mandaat en voldoende tijd om te leren en reflecteren.
Inzet is de deskundigheid in de toegang te versterken. Wij ondersteunen dit door,
in samenhang met de hervormingsagenda, bestuurlijk een stevig kader neer te leggen
voor doorontwikkeling van de bestaande (veelal) indicatiestellende teams naar «stevige
lokale teams 2.0». De komende maanden werken we samen met de partners een businesscase
«stevige lokale teams» uit. Streven is dit najaar het nieuwe bestuurlijke kader lokale
teams gereed te hebben.
– Verhogen waarborgen voor kwalitatief goede zorg en uitsluiten zorgvormen die bewezen
ineffectief zijn.
Jeugdigen die zorg nodig hebben moeten goede, tijdige en passende zorg ontvangen (ook
om zwaardere zorg te voorkomen). Deze zorg moet bovendien zo effectief mogelijk zijn.
– Beperken reikwijdte jeugdhulpplicht.
We beperken de reikwijdte van de jeugdhulpplicht door criteria te formuleren die rekening
houden met aard en ernst van de problematiek en de mogelijkheden van de jeugdige en
zijn omgeving. Hiertoe wordt de Jeugdwet aangepast.
– Stimuleren mentale gezondheid van kinderen en gezinnen.
We willen de mentale gezondheid van alle Nederlanders bevorderen, maar zeker ook van
jonge mensen. Deze plannen worden momenteel uitgewerkt samen met jongeren en relevante
veldpartijen. Streven is de Kamer vóór de zomer te informeren.
Voornoemde hoofdlijnen werken we de komende maanden samen met de betrokken partijen
uit. Daarmee geven we ook uitvoering aan de motie van de leden Peters en Kuiken30 waarin zij verzoeken om in samenwerking met Jeugdzorg Nederland en de VNG versneld
werk te maken van wettelijke afbakening van en prioritering binnen de jeugdzorg.
Leidend principe 3: Minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg
Om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te borgen is meer samenwerking
tussen gemeenten en aanbieders nodig. De onzorgvuldig vormgegeven marktwerking in
sommige delen van de jeugdhulp zorgt voor perverse prikkels die tot onnodige administratieve
lasten leiden en bijgesteld moeten worden. Een inkoopmethode als open house bijvoorbeeld
leidt vaak tot een grote hoeveelheid spelers waarop gemeenten nauwelijks kunnen sturen.
De inzet is om stevige stappen te zetten naar een veel eenvoudigere uitvoeringspraktijk
waarbij excessieve winsten worden aangepakt en administratieve lasten worden verminderd.
De administratieve lasten in de jeugdzorg zijn te hoog en de uitvoering is te complex.
Er is veel te winnen door minder variatie in de uitvoering toe te laten en alleen
daar ruimte te laten waar beleidsvrijheid voor gemeenten relevant is.
Onze inzet is:
– Vereenvoudigen inkoop
Dit doen we om te beginnen via het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» dat op 19 april 2022 door de Tweede Kamer is aanvaard. Dit wetsvoorstel helpt gemeenten
om eenvoudiger aan te besteden. Het wetsvoorstel geeft ook de mogelijkheid om een
amvb reële prijzen Jeugdwet op te stellen. Hiermee willen we gemeenten en aanbieders
verplichten om hun prijzen op te bouwen op vastgestelde kostenelementen en zo een
prijs transparant op te bouwen. Op deze manier stimuleren we ook prijsdifferentiatie,
oftewel dat aanbieders overeenkomstig de zwaarte van de zorg worden betaald. Op dit
moment loopt een onderzoek naar wat de voorgenomen amvb reële prijzen Jeugdwet gaat
betekenen voor de uitvoeringspraktijk en hoe deze is in te passen in samenhang met
andere regelgeving die eveneens betrekking heeft op de uitvoeringspraktijk. Met de
bevindingen van deze studie kiezen we een passende ingangsdatum en overgangsregime.
Verder blijft het Ketenbureau gemeenten ondersteunen met handreikingen, opleidingen
en ondersteuning op maat, omdat inkopen kennis en expertise vereist. Gemeenten hebben
zich gecommitteerd aan een Norm voor Opdrachtgeverschap en we zullen aanbieders vragen
om een Norm voor Opdrachtnemerschap op te stellen.
– Onderzoeken mogelijke begrenzing open house
De inkoopmethode open house kan leiden tot een groot aantal aanbieders en is niet
altijd passend. Met het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet
en Wmo 2015» maken we het voor gemeenten aantrekkelijk om die methode minder vaak
te gebruiken, maar we zullen ook een mogelijke begrenzing van deze vorm van inkoop
onderzoeken.
– Aanpak hoge winsten.31
In de zorg is geen plaats voor extreem hoge winstuitkeringen. Het gaat om de besteding
van collectieve middelen en daar moeten we zuinig mee omgaan. Wij vinden dat de beschikbaarheid
van goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan jeugdigen en hun naasten altijd voorop
moet staan. Met het Wetsvoorstel «integere bedrijfsvoering zorgaanbieders» worden
voorwaarden geïntroduceerd aan winstuitkering voor zorg- en jeugdzorgaanbieders.
– Standaardisatie
Met het Ketenbureau en met gemeenten en aanbieders verkennen we op dit moment concrete
mogelijkheden om de uitvoeringspraktijk drastischer te vereenvoudigen door verdergaande
standaardisatie van de drie uitvoeringsvarianten (inspannings-, output- en taakgericht)
en de bijbehorende sturing en verantwoording uit te werken.
– Model Prestatiecodes Jeugd
Een extern onderzoeksbureau onderzoekt momenteel de invoering van het Model Prestatiecodes
Jeugd. Momenteel zijn dit meer dan 3.800 landelijke en lokaal gekozen productcodes,
wat een enorme administratieve last met zich meebrengt in de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant.
Op basis van de uitkomsten van de uitvoeringstoets van het onderzoeksbureau zullen
we de verdere besluitvorming over dit model vormgeven.
Leidend principe 4: Verbetering kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg
Jongeren en hun ouders die in de kwetsbare positie verkeren waarbij jeugdhulp nodig
is, moeten erop kunnen vertrouwen dat passende hulp wordt geleverd. Dit betekent onder
andere dat de hulpvraag van het kind/gezin het vertrekpunt is, dat er samen wordt
beslist over doelen en aanpak en dat er effectieve interventies worden ingezet. Kennis
over wat wel of niet werkt is binnen de jeugdhulp nog beperkt. Indien de kennis wel
beschikbaar is, is er te veel vrijblijvendheid in de toepassing daarvan. We willen
bereiken dat jeugdhulp waarvan bekend is dat het niet effectief is niet meer wordt
toegepast en dat er meer onderzoek plaatsvindt naar de werkzaamheid bij interventies
waarvan de effectiviteit nog onbekend is. Hierdoor wordt passende zorg gestimuleerd
en worden de beperkt beschikbare professionals en middelen optimaal ingezet. Dit is
een verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Werkgevers moet zorgen voor
de juiste randvoorwaarden waarbinnen professionals hun werk kunnen doen en gemeenten
moeten kwalitatief goede en effectief hulp inkopen en daarvoor een reële prijs betalen.
Gemeenten moeten adequate financiering ontvangen om aan hun taken te kunnen voldoen.
Onze inzet is:
– Verstevigen ervaringsdeskundigheid bij de totstandkoming van beleid.
Jongeren kunnen zelf als geen ander aangeven welke verbeteringen er nodig zijn en
hoe hulp en ondersteuning beter toegespitst kan worden op hun wensen en behoeften.
We betrekken jongeren daarom nauw bij het hervormen van het stelsel van jeugdzorg
en bij het verbeteren van kwaliteit en effectiviteit van jeugdhulp.
– Kwartiermaker verbetering kwaliteitskaders jeugdhulp.
Er wordt een kwartiermaker aangesteld die met het veld in de driehoek wetenschap-praktijk/professionals-
ervaringsdeskundigen aan de slag gaat met een verbeterslag op de kwaliteitskaders
in de jeugdhulp. Daarbij wordt nadrukkelijk ook de effectiviteit van zorg meegenomen.
Het ZonMw programma «wat werkt voor jeugd»32 onderzoekt onder andere de effectiviteit van interventies. Het NJi onderhoudt, via
een erkenningscommissie een databank van effectieve interventies binnen het jeugddomein.
Het NJi werkt daarbij met verschillende deelcommissie op vlakken als jeugdzorg en
psychosociale/pedagogische preventie, justitiële interventies, participatie en veiligheid,
etc.
– Landelijke kennisagenda, landelijke kennisinfrastructuur effectiviteit jeugdhulp en
governance
Met betrokken partijen wordt een landelijke kennisagenda opgesteld met urgente kennisvragen
rond effectiviteit. Een landelijke kennisinfrastructuur wordt opgezet waarin deze
kennisagenda wordt uitgewerkt, doorontwikkeld, gemonitord en geïmplementeerd. De gezamenlijke
verantwoordelijkheid voor kwaliteit en effectiviteit moet beter geborgd worden in
het jeugdhulpstelsel zodat de huidige vrijblijvendheid verdwijnt. Op dit moment is
er een erkenningssysteem met meerdere, onafhankelijke deelcommissies van deskundigen
uit wetenschap, beleid en praktijk die interventies beoordelen op effectiviteit. Na
erkenning worden de interventies opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies
(zie www.nji.nl/interventies/erkenning).
In 2022 wordt een voorstel ontwikkeld met betrokken partners hoe beter van dit erkenningssysteem
gebruik gemaakt kan worden bij de inzet van alle vormen van jeugdhulp, in vrijwillig
en gedwongen (civiel en strafrechtelijk) kader.
– Leren van individuele casuïstiek.
We werken aan een lerend stelsel waarin complexe zorgvragen adequaat worden opgepakt.
Vastgelopen casuïstiek waar hulpverlening en lokale toegang niet tot een passende
oplossing komen wordt door de 42 regionale expertteams opgepakt waar nodig met ondersteuning
vanuit de bovenregionale expertisenetwerken. Naast het oppakken van deze complexe
zorgvragen, willen we met elkaar leren van casussen die vastlopen om het zorgstelsel
duurzaam te verbeteren. Leerpunten kunnen zowel gaan om inhoudelijke knelpunten en
oplossingen, als om samenwerkingsvraagstukken. De regionale expertteams en bovenregionale
expertisenetwerken zorgen dat er met alle betrokkenen wordt geleerd vastgelopen zorgvragen.
Sinds begin dit jaar wordt dit (boven)regionaal leren gefaciliteerd door een landelijke
monitor. Hierin wordt casuïstiek gemonitord door de regionale expertteams en bovenregionale
expertisenetwerken volgens een vaste set aan indicatoren. Het monitoren van de casuïstiek
zorgt ervoor dat (boven)regionaal een beeld verkregen wordt wat voor soort casussen
vastlopen, waarom en hoe tot een oplossing is gekomen. Ook het team Oppakken en Leren
van Casuïstiek van het OZJ heeft de casuïstiek waar zij de afgelopen jaren bij betrokken
zijn geweest geëvalueerd, hier lessen uit getrokken en deze weer breed gedeeld.33
Met deze aanpak geven we tevens vorm aan enkele moties op het vlak van kwaliteit en
effectiviteit, zoals de motie van de leden De Neef en Ceder over betere verankering
van de richtlijn in de aan- en toewijzing van behandelingen34, de motie van de leden Peters en Pouw-Verweij over een einde maken aan bewezen ineffectieve
jeugdzorg35, de gewijzigde motie van het lid De Neef c.s. over het toetsen van de jeugdzorg op
bewezen effectiviteit36 en de motie van de leden De Neef en Ceder over de maatschappelijke weerslag van behandelingen
inventariseren.37
Leidend principe 5: Jeugdzorg als effectieve samenwerkingspartner
Wanneer kinderen en gezinnen jeugdhulp nodig hebben is het van belang dat dit steeds
in de context van het gezin wordt ingezet. De oorzaak van de noodzakelijke hulp ligt
veelal niet bij het kind, maar vaak is er sprake van onderliggende gezinsproblematiek.
Denk hierbij aan slechte huisvesting, schulden, armoede, GGZ-, verslavings- of Verstandelijke
Beperking (VB)-problematiek van de ouders, maar ook relatieproblemen. Het is de vraag
of jeugdhulp niet (te) vaak wordt aangeboden terwijl (tevens) hulp of bijstand vanuit
een andere invalshoek nodig is om tot een structurele oplossing te komen. Een complicerende
factor is dat zorg en financiering voor volwassen ouders binnen andere wettelijke
regimes valt, zoals de Zorgverzekeringswet of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
2015.
Onze inzet is:
– Samenhang jeugdzorg en (passend) onderwijs versterken
Onderwijs is een domein waar een groot deel van de ontwikkeling van kinderen plaatsvindt
en een context waarmee de inzet van jeugdhulp absoluut in samenhang moet worden bezien.
We zoeken naar alle mogelijkheden om de werelden van zorg en van onderwijs meer met
elkaar te integreren. Samen met het veld werken we aan een betere verbinding tussen
onderwijs, jeugdgezondheids- en jeugdzorg. Dit doen we onder andere door pilots en
onderzoek naar collectieve financiering van zorg in het speciaal onderwijs. Op basis
van uitkomsten van het onderzoek in oktober 2022 komen we met voorstellen voor structurele
oplossingen voor de organisatie van deze zorg in onderwijstijd.
– Integrale gezinsgerichte blik in de toegang.
Bij gezinsproblematiek op meerdere levensgebieden is een integrale aanpak voorwaardelijk
voor effectieve jeugdhulp. Dit vraagt om een integrale gezinsgerichte blik in de toegang,
bij de stevige lokale teams, zodat bij onderliggende problematiek op andere domeinen
deze parallel aan de jeugdhulp aangepakt wordt. Indien dit niet mogelijk is vanwege
beperkende kaders zullen wij samen met gemeenten en professionals bezien hoe we dit
kunnen oplossen.
– Versterken samenhang met aanpalende beleidsterreinen.
De Jeugdwet is niet het geëigende kader om oplossingen te bieden voor problemen met
wonen, werk en schulden. Daarnaast kan jeugdzorg geen duurzame oplossing bieden voor
opvoed-, gedrags- en psychische problematiek van kinderen als de onderliggende problemen
in de andere domeinen niet tegelijkertijd worden aangepakt. We gaan het gesprek aan
met betrokken departementen en partijen over hoe de samenhang met aanpalende beleidsterreinen
versterkt kan worden, zodat de inzet op bestaanszekerheid, onderwijs, volwassen hulpverlening
en jeugdhulp elkaar versterkt.
– Verbeteren aansluiting jeugddomein en de volwassenen ggz
Er is sprake is van een sterke samenhang tussen specialistisch ggz gebruik van de
ouders en jeugdzorggebruik van de kinderen. Daarom gaan we de samenwerking tussen
het jeugddomein en de volwassenen ggz bevorderen en nemen we waar mogelijk barrières
weg. Dit is een voorwaarde voor netwerksamenwerking rondom het gezin.
– Ondersteunen -samen met SZW en OCW- van de Alliantie kinderarmoede die activiteiten
uitvoeren om kinderarmoede te bestrijden.
– Integrale aanpak van meervoudige problematiek
Via de Wet «Aanpak samenhangende meervoudige problematiek sociaal domein» stimuleren
we gemeenten om breed samen te werken binnen en buiten het sociaal domein.
– Bijzondere aandacht voor jongeren die uitstromen uit jeugdhulp met verblijf die 18
jaar worden
In het programma «Een thuis voor iedereen38» van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening» is er extra aandacht
voor jongeren in een kwetsbare positie. Het is belangrijk dat zij een goede start
op de woningmarkt kunnen maken en voorkomen wordt dat zij dakloos raken.
3. Verbeteren randvoorwaarden voor een goed functionerend en houdbaar jeugdstelsel
In paragraaf 2 hebben we vijf leidende principes toegelicht die we hanteren bij de
noodzakelijke hervormingen van de jeugdzorg. Daarnaast is het dringend nodig een aantal
randvoorwaarden te verbeteren voor een goede werking en financiële houdbaarheid van het jeugdstelsel. Het gaat
om:
a. Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en de financiën.
b. Verbeteren arbeidsmarkt jeugdzorg
c. Meer samenhang in bestuurlijke en financiële verhoudingen.
In par. 3.2 gaan we in op de Hervormingsagenda Jeugd en aanpak extra besparingen Coalitieakkoord.
3.1 Verbeteren randvoorwaarden
a. Beter inzicht in de werking van het jeugdzorgstelsel en de financiën
We willen komen tot een betere landelijke monitoring van de jeugdzorg en tot betere
kwaliteit en beschikbaarheid van data. Waar nodig zullen wij dit wettelijk verankeren.
Voor een goed functionerend stelsel is het cruciaal om te beschikken over adequate
en tijdige informatie over het gebruik van jeugdzorg en inzicht in onderliggende factoren
en lasten. Hiermee kunnen we het functioneren van landelijk en gemeentelijk beleid
beter in beeld brengen en verbeteren, kunnen we op basis van feiten keuzes maken,
kunnen we van elkaar leren en het stelsel ook beter beheersbaar maken. De doelen betaalbaarheid,
toegankelijkheid en kwaliteit, en het evenwicht tussen deze doelen, zijn daarmee leidend.
Inmiddels zijn al de nodige zaken in kaart gebracht om de monitoring te verbeteren.
Zo zijn voor bestaande databronnen voor landelijke monitoring van de jeugdzorg (o.a.
CBS, IV3 en berichtenverkeer) onderzocht wat de knelpunten zijn en hoe hiermee kan
worden omgegaan. Op deze inzichten zullen we voortborduren om te komen tot een betere
landelijke monitoring van de jeugdzorg. De Jeugdautoriteit ontwikkelt deze monitor.
Het voornemen is om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) o.a. de taak te geven om meer
inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering. Dit is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel
«Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen».
b. Verbeteren arbeidsmarkt jeugdzorg
Samen met partners nemen we initiatieven om te zorgen voor voldoende medewerkers in
de jeugdzorg die ook graag willen blijven werken in de jeugdzorg. Dit gebeurt onder
andere aan de arbeidsmarkttafel jeugd. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zal
op korte termijn de contouren van de zorg en welzijn brede aanpak naar uw Kamer sturen.
Daarnaast werken we met betrokken partijen aan specifieke thema’s binnen de jeugdzorg
zoals ruimte voor goed werkgeverschap en werkplezier en vakmanschap van professionals.
Bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd(SKJ) wordt in mei 2022 een scholingsregister/
geopend om zij-instroom van personeel te bevorderen. Potentiële zij-instromers en
herintreders kunnen zich hier aanmelden en ontvangen een scholingsadvies dat zij moeten
afleggen voor een SKJ-registratie.
c. Meer samenhang in bestuurlijke en financiële verhoudingen
Een samenhangend stelsel van bestuurlijk en financiële verhoudingen, dat inhoudelijk
goed functioneert en waarin kosten beter beheersbaar zijn, is randvoorwaardelijk voor
een toekomstbestendig jeugdstelsel en kwalitatief goede en passende zorg voor kwetsbare
kinderen. Binnen het bestaande jeugdstelsel schuren deze verhoudingen. Er is momenteel
een disbalans tussen taken, organisatie, bevoegdheden en bekostiging. Dit vraagt om
een wijziging in de afspraken tussen Rijk en gemeenten, waarin sprake is van consistentie
in sturingsmogelijkheden, beleidsvrijheid en financiële verantwoordelijkheden. Om
de balans tussen de bestuurlijke en financiële verhoudingen te verbeteren wordt gekeken
naar de rol van het Rijk en gemeenten, de mate van beleidsvrijheid en sturingsmogelijkheden
en naar een passend bekostigingsstelsel, volgens het principe: «wie bepaalt, betaalt».
3.2 Hervormingsagenda Jeugd en aanpak extra besparingen Coalitieakkoord
Om kinderen en gezinnen nu en in de toekomst van goede jeugdzorg te voorzien is het
van belang dat het stelsel van jeugdzorg financieel houdbaar is. Het oordeel van de
Commissie van Wijzen39 was kraakhelder: er zijn dringend maatregelen nodig om het stelsel kwalitatief te
verbeteren en (financieel) houdbaar te krijgen en te houden. Ook de stijgende macrokosten
geven dit aan. Waar de macrokosten in 2015 zo’n € 3,5 miljard bedroegen was dit in
2020 opgelopen tot € 5,6 miljard. Gemeenten hadden in 2019 een tekort van zo’n € 1,6–1,8 miljard.
Het oordeel van de Commissie van Wijzen geeft aan op welke manieren er besparingen
mogelijk zijn in het stelsel van jeugdzorg.40
Rijk en VNG/gemeenten staan aan de lat voor het realiseren van de in uitspraak Commissie
van Wijzen neergelegde financiële kader. In de komende maanden willen wij met VNG/gemeenten
en in nauwe samenwerking met professionals, aanbieders en cliëntorganisaties komen
tot een pakket maatregelen dat recht doet aan de twee doelstellingen die we onszelf
hebben gesteld voor de Hervormingsagenda namelijk het verbeteren van kwaliteit en
passende zorg voor kinderen en gezinnen maar ook het op lange termijn betaalbaar houden
van het stelsel.
In het Coalitieakkoord is afgesproken dat in aanvulling op de nog vast te stellen
Hervormingsagenda Jeugd extra beleidsmaatregelen in de jeugdzorg worden genomen om
aanvullende besparingen oplopend tot structureel € 511 miljoen vanaf 2025 te realiseren.
De gemeenten hebben eerder dit jaar hun medewerking aan de Hervormingsagenda opgeschort
vanwege deze aanvullende besparingen. De Eerste Kamer heeft via de motie van het lid
Rosenmöller c.s.41 de regering verzocht het overleg met de gemeenten te herstellen zonder dat dit belast
wordt met de extra bezuiniging uit het Coalitieakkoord. Zoals toegezegd in reactie
op deze motie heeft het kabinet dit onderwerp onlangs besproken, parallel aan de voorjaarsbesluitvorming.
Het kabinet heeft besloten dat het realiseren van de aanvullende besparingen van € 511 miljoen
een Rijksverantwoordelijkheid is. Het is dus aan het Rijk om de aanvullende besparing
in te vullen met maatregelen waarvoor het Rijk aan zet is en die niet interfereren
met de Hervormingsagenda. Hierbij denkt het kabinet onder andere aan de invoering
van een eigen bijdrage zoals vermeld in het Coalitieakkoord en het normeren van de
behandelduur.
Naar aanleiding van dit kabinetsbesluit zijn de gesprekken tussen Rijk en gemeenten
hervat en heeft de VNG zich weer gecommitteerd aan het komen tot een Hervormingsagenda
Jeugd. De komende periode gaan wij gezamenlijk aan de slag met het verder uitwerken
van de Hervormingsagenda Jeugd en parallel daaraan gaat het Rijk aan de slag met de
uitwerking van voorstellen voor de invulling van de € 511 miljoen. Bij het uitwerken
van de voorstellen wordt aandacht besteed aan de gevolgen voor zowel de jeugdigen,
hun ouders, de uitvoering door aanbieders en professionals en de samenhang met de
voorstellen uit de Hervormingsagenda. Het streven is de Hervormingsagenda dit najaar vast te stellen. In paragraaf 2
en 3 van deze brief hebben wij onze inzet hierbij beschreven. Parallel aan de Hervormingsagenda
wordt uiterlijk dit najaar het voorstel voor aanvullende besparingen uitgewerkt.
4. Vervolgtraject
We zijn hard aan de slag om de noodzakelijke hervormingen van de jeugdzorg invulling
te geven langs de lijnen zoals in voorgaande paragrafen aangegeven. Uw Kamer kan de
komende tijd het volgende tegemoet zien:
Vaststelling Hervormingsagenda Jeugd dit najaar
Het streven is dit najaar de Hervormingsagenda Jeugd te kunnen vaststellen in overleg
met betrokken partijen. Ook zullen we voor het najaar een deskundigencommissie instellen
die tijdens de looptijd van de agenda de opvolging en resultaten zal monitoren. Hierbij
betrekken we de motie van de leden 0000000Peters en Ceder om de maatregelen uit de
hervormings-agenda te bezien vanuit de uitvoerbaarheid en de leefwereld van de jongere/cliënt
te betrekken.42 Onze inzet bij het invullen van de hervormingsagenda is geschetst in de paragrafen
2 en 3 van deze brief.
Wetstrajecten
– Het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» wordt naar verwachting dit najaar bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel
regelt verplichte regionale samenwerking tussen gemeenten bij de organisatie van bepaalde
vormen van zorg. Het voorstel bevat tevens «governance-eisen voor jeugdhulpaanbieders
en gecertificeerde instellingen» en bepalingen die een aantal inzicht- en toezichttaken
op het terrein van zorg voor jeugdigen bij de NZa beleggen. Deels zijn die taken nu
bij de Jeugdautoriteit belegd. Vroegsignalering van continuïteitsrisico’s en stelselonderzoek
gaan met dit wetsvoorstel over naar de NZa.
– Het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» is op 19 april 2022 door de Tweede Kamer aanvaard en is gereed voor behandeling in
de Eerste Kamer.
– Het wetsvoorstel «Verlenging duur pleegzorg en vervallen van de verleningsbeschikking bij machtigingen
tot uithuisplaatsing en gesloten jeugdhulp» ligt ter behandeling in de Tweede Kamer.
– Voor de «Amvb reële prijzen Jeugdwet» wordt, afhankelijk van een onderzoek naar de implicaties voor de uitvoering, gezocht
naar een passende ingangsdatum en een overgangsregime.
– De nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel «Rechtspositie gesloten jeugdzorg» is in voorbereiding.
Informeren Kamer
Via bovenstaande aanpak werken wij de komende tijd aan het structureel verbeteren
van het stelsel van jeugdzorg. Wij zullen uw Kamer over de vorderingen informeren
via periodieke voortgangsbrieven Jeugd. Nog vóór de zomer informeren wij uw Kamer
over onze plannen rond de transformatie van de gesloten jeugdhulp en over onze aanpak
ten aanzien van het stimuleren van mentale gezondheid van met name jongeren. In bijlage 1 bij deze brief informeren wij u over een aantal actuele ontwikkelingen in de jeugdzorg
en de uitvoering van een aantal moties en toezeggingen.
Tot slot
In deze brief hebben wij geschetst hoe we de knelpunten in het stelsel van jeugdzorg
aan willen pakken. Daarbij staat één doel voorop, namelijk het creëren van een gezonde,
kansrijke en veilige ontwikkeling voor alle kinderen en jongeren. In onze gesprekken
met alle betrokkenen hebben we gezien dat er veel motivatie is om knelpunten aan te
pakken en er echt samen voor te zorgen dat álle kinderen en jongeren gezond en kansrijk
opgroeien. Wij waarderen deze inzet van kinderen, jongeren, onze partners binnen de
hervormingsagenda en andere betrokken partijen en hebben er vertrouwen in dat we gezamenlijk
voor structurele verbetering gaan zorgen. Wij houden uw Kamer op de hoogte via de
reguliere voortgangsbrieven Jeugd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. van Ooijen
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
BIJLAGE 1: ACTUELE ONTWIKKELINGEN
In deze bijlage wordt achtereen volgens ingegaan op:
1. Gesloten jeugdhulp zoveel als mogelijk afbouwen en de benodigde zorg kleinschaliger
organiseren
2. Raad voor de Kinderbescherming
3. Veilig Thuis
4. Overige verbeteringen jeugdbescherming
5. Richtlijn uithuisplaatsing en Richtlijn crisisplaatsing
6. Monitoren terugplaatsen na uithuisplaatsing
7. Motie Westerveld en Peters over de verwijsindex risicojongeren als wettelijke verplichting
uit de Jeugdwet te schrappen
8. Motie Peters en Den Haan over meer centrale regie bij contractering van zorg
9. Motie Van den Berg c.s. over verankering van de formeel steunpersoon in de Jeugdwet
10. Beantwoording vraag van het lid Westerveld over maximumbezoldiging topfunctionarissen
in de jeugdzorg
11. Terugkoppeling penetratietesten jeugdhulpinstellingen
12. Marktverkenning Kindertelefoon/Alles oké supportlijn
13. Onderzoek «Definitie en omvang van de doelgroep jeugdigen met een levensbrede en levenslange
hulpvraag» (bijgevoegd)
14. Nader onderzoek «Verschil in uitstroom jeugdhulp in 4 gemeenten» (bijgevoegd)
15. Inzet jeugd Caribisch Nederland
1. Gesloten jeugdhulp zoveel als mogelijk afbouwen
Het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp is de laatste jaren sterk afgenomen.
Deze ontwikkeling willen we verder stimuleren. Voor de zomer ontvangt u een plan hoe
we de motie van de Tweede Kamer om te stoppen met gesloten jeugdhulp willen uitvoeren.
Bij de opstelling van dat plan betrekken wij naast gemeenten, aanbieders en professionals
ook ervaringsdeskundigen.
In het plan komt te staan hoe we de capaciteit van de gesloten jeugdhulp verder gaan
afbouwen, hoe alle aanbieders van gesloten jeugdhulp gaan realiseren dat zij binnen
twee jaar kleinschalig werken en dat zij minder vrijheidsbeperkende maatregelen gaan
toepassen. Gegeven het feit dat het hier gaat om kwetsbare jeugdigen met complexe
problemen is het noodzakelijk dat deze ontwikkeling zorgvuldig verloopt. Binnenkort
verschijnt de Handreiking afbouw en sluiting residentiële jeugdhulp43. Hiermee geven we uitvoering aan de motie van het lid Simons c.s.
Gelijktijdig met dit plan krijgt u de nota naar aanleiding van het verslag van het
wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp aangeboden. Wij hebben ervoor gekozen
dat gelijktijdig te doen zodat de inhoud van het plan verwerkt kan worden in de nota
naar aanleiding van het verslag. De implementatie van het wetsvoorstel moet eraan
bijdragen dat instellingen voor gesloten jeugdhulp veel minder vaak vrijheidsbeperkende
maatregelen toepassen. Een project om deze instellingen zich op de implementatie van
dat wetsvoorstel voor te bereiden zullen wij financieel mogelijk maken. Wij vinden
het niet realistisch te denken dat het afbouwen van de gesloten jeugdhulp betekent
dat er in de jeugdhulp geen vrijheidsbeperkende maatregelen meer toegepast zullen
worden. Veelzeggend is in dat verband het bijgevoegde Signalement Vrijheidsbeperkende
maatregelen in een open residentiële jeugdhulp44. In dit signalement constateren de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het
AKJ-vertrouwenspersonen in de jeugdhulp dat open jeugdhulpinstellingen ook vrijheidsbeperkende
maatregelen toepassen. Voor alle duidelijkheid, op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet
mogen vrijheidsbeperkende maatregelen alleen worden toegepast in een gesloten jeugdhulpinstelling
en nadat de rechter een machtiging voor gesloten jeugdhulp heeft verleend. Het gaat
dan om maatregelen waarmee een jeugdige tegen zijn wil of die van degene die het gezag
over hem uitoefent, binnen de gesloten accommodatie in zijn vrijheden wordt beperkt.
Omdat dat daar niet in alle gevallen duidelijkheid over bestaat zullen wij de aanbeveling
om in samenwerking met branchepartijen te zorgen voor passende voorlichting uitvoeren.
De aanbeveling om onderzoek te doen naar de reikwijdte van de Jeugdwet, de Wvggz en
de Wzd nemen wij mee in de adviesaanvraag aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en
Jeugdbescherming (RSJ). Zoals in hun adviesprogramma 2022 staat zullen wij in overleg
met veldpartijen en IGJ komen tot een breed gedragen adviesaanvraag.
2. Raad voor de Kinderbescherming
De RvdK heeft te maken met wachtlijsten en personeelsproblematiek, zoals een hoog
ziekteverzuim. Ook het ingewerkt krijgen en vasthouden van nieuwe medewerkers vergt
de nodige inspanning en investeringen. De RvdK ervaart daarnaast een toegenomen complexiteit
van zaken, mede als gevolg van onvoldoende hulpaanbod in de jeugdhulp. De afgelopen
jaren heeft de RvdK ingezet op verbeteringen in de eigen organisatie. Er is een meerjarige
doelstelling geformuleerd om eind 2022 te komen tot een structurele verbetering van
de totale doorlooptijd van kinderbeschermingszaken en gezag- en omgangszaken45. Zo wordt met een landelijk werkend flexteam gewerkt aan het terugdringen van wachtlijsten.
Daarnaast worden stappen gezet om de ondersteuning en sturing van het primair proces
te versterken. Dit heeft tot nu toe onvoldoende effect om de afgesproken doelstelling
op de doorlooptijden eind 2022 te behalen. De ingezette maatregelen volgen uit een
onderzoek waarover onze ambtsvoorgangers u in oktober 2019 informeerden, namelijk
dat het oplopen van de wachttijden van de RvdK zowel met interne verbeteringen moet
worden aangepakt, en niet los kan worden gezien van de complexe problematiek in de
jeugdbeschermingsketen als geheel, waarvoor een meer ketengerichte benadering nodig
is.
De inspecties zien dat de RvdK op verschillende manieren probeert de wachtlijsten
terug te dringen, maar dat de krapte op de arbeidsmarkt druk zet op het behalen van
de beoogde doelstelling om de doorlooptijden (en daarmee wachtlijsten) terug te brengen.
De inspecties hebben voorts in 2019 aandacht gevraagd voor het zicht op veiligheid
door de RvdK van kinderen op de wachtlijst. Momenteel doen de inspecties hiernaar
onderzoek.
3. Veilig Thuis
Ook bij de 26 Veilig Thuis (VT) -organisaties zijn wachttijden en langere doorlooptijden
bij zowel triage als onderzoek na een melding, al verschillen deze onderling fors.
De inspecties concluderen dat het totaalbeeld zorgelijk is. Hier is geen algemeen
geldend knelpunt; de VT-organisaties geven diverse redenen voor het niet halen van
de wettelijke termijnen, zoals arbeidsmarktproblematiek (waaronder begrepen het aantal
vacatures voor vertrouwensartsen), ziekteverzuim door corona en moeilijke bereikbaarheid
van directbetrokkenen en ketenpartners. Verder komt het voor dat VT casussen niet
kan overdragen vanwege wachtlijsten bij ketenpartners. Om de veiligheid te borgen
houdt VT de casussen dan langer onder zich. VT-organisaties proberen momenteel de
doorlooptijden onder meer te verkorten door werkprocessen aan te passen, medewerkers
flexibel in te zetten en extra personeel in te huren. Daarnaast zetten zij in op wachtlijstbeheer,
zodat crisissituaties altijd voorrang krijgen.
De constateringen van de inspecties leiden tot gesprek tussen VT en gemeenten als
opdrachtgevers, ook vanwege hun rol richting ketenpartners. Landelijk zal de Staatssecretaris
van VWS samen met de VNG, het LNVT en het Ministerie van JenV vervolgacties op korte-
en lange termijn inventariseren. Hierbij maken we onderscheid tussen oplossingen die
ketenbreed en op landelijk niveau moeten worden opgepakt, bijvoorbeeld in de jeugdbeschermingsketen
waarvan ook VT onderdeel uitmaakt, en oplossingen die specifiek voor VT van toepassing
zijn. Over deze vervolgacties informeren wij u voor de zomer. Tegelijkertijd gaan
we door met een aantal reeds ingezette maatregelen, zoals landelijk samenwerken tussen
VT-organisaties om het tekort aan vertrouwensartsen te verminderen, en ondersteunen
we VT-organisaties ook dit jaar in de doorontwikkeling van hun werkwijze.
4. Overige verbeteringen jeugdbescherming
Eindevaluatie herziene kinderbeschermingswetgeving en traject Perspectiefbesluit
Op dit moment bevindt de eindevaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving
zich in een afrondende fase. In deze evaluatie gaat de aandacht in belangrijke mate
uit naar de toepassing van de gewijzigde rechtsgronden van de ondertoezichtstelling
en de gezagsbeëindigende maatregel, waar ook de aanvaardbare termijn onderdeel van
is. Voor de zomer ontvangt uw Kamer het onderzoeksrapport. Daarnaast is een projectleider
aangesteld voor het traject opvolging RSJ-advies «Perspectiefbesluit in de jeugdbescherming».
Op dit moment worden mogelijke routes uitgewerkt voor het laten toetsen van het perspectiefbesluit
en deze worden onderzocht op impact. De resultaten van dit project worden verwacht
in oktober 2022. De Kamer wordt vervolgens in het najaar geïnformeerd over de uitkomsten
van dit project, tezamen met een inhoudelijke beleidsreactie op de eindevaluatie van
de herziene kinderbeschermingswetgeving. Het vraagstuk van het perspectiefbesluit
hangt namelijk nauw samen met de aanvaardbare termijn.
Feitenonderzoek in de jeugdbescherming
Verder zijn de inspecties gestart met een onderzoek naar de kwaliteit van het feitenonderzoek
in de jeugdbescherming. De inspecties doen in 40 à 50 casussen van kinderen met een
kinderbeschermingsmaatregel en uithuisplaatsing onderzoek naar de kwaliteit van de
dossiers en het feitenonderzoek. Het onderzoek van de inspecties wordt naar verwachting
in juni 2022 opgeleverd. Daarnaast is in mei de eindevaluatie van het Actieplan Verbetering
feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen (hierna: Actieplan) gestart. In deze
eindevaluatie wordt onderzocht welke resultaten met het Actieplan zijn geboekt en
welke acties nog nodig zijn om het feitenonderzoek verder te verbeteren. Bij de eindevaluatie
van het Actieplan worden de uitkomsten van het Inspectie onderzoek betrokken. De eindevaluatie
van het Actieplan wordt naar verwachting in oktober 2022 opgeleverd. In het najaar
van 2022 ontvangt de Kamer een beleidsreactie waarin mogelijke acties en maatregelen
worden aangekondigd om het feitenonderzoek in de jeugdbescherming verder te verbeteren.
Overig
Voorts wordt er door en met de betrokken organisaties gewerkt aan het verbeteren en
stroomlijnen van klacht- en tuchtrecht om te zorgen dat de cliënt zo goed mogelijk
wordt geholpen de juiste procedure te bewandelen. Dit komt zowel de cliënt als de
professional ten goede. Voor de klachtafhandeling in de jeugdbeschermingsketen heeft
de Kinderombudsman onlangs ook aandacht gevraagd. Tot slot is het Wetenschappelijk
Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) gestart met de voorbereidingen van het onderzoek
naar terugplaatsing. Dit onderzoek komt mede voort uit de constatering van Defence
for Children46 dat jeugdzorg zich onvoldoende inspant om uithuisgeplaatste kinderen terug te plaatsen
in het gezin. Dit onderzoek start naar verwachting eind 2022 en heeft een doorlooptijd
van een jaar.
5. Richtlijn uithuisplaatsing en de Richtlijn crisisplaatsing
Conform toezegging aan het lid Ceder (CU) tijdens het commissiedebat Personen en Familierecht
van 24 maart 2022, heeft het Ministerie Justitie en Veiligheid met het Nederlands
Jeugdinstituut gesproken over de lopende herziening van de Richtlijn uithuisplaatsing
en de Richtlijn crisisplaatsing. De werkgroep met experts en professionals die aan
de herziening werkt zal de mogelijkheden om niet het kind maar de ouder uit huis te
plaatsen nader met elkaar bespreken in het proces van de herziening. De huidige richtlijn
crisisplaatsing vermeldt reeds de bestaande mogelijkheid om de pleger van huiselijk
geweld tijdelijk uit huis te plaatsen op basis van de wet tijdelijk huisverbod. Hier
zal de werkgroep ook naar kijken. Zoals we uw Kamer eerder meldden, zal in de herziene
richtlijn ook het uitgangspunt van samen plaatsen van broers en zussen bij uithuisplaatsing
nadrukkelijker centraal gesteld worden. De richtlijn zal naar verwachting na de zomer
in concept gereed zijn, zodat de herziene richtlijn kan worden voorgelegd aan stakeholders
voor commentaar.
6. Monitoren terugplaatsen na uithuisplaatsing
Met het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt verkend wat de mogelijkheden zijn
om het aantal terugplaatsingen na een uithuisplaatsing te monitoren. Om lastendruk
bij professionals te voorkomen wordt eerst verkend wat mogelijk is op basis van bestaande
databestanden, te weten gegevens over jeugdbescherming, jeugdhulp met verblijf en
de Basis Registratie Personen (BRP). In mei 2022 worden de eerste resultaten verwacht
over de mate waarin verhuiswegingen zichtbaar zijn in de BRP.
Als blijkt dat we op basis van verhuisbewegingen bruikbaar inzicht kunnen krijgen
in het aantal terugplaatsingen, dan willen we het CBS eenzelfde verkenning laten uitvoeren
ten behoeve van de monitoring van gescheiden plaatsen van broers en zussen na een
uithuisplaatsing.
7. Motie Westerveld en Peters over de verwijsindex risicojongeren als wettelijke verplichting
uit de Jeugdwet te schrappen47
Deze motie verzoekt de regering om de verwijsindex risicojongeren (hierna: VIR) als
wettelijke verplichting uit de Jeugdwet te schrappen en indien gemeenten of regio’s
er nog wel gebruik van maken de privacy van de jeugdige bij het gebruik wettelijk
te waarborgen. De motie gaat er van uit dat na het schrappen van de wettelijke verplichting,
gemeenten en regio’s nog gebruik kunnen maken van de VIR. Door de wettelijke verplichting
te schrappen vervalt de wettelijke grondslag voor de landelijke verwijsindex uit de
Jeugdwet. Daarmee vervalt echter ook de basis voor de lokale en regionale verwijsindexen.
Er is dan geen grondslag meer voor het delen van gegevens van een jeugdige ten behoeve
van matching van professionals op lokaal of regionaal niveau. Het schrappen van de
wettelijke verplichting in combinatie met het handhaven van het gebruik van de VIR
door regio’s/gemeenten die dit wel willen, is niet te rechtvaardigen.
Het behoud van de grondslag ten behoeve van regio’s die dit willen in een zogenaamde
«kan-bepaling», stuit namelijk op bezwaren. Met een melding in de VIR worden persoonsgegevens
bewaard en bij een match gedeeld. Het doel van de VIR is om te zorgen dat professionals
met een «match» in de VIR van elkaar weten wie betrokken is bij een jongere zodat
zij kunnen komen tot vroegtijdige signalering, informatie-uitwisseling en tijdige
hulp, zorg of bijsturing. De rechtvaardiging voor de grondslag ligt zowel in de regionale
als de bovenregionale werking. Daarbij is van belang dat de benodigde gegevensverwerking
proportioneel en daarmee ook effectief is. Als met het schrappen van de wettelijke
verplichting de bovenregionale functie afneemt en de effectiviteit van o.a. de bovenregionale
functies zoals de gezinsmatch, bovenregionale matching en het signaleren van verhuisbewegingen
terugloopt, is de belangrijkste rechtvaardiging voor die grondslag verdwenen. Op dit
moment voert het Ministerie van VWS gesprekken met diverse betrokken partijen, zoals
gemeenten, een van de leveranciers, het CIBG en de VNG over de uitvoering van de motie.
Hierbij wordt zowel met voor- als tegenstanders van de VIR gesproken. Ook gaan we
in gesprek met betrokken partijen, zoals cliëntenorganisatie en professionals. De
inzichten uit de gesprekken zullen worden benut voor het bepalen van vervolgstappen
om de motie op te kunnen volgen waarbij rekening wordt gehouden met bovenstaande constatering
ten aanzien van de motie. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
8. Motie Peters en Den Haan over meer centrale regie bij contractering van zorg48
Gemeenten hebben de vrijheid om zorgvormen vorm te geven die past bij hun lokale behoefte.
De Monitor gemeentelijke zorginkoop brengt systematisch in beeld welke zorg en ondersteuning
door gemeenten wordt ingekocht. Deze monitor is opgesteld voor de jaren 2018, 2019
en 2020 en zijn alle aan uw Kamer aangeboden.49 Wij laten deze monitor opnieuw opstellen voor het jaar 2023 (contracten die op 1 januari
2023 van kracht zijn en waarvan de inkoopprocedures in de jaren daarvoor zijn uitgevoerd).
Met betrekking tot het zicht hebben op wat werkt, is in september van vorig jaar een
handreiking voor gemeenten beschikbaar gekomen waarin door de sector ontwikkelde en
gedragen kwaliteitskaders en -standaarden zijn beschreven voor gebruik bij inkoop
van jeugdzorg. Hierin zijn ook kwaliteitskaders opgenomen die zien op wat werkt. Tevens
beheert het NJI een Databank Effectieve Interventies.
9. Motie Van den Berg c.s. over verankering van de formeel steunpersoon in de Jeugdwet50
Zoals in eerdere jeugdbrieven aangegeven, gaan o.a. de samenwerkende beroepsverenigingen
jeugd en BGZJ verder met de reeds door hen ingezette acties om de uitvoeringspraktijk
te verbeteren met betrekking tot de samenwerking met informele steunfiguren. Zo is
er recent door BGZJ een e-Zine «ingeschakeld» uitgebracht met mooie praktijkvoorbeelden
en staan de beroepsverenigingen jeugd op het punt een handreiking over de samenwerking
met informele steun af te ronden. Verder heeft het Ondersteuningsteam Zorg voor de
Jeugd begin dit jaar, naar aanleiding van de diverse master minds en webinars die
gehouden zijn over dit onderwerp, de lessen uit deze sessies gebruikt voor een handreiking,
waar praktijkkennis en wetenschap gebundeld zijn. Samenwerken met informele steun
is essentieel in het kader van het bevorderen van het gewone opvoeden en opgroeien,
het normaliseren en daarmee het versterken van het gewone leven. Wij volgen de ingezette
acties en sturen waar nodig bij. In navolging van de motie wordt verder aanvullend
onderzoek gestart naar de vraag of, en zo ja hoe, het recht op een steunfiguur in
de Jeugdwet kan worden verankerd en welke randvoorwaarden hiervoor gelden.
10. Beantwoording vraag van het lid Westerveld over maximumbezoldiging topfunctionarissen
in de jeugdzorg
Op 14 april 2022 vond de plenaire Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel «Maatschappelijk
verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015'51 plaats. Het lid Westerveld heeft de Staatssecretaris van VWS in dat debat gevraagd
of gemeenten in hun contracten kunnen opnemen dat bestuurders en interne toezichthouders
van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen minder dan de voor hen geldende,
in de Wet normering topinkomens (WNT) geregelde maximumbezoldiging zullen verdienen.
De Staatssecretaris van VWS heeft toegezegd hier voor half mei op terug te komen.
De vraag is niet met zekerheid te beantwoorden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van
de Raad van State heeft in een aantal subsidiezaken uitgesproken dat de overheid niet mag selecteren op de hoogte van de bezoldiging
van topfunctionarissen en dat in de subsidievoorwaarden niet mag worden opgenomen
dat die bezoldiging beneden een bepaald maximum (dat dan in casu lager zou liggen
dan het toepasselijke WNT-maximum) dient te blijven52. Dit omdat beperking van topinkomens in een te ver verband staat van het doel waarvoor
de subsidies worden verstrekt. De artikelen 3:3, 4:38 en 4:39 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) staan dan aan het stellen van dergelijke eisen in de weg.
Het is echter de vraag of datzelfde geldt indien een gemeente in het kader van een
contractsprocedure de hoogte van de bezoldiging van de topfunctionarissen een rol wil laten
spelen. Artikel 3:1, tweede lid, Awb leidt ertoe dat artikel 3:3 Awb ook van toepassing
is als de overheid contracten sluit, maar alleen «voor zover de aard van de handelingen
zich daartegen niet verzet». De artikelen 4:38 en 4:39 Awb zijn alleen van toepassing
op subsidies, niet op een privaatrechtelijke situatie. Al met al is het niet duidelijk
of een civiele rechter een gemeente zou kunnen corrigeren als deze bij de inkoop als
minimumeis opneemt dat de bezoldiging van de bestuurders en de interne toezichthouders
van haar contractpartijen beneden een door haar bepaald bedrag (dat lager is dan de
geldende WNT-norm) dient te liggen.
Daarbij merken wij overigens op dat maximumbezoldiging die topfunctionarissen bij
jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen mogen verdienen vaak (fors) beneden
het algemeen geldende WNT-maximum van (in 2022) € 216.000 zal liggen. Afhankelijk
van de omzet en de complexiteit van de te verlenen hulp zijn er vijf maxima mogelijk.
Het laagste maximum – voor kleine instellingen die simpele hulp verlenen – bedraagt
(in 2022) € 120.000, het hoogste maximum is gelijk aan de algemene norm van € 216.000,
maar dan moeten we denken aan instellingen van de grootte en complexiteit van academische
ziekenhuizen. Voor veruit de meeste jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
zal een lager maximum gelden.
Voorts merken wij op dat er voor de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
die contracten met meerdere gemeenten sluiten, een onoverzichtelijke situatie zou
kunnen ontstaan indien de betrokken gemeenten alle hun eigen, onder de geldende WNT-norm
liggende, maximum zouden gaan opleggen.
11. Terugkoppeling penetratietesten jeugdhulpinstellingen
Naar aanleiding van enkele datalekken bij jeugdhulpaanbieders zijn in 2019 op verzoek
van de Staatssecretaris van VWS penetratietesten uitgevoerd op de ict systemen van
jeugdhulpaanbieders. Daarnaast is het databewustzijn van medewerkers onderzocht. Ter
verhoging van het databewustzijn is een project gegund aan Jeugdzorg Nederland om
deze awareness te verhogen en is ZCERT (een expertisecentrum voor cybersecurity in
de zorg) in staat gesteld zich voor te bereiden op het lidmaatschap van jeugdhulpaanbieders.
De penetratiestesten zijn volgens afspraak in 2021/2022 herhaald.
Om hackers geen toegang te geven tot de bevindingen wordt dit rapport alleen met de
instellingen gedeeld (en niet met uw Kamer). Het aantal waargenomen «punten van aandacht»
was sterk gedaald. Zorgpunt blijft dat veel jeugdhulpaanbieders de verplichte NEN-normen
(nog) niet hebben geïmplementeerd. Dit is een aandachtspunt in het «Awareness» programma
van Jeugdzorg Nederland.
12. Marktverkenning Kindertelefoon/Alles oké supportlijn
In het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag en de Slotwet 2020 heeft het lid Van
den Berg een motie53 ingediend waarmee de regering wordt verzocht voor duurzame subsidierelaties met vertrouwde
partijen directe gunning met goede onderbouwing als voorkeursoptie te behouden. Dit
naar aanleiding van de aankondiging dat voor een aantal lopende subsidierelaties marktverkenningen
uitgevoerd moeten worden om de subsidie opnieuw rechtmatig te kunnen verlenen in overeenstemming
met de regels omtrent staatssteun. Dit geldt onder andere voor Stichting de Kindertelefoon,
Stichting de Luisterlijn (voorheen: Sensoor) en Stichting Mind/Korrelatie. In de Kamerbrief
van 26 oktober 202154 betreffende voortgang financieel beheer Ministerie van VWS is aangegeven dat in gevallen
waar het niet mogelijk blijkt duurzame subsidierelaties met vertrouwde partijen te
continueren dat gedeeld zal worden met de Kamer.
Voor de Kindertelefoon, de Luisterlijn en Mind/Korrelatie is begin dit jaar de voorgenomen
marktverkenning uitgevoerd. Binnen deze verkenning is onderzocht in hoeverre er een
markt is in het bieden van een luisterend oor aan (jong)volwassenen en kinderen. Er
is geconcludeerd dat er geen (andere) marktpartij is die deze opdracht zonder subsidie
van de overheid naar behoren kan uitvoeren. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er
sprake is van marktfalen. Dit betekent dat er opnieuw subsidie kan worden verleend
aan Stichting de Kindertelefoon, Stichting de Luisterlijn en Stichting Mind/Korrelatie
waarbij de activiteiten worden aangemerkt als dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Hiertoe zal met bovengenoemde partijen een DAEB-overeenkomst worden afgesloten.
Deze conclusie en werkwijze is in overeenstemming met de regels omtrent staatssteun.
Wij zijn voornemens de DAEB voor een periode van vijf jaar af te sluiten, aangezien
geen geschikte marktpartijen naar voren zijn gekomen en deze looptijd mogelijke onzekerheid
bij de subsidieontvangers wegneemt betreffende de continuering van de subsidie.
13. Onderzoek «Definitie en omvang van de doelgroep jeugdigen met een levensbrede
en levenslange hulpvraag» (bijgevoegd)55
Significant heeft in 2021–2022 onderzoek uitgevoerd naar jeugdigen met een levenslange
en levensbrede beperking/aandoening die tot problemen of hindernissen leidt op één
of meer levensgebieden en die (forse) impact heeft op de leefomgeving (de naasten).
Deze doelgroep wordt ook wel de Triple L doelgroep genoemd. Naast kwalitatief en kwantitatief
onderzoek naar de definitie en omvang, heeft Significant diverse gemeenten gesproken
over hoe zij deze doelgroep in de toegang ondersteunen en welke lessen hieruit te
halen zijn. In het tevens bijgevoegde magazine56 staan deze lessen en ervaringen omschreven. Met beide rapporten, en de eerder uitgebrachte
rapporten van o.a. Ieder(In)57, Significant58 en KPMG59 ontstaat een goed beeld van wie de doelgroep is en wat de doelgroep nodig heeft en
wenst. Centraal staan de (h)erkenning van de doelgroep, visie en beleid op o.a. levensloop
gerichte zorg en ondersteuning en randvoorwaarden voor een goede toegang en passende,
integrale zorg. Per centraal thema en onderdeel van de keten (vroeg signalering/preventie,
toegang en uitvoering) wordt in samenwerking met alle partners en belangenbehartigers
een breed palet aan activiteiten ontwikkeld om de zorg en ondersteuning van de Triple
L doelgroep en hun gezinnen te verbeteren. Voorbeelden hieruit zijn een vraag gestuurde
leerkring integrale toegang voor gemeenten i.s.m. TSD, NJI en Movisie en een aanbod
aan activiteiten rondom de passende beschikkingsduur i.s.m. VNG.
14. Nader onderzoek «Verschil in uitstroom jeugdhulp in 4 gemeenten» (bijgevoegd)60
Naar aanleiding van een gemiddeld stijgende trajectduur is onderzocht op welke wijze
gemeenten sturen op uitstroom. Hierbij zijn twee gemeenten met een lage uitstroom
vergeleken met twee gemeenten met een hoge uitstroom. Daarbij is, naast de invloed
van (gemeentelijk) beleid, onderzocht in welke mate maatschappelijke factoren samenhangen
met het jeugdhulpgebruik om te toetsen of er ontwikkelingen waren die niet door beleid
beïnvloedbaar zijn. Uit het onderzoek kwam geen eenduidig beeld omtrent de invloed
van maatschappelijke factoren. De mate waarin deze factoren zich voordeden verschilde
per gemeente en factoren hingen niet eenduidig samen met een lage of hoge uitstroom.
Op het vlak van (gemeentelijk) beleid geeft het onderzoek aan dat gemeenten meer grip
op de uitstroom hadden wanneer ze in overleg traden met aanbieders over contract en
voortgang. Wanneer dit overleg ontbrak en gemeenten zich meer richtten op formele
aanbestedingsprocedures en financiën was de grip op uitstroom lager.
15. Inzet jeugd Caribisch Nederland
Ook de jeugd in Caribisch Nederland heeft deze kabinetsperiode onze aandacht. Kinderen
op de eilanden – en hun ouders – zien zich voor verschillende uitdagingen gesteld
in de periode van ontwikkeling naar volwassenheid. Vanuit het Ministerie van VWS zal
daarom de lopende inzet op het versterken van laagdrempelige opvoedondersteuning,
het verder opbouwen van de aanpak van kindermishandeling en het uitbreiden van voorzieningen
voor jongeren en jongvolwassenen worden gecontinueerd. Daarnaast zullen er stappen
genomen worden om het aanbod van jeugdzorg voor jongeren met meervoudige complexe
problematiek te verbeteren. We beogen daarmee dat deze jongeren langer en beter in
het Caribisch deel van het Koninkrijk geholpen kunnen worden. Wij nemen hiervoor de
aanbevelingen van de Rijksuniversiteit Groningen uit het onderzoek «Tussen werelden»
(bijgevoegd bij deze brief)61 ter harte. Dit betreft een onderzoek naar de uitkomsten van de jeugdhulp in Europees
Nederland aan jongeren die hiervoor uit Caribisch Nederland zijn overgeplaatst. Deze
overplaatsing is ingrijpend: jongeren komen in een onbekende omgeving met een andere
taal en cultuur en hebben vaak geen netwerk in Europees Nederland om op terug te vallen.
Het onderzoek heeft met behulp van subsidie van VWS en JenV plaatsgevonden.
Het Ministerie van VWS is op dit moment in overleg met de openbare lichamen en de
verschillende betrokken organisaties in Caribisch Nederland en in Europees Nederland
over het versterken van preventie en eerstelijns ondersteuning, het realiseren van
een passend hulpaanbod en om de afspraken rondom overplaatsingen in het belang van
het betrokken kind te verbeteren. Om zich een beter beeld te vormen van de lokale
situatie en de prioriteiten voor de kabinetsperiode ten aanzien van jeugd te bepalen,
zal de Staatssecretaris van VWS Caribisch Nederland voor het zomerreces bezoeken.
Hierna zal uw Kamer geïnformeerd worden over de brede inzet op jeugd in Caribisch
Nederland en de wijze waarop de aanbevelingen uit «Tussen werelden» gestalte krijgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.