Brief regering : Nadere informatie over het onderzoek van de inspecties over uithuisplaatsingen
31 839 Jeugdzorg
               31 066
                Belastingdienst
         
Nr. 819
                   BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2022
Bij brief van 17 maart 2022 heeft u mij gevraagd om meer informatie over het onderzoek
                  van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar hoe de jeugdbescherming is omgegaan met
                  gezinnen die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire.
               
Op 31 maart heeft u (Kamerstukken 31 839 en 31 066, nr. 817) een brief ontvangen met daarin antwoorden op de vragen. De Inspectie heeft daarin
                  aangekondigd u nader te informeren zodra meer informatie beschikbaar is. In de bijlage
                  vindt u de aanvullende informatie die ik van de Inspectie Justitie en Veiligheid heb
                  ontvangen.
               
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  F.M. Weerwind
Op 15 maart jl. heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: IJenV) de leden
                  van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Financiën, en Volksgezondheid,
                  Welzijn en Sport technisch gebriefd over haar onderzoek naar hoe het systeem van jeugdbescherming
                  heeft gefunctioneerd ten aanzien van gezinnen die slachtoffer werden van de toeslagenaffaire.
                  Naar aanleiding van deze briefing is door de leden van de Kamer aan de IJenV om aanvullende
                  informatie over het onderzoek verzocht, te weten de onderzoeksvraag, onderzoeksopzet,
                  de beschikbaarheid van onderliggende data en de leden van de betrokken expertgroep.
               
Op 31 maart jl. heeft de IJenV aan uw Kamer een deel van deze informatie verzonden,
                  namelijk ten aanzien van de onderzoeksvraag en de leden van de betrokken expertgroep.
                  Informatie over de precieze onderzoeksopzet van deelonderzoek één en de beschikbaarheid
                  van onderliggende data was op dat moment nog niet beschikbaar omdat het vooronderzoek
                  van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) nog niet was afgerond. Op
                  9 mei jl. heeft het CBS de IJenV geïnformeerd over de definitieve uitkomst van dit
                  vooronderzoek zodat de IJenV uw Kamer hierover kan informeren.
               
Het onderzoek van de IJenV
De IJenV gaat met haar onderzoek1 na of het falen van de overheid in de toeslagenaffaire heeft doorgewerkt in de jeugdbescherming.
                     De IJenV richt zich daarmee op het functioneren van het systeem van de jeugdbescherming
                     en op verklaringen waarom door de toeslagenaffaire gedupeerde gezinnen (in het bijzonder)
                     te maken kregen met kinderbeschermingsmaatregelen. De IJenV gaat daarbij na:
                  
• Welke kenmerken van gezinnen daarmee samenhingen. Was er bijvoorbeeld wel of niet sprake van kansongelijkheid
                           voor gedupeerde gezinnen met een migratieachtergrond of met een bepaalde gezinssamenstelling?
                           Hiermee wordt ook nagegaan of er wel of geen risico was voor (institutioneel) discriminatoir
                           handelen.
                        
• Welke processen daarmee samenhingen. Was het bijvoorbeeld wel of niet zo dat bij gedupeerde gezinnen
                           doorgaans sneller over is gegaan tot het adviseren en opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel
                           dan bij gezinnen die niet gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire?
                        
• Welke problematieken daarmee samenhingen. Was het bijvoorbeeld wel of niet zo dat kinderen in gedupeerde
                           gezinnen uit huis zijn geplaatst voornamelijk op basis van schuldenproblematiek?
                        
Ten slotte wil de IJenV nagaan of, en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen
                     worden.
                  
Het onderzoek van de IJenV bestaat uit twee delen. Met het eerste, kwantitatieve (cijfermatige)
                  deelonderzoek2 wordt een zo compleet mogelijk beeld geschetst van de mate waarin gezinnen die slachtoffer
                  waren van de toeslagenaffaire hierna (dat wil zeggen na het moment dat zij gedupeerd zijn geraakt) vaker te maken kregen
                  met een kinderbeschermingsmaatregel, in vergelijking met andere (niet gedupeerde)
                  ouders. Met het tweede, kwalitatieve (verdiepende en verklarende) onderzoek brengt
                  de IJenV in kaart waarom gedupeerde gezinnen (in het bijzonder) te maken kregen met de jeugdbescherming en
                  of en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden.
               
De onderzoeksopzet van deelonderzoek 1
Het CBS is betrokken bij de opzet van het eerste deelonderzoek en voert het onderzoek3 in stappen uit. De eerste stap was het uitvoeren van een vooronderzoek.4
Het vooronderzoek
Met het vooronderzoek werd door het CBS, mede op basis van advies van de betrokken
                  externe deskundigen5, bepaald welke onderzoeksopzet en analysemethode het meest geschikt was om de onderzoekvraag6 van de IJenV te beantwoorden. Ook ging het CBS met het vooronderzoek na of het mogelijk
                  is de onderzoeksvraag op basis van de beschikbare databestanden betrouwbaar, objectief
                  en transparant te beantwoorden.
               
In de maand februari en maart zijn door CBS en IJenV externe deskundigen betrokken
                  bij het in kaart brengen van de mogelijkheden van data en geschikte analysemethoden.
                  Op 28 maart heeft het CBS de hieruit volgende integrale onderzoeksopzet in concept
                  met de IJenV gedeeld, zodat zij deze nogmaals aan de betrokken externe deskundigen
                  met aandachtsgebied statistiek en econometrie kon voorleggen. Op 4 april hebben de
                  externe deskundigen zich positief uitgelaten over de onderzoeksopzet. De onderzoeksopzet,
                  waarom uw Kamer heeft verzocht, is bijgevoegd als Bijlage 1.
               
Op 7 april is door het CBS aan de IJenV bericht dat het CBS in week 15 een besluit
                  zal nemen over het in opdracht nemen en uitvoeren van de in het vooronderzoek uiteengezette
                  onderzoek. Op 14 april heeft het CBS laten weten de uitkomsten van het vooronderzoek
                  nogmaals door de interne ethische commissie te hebben laten beoordelen.7 Het CBS heeft op 22 april aan de IJenV laten weten dat het vooronderzoek positief
                  is afgerond.
               
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek heeft het CBS, mede op advies van
                  de interne ethische commissie, besloten om het onderzoek in uitvoering te kunnen en
                  willen nemen. Daarbij heeft het CBS, gezien de gevoeligheid en complexiteit van het
                  onderzoek, wel een aantal additionele voorwaarden aan het onderzoek geformuleerd,
                  die de IJenV op 9 mei definitief heeft ontvangen. Namelijk dat het CBS: 1) meerdere
                  vergelijkingsgroepen zal samenstellen; 2) voorafgaand aan publicatie van zijn cijfermatige
                  bevindingen een interne, onafhankelijke (d.w.z. niet door de onderzoekers uit te voeren)
                  methodologische toets zal laten uitvoeren op de kwaliteit van de analyses van deelonderzoek
                  één; en 3) een duidelijke communicatiestrategie adviseert die ook aandacht besteedt
                  aan de nuances en bezwaren van de gekozen aanpak. De IJenV heeft als opdrachtgever
                  van het onderzoek ingestemd met deze additionele voorwaarden.
               
Het CBS zal op korte termijn starten met het uitvoeren van deelonderzoek 1. De exacte
                  planning wordt in de komende dagen opgesteld, waarbij het al wel bekend is dat het
                  deelonderzoek in twee fasen zal worden uitgevoerd om tegemoet te komen aan de wens
                  van IJenV om op zo’n kort mogelijk termijn al over enkele eerste kwantitatieve inzichten
                  te beschikken. Aan het einde van de eerste kortlopende fase zal het CBS al een korte
                  tabel publiceren8 waarin de totale groep gedupeerde gezinnen wordt beschreven in termen van een beperkt
                  aantal achtergrondkenmerken (waarbij gedacht wordt aan huishoudenssamenstelling, inkomen,
                  migratie-achtergrond, opleidingsniveau). Aan het einde van de tweede (uitgebreide)
                  fase zal het CBS de gedetailleerde uitkomsten publiceren uit het volledige kwantitatieve
                  onderzoek naar de mate waarin gezinnen die slachtoffer waren van het toeslagenschandaal
                  hierna vaker te maken kregen met een kinderbeschermingsmaatregel in vergelijking met andere
                  (niet gedupeerde) ouders.
               
Identificeren van gedupeerde gezinnen
Om haar onderzoeksprogramma (de onderzoeken deel één en deel twee) zo volledig mogelijk
                  uit te kunnen voeren is het voor de IJenV van belang om de gedupeerde gezinnen te
                  kunnen identificeren.
               
Het identificeren van gedupeerde gezinnen t.b.v. deelonderzoek 1
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) van de Belastingdienst beschikt
                  over een lijst burgerservicenummers (hierna: BSN) van gedupeerde ontvangers van kinderopvangtoeslag.
                  De kinderen van deze gedupeerde ontvangers heeft de UHT in beeld gebracht door de
                  juridische kinderen en eventuele stiefkinderen voor wie toeslag is aangevraagd te
                  identificeren. Ook van deze groep kinderen heeft de UHT een lijst met BSN’s. Daarnaast
                  beschikt de UHT over de eerste vorderingsdatum van de kinderopvangtoeslag. Het CBS
                  heeft, namens de IJenV, op 3 maart jl. een verzoek tot het leveren van deze data gedaan
                  bij de UHT. De UHT heeft hiervoor op 6 mei jl. goedkeuring gegeven en de levering
                  van deze data toegezegd. De data zijn op 10 mei aan het CBS geleverd. Deze data zijn
                  zeer belangrijk om deelonderzoek één uit te kunnen voeren.
               
Het identificeren van gedupeerde gezinnen t.b.v. deelonderzoek 2
Voor het uitvoeren van het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek is het noodzakelijk
                  om een groot aantal dossiers te onderzoeken en interviews af te nemen met gedupeerde
                  gezinnen en professionals. Het is daarom zeer belangrijk om in beeld te hebben om
                  welke gezinnen het gaat. Hiervoor is de IJenV afhankelijk van een koppeling met de
                  BSN’s van gedupeerde ontvangers van de UHT en de BSN’s van zij die met de jeugdbescherming
                  in aanraking kwamen.9 Zonder deze koppeling kan de IJenV moeilijk tot geen (representatief aantal) dossiers
                  analyseren. Het inzien van deze dossiers is zeer belangrijk voor de IJenV om een uitspraak
                  te kunnen doen over de processen en problematieken die bij gedupeerde gezinnen speelden,
                  en die aan de toepassing van beschermingsmaatregelen hebben bijgedragen. De IJenV
                  zal binnenkort een verzoek indienen bij de UHT tot het leveren van deze gegevens.
               
De beschikbaarheid van data
Naast de precieze onderzoeksopzet van deelonderzoek 1 hebben de leden van uw Kamer
                  ook gevraagd naar de beschikbaarheid van onderliggende data. Deze beschikbaarheid
                  en de wijze waarop met beperkingen in de beschikbaarheid van data zo goed mogelijk
                  omgegaan kan worden, is uitgewerkt in de onderzoeksopzet onder Bijlage 1.
               
Bijlage 1. De onderzoeksopzet van deel één op hoofdlijnen
                  
1. Databronnen
                  
1.1 Beschikbare data
                  
Gedupeerden toeslagenaffaire
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) van de Belastingdienst beschikt
                     over een lijst BSN’s van gedupeerde ontvangers van kinderopvangtoeslag. Dit betreft
                     de aanvragers van de toeslag. De gedupeerde kinderen hebben zij in beeld gebracht
                     door de juridische kinderen van deze aanvragers en eventuele stiefkinderen waarvoor
                     toeslag is aangevraagd te identificeren. Ook van deze groep kinderen hebben zij overzicht
                     van de BSN’s. Dit is de groep die voor de zogeheten «kindregeling» in aanmerking komt.
                     Met behulp van deze informatie kan het CBS de gedupeerde ouders en hun kinderen in
                     beeld krijgen.
                  
Daarnaast beschikt de UHT over de eerste vorderingsdatum van de kinderopvangtoeslag.
                     Dit geeft een indicatie van wanneer het gedupeerd raken begonnen is. Kanttekening
                     hierbij is dat niet bekend is of deze vordering terecht of onterecht was. Van slechts
                     een minderheid van de gedupeerden is integraal onderzocht hoe zij precies gedupeerd
                     zijn geraakt. Alleen van deze integraal behandelde groep is dan ook met zekerheid
                     vast te stellen wanneer het gedupeerd raken begonnen is.
                  
Het CBS heeft een verzoek tot het leveren van data gedaan bij de UHT. Het gaat om
                     de volgende gegevens:
                  
• BSN’s van gedupeerde aanvragers;
• BSN’s van de juridische kinderen en stiefkinderen van deze aanvragers waarvoor toeslag
                           is aangevraagd;
                        
• Eerste vorderingsdatum;
• Bedrag van de vordering;
• Indien integraal behandeld: de startdatum van het gedupeerd raken.
UHT heeft levering van de data toegezegd en is momenteel bezig met het klaarzetten
                     van het databestand voor CBS. Deze data is essentieel om het onderzoek uit te kunnen
                     voeren.
                  
Gebruik kinderopvangtoeslag
Momenteel beschikt het CBS voor 2007 t/m 2020 over gegevens over het gebruik van kinderopvangtoeslag.
                     Met deze gegevens kan het CBS voor deze jaren nagaan wanneer en hoeveel kinderopvangtoeslag
                     gedupeerde huishoudens hebben ontvangen. Deze gegevens maken het daarnaast mogelijk
                     om niet-gedupeerde huishoudens te identificeren die gebruik hebben gemaakt van kinderopvangtoeslag
                     in deze periode.
                  
Jeugdbescherming
Het CBS beschikt vanaf verslagjaar 2015 tot en met 2021 over gegevens over jeugdbescherming
                     en jeugdhulp met verblijf. Het CBS beschikt niet over gegevens over de door de rechter
                     opgelegde uithuisplaatsingen. Maar wanneer er een jeugdbeschermingsmaatregel in combinatie
                     met jeugdhulp met verblijf is, is er zeer waarschijnlijk sprake van een gedwongen
                     uithuisplaatsing. Het CBS beschikt niet over betrouwbare en volledige gegevens over
                     de vrijwillige uithuisplaatsingen. Hier zijn twee oorzaken voor. Ten eerste bevat
                     de totale groep kinderen die wél jeugdhulp met verblijf ontvangen maar géén jeugdbeschermingsmaatregel
                     hebben, ook kinderen die niet uit huis zijn geplaatst maar slechts incidenteel elders
                     overnachten (weekendpleegzorg, één overnachting per maand bij zorgaanbieder om gezin
                     te ontlasten) of een specialistische of zware zorgbehoefte hebben waarvoor verblijf
                     in een jeugdhulpinstelling nodig is. Ten tweede blijven vrijwillige uithuisplaatsingen
                     waarbij de jongere op informele basis bij een ander huishouden verblijft, bijvoorbeeld
                     bij grootouders zonder betrokkenheid van een pleegzorgaanbieder, blijven buiten beeld
                     in de gegevens van het CBS.
                  
Met deze data kan het CBS in kaart brengen welke huishoudens in de periode vanaf 2015
                     te maken kregen met jeugdbescherming en in het bijzonder met een gedwongen uithuisplaatsing.
                  
Het CBS beschikt over de jaren 2011 t/m 2014 wel over gegevens over jeugdbescherming,
                     maar niet over jeugdhulp met verblijf. Voor deze periode is dus wel iets te zeggen
                     over welke huishoudens te maken kregen met jeugdbescherming, maar niet of er sprake
                     was van een gedwongen uithuisplaatsing.
                  
Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden
Het CBS beschikt daarnaast over het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB).
                     Dit is een stelsel van registers en enquêtes, die op persoonsniveau kunnen worden
                     gekoppeld. Deze registers hebben betrekking op verschillende sociaaleconomische onderwerpen,
                     zoals banen, uitkeringen, woningen en onderwijs. De doelpopulatie van het SSB bestaat
                     uit alle personen die in Nederland wonen, en personen die niet in Nederland wonen
                     maar in Nederland werken of een uitkering dan wel pensioen vanuit Nederland ontvangen.
                     Op basis van het SSB zijn voor dit onderzoek huishoudens en vele achtergrondkenmerken
                     in beeld te brengen.
                  
1.2 Relevante achtergrondkenmerken
                  
Tijdens het vooronderzoek is geïnventariseerd welke achtergrondkenmerken mogelijk
                     relevant zijn bij bepaling van de mate waarin gedupeerden al dan niet disproportioneel
                     in aanraking zijn gekomen met jeugdbescherming c.q. uithuisplaatsing ten opzichte
                     van vergelijkbare gezinnen. Onderstaande lijst betreft kenmerken die mogelijk relevant
                     zijn en waar het CBS over beschikt:
                  
• Leeftijd van kinderen in het huishouden
• Leeftijd bij geboorte eerste kind
• Huishoudtype
• Uit elkaar gaan van ouders
• Aantal kinderen in het huishouden
• Moeder en/of vader aanwezig in het huishouden
• Opleidingsniveau ouders
• Migratieachtergrond
• Kinderen in het huishouden op het speciaal onderwijs
• Kinderen is het huishouden die voortijdig schoolverlater zijn
• Verhuisbewegingen van het huishouden
• Koop- of huurwoning (wel/geen huurtoeslag)
• Huishoudinkomen
• Vermogen van het huishouden
• Belangrijkste inkomensbron van het huishouden
• Bijstand-/WW-/AO-uitkering in het huishouden
• Wanbetaler zorgverzekeringswet in het huishouden
• Traject in het kader van Wet Schuldsanering Natuurlijk Persoon (WSNP) in het huishouden
• Registratie als verdachte binnen het huishouden
• Stedelijkheidsgraad woongemeente van huishouden
• GGZ-zorg en -medicatie bij ouders
• Hoge zorgkosten bij ouders
• Wlz- en Wmo-gebruik bij ouders
• LVB-registratie bij ouders
Of deze kenmerken ook daadwerkelijk relevant zijn zal blijken tijdens de uitvoering
                     van het onderzoek. Hiervoor zal het CBS logistische regressieanalyses uitvoeren met
                     de kenmerken als onafhankelijke variabele en zowel jeugdbescherming (ja/nee) gedupeerd
                     zijn (ja/nee) als afhankelijke variabelen. Hierbij zal gekeken worden naar kenmerken
                     in het jaar voorafgaand aan het gedupeerd raken (t-1) zodat deze kenmerken nog niet
                     beïnvloed zijn door het gedupeerd zijn in de toeslagenaffaire.
                  
2. Onderzoeksmethode
                  
Het CBS wil de onderzoeksvraag beantwoorden door gedupeerde huishoudens te vergelijken
                     met vergelijkbare niet gedupeerde huishoudens. Het gaat hierbij om huishoudens die
                     vergelijkbaar waren op het moment dat de toeslagenaffaire nog niet van invloed is
                     geweest, dus voorafgaand aan het gedupeerd raken. Onderstaand wordt de beoogde onderzoeksmethode
                     in meer detail toegelicht.
                  
2.1 Onderzoekspopulatie
                  
Gedupeerden toeslagenaffaire
Het onderzoek wordt uitgevoerd op huishoudniveau. De gedupeerde huishoudens worden
                     afgeleid uit de eerdergenoemde bestanden afkomstig van de UHT in combinatie met de
                     Basis Registratie Personen (BRP).
                  
• In het geval dat het minderjarig kind nog thuiswonend is en bij beide of één van de
                           ouders woont volgens het BRP, wordt dit huishouden geselecteerd.
                        
• Indien het minderjarig kind niet meer thuiswonend is selecteert het CBS het huishouden
                           van de aanvrager.
                        
Vergelijkingsgroep
De vergelijkingsgroep is gedefinieerd als alle huishoudens van personen die in dezelfde
                     periode als de gedupeerde ouders gebruik hebben gemaakt van kinderopvangtoeslag, maar
                     niet bij de UHT bekend zijn als gedupeerd door de toeslagenaffaire. Ook hier geldt:
                  
• In het geval dat het minderjarig kind waarvoor toeslag is aangevraagd nog thuiswonend
                           is en bij beide of één van de ouders woont wordt dit huishouden geselecteerd.
                        
• Indien het minderjarig kind niet meer thuiswonend is selecteert het CBS het huishouden
                           van de aanvrager.
                        
Uit deze totale vergelijkingsgroep zal vervolgens nog een specifiekere subgroep worden
                     samengesteld met huishoudens die op de relevante achtergrondkenmerken lijken op de
                     groep gedupeerde huishoudens (de controlegroep).
                  
Voor alle groepen geldt dat indien er voor meerdere kinderen in een huishouden kinderopvangtoeslag
                     is aangevraagd dit huishouden slechts één keer wordt meegenomen in de analyse.
                  
Persoonskenmerken
De kenmerken die worden meegenomen worden zoveel mogelijk voor het hele huishouden
                     beschouwd. Indien het persoonskenmerken betreft waarvoor het niet mogelijk is om dit
                     naar huishoudniveau te aggregeren (denk aan leeftijd of opleidingsniveau) worden in
                     principe de kenmerken van de aanvrager geselecteerd. Indien het huishouden van het
                     kind is geselecteerd en de aanvrager niet in dit huishouden woont worden in eerste
                     instantie de kenmerken van de moeder gekozen en anders de kenmerken van de vader.
                  
2.2 Uitkomstmaten
                  
Het CBS beschouwt de volgende twee uitkomstmaten:
• Start van jeugdbeschermingsmaatregel: Voor de gehele onderzoeksperiode 2011 t/m 2021
                           kan voor huishoudens in kaart gebracht worden of zij te maken hebben gehad met een
                           gestarte jeugdbeschermingsmaatregel. Voor de gedupeerde huishoudens betreft het hier
                           een maatregel ná de start het gedupeerd raken.
                        
• Start van een gedwongen uithuisplaatsing: Voor de periode 2015 t/m 2021 kan voor huishoudens
                           in kaart gebracht worden of zij te maken hebben gehad met de start van een gedwongen
                           uithuisplaatsing. Ook hier betreft het voor de gedupeerde huishoudens een uithuisplaatsing
                           ná de start van het gedupeerd raken.
                        
In het onderzoek zal voor de uitkomstmaten gekeken worden naar de 24 maanden na de
                     start van het gedupeerd raken. Het CBS zal in het onderzoek op basis van de data over
                     2015 t/m 2021 nagaan of de meeste nieuw gestarte uithuisplaatsingen binnen een periode
                     van 24 maanden plaatsvinden of dat zij toch een langere periode moet beschouwen waar
                     dit mogelijk is.
                  
2.3 Onderzoeksperiode
                  
Gezien de beperkte beschikbaarheid van data over jeugdbescherming in combinatie met
                     uithuisplaatsingen is ervoor gekozen om in dit onderzoek slechts een aantal cohorten
                     te beschouwen. Het gaat om de volgende cohorten:
                  
• Huishoudens met een eerste vordering in 2016
• Huishoudens met een eerste vordering in 2017
• Huishoudens met een eerste vordering in 2018
Voor deze cohortjaren is gekozen omdat het voor deze groep mogelijk is om na te gaan
                     of zij in de 12 maanden voorafgaand aan het gedupeerd raken al te maken hadden met
                     jeugdbescherming of een uithuisplaatsing. Daarnaast kan het CBS voor de huishoudens
                     in deze cohorten voor minimaal twee jaar na de start van de het gedupeerd raken nagaan
                     of er sprake jeugdbescherming of een uithuisplaatsing is geweest.
                  
In 2014 heeft er een wijziging plaatsgevonden bij de Belastingdienst in de manier
                     waarop aanvragers beoordeeld zijn op eventuele fraude of foutieve aanvragen. In het
                     onderzoek wordt om die reden ook gekeken naar de periode vóór 2014 en of de kenmerken
                     van de gedupeerde huishoudens anders zijn als gevolg van deze wijziging. Daarom worden
                     ook de volgende drie cohorten meegenomen:
                  
• Huishouden met een eerste vordering in 2012
• Huishoudens met een eerste vordering in 2013
• Huishoudens met een eerste vordering in 2014
Voor deze cohorten kan het CBS alleen de uitkomstmaat jeugdbescherming onderzoeken.
                     Voor deze cohorten is het mogelijk om na te gaan of zij in de 12 maanden voorafgaand
                     aan het gedupeerd raken en twee jaar na de start van het gedupeerd raken te maken
                     hadden met jeugdbescherming in het huishouden.
                  
Het CBS zal voor deze gedupeerde huishoudens bekijken vanaf welk jaar zij kinderopvangtoeslag
                     ontvingen. Hierop zal gebaseerd worden voor welke periode de vergelijkingsgroep geselecteerd
                     wordt. Als bijvoorbeeld blijkt dat deze groep gedupeerden vanaf 2008 kinderopvangtoeslag
                     ontvingen, zal het CBS alle huishoudens met kinderopvangtoeslag vanaf deze periode
                     selecteren.
                  
2.4 Propensity Score Matching
                  
Propensity Score Matching (hierna: PSM) is een techniek die toegepast kan worden om
                     ervoor te zorgen dat huishoudens in een controlegroep zo goed mogelijk lijken op huishoudens
                     in de groep waarmee vergeleken wordt. Met PSM wordt per huishouden in de gedupeerde
                     groep een huishouden (of meerdere huishoudens) gevonden dat op alle relevante en meetbare
                     kenmerken zo vergelijkbaar mogelijk is. Matching gebeurt aan de hand van propensity
                     scores: een score per huishouden die staat voor de kans om gedupeerd te zijn geraakt
                     door de toeslagenaffaire, los van het feit of het dit ook daadwerkelijk het geval
                     is.
                  
Schatten van de propensity scores
De propensity scores worden berekend met behulp van een logistische regressie. In
                     dit model is het wel of niet gedupeerd zijn de afhankelijke variabele en zijn de onafhankelijke
                     variabelen zoveel mogelijk revelante kenmerken van huishoudens. Het is belangrijk
                     om hierbij kenmerken mee te nemen die:
                  
1. samenhangen met het wel of niet slachtoffer zijn geworden van de toeslagenaffaire;
2. samenhangen met het wel of niet te maken krijgen met jeugdbescherming;
3. nog niet beïnvloed zijn door het feit dat een huishouden gedupeerd is.
Matching per jaar
De matching zal plaatsvinden op basis van kenmerken in het jaar voorafgaand aan het
                     gedupeerd raken (t-1) zodat deze kenmerken nog niet beïnvloed zijn door betrokkenheid
                     toeslagenaffaire. Voor niet-gedupeerde huishoudens is er natuurlijk geen jaar waarin
                     zij gedupeerd zijn. Daarom zal de PSM per cohort plaatsvinden. Het bestand wordt opgeknipt
                     in cohorten per jaar van dupering en gedupeerde huishoudens worden gematcht aan huishoudens
                     uit de vergelijkingsgroep die in hetzelfde jaar een vergelijkbare propensity score
                     hadden. Vervolgens worden alle cohorten weer samengevoegd en wordt ook voor de controlegroep
                     (bestaande uit de gematchte huishouden uit de vergelijkingsgroep) gekeken naar de
                     24 maanden na het jaar waarin hun match gedupeerd raakte. Zo is er voor de controlegroep
                     een fictief jaar van dupering (t) gecreëerd.
                  
Matchingalgoritmen
Er zijn verschillende manier om te matchen op basis van de propensity scores. Wij
                     zullen vier typen algoritmen toepassen om te kijken welke het beste resultaat geeft:
                  
• one-to-one matching;
• k-nearest neighbour matching;
• caliper matching;
• radius matching.
Bij one-to-one en caliper matching wordt per huishouden uit de gedupeerde groep één
                     waarneming uit de vergelijkingsgroep gezocht. Bij K-nearest neighbour en radius matching
                     worden meerdere huishoudens aan één waarneming uit de gedupeerde groep gekoppeld.
                     In de vervolganalyses worden de waarden van deze huishoudens dan gemiddeld, gewogen
                     naar de inverse van hun afstand tot de waarneming waaraan zij gekoppeld worden. Deze
                     technieken nemen meer informatie mee en leiden daarom tot een preciezere schatting.
                     Tegelijkertijd beschouwen zij ook minder zuivere matches. De precisie neemt dus toe,
                     maar ook de bias in de schatting. De eerste twee algoritmen in het rijtje laten de
                     techniek vrij huishoudens in de gehele potentiële controlegroep te zoeken. De laatste
                     twee beperken het bereik, zodat de matches dichterbij liggen.
                  
2.5 Groepen vergelijken
                  
Zodra een controlegroep is samengesteld heeft kunnen de groepen op de uitkomstmaten
                     vergeleken worden. De uitkomstmaten worden geoperationaliseerd als het percentage
                     huishoudens in de groep dat te maken heeft gekregen met een jeugdbeschermingsmaatregel
                     c.q. uithuisplaatsing. Dit wordt gedaan voor de cohorten 2016–2018 tezamen en voor
                     de cohorten 2012–2014 tezamen. Er worden vier groepen bekenen:
                  
• de totale vergelijkingsgroep;
• de gedupeerde huishoudens in de cohorten;
• de gematchte gedupeerde huishoudens (kunnen er net wat minder zijn dan het totale
                           cohort);
                        
• en de controlegroep.
Hierbij wordt gekeken of er sprake is van een significant verschil tussen groepen.
                     Als de aantallen het toelaten kan het CBS de uitkomsten daarnaast nog verbijzonderen
                     naar verschillende achtergrondkenmerken.
                  
Op basis van deze bovenstaande stappen kan het CBS ten aanzien van de vraag gesteld
                     in het eerste deelonderzoek een uitspraak doen over de mate waarin huishoudens:
                  
• die gedupeerd zijn geraakt in de jaren 2012 t/m 2014 en 2016 t/m 2018;
• in de 24 maanden na de start van het gedupeerd raken;
• meer of minder in aanraking zijn gekomen met jeugdbescherming en uithuisplaatsing;
• in vergelijking met niet-gedupeerde gezinnen die in dezelfde jaren kinderopvangtoeslag
                           ontvingen;
                        
• op een aantal relevante achtergrondkenmerken lijkend op de groep gedupeerde huishoudens.
Het CBS kan op basis van de beschikbare data met het eerste deelonderzoek geen uitspraken
                     doen over:
                  
• de huishoudens die in de andere jaren gedupeerd zijn geraakt.
• over de reden dat er jeugdbescherming is ingezet en of dit terecht of onterecht was.
2.6 Voorwaarde voor publicatie van uitkomsten
                  
Het is de verwachting dat de hierboven beschreven databronnen en onderzoeksopzet geschikt
                        zijn om tot betrouwbare uitkomsten te komen. Maar pas tijdens de uitvoering van het
                        onderzoek zullen de kwaliteit en betrouwbaarheid van de uitkomsten daadwerkelijk zichtbaar
                        worden. De belangrijkste inhoudelijke risico’s voor het verkrijgen van betrouwbare
                        uitkomsten zijn:
                     
• Het absoluut gezien lage aantal uithuisplaatsingen per cohortjaar.
• De mate waarin de beschikbare achtergrondkenmerken voldoende verklarende kracht hebben.
• De mate waarin de Propensity Score Matching een controlegroep oplevert die op de beschikbare
                              achtergrondkenmerken eenzelfde verdeling laat zien als de doelgroep.
                           
Indien de kwaliteit van de uitkomsten niet als voldoende beoordeeld wordt door het
                        CBS, zal dit de conclusie zijn van het CBS onderzoek en zal het CBS geen verdere resultaten
                        publiceren.
                     
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming