Brief regering : Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3281 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
                  door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
               
Fiche: Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang
                     tot het recht (Kamerstuk 22 112, nr. 3274)
                  
Fiche: Aanpassing Eurojustverordening en Raadsbesluit digitale informatie-uitwisseling
                     in terrorismezaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3275)
                  
Fiche: Verordening oprichting online samenwerkingsplatform ter ondersteuning van gemeenschappelijke
                     onderzoeksteams (Kamerstuk 22 112, nr. 3276)
                  
Fiche: Mededeling herziening mededingingsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 3277)
Fiche: Richtlijn minimumniveau aan belastingheffing (Kamerstuk 22 112, nr. 3278)
Fiche: Mededeling en besluit ter wijziging Eigenmiddelenbesluit (Kamerstuk 22 112, nr. 3279)
Fiche: Herziening verordening MFK 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 3280)
Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten
Fiche: Mededeling De Global Gateway (Kamerstuk 22 112, nr. 3282)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Verordening betreffende ontbossingsvrije producten
               
1. Algemene gegevens
               
a) Titel voorstel
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
                        op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen
                        en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking
                        van Verordening (EU) nr. 995/2010
                     
b) Datum ontvangst Commissiedocument
17 November 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 706
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52021PC0706
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2021) 326
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
h) Rechtsbasis
Artikel 192 Verdrag betreffende de werking van Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
               
a) Inhoud voorstel
Het voorstel betreffende ontbossingsvrije producten dat 17 november 2021 door de Commissie
                  is gepresenteerd gaat in op het keren van de tendens van voortgaande ontbossing en
                  het vergroten van inspanningen om bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen.
                  Het voorstel betreft één van de eerder aangekondigde maatregelen om de doelstellingen
                  van de Mededeling van de Commissie «Bescherming en herstel van bossen wereldwijd:
                  de actie van de EU opvoeren»1 te realiseren. Het tegengaan van ontbossing en bosdegradatie is tevens deel van het
                  gemeenschappelijke beleid2 op EU niveau, inzake het tegengaan van klimaatverandering en opwarming van de aarde
                  door beperking van uitstoot van broeikasgassen en van belang voor het tegengaan van
                  verder biodiversiteitsverlies. Het voorstel richt zich op marktdeelnemers3  en handelaren4. Financiële instellingen en hun diensten en producten vallen buiten dit voorstel,
                  omdat deze reeds onder andere regelgeving vallen.
               
Het specifieke doel van dit voorstel is om ontbossing en bosdegradatie, veroorzaakt
                     door EU consumptie en productie, te minimaliseren en om de vraag op de Europese markt,
                     naar goederen en producten5 die legaal en ontbossingsvrij zijn geproduceerd, te vergroten.
                  
Hoeksteen van dit voorstel is het verbod om goederen en producten die vallen binnen
                     de reikwijdte van het voorstel en die niet vrij zijn van ontbossing of bosdegradatie6 of niet legaal geproduceerd zijn, op de markt te brengen, of te exporteren. De goederen7 die zijn opgenomen in het voorstel (rundvee, palmolie, soja, cacao, koffie en hout)
                     worden gezien als voornaamste aanjager van ontbossing en bosdegradatie. Bij de verdere
                     uitwerking van dit voorstel baseert de Commissie zich op bestaande EU wetgeving, die
                     echter slechts een deel van het tegengaan van ontbossing afdekt, namelijk de EU Houtverordening8, onderdeel van het EU FLEGT (Forest Law Enforcement, Governance and Trade)-Actieplan9. Het voorstel bevat, behalve het verbod, voorwaarden die gebaseerd zijn op het principe
                     van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) van de EU Houtverordening. Daarnaast zijn in het voorstel bepalingen toegevoegd naar
                     aanleiding van de uitkomsten van de Fitness Check10 van de EU-Houtverordening en het Impact Assessment. Naast het verbod gericht op niet-ontbossingsvrijeproducten,
                     heeft het voorstel vijf andere belangrijke kenmerken. Ten eerste moeten marktdeelnemers
                     en handelaren door het verplicht toepassen van zorgvuldigheidseisen aantonen dat zij
                     legaal geproduceerde en ontbossingsvrije producten op de markt brengen met een verplichte
                     gepaste zorgvuldigheidsverklaring. Een door de Commissie beheerd landenbenchmarkingsysteem
                     zal landen, gebieden en regio’s categoriseren in laag, gemiddeld of hoog risico op
                     het produceren van niet ontbossingsvrije grondstoffen, of niet legale producten.11 Afhankelijk van het toegekende risiconiveau variëren de voorwaarden waar het gepaste
                     zorgvuldigheidsproces aan moet voldoen. Ten tweede moeten er traceerbaarheidseisen
                     van de producten komen, in het bijzonder de geolocaties12. Ten derde pleit de Commissie voor meer samenwerking en informatiedeling tussen douaneautoriteiten
                     en bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen lidstaten onderling om betere
                     handhaving te realiseren. Ten vierde is de positie van derden (d.w.z. natuurlijke
                     of rechtspersonen) versterkt, waarbij zij indien ze onderbouwde aanwijzingen hebben
                     dat er vermeende overtredingen plaatsvinden, die kunnen melden bij de bevoegde autoriteiten.
                     Ten vijfde beoogt de Commissie minimuminspectieniveaus voor bevoegde autoriteiten
                     vast te stellen met het doel een gelijk handhavingsniveau op elke lidstaat te bereiken.
                  
De Commissie geeft aan dat het voorliggende voorstel op het gebied van ontbossing
                  complementair zal zijn aan het aankomende initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur
                  (sustainable corporate governance), waar een IMVO-verplichting voor bedrijven onderdeel van zal zijn. Volgens de Commissie
                  beperkt het voorliggende voorstel zich tot het beperken van het op de EU markt brengen
                  van producten die gelinkt kunnen worden aan ontbossing, inclusief een verbod. De voorgestelde
                  eisen aan bedrijven zullen in het voorliggende voorstel daarom op sommige punten specifieker
                  zijn dan het verwachte Commissievoorstel voor een IMVO-verplichting. Mogelijke verdergaande
                  vereisten op grond van een toekomstige IMVO-verplichting zijn aanvullend aan de eisen
                  uit het voorliggende voorstel.
               
Een belangrijk punt is tevens dat op basis van een evaluatie twee jaar na inwerkingtreding
                  van de verordening uitgebreid kan worden naar andere ecosystemen (zoals savannes,
                  moerassen, veengronden), grondstoffen (bijv. mais, rubber) en daarvan afgeleide producten.
                  Daarnaast is in het voorstel vastgelegd dat de Commissie zich inzet, op basis van
                  de uitkomsten van het impact assessment, om samen te werken met productielanden, andere
                  landen met omvangrijke invoer, de academische wereld, de private sector en het maatschappelijk
                  middenveld om ontbossing en bosdegradatie wereldwijd aan te pakken. De Commissie zal
                  daartoe ook deelnemen aan internationale bilaterale en multilaterale discussies over
                  beleid en acties om ontbossing en bosdegradatie een halt toe te roepen.
               
b) Impact assessment Commissie
In de voorbereiding van het impact assessment zijn in totaal 17 beleidsmaatregelen
                  overwogen. Deze maatregelen zijn mede gebaseerd op de lessen die zijn getrokken uit
                  de Fitness Check en de uitvoering van de EU-Houtverordening. De lijst aan maatregelen
                  omvat een breed scala aan mogelijke interventies, waaronder zowel regelgevende als
                  niet-regelgevende instrumenten. Alle maatregelen zijn beoordeeld aan de hand van een
                  aantal criteria. Op basis hiervan zijn vijf beleidsopties nader onderzocht. Deze vijf
                  beleidsopties zijn door de Commissie getoetst aan de hand van criteria zoals juridische
                  haalbaarheid, effectiviteit, kosten, handhaafbaarheid en op basis van consultaties
                  met stakeholders, lidstaten en derde landen. Op basis daarvan is de keuze gemaakt
                  voor de optie met een benchmarkingsysteem van landen met indeling in laag – midden –
                  hoog risicoland samen met verplichte gepaste zorgvuldigheid door bedrijven.
               
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
               
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Wereldwijde ontbossing is direct of indirect ook een Nederlands probleem: Nederland
                  is bijzonder gevoelig voor klimaatverandering en zeespiegelstijging13. Bossen spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van en adaptatie aan klimaatverandering
                  en met het verdwijnen van bossen zou 80 procent van de biodiversiteit op het land
                  verloren gaan. Het grootste deel van de mondiale ontbossing is verbonden aan productie
                  van hout en landbouwgoederen. Nederland is daarbij voor een aanzienlijk deel van de
                  eigen behoefte aan deze goederen afhankelijk van importen en Nederland is een belangrijke
                  aanvoerhaven voor het Europese achterland. Een van de hoofddoelen van het Nederlandse
                  internationale bosbeleid is het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk
                  in 2030. Om dit doel te realiseren zet het kabinet zich daarom, met gelijkgezinde
                  landen, in EU-verband in om ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie
                  te stimuleren, met als doel volledig ontbossingsvrije ketens in 2030. Nederlandse
                  partijen, die soja, palmolie, cacao, koffie en tropische hout importeren, hebben in
                  de afgelopen jaren stappen gezet ter bevordering van verduurzaming van deze ketens.
                  Dit heeft als positief gevolg dat het Nederlandse verbruik van deze grondstoffen inmiddels
                  overwegend duurzaam gecertificeerd is. Certificering is echter niet voldoende gebleken
                  om ontbossing volledig uit te sluiten. Bovendien is het aandeel van Nederland zelf
                  ook onvoldoende om het hiervoor geschetste, grotere mondiale doel, te bereiken. Daarvoor
                  is opschaling nodig. Nederland, de EU lidstaten en veel andere landen, grote bedrijven
                  en organisaties hebben in 2014 de New York Declaration on Forests14 ondertekend, die inzet op halvering van wereldwijde ontbossing in 2020 en een einde
                  aan ontbossing in 2030. Dat doel in 2020 is niet bereikt. Er is daarom meer inzet
                  nodig om hierin in 2030 wel te slagen. Op basis van de New York Declaration on Forests
                  is in 2015 het Amsterdam Declarations Partnership15 (ADP) gelanceerd, waarin uiteindelijk negen Europese landen, waaronder Nederland,
                  de ambitie hebben uitgesproken om ontbossing te stoppen en productie van ontbossingsvrije
                  grondstoffen te bevorderen. In het kader van handelsverdragen van de EU met derde
                  landen zet het kabinet zich tevens in voor ambitieuze afspraken over handel en duurzaamheid,
                  goede naleving en monitoring van bestaande duurzaamheidsafspraken en het versterken
                  van effectieve handhaving in handelsakkoorden.
               
Ook zet het kabinet zich actief in om bedrijven te stimuleren om gepaste zorgvuldigheid
                  toe te passen, in lijn met de OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen16 en UN Guiding Principles on Business and Human Rights17. Dat houdt in dat bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten
                  voorkomen en aanpakken. In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten»18 heeft het kabinet aangegeven een doordachte mix aan beleidsmaatregelen te introduceren,
                  met een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting op basis van de OESO-richtlijnen
                  als kernelement. In overeenstemming met het coalitieakkoord19 zal het kabinet zowel ambitieuze en effectieve EU-wetgeving blijven bevorderen als
                  een nationaal IMVO-wetsvoorstel ontwikkelen.
               
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie. Het kabinet beschouwt het voorstel
                  als een resultaat van jarenlange inzet voor verduurzaming van agrogrondstoffen- en
                  houtketens en deze te verbreden naar een Europees en mondiaal perspectief om zo een
                  bijdrage te leveren aan het afremmen en het uiteindelijk stoppen van wereldwijde ontbossing
                  en bosdegradatie. Over het algemeen is het kabinet positief over het voorstel. Het
                  kabinet onderschrijft het verbod en de aanpak op basis van wettelijk verplichte gepaste
                  zorgvuldigheid waarbij rekening is gehouden met de ervaringen van de uitvoering van
                  de EU-Houtverordening en de resultaten van de Fitness Check. Het kabinet wijst daarbij
                  op het belang van coherentie met de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen
                  en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. In het bijzonder verwelkomt het kabinet dat er in het voorstel ook aandacht
                  wordt besteed aan het belang van flankerend beleid voor samenwerking met productielanden,
                  om hen in staat te stellen om aan de nieuwe EU voorwaarden voor markttoegang te kunnen
                  voldoen. Dat geldt ook voor de inzet op samenwerking met andere belangrijke consumptielanden,
                  zodat ook daar de geïmporteerde ontbossing stopt. Het kabinet is wel bezorgd dat de
                  Commissie parallel aan deze verordening geen concrete voorstellen heeft gedaan om
                  adequaat invulling te geven aan met name de ondersteuning van en samenwerking met
                  productielanden. Dit is essentieel voor de effectieve uitvoering van het voorstel
                  en het algemene doel om wereldwijde ontbossing te stoppen. Ook een financiële onderbouwing
                  hiervan ontbreekt in het voorstel. Het kabinet zal hiervoor aandacht vragen bij de
                  Commissie.
               
De Commissie heeft in dit stadium heeft gekozen voor een beperkte reikwijdte van goederen
                  en daarvan afgeleide producten die onder het voorstel vallen met het oog op een snelle
                  inwerkingtreding en uitvoerbaarheid op de korte termijn. Ook vallen andere waardevolle
                  ecosystemen als savannes, moerassen en veengronden nu niet onder het voorstel. De
                  Commissie stelt dat uitbreiding naar andere ecosystemen op dit moment nog niet uitvoerbaar
                  zou zijn, maar bij de eerste evaluatie (binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit
                  voorstel) kan worden overwogen. Het kabinet ontvangt graag nadere informatie van de
                  Commissie die ten grondslag ligt aan deze beoordeling. Mocht uitbreiding op dit moment
                  inderdaad niet wenselijk of haalbaar zijn, dan wil het kabinet de Commissie oproepen
                  alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen, EU-intern en multilateraal, om uitbreiding
                  naar andere ecosystemen na de eerste evaluatie van het voorstel alsnog zo spoedig
                  mogelijk in te kunnen voeren om ook daar de snel voortschrijdende conversie een halt
                  toe te roepen. Wat betreft de reikwijdte van producten begrijpt het kabinet dat voor
                  mogelijke uitbreiding naar andere (afgeleide) producten nader onderzoek nodig is.
                  Het kabinet zal de Commissie oproepen ook hier spoedig actie te ondernemen, zodat
                  bij de eerste evaluatie een onderbouwde afweging kan worden gemaakt over uitbreiding
                  op dit vlak. Rubber en mais zijn twee grondstoffen die wel zijn onderzocht en die
                  een bewezen EU-voetafdruk hebben, maar voorlopig toch buiten de verordening zijn gehouden.
                  Het kabinet wil de Commissie vragen om een duidelijkere onderbouwing van deze keuze
                  en wil op basis daarvan met de Commissie in gesprek gaan om te bezien of uitbreiding
                  van de initiële reikwijdte met mais en rubber haalbaar zou zijn, zonder afbreuk te
                  doen aan een snelle invoering en met inachtneming van uitvoerbaarheid, effectiviteit
                  en handhaafbaarheid van de verordening en eventuele extra uitvoeringkosten.
               
In het voorstel heeft de Commissie de zogenaamde cut-off date vastgesteld op 31 december
                  2020. Dit houdt in dat producten gegarandeerd afkomstig moeten zijn van land dat niet
                  ontbost of gedegradeerd is na deze datum, willen zij toegelaten kunnen worden tot
                  de interne markt. Het kabinet had graag een datum gezien die eerder in de tijd ligt,
                  maar begrijpt dat de Commissie deze datum omwille van uitvoerbaarheid heeft gekozen
                  om daarmee tevens kleine boeren te ontzien. Wel wil het kabinet pleiten voor onderzoek
                  naar mogelijke aanvullende maatregelen die bevorderen dat reeds bestaande nationale
                  of regionale cut-off dates voor bepaalde grondstoffen gehandhaafd blijven.
               
Het kabinet is verder van mening dat het voorstel op een aantal punten verduidelijking
                  en/of aanscherping behoeft. Bijvoorbeeld ten aanzien van de verbetering van de handhaafbaarheid
                  van de verordening, zodat deze in alle lidstaten op eenzelfde niveau plaatsvindt,
                  de vergemakkelijking van de bewijsvoering wanneer overtreding plaats vindt, het voorkomen
                  van omzeiling van de in de verordening gestelde vereisten, het benchmarkingsysteem
                  voor landen, de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de betrokken partijen bij de
                  uitvoering van de verordening, en de invulling van het stelsel van zorgvuldigheidseisen.
                  Voor de handhaafbaarheid is het van belang dat de definities, normen en procedures,
                  zoals die voor gepaste zorgvuldigheid, helder zijn.
               
Het kabinet stelt vast dat de gepaste zorgvuldigheidseisen in het voorstel, waarin
                  een proces van drie stappen in plaats van zes stappen wordt voorgesteld20 afwijkt van geldende internationale standaarden uit de OESO-richtlijnen voor multinationale
                  ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. De Commissie
                  zou moeten aantonen dat, waar afgeweken wordt van het voorgeschreven proces in de
                  OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, er toch voldoende waarborgen zijn dat het
                  risico op ontbossing afdoende wordt aangepakt.
               
Het kabinet heeft ook vragen bij het voorgestelde, gelaagde benchmarking systeem.
                  Met name de beoogde inschaling van landen in de laag-risico categorie, die volgens
                  het voorstel leidt tot een vereenvoudigd gepaste zorgvuldigheid proces, zou ongewenste
                  consequenties tot gevolg kunnen hebben. Het is onvoldoende duidelijk hoe kan worden
                  voorkomen dat grondstoffen en producten uit hoog-risico gebieden vermengd worden met
                  diezelfde producten uit laag-risico gebieden. Om deze potentiële kwetsbaarheid te
                  mitigeren, moeten methodes om omzeiling tegen te gaan onderzocht worden en zou grondige,
                  eenduidige gepaste zorgvuldigheid juist wenselijk zijn. Daarnaast is het voor het
                  kabinet van belang dat marktdeelnemers en handelaren blijven investeren in het verduurzamen
                  van de productie in gebieden met een hoger ontbossingsrisico. De opzet van deze verordening
                  zou deze bedrijven een prikkel kunnen geven om gebieden met een hoger risico te verlaten,
                  waardoor de EU minder invloed zal hebben op het verduurzamingsproces en het tegengaan
                  van ontbossing. Terugtrekken van investeringen uit gebieden met een hoger risico,
                  kan ook andere negatieve effecten hebben, zoals versterken van armoede onder met name
                  kleine boeren en producenten. Het kabinet wil dat de Commissie deze risico’s in het
                  voorstel sterker adresseert en meeneemt bij de uitwerking van het flankerend beleid.
                  Ook zijn er vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de verordening
                  inzake traceerbaarheid en geolocaties en de rol van huidige (vrijwillige) certificeringssystemen.
               
Het is verder van belang dat goed wordt gekeken naar de samenhang tussen dit voorstel,
                  inclusief de daarin opgenomen sancties enerzijds en het recente Commissievoorstel
                  voor aanpassing van de richtlijn Milieustrafrecht 2008/99/EC anderzijds. Zoals het
                  voorliggende voorstel aangeeft, is het van belang dat deze sancties doeltreffend,
                  evenredig en afschrikwekkend zijn. Het is bovendien van belang dat de sancties binnen
                  het Nederlandse rechtssysteem passen en dus zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk
                  van aard kunnen zijn.
               
Het kabinet hecht eraan dat de voorgestelde maatregelen in lijn zijn met internationale
                     verplichtingen, waaronder de multilaterale handelsafspraken in de akkoorden van de
                     Wereld Handelsorganisatie (WTO) en bilaterale handelsakkoorden. De Commissie is van
                     mening dat het voorstel WTO-conform is. Het is duidelijk dat bepaalde keuzes zijn
                     gemaakt op basis van dit uitgangspunt. Een voorbeeld hiervan is dat de maatregel van
                     toepassing is op alle bedrijven die producten op de EU markt plaatsen. Hierdoor wordt
                     geen onderscheid gemaakt tussen EU producten en geïmporteerde producten, in lijn met
                     het WTO non-discriminatiebeginsel. De WTO-regels bieden daarnaast ook, onder strenge
                     voorwaarden, uitzonderingsgronden waarmee bepaalde afwijkingen van de WTO Algemene
                     Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) zouden kunnen worden gerechtvaardigd.
                     Uiteindelijk geldt dat de WTO-compatibiliteit (mede) zal afhangen van de implementatie
                     van de regeling en de precieze vormgeving en toepassing van de maatregel in de praktijk.
                  
Het kabinet acht het daarnaast van groot belang dat de Commissie de coherentie van
                     het voorliggende voorstel met het aanstaande Commissievoorstel op het gebied van duurzaam
                     ondernemingsbestuur, inclusief IMVO verplichting, bewaakt en onderbouwd. Het is belangrijk
                     dat verschillende Europese initiatieven gericht op het voorkomen van risico’s in de
                     waardeketens van bedrijven in samenhang worden bezien. Op die manier dient voorkomen
                     te worden dat verschillende eisen leiden tot een stapeling van verplichtingen voor
                     bedrijven.
                  
Het kabinet zal inzetten op een snelle en brede bespreking in de Raad die moet leiden
                  tot een verordening die duidelijk, uitvoerbaar, goed handhaafbaar en daarmee effectief
                  is. Ook is het kabinet benieuwd naar de aangekondigde aanvullende niet-wettelijke
                  maatregelen van de Commissie, zoals samenwerking met productielanden (partnerships)
                  en met andere grote importerende landen (international cooperation), want het uiteindelijke doel moet zijn het stoppen van ontbossing wereldwijd in 2030.
                  Daarnaast vindt het kabinet het van belang dat er voor marktdeelnemers en handelaren
                  voldoende prikkels zijn om te blijven investeren in het verduurzamen van de productie
                  in gebieden waar zij de betreffende grondstoffen en producten nu opkopen, ook als
                  dat hoog-risico gebieden zijn.
               
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De eisen die aan producten worden gesteld in deze verordening gelden ook voor de producenten
                  en handelaren in de lidstaten zelf: het geldt niet alleen voor het op de markt brengen
                  van de producten, maar ook als het om export gaat. Naar verwachting zullen met name
                  bosrijke lidstaten die hout op de markt brengen en exporteren deze nieuwe regelgeving
                  niet verwelkomen, in het bijzonder die lidstaten met veel kleine bos- en houtondernemingen.
                  Daarnaast zullen partijen die veel producten importeren die genoemd zijn in de het
                  voorstel zich afvragen wat dit betekent voor hun bedrijfsvoering, vooral als zij zelf
                  al het nodige gedaan hebben om de oorsprong van hun producten te verantwoorden en
                  om aan te tonen dat deze duurzaam zijn. Het verdere krachtenveld hangt ook af hoe
                  het benchmarksysteem voor de EU-lidstaten zelf uitpakt. Daarnaast zijn ook bepalingen
                  opgenomen die in nationale wetgeving moeten worden verwerkt om te komen tot een effectieve
                  en gelijke handhaving. Dit kan ook bij diverse lidstaten op weerstand stuiten.
               
Het Europees Parlement steunt het voorstel, maar wil de productengroep uitbreiden
                  naar andere afgeleide producten en is van mening dat het niet alleen om ontbossing
                  moet gaan, maar ook om conversie van andere waardevolle ecosystemen, zoals savannes,
                  wetlands. Dit laatste hebben ze al kenbaar gemaakt in een resolutie in oktober 2020.
               
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
               
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
                  is gebaseerd op artikel 192 VWEU. De EU is op grond van artikel 192, lid 1, VWEU bevoegd
                  om activiteiten vast te stellen ter verwezenlijking van de doelstellingen uit artikel 191
                  VWEU. Op grond van artikel 191 VWEU draagt het beleid van de EU op milieugebied onder
                  meer bij aan behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming
                  van de gezondheid van de mens, behoedzaam rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen,
                  en bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale
                  of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
                  Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag. Op terrein van milieu heeft de EU
                  een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (zie artikel 4, tweede lid, onderdeel e,
                  VWEU).
               
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het doel
                  van dit voorstel is om de bijdrage van de EU-productie en -consumptie aan wereldwijde
                  ontbossing en bosdegradatie te minimaliseren en de bijdrage van de EU aan broeikasgassen
                  en wereldwijd biodiversiteitsverlies die door deze productie en consumptie worden
                  veroorzaakt te verminderen. Gezien het mondiale karakter van de problematiek kan dit
                  doel onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden
                  verwezenlijkt. Optreden op EU-niveau is van grote meerwaarde, uit een oogpunt van
                  effectiviteit en omdat zo belemmeringen voor een goed functioneren van de interne
                  markt worden voorkomen en het gelijk speelveld wordt bevorderd. Om die redenen is
                  optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
               
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
                  doel van dit voorstel is om de bijdrage van de EU-productie en -consumptie aan wereldwijde
                  ontbossing en bosdegradatie te minimaliseren en de bijdrage van de EU aan broeikasgassen
                  en wereldwijd biodiversiteitsverlies die door deze productie en consumptie worden
                  veroorzaakt te verminderen. De verordening richt zich daarbij mede uit een oogpunt
                  van proportionaliteit tot die productie en die producten die voor deze doelen de grootste
                  impact hebben. Het gebruik van een verordening als instrument is geschikt om de doelstelling
                  te bereiken, omdat hiermee zoveel mogelijk een eenvormige toepassing van de bepalingen
                  tussen de lidstaten wordt verzekerd. Ook zijn de voorgestelde beleidsinstrumenten
                  in de verordening (verbodsbepaling gekoppeld aan het op de markt brengen van producten
                  die niet aan de eisen voldoen, het verplichte systeem van gepaste zorgvuldigheid,
                  de informatieplichten, handhavingsmechanismen en sancties) over het algemeen geschikt
                  om de doelstellingen te realiseren en sluiten zij goed aan bij reeds bestaande en
                  effectieve instrumenten van de Europese houtverordening. Daarbij zijn de gepaste zorgvuldigheidseisen
                  afgestemd op het risico in het land van herkomst door het onderscheid tussen hoog-,
                  midden- en laagrisicolanden, waardoor het voorstel niet verder gaat dan noodzakelijk.
                  Alternatieven zoals vrijwillige of private systemen zouden bovendien onvoldoende effect
                  hebben.
               
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
                  aspecten
               
a) Consequenties EU-begroting
De implementatie van het voorstel zal ertoe leiden dat een groot aantal marktdeelnemers/bedrijven
                  en handelaren in een divers aantal economische sectoren onder de werking van het voorstel
                  vallen. De Commissie geeft in het voorstel aan in te willen zetten op flankerend beleid
                  zoals samenwerking met producerende landen en andere belangrijke consumerende landen
                  om ontbossing en bosdegradatie samen aan te pakken. Er wordt echter geen melding gedaan
                  van de geraamde kosten hiervoor. Wel zal de behoefte aan middelen voor directoraat-generaal
                  voor het milieu (DG ENV), het directoraat-generaal Internationale Partnerschappen
                  (DG INTPA) en het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie toenemen (DG TAXUD).
                  Voor deze kosten, inclusief apparaatskosten, wordt in de periode 2022–2027 € 16,5 mln.
                  geraamd. Deze kosten zitten met name in de landenbenchmarking en algemene beleidsvoering.
                  Voor deze kosten wordt in de periode 2022–2027 € 9,9 mln. geraamd uit de begrotingscategorie
                  3 van het MFK. De kosten voor extra personele middelen (8 fte) worden geraamd op € 6,7 mln.
                  uit begrotingscategorie 7 van het MFK voor de periode 2022–2027. Het kabinet is van
                  mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad
                  afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen
                  bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling
                  van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over
                  het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers.
               
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het voorstel heeft financiële gevolgen voor de rijksoverheid, in het bijzonder voor
                  instanties die onderdeel vormen van de handhavingsketen zoals de Douane, de Nederlandse
                  Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak
                  (zowel de bestuursrechter als de strafrechter). De precieze gevolgen en kosten in
                  Nederland voor de uitvoering door NVWA, Douane en andere instanties zijn op dit moment
                  moeilijk aan te geven. De omvang daarvan is erg afhankelijk van de nadere besluitvorming
                  over het voorstel dat vooral van invloed zal zijn op de handhavings- en uitvoeringskosten.
                  Deze kosten zijn afhankelijk van de omvang van de productenscope, of al dan niet uitbreiding
                  van bossen naar andere ecosystemen plaatsvindt, maar uiteindelijk ook het aantal landen
                  dat als hoog-risico wordt aangemerkt, aangezien deze categorie landen meer controle
                  vergt. De verwachting is dat het hier om enkele tientallen extra fte’s gaat voor handhaving
                  en uitvoering. Budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op de begroting van de
                  beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels inzake budgetdiscipline.
                  Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met eventuele financiële gevolgen voor
                  medeoverheden.
               
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor het bedrijfsleven
                  en burger. Voor de burger kan het betekenen dat producten die zij willen kopen minimaal
                  in prijs kunnen stijgen. Daarnaast kan het zo zijn dat de keuze van producten mogelijk
                  wordt verminderd. Bedrijven zullen volgens ramingen van de Commissie eenmalig kosten
                  van 5.000 tot 90.000 euro per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het
                  gepaste zorgvuldigheidssysteem. De totale terugkerende kosten voor het gepaste zorgvuldigheidssysteem
                  worden geschat op 158 tot 2.354 miljoen euro per jaar. Hoeveel Nederlandse bedrijven
                  door dit voorstel geraakt worden is vooralsnog moeilijk in te schatten. Over het algemeen
                  geldt dat ondernemers, die de genoemde grondstoffen en producten uit landen of regio’s
                  met een laag risico inkopen aan minder verplichtingen worden onderworpen dan ondernemers
                  die de genoemde grondstoffen en producten uit landen of regio’s met een hoog risico
                  inkopen. Hierdoor is de verwachting dat de nalevingskosten en administratieve lasten
                  voor Nederlandse bedrijven lager zullen uitkomen. Het kan zijn dat additionele kosten
                  door producenten worden doorberekend aan marktdeelnemers en handelaren.
               
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Producenten die duurzamere productiepraktijken toepassen, zullen naar verwachting
                  marktaandeel winnen op de EU-markt en zullen een groter concurrentievermogen zien
                  in vergelijking met exploitanten bedrijven die inkopen uit landen met een hoog risico.
                  Ook zouden verschuivingen kunnen optreden in handelsstromen wanneer marktdeelnemers
                  alternatieve grondstoffen gaan gebruiken die een vervanging kunnen zijn voor de producten
                  in het voorstel. Uit geopolitiek oogpunt zal de EU ook zelf in de praktijk moeten
                  brengen wat zij nu preekt. De bescherming van primair bos binnen de EU is daarbij
                  cruciaal voor de geloofwaardigheid van de EU ten aanzien van het stoppen van ontbossing
                  elders in de wereld. De flankerende maatregelen zijn cruciaal om landen tegemoet te
                  komen die naar de EU exporteren. Daarnaast is proactieve outreach naar derde landen die door dit voorstel geraakt worden van belang.
               
6. Implicaties juridisch
               
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
                     (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het gaat hier om een domein (handel en aanbesteding) waarvoor ook nu al de verantwoordelijkheid
                     voor het stellen van regels op Rijksniveau is neergelegd.
                  
Integrale uitvoering van het voorstel vergt aanpassing van:
1. de Omgevingswet, zoals gewijzigd door de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (i.h.b.
                           de artikelen 4.20 en 13.1, lid 2 en de bijlage behorende bij artikel 1.1, maar evt.
                           ook de artikelen 18.16a en 18.16b als het voor de daar nog niet geregelde nieuwe sanctiemaatregelen
                           niet uitsluitend op de Wet Economische Delicten (WED) wordt teruggevallen);
                        
2. het Besluit activiteiten leefomgeving, zoals gewijzigd door het Aanvullingsbesluit
                           natuur Omgevingswet (AMVB) (i.h.b. paragrafen 11.2.9 en 11.3.2);
                        
3. de Aanbestedingswet 2012 (i.h.b. artikel 2.86 t.a.v. de uitsluitingsgronden).
De EU is lid van de Wereld Handelsorganisatie (WHO) en uit dien hoofde verplicht om
                     algemeen toepasselijke transparante en voorspelbare regels te stellen die niet discriminerend
                     uitwerken, gebaseerd op duurzaam beleid. Het is duidelijk dat bepaalde keuzes zijn
                     gemaakt op basis van dit uitgangspunt.
                  
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De Commissie krijgt op basis van dit voorstel bevoegdheden om gedelegeerde handelingen
                  vast te stellen, overeenkomstig de procedure van artikel 33 van het voorstel, over
                  aanvullende gegevens te verstrekken door marktdeelnemers (artikel 9, lid 3, voorstel),
                  over aanvullende gegevens en aanvullende criteria voor de risico-analyse en aanvullende
                  maatregelen ter mitigatie van het risico (artikel 10, lid 8, voorstel) en over uitbreiding
                  van de lijst van producten in bijlage I (artikel 32, lid 4, voorstel).
               
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het gaat om niet-essentiële
                  onderdelen van regelgeving. Toekenning van deze bevoegdheden is daarnaast wenselijk
                  om op het punt van informatievoorziening en risicomanagement snel in te kunnen spelen
                  op wijziging van de omstandigheden op de markt en in landen van herkomst. De effectiviteit
                  van de aanpak is daarmee gediend. De keuze voor delegatie (i.p.v. uitvoering) ligt
                  voor de hand, omdat het gaat om wijzigingen en aanvullingen van de verordening. De
                  bevoegdheid is goed afgebakend door een nauwkeurige omschrijving van de onderwerpen
                  waarop deze betrekking heeft en passend bij de aard van de onderhavige materie die
                  structureel op deze punten bijstellingen kunnen vereisen. Daarbij vindt toekenning
                  van de bevoegdheid plaats voor vijf jaar, waarna gerapporteerd moet worden over de
                  toepassing. Het Europees Parlement en de Raad kunnen besluiten niet te verlengen en
                  kunnen de bevoegdheid ook intrekken (artikel 33, leden 2 en 3, voorstel).
               
Ook krijgt de Commissie op basis van dit voorstel bevoegdheden om uitvoeringshandelingen
                  vast te stellen op het vlak van elektronische gegevensuitwisseling (artikel 26, lid 3,
                  voorstel), voor de vaststelling van de lijst met laag- midden- en hoog risicolanden
                  (artikel 27, lid 1, voorstel) en op het vlak van het functioneren van de informatiesystemen
                  (artikel 31, lid 3, voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat
                  het gaat om niet-essentiële onderdelen van regelgeving. Toekenning van deze bevoegdheden
                  is daarnaast wenselijk, om snel in te kunnen spelen op technische ontwikkelingen die
                  bij elektronische gegevensuitwisseling en informatiesystemen aan de orde kunnen zijn
                  en op veranderingen in de risico’s in de landen van herkomst. Het relatief snel aanpassen
                  van de risico-status van een land is essentieel vanuit de doelstellingen van het voorstel
                  en een proportionele doorwerking: een hoger risico vergt de snelle toepasselijkheid
                  van de hogere eisen aan gepaste zorgvuldigheid om aantasting van het bosareaal te
                  voorkomen; een lager risico moet zich, uit een oogpunt van lastenverlichting, zo snel
                  mogelijk in verlaagde gepaste zorgvuldigheidseisen vertalen. De keuze voor de uitvoering
                  (i.p.v. delegatie) ligt voor de hand, omdat met deze handelingen wordt gewaarborgd
                  dat de verordening in de lidstaten volgens eenvormige voorwaarden wordt toegepast
                  en de elementen een belangrijke doorwerking in de uitvoeringspraktijk van de lidstaten
                  kunnen hebben. Door de toepasselijke comitéprocedure van artikel 5 (onderzoeksprocedure)
                  van Verordening (EU) Nr 182/2011 (artikel 34, lid 2, voorstel) is een adequate betrokkenheid
                  van de lidstaten bij de besluitvorming verzekerd. De onderzoeksprocedure is conform
                  artikel 2(2)(b)(iii) van dat voorstel aangewezen bij uitvoeringsbepalingen met betrekking
                  tot het milieu.
               
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
                     inwerkingtreding (bij voorstelen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Op basis van het voorstel treedt de verordening in werking op kracht de 20e dag na
                  publicatie in het publicatieblad (artikel 36 lid 1). De verplichtingen worden 12 maanden
                  daarna van toepassing (artikel 36, lid 2). De 12 maandentermijn is te krap om tijdig
                  de vereiste wetgeving tot stand te kunnen brengen, dat zou minimaal 24 maanden moeten
                  zijn, zoals ook het geval was bij de Europese houtverordening (artikel 21 Voorstel
                  (EU) nr. 995/2010). De termijn van drie maanden voor het aanwijzen van bevoegde autoriteiten
                  en informeren van de Commissie daarover (artikel 13) levert geen problemen op, gezien
                  het geregeld is in artikel 3.39 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zoals gewijzigd
                  door het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Er wordt daarbij van uitgegaan dat
                  het stelsel van de Omgevingswet als zodanig conform planning op 1 juli 2022 in werking
                  treedt.
               
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is voorzien in een eerste evaluatie, twee jaar na inwerkingtreding en in een vijfjaarlijkse
                  algemene evaluatie (artikel 32, leden 1 en 2, voorstel). Daar kan het kabinet mee
                  instemmen.
               
e) Constitutionele toets
n.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
               
Het voorstel bevat een grote handhavingscomponent. Het heeft betrekking op controles
                  en inspecties op zowel de invoer, het op de markt brengen, het binnenlands toezicht
                  en de uitvoer van de betrokken producten en de bijbehorende derivaten. De NVWA heeft
                  met de inspecties op grond van de EU-houtverordening een goede kennispositie opgebouwd
                  bij het inspecteren van gepaste zorgvuldigheidssystemen. Deze kennis zal verder uitgebreid
                  moeten worden met kennis omtrent de toegevoegde productieketens en de toevoeging van
                  meer hoog-risicolanden. Hierbij kan worden voortgebouwd op de reeds bestaande kennis
                  over bosbouwwetgeving en risico’s van ontbossing, maar zal de capaciteit voor controle
                  en inspecties vergroot dienen te worden. Doordat ook handelaren, niet zijnde midden-
                  en kleinbedrijven, de rol van marktdeelnemer krijgen en bij marktdeelnemers die in
                  derde landen zijn gevestigd de verantwoordelijkheden komen te liggen bij de eerste
                  afnemer in Nederland, zal het minder eenduidig zijn wie de marktdeelnemer is. De handhavingscapaciteit
                  dient tevens verder uitgebreid te worden met betrekking tot de export. Ook dienen
                  exporterende bedrijven geïnspecteerd te worden. Nederland is voor de betrokken producten
                  en productieketens een belangrijke schakel voor de import en export in en uit de EU.
                  Daar waar nu met name door de NVWA gewerkt wordt door middel van risico-analyse, verplicht
                  het voorstel controlepercentages van minimaal 5 procent op alle goederenstromen. Dat
                  is zelfs 15 procent voor de controle op goederen uit hoog-risicolanden. Een eerste
                  analyse van de douane op deze goederenstromen en betrokken actoren, laat zien dat
                  dit tot een significante stijging van controles en daarmee benodigde fte’s zal leiden.
                  Tenslotte zullen ook andere partners in de handhavingsketen, zoals het OM en de rechtbanken,
                  extra capaciteit, opleidingen en ICT nodig hebben. De douane heeft in het voorstel
                  primair een functie aan de buitengrens van de EU, waarna door de NVWA een inspectie
                  uitgevoerd dient te worden op conformiteit. De NVWA en Douane werken reeds nauw samen
                  op diverse dossiers gerelateerd aan biodiversiteitsbehoud. Om de werking van het voorstel
                  mogelijk te maken is het essentieel dat de Commissie het geplande informatiesysteem
                  (Register) met een koppeling met de Douane via het zogenaamde Single Window tijdig realiseert. Het voorstel lijkt ook een betere basis te geven voor het delen
                  van informatie met andere competente autoriteiten, maar hierover zal het kabinet de
                  Commissie vragen nog meer duidelijkheid te geven.
               
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
               
Een groot deel van de import van de zes grondstoffen en afgeleide producten komt uit
                  ontwikkelingslanden. Bij eenzijdig invoeren van wetgeving zonder flankerend beleid
                  is er een mogelijk risico dat met name kleine boeren en producenten van grondstoffen,
                  waaronder vrouwen en jongeren, van de toeleveringsketen worden uitgesloten en verder
                  in armoede vervallen. En zelfs ook hele productielanden zouden kunnen worden uitgesloten,
                  als zij bijvoorbeeld een hoog-risico kwalificatie krijgen. De belofte dat productielanden,
                  inclusief de kleine boeren en producenten, ondersteund zullen worden om te kunnen
                  voldoen aan de eisen van dit voorstel, zal daarom duidelijk en stevig in het voorstel
                  moeten worden verankerd en nader worden uitgewerkt in de samenwerking tussen de EU
                  en deze landen. Het kabinet ziet daarom graag een spoedige uitwerking van de Commissie
                  van relevante en coherente voorstellen tegemoet, waarin de positieve en negatieve
                  impact op ontwikkelingslanden zal worden meegenomen.
               
Indieners
- 
              
                  Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.