Brief regering : Conceptopdracht staatscommissie rechtsstaat
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
35 510 Parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag
Nr. 691 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR RECHTSBESCHERMING EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2021
Het belang van onze democratische rechtsstaat en de urgentie tot versterking ervan
heeft de indringende aandacht van uw Kamer, de Eerste Kamer en van het kabinet, onder
meer als gevolg van het rapport «Ongekend onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie
kinderopvangtoeslag (POK) (Kamerstuk 35 510, nr. 2). Het kabinet noemde de bevindingen van dat rapport een zwarte bladzijde in de geschiedenis
van de Nederlandse overheid en heeft bijna 90 acties ingezet om de problemen aan te
pakken en zo het geschade vertrouwen van de burger in de overheid terug te winnen.1
Een van die acties betreft de voorbereidingen voor de instelling van een staatscommissie
rechtsstaat, voortvloeiend uit de motie van de leden Omtzigt en Van Dam. Deze motie
vraagt de regering om voorbereidingen te treffen om een staatscommissie in te stellen
die in brede zin het functioneren van de rechtsstaat analyseert en met voorstellen
komt om deze te versterken.2
In deze brief informeren wij u graag nader hierover en bieden wij u een conceptopdracht
met bijlagen voor deze in te stellen staatscommissie rechtsstaat aan3, zoals ook toegezegd door de Minister-President bij de Algemene Politieke Beschouwingen.4
Ter inspiratie van de voorbereiding van de opdrachtformulering hebben wij op 5 juli
jl. een informeel rondetafelgesprek georganiseerd met deelnemers vanuit de drie staatsmachten.
In de motie Omtzigt/Van Dam heeft de Tweede Kamer immers onder andere overwogen dat
in het rapport «Ongekend onrecht» wordt geconstateerd dat bij de uitvoering van de
kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden en dat deze
constatering betrekking heeft op zowel de wetgevende, de rechtsprekende als de uitvoerende
macht.
Dit gesprek gaf het kabinet waardevolle inbreng voor het opstellen van een conceptopdracht
aan de staatscommissie. Op basis daarvan heeft op 4 november jl. nog een afzonderlijk
gesprek plaatsgevonden met de bij de bijeenkomst van 5 juli jl. aanwezige vertegenwoordigers
van de rechtsprekende instanties. Het verslag van dat gesprek is gevoegd als bijlage
bij deze brief5. Het kabinet hecht er waarde aan dat bij een opdracht voor een staatscommissie die
adviezen geeft over de verhoudingen tussen de staatsmachten, de reflecties vanuit
de rechtsprekende instanties uitdrukkelijk betrokken worden. Ook vanuit de rechtsprekende
instanties zelf is deze wens nadrukkelijk naar voren gebracht.
Het kabinet heeft in de conceptopdracht de versterking van de positie van burgers
in onze democratische rechtsstaat vooropgesteld, met als doel die positie daadwerkelijk
te gaan versterken. Gegeven dit doel hecht het kabinet eraan dat de inbreng van burgers
bij het onderzoek van de staatscommissie verzekerd is en dat het eindrapport inzicht
geeft in hoe die inbreng tot stand is gekomen.
Door de vertegenwoordigers van de rechtsprekende instanties werd in dat kader het
belang benadrukt van een voortdurende dialoog met vertegenwoordigers van de beide
andere staatsmachten, waarvoor in ieder geval van belang is dat er een betere informatie-uitwisseling
op gang komt tussen de staatsmachten. Niet alleen om de eigen rollen beter te kunnen
vervullen, maar ook om de onderlinge wisselwerking tussen de staatsmachten te bevorderen.
Het zou goed zijn als de staatscommissie dat proces kan ondersteunen door praktische
adviezen te geven. Het kabinet onderschrijft deze noties en heeft ze dan ook een plek
gegeven in de formulering van de conceptopdracht.
Ook wordt in de conceptopdracht in het bijzonder aandacht gevraagd voor advisering
over het mechanisme van een rechtsstaatagenda, tot ontwikkeling waarvan de Raad voor
het openbaar bestuur heeft geadviseerd.6 Een dergelijke agenda zou volgens de Raad voor het openbaar bestuur tot doel moeten
hebben een rechtsstatelijke cultuur te bevorderen bij overheid en samenleving, en
onder andere een programma moeten bevatten met daarin concrete maatregelen ter versterking
van de rechtsstaat in Nederland, waaronder het verduidelijken van de institutionele
verhoudingen. De agenda zou periodiek kunnen worden beschouwd, aldus de Raad.
Het kabinet heeft in zijn opdrachtformulering rekening willen houden met de initiatieven
naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» en andere initiatieven die raken
aan het functioneren van de democratische rechtsstaat, die vanuit elk van de drie
staatsmachten worden ondernomen. Het gaat daarbij in ieder geval ook om het rapport
van de Venetiëcommissie van de Raad van Europa, uitgebracht op 18 oktober 2021.7 Daarmee is gevolg gegeven aan een verzoek van de Tweede Kamer, voortvloeiend uit
de motie van het lid Omtzigt c.s.8, om advies uit te brengen over de rechtsbescherming van burgers in Nederland, met
name onder het bestuursrecht, en over het stelsel van macht en tegenmacht in theorie
en praktijk, inclusief de Staten-Generaal en de rechterlijke macht. Het advies van
de Venetiëcommissie concludeert dat Nederland over het algemeen een goed functionerende
rechtsstaat is, met sterke democratische instellingen en doet dertien aanbevelingen
aan de drie staatsmachten om de rechtsstaat nog verder te versterken. Het kabinet
stelt voor dat de in te stellen staatscommissie het advies van de Venetiëcommissie
betrekt bij de uitvoering van haar opdracht.
Overigens volgt er ook nog een kabinetsreactie op de aanbevelingen uit het advies
die de regering aangaan, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie
en Veiligheid van 25 november jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 27, debat over de Begroting
Justitie en Veiligheid 2022)
Naast de zojuist benoemde moties van de Tweede Kamer zijn er meer initiatieven genomen
in reactie op het rapport «Ongekend onrecht». Verschillende van deze initiatieven
en ook andere actuele rapporten en adviezen zijn in het kader van de voorbereidingen
voor de staatscommissie geïnventariseerd. Deze als niet uitputtend bedoelde inventarisatie
is opgenomen in de bijlage bij de conceptopdracht9. Enerzijds kunnen deze initiatieven worden benut door de staatscommissie als basis
voor haar verdere werkzaamheden. Anderzijds ligt het in de rede dat de staatscommissie
zich juist niet behoeft te buigen over vraagstukken die recent nog onderwerp van advisering
zijn geweest.
Ten slotte zij opgemerkt dat het kabinet hecht aan een zo praktisch mogelijk advies
en daarom de staatscommissie vraagt om met zo concreet mogelijke en praktisch toepasbare
voorstellen te komen.
Een gelijkluidende brief wordt verzonden naar de Voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Indieners
-
Indiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Medeindiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.