Brief regering : Vaccinatie dierziekten
29 683 Dierziektebeleid
Nr. 257
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2021
Via deze brief informeer ik u over mijn aanpak rondom vaccinatie tegen dierziekten.
Over preventieve vaccinatie van dierziekten heeft uw Kamer de motie van de leden Tjeerd
de Groot en Van Campen (Kamerstuk 35 398, nr. 14) aangenomen. Deze motie verzoekt de regering zich samen met de sector in te zetten
voor preventieve vaccinatie als onderdeel van het diergezondheidsinstrumentarium,
inclusief de handelsaspecten daarvan. Tijdens het debat over deze motie heb ik tevens
toegezegd om samen met de sectoren te kijken naar de mogelijkheden op het gebied van
preventief vaccineren (Handelingen II 2020/21, nr. 71, item 11).
Vaccinatie algemeen
In de dierhouderij, landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren, is primair de dierhouder
verantwoordelijk voor de gezondheid van zijn of haar dieren. Een van de middelen om
de gezondheid te beschermen is vaccinatie tegen ziekten. Vaccinatie tegen dierziekten
is een belangrijk instrument in het voorkomen van uitbraken of voorkomen van ziekteverschijnselen.
In de dierhouderij wordt vaccinatie op grote schaal toegepast. Vaccinaties worden
toegediend ter preventie van ziekte. Meestal is het doel om te voorkomen dat dieren,
als ze toch besmet worden, ziek worden. Voorbeelden zijn vaccinatie tegen Infectieuze
Bovine Rhinotracheïtis (IBR) bij koeien, Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome
(PRRS) bij varkens, Infectieuze Bronchitis (IB) en Infectious Bursal Disease (IBD)
bij pluimvee, Parvovirus bij honden, Myxomatose bij konijnen, Equine herpesvirus (EHV)
bij paarden en tegen vele andere ziekten bij veel diersoorten. Dit zijn ziekten die
veelal algemeen voorkomen en waar dieren dus geregeld aan kunnen worden blootgesteld.
Beschermen tegen ziekteverschijnselen is dus een belangrijke eigenschap van vaccins.
Naast deze voorbeelden van vrijwillige vaccinatie, waarover de houder zelf besluit
die al dan niet toe te passen, kennen we ook enkele verplichte vaccinaties, nationaal
of Europees. Dit betreft bijvoorbeeld vaccinatie van geiten en schapen tegen Q-koorts,
vaccinatie van honden die naar het buitenland gaan tegen rabiës, en vaccinatie van
pluimvee tegen Newcastle disease (ND). Vaccinatie kan niet worden gezien als de ultieme
oplossing. Na vaccinatie duurt het – afhankelijk van de ziekte, diersoort en vaccin
– enkele dagen tot weken voordat dieren beschermd zijn tegen een infectie. In de tussentijd
kan de ziekte zich verspreiden naar andere dieren of bedrijven. Vaccins werken ook
niet altijd 100% en gevaccineerde dieren kunnen soms toch nog geïnfecteerd raken.
Hoewel de diagnostiek bij het gebruik van de zogenaamde DIVA-vaccins meer mogelijkheden
biedt om deze dieren op te sporen, zijn diagnostische tests nooit 100% waterdicht
en bestaat altijd de mogelijkheid dat een besmet dier niet wordt opgespoord. Dit is
een belangrijke reden waarom derde landen gevaccineerde dieren of hun producten niet
af willen nemen.
EU-beleid
In de jaren negentig van de vorige eeuw is in de Europese Unie het non-vaccinatiebeleid
ingesteld voor een aantal besmettelijke dierziekten. Dit betekende dat het in Europa
verboden werd om dieren tegen deze ziekten te vaccineren. De ziekten waar dit voor
werd toegepast waren bijvoorbeeld mond-en-klauwzeer en klassieke varkenspest. Dankzij
langdurige en grootschalige vaccinatie in de decennia daarvoor kwamen die ziekten
niet meer op grote schaal voor in de EU of waren helemaal niet in de EU aangetroffen.
Vaccineren tegen ziekten was daarom niet meer nodig om de dieren tegen infectie of
verschijnselen te beschermen. Vaccineren brengt ook kosten met zich mee en het werd
economisch voordeliger om niet (meer) te vaccineren tegen deze ziekten. Het bood voor
veel producenten voordelen voor de export van dieren en dierlijke producten, omdat
sommige derde landen gevaccineerde dieren en hun producten niet wilden importeren.
Dat laatste heeft te maken met de standaarden van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.
Deze onderkent verschillende gezondheidsniveaus van de aangesloten landen. Vrij van
een dierziekte zonder toepassing van vaccinatie is voor de meeste ziekten de veiligste
landenstatus. Met die status kan een land het gemakkelijkste exporteren. De status
van dierziektevrij met toepassing van vaccinatie is lager, omdat vaccinaties niet
altijd 100% werken en er een kleine kans is dat er ongemerkt besmette dieren in een
land zijn. Een land waar wordt gevaccineerd moet daarom in de meeste gevallen intensief
monitoren om aan te tonen dat het toch vrij is van een bepaalde ziekte.
Het Europese non-vaccinatiebeleid heeft voordelen. Zo hoeven dieren niet te worden
gevaccineerd, wat vaak per injectie gebeurt, en kunnen kosten voor de veehouders worden
bespaard. Daarnaast heeft het gunstig gewerkt voor de Nederlandse export. Het non-vaccinatiebeleid
heeft er echter ook toe geleid dat de veestapel in Europa bijzonder gevoelig is voor
een infectie met één van deze ziektes. Het is daarom belangrijk dat er ook maatregelen
worden genomen om de introductie van deze ziekten te voorkomen en om, wanneer dit
toch gebeurt, deze snel te ontdekken en maatregelen te nemen de uitbraak te bestrijden.
De eerste keer dat in Nederland een epidemie optrad na instelling van het non-vaccinatiebeleid
was de uitbraak met klassieke varkenspest in 1997, gevolgd door mond-en-klauwzeer
(MKZ) in 2001. Tegen hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) is in het verleden nooit
gevaccineerd, en de pluimveestapel was dus altijd al gevoelig voor een besmetting.
In 2003 heeft de uitbraak van HPAI grote gevolgen gehad.
Bij de MKZ-epidemie in 2001 is noodvaccinatie gebruikt als bestrijdingsmaatregel.
Alle gevoelige dieren (evenhoevigen) in de toen besmette regio zijn toen gevaccineerd.
De afzet van de gevaccineerde dieren en hun producten was onder de toen geldende regelgeving
moeilijk. Het opnieuw verkrijgen van de MKZ-vrije status zou daarnaast ook langer
duren. Bovendien kon toen niet worden gegarandeerd dat er geen dieren waren die ondanks
vaccinatie toch waren besmet. Daarom is destijds besloten om de gevaccineerde dieren
te ruimen.
In de Europese Unie zijn nadien de bestrijdingseisen aangepast en in de nieuwe diergezondheidsverordening
is, mede op verzoek van Nederland, vaccinatie opnieuw als een bestrijdingsmaatregel
opgenomen. Ook de standaarden in de OIE zijn aangepast waardoor de termijn waarop
een land de vrijstatus terugkrijgt is verkort. De voorwaarden waaronder kan worden
kan worden gevaccineerd bij een uitbraak worden momenteel door de EC opnieuw uitgewerkt
in het kader van de nieuwe verordening. Onze inzet hierbij is om op veterinair verantwoorde
wijze te komen tot praktisch uitvoerbare regelgeving.
Noodvaccinatie
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft als beleid om bij uitbraken
van ziekten waar mogelijk noodvaccinatie voor het leven toe te passen, als extra maatregel
bovenop vele andere maatregelen, voor zover effectieve vaccins beschikbaar zijn. Dit
beleid is nu concreet onderdeel van de bestrijding van de twee ziektes MKZ en KVP
omdat daarvoor effectieve vaccins beschikbaar zijn. Dit beleid is gericht op een maatschappelijk
verantwoorde aanpak van uitbraken van deze dierziekten, waarbij het doden van gezonde,
niet-besmette dieren zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook bij een uitbraak van de
ziekte van Aujeszky, waarvoor Nederland een vrijstatus heeft, zullen we inzetten op
vaccinatie.
Voor ziektes zoals Afrikaanse varkenspest (AVP) en Afrikaanse paardenpest (APP) zijn
nog geen vaccins of geen goede vaccins beschikbaar. De ontwikkeling van een vaccin
tegen ziekten zoals AVP en APP zijn complex en inspanningen op dit vlak hebben nog
niet tot resultaat geleid.
Over dit beleid is uw Kamer geïnformeerd. De sectorpartijen zijn hierover ook geregeld
geïnformeerd en zijn ook, voor zover relevant, betrokken geweest bij de aanbesteding
van de noodvaccinvoorraad.
Afzet van producten van gevaccineerde dieren
Wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden van de geldende regelgeving en internationale
standaarden, zoals monitoring en kanalisatie, is er geen belemmering voor de afzet
van producten van gevaccineerde dieren in de markt. Eventuele drempels voor afzet
kunnen ontstaan door keuzes die (internationale) marktpartijen maken en daar speelt
de overheid slechts een bescheiden rol in. Ondanks die bescheiden rol blijf ik me
zowel nationaal als internationaal, waar mogelijk, inzetten voor een betere acceptatie
van deze producten. Daarbij zal ik blijven uitdragen dat producten van gevaccineerde
dieren net zo veilig zijn als van niet-gevaccineerde dieren. Zoals ik heb toegezegd
zal ik dit onderwerp ook agenderen op de Noordwest-Europese conferentie over verduurzaming
van de dierlijke productie met zowel relevante overheid- als marktpartijen. Deze zou
in het najaar van 2021 plaatsvinden, maar is uitgesteld naar het voorjaar van 2022.
Preventieve vaccinatie
Vaccinatie tegen dierziekten is een belangrijk wapen in het voorkómen van uitbraken
of voorkomen van ziekteverschijnselen. Gezien de huidige vogelgriepsituatie, waarin
we geregeld met uitbraken worden geconfronteerd, is dit actueler dan ooit. Ik vind
het van belang om te onderzoeken hoe preventieve vaccinatie als instrument kan worden
ingezet om uitbraken van besmettelijke dierziekten en in het bijzonder nu HPAI te
voorkomen. De motie de leden De Groot en Van Campen vraagt hier ook om.
Onder preventieve vaccinatie verstaan we, in het licht van de Europese regelgeving,
vaccinatie in afwezigheid van een bepaalde dierziekte. In de Europese Unie worden
onder andere regels opgesteld voor ziekten die vanuit overheidswege moeten worden
bestreden. Dit zijn zogenaamde categorie A ziekten: ziekten die gewoonlijk niet in
de Unie voorkomen en waarvoor onmiddellijk uitroeiingsmaatregelen moeten worden genomen
zodra er een uitbraak van een dergelijke ziekte zich voordoet. Voorbeelden hiervan
zijn MKZ, KVP en HPAI, en ook Afrikaanse varkenspest (AVP), Afrikaanse paardenpest
(APP), schapen- en geitenpokken (SGP), lumpy skin disease (LSD) en pest van kleine
herkauwers (PPR). Veel van deze ziekten komen niet voor in de EU, met als uitzondering
HPAI, ND en AVP. Aan vaccinatie tegen deze ziekten worden door de Europese Commissie
in de nieuwe diergezondheidsverordening voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden worden
momenteel herzien.
Ik heb de motie geïnterpreteerd als een verzoek om te kijken naar de inzet van vaccins
tegen deze categorie A-ziekten. Naar aanleiding van de motie hebben er gesprekken
plaatsgevonden met een aantal sectorpartijen (rundvlees-, zuivel-, pluimvee- en varkenssector)
over mogelijkheden en wenselijkheid van preventieve vaccinatie tegen de ziekten vogelgriep
(HPAI), MKZ, KVP en andere categorie A-ziekten.
Omdat ziekten als MKZ en KVP nu niet in de EU voorkomen, acht ik preventieve vaccinatie
hiertegen nu niet opportuun. Preventieve vaccinatie zal ik overwegen als er een directe
dreiging is van een besmetting en als er een goed werkend vaccin beschikbaar is, zoals
nu bij ND. Bij het afwegen van het dreigingsniveau wegen zoönotische kenmerken zwaar
mee. De preventieve vaccinatie die we bij Q-koorts verplicht hebben gesteld is daarvan
een voorbeeld. Daarnaast heb ik de afgelopen jaren onderzoek naar de ontwikkeling
van vaccins tegen HPAI en Rift Valley Fever gefinancierd in het Castellum project.
In het kader van de roadmap vogelgriep besteed ik samen met betrokken partijen al geruime tijd aandacht aan de
mogelijkheden van preventieve vaccinatie tegen HPAI, als onderdeel van het totaal
beschikbare instrumentarium. Samen met de pluimveesector en de Dierenbescherming wordt
nu geïnventariseerd aan welke randvoorwaarden vaccins moeten voldoen. Tevens is er
inzet in de Europese Unie om de mogelijkheden van vaccinatie te verkennen. De Europese
Commissie onderzoekt welke aanpassingen en vereenvoudigingen in regelgeving mogelijk
zijn ter bevordering van vaccinatie op het moment dat er een vaccin beschikbaar is
en heeft de European Food Safety Authority (EFSA)verzocht een inventarisatie van werkzame
en beschikbare vaccins tegen HPAI uit te voeren. Naar verwachting verschijnt hun rapport
medio volgend jaar. Ik werk daarnaast aan het mogelijk maken van een proef met AI
vaccins waarvan experts vermoeden dat deze werkzaam kunnen zijn tegen de vogelgriepvirussen
die hier de laatste jaren circuleren. We hebben hierover contact met een aantal betrokken
partijen en bekijken de mogelijkheden voor samenwerking. Onderzoekers van de Faculteit
Diergeneeskunde en Wageningen Bioveterinary Research zijn in overleg om een vaccinproef
te doen om een vaccin te testen wat betreft het tegengaan van verspreiding van H5N1
virus. Zo’n proef wordt onder gecontroleerde (high containment) omstandigheden uitgevoerd.
De vaccinproef heeft goedkeuring nodig van de Centrale Commissie Dierproeven. Samen
met Frankrijk bekijken we nog andere opties van een proef met vaccin tegen HPAI.
Met bovenstaande geef ik uitvoering aan de genoemde motie. Over de voortgang van de
proef met een AI-vaccin zal ik u in het eerste kwartaal van 2022 nader informeren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit