Brief regering : Beantwoording vraag, gesteld tijdens het Commissiedebat Telecomraad van 24 november 2021, over verplichte mensenrechtentoets bij hoog risico AI-systemen
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
               32 761
                Verwerking en bescherming persoonsgegevens
         
Nr. 800
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2021
In het Commissiedebat Telecomraad van 24 november jl. vroeg het lid Van Ginneken (D66)
                  of er in de concept-verordening AI vanuit de Europese Commissie geen verplichte mensenrechtentoets
                  moet komen voor AI-systemen of algoritmische systemen. Tevens werd gevraagd of de
                  overheid niet nu al een verplichte mensenrechtentoets moet uitvoeren voordat een AI-systeem
                  of algoritme wordt ingezet. De Minister van Economische Zaken en Klimaat gaf aan hier
                  schriftelijk op terug te komen en bovendien te bezien in hoeverre de mensenrechtentoets
                  bij hoog risico AI-systemen al geborgd zou zijn in de huidige concept-verordening
                  AI. Vanwege mijn verantwoordelijkheid voor het borgen van mensenrechten bied ik u
                  dit antwoord aan.
               
Met mevrouw Van Ginneken deel ik het belang om de grondrechten te beschermen bij de
                  inzet van AI en algoritmen. In de eerste plaats betekent het dat wetgeving de gebruikers
                  van AI-systemen, bijvoorbeeld de overheid, reguleert en dat hun handelen binnen de
                  kaders van de Grondwet gebeurt. Overheidshandelen heeft een basis nodig in wetgeving.
                  Er gelden verder nationaal al veel regels die bijdragen aan het beschermen van grondrechten,
                  ook bij het gebruik van AI, zoals de Algemene Wet Gelijke Behandeling en het gegevensbeschermingsrecht.
                  Als een verwerking van persoonsgegevens een hoog risico voor de fundamentele vrijheden
                  kan hebben, moet een verplichte Data Protection impact Assessment (DPIA) worden uitgevoerd.
                  De DPIA beperkt zich niet alleen tot privacy als belangrijk grondrecht, maar ziet
                  ook op non-discriminatie.
               
In de tweede plaats moet de technologie zelf op een behoorlijke manier werken, zodat
                     mensenrechtenschendingen niet door die technologie mogelijk worden gemaakt. In elke
                     fase van de levenscyclus (ontwerpen, bouwen, testen, gebruiken en monitoren) van AI-systemen
                     moet daarom aandacht zijn voor de grondrechten. De conceptverordening AI biedt daartoe
                     mogelijkheden: het bevat eisen die aan hoog risicosystemen worden gesteld die bijdragen
                     aan de bescherming van grondrechten. Zo moet de data op orde zijn om schendingen van
                     privacy en discriminatie te voorkomen, moet de technologie te begrijpen zijn om transparantie
                     te stimuleren, en is er een verplichting om met een ex ante conformiteitsbeoordeling
                     van tevoren te kijken of aan deze eisen is voldaan.
                  
Ook de tijdelijke AI-commissie van de Raad van Europa (CAHAI), die werkt aan een juridisch
                     raamwerk voor AI, onderzoekt of een impact assessment bij AI-systemen kan bijdragen
                     aan de bescherming van grondrechten. Nederland draagt hier actief aan bij.
                  
Naast deze waarborgen heeft het kabinet – ter ondersteuning van de bescherming van
                  mensenrechten bij de inzet van algoritmen – een aantal instrumenten ontwikkeld, die
                  gebaseerd is op bestaande wettelijke verplichtingen en ontwerpers moet helpen. Zo
                  heeft het Ministerie van BZK het Impact Assessment Mensenrechten Algoritmen ontwikkeld.
                  Ook de Handreiking non-discriminatie by design van het Ministerie van BZK en de Richtlijnen
                  voor het gebruik van algoritmen door overheden van het Ministerie van JenV dragen
                  hieraan bij. Het gebruik hiervan is vooralsnog op vrijwillige basis, maar de opgedane
                  ervaringen worden gebruikt bij het vormgeven van het (internationale) wettelijke kader.
                  Ook is er actieve inzet om de toepassing van deze instrumenten te bevorderen.1 Het kabinet wil er voor waken dat er nieuwe instrumenten worden ontwikkeld terwijl
                  van verschillende bestaande instrumenten nog gekeken wordt hoe deze – in samenhang
                  met elkaar – zo effectief en proportioneel mogelijk (kunnen) bijdragen aan de bescherming
                  van mensenrechten.
               
Tot slot wil ik noemen dat het kabinet binnenkort een reactie stuurt op de aanbevelingen
                  die Amnesty International doet in haar rapport «Xenofobe machines – Discriminatie
                  door ongereguleerd gebruik van algoritmen in het Nederlandse toeslagenschandaal».
                  Een van de aanbevelingen is het invoeren van een verplichte mensenrechtentoets.
               
Het voorstel van mevrouw Van Ginneken kan op mijn sympathie rekenen. Ik vind het belangrijk
                  dat de mensenrechten ook bij de inzet van AI en algoritmen goed worden beschermd.
                  Door de risico’s van AI en algoritmen te beperken, kunnen de maatschappelijke en economische
                  kansen van AI en algoritmen worden benut.
               
Alle genoemde ontwikkelingen – nationaal en internationaal – beschouw ik graag in
                  samenhang om te beoordelen of dit pakket mogelijk al in voldoende bescherming voorziet
                  alvorens te beslissen over nut en noodzaak van aanvullende verplichtingen. Ik zal
                  u hierover nader informeren.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  K.H. Ollongren
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties