Brief regering : 130e OMT advies en kabinetsreactie
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1555
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2021
Het OMT is op 19 november jl. bijeen geweest om te adviseren over de situatie rondom
de COVID-19-uitbraak. Dit advies is opgenomen in de bijlage (advies n.a.v. 130e OMT)1. Het epidemiologisch beeld blijft ernstig. Niet eerder waren de dagelijkse besmettingscijfers
zo hoog als in de laatste weken. De afgelopen week lag het aantal positief geteste
personen boven de 20.000 per dag. Ook de situatie in de ziekenhuizen is zorgwekkend
met nog steeds stijgende cijfers van het aantal opnames in het ziekenhuis en IC.
Het is nog te vroeg om een effect van de aangescherpte maatregelen van 13 november
te kunnen zien, maar dit effect zou in de loop van deze week zichtbaar moeten worden.
Om die reden komt het OMT op vrijdag 26 november nogmaals bijeen om te adviseren over
de epidemiologische situatie. Dan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen
nodig zijn.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat een goede naleving van de (basis-)maatregelen cruciaal is om het aantal besmettingen omlaag te brengen en strengere
maatregelen tijdens de winterperiode te voorkomen.
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het 130e OMT-advies en de reactie van het kabinet.
1. OMT-advies
130e OMT-advies
Het OMT is 19 november jl. bijeen geweest om te adviseren over de situatie rondom
de COVID-19-uitbraak. Hieronder wordt eerst een feitelijke weergave van het advies
gegeven, waarna de reactie van het kabinet op het advies volgt.
Het OMT-advies bestaat uit de volgende onderwerpen:
1. Verloop van de epidemiologie
2. Maatregelen
3. Effectiviteit CTB
4. Rol van zelftesten in het testlandschap
5. Sluitingstijd horeca
Ad1) Verloop van de epidemiologie
In de afgelopen 7 kalenderdagen (11–18 november) is het aantal meldingen van SARS-CoV-2-positieve
personen gestegen met 46% in vergelijking met de 7 dagen ervoor. Het aantal meldingen
nam toe in alle regio’s, maar er is wel een grote regionale variatie in het aantal
positieve testen. Het regionale beeld van verhoogde incidentie van positieve testen
komt overeen met de virusvrachten in de rioolwatersurveillance. Het aantal meldingen
nam in alle leeftijdsgroepen verder toe in de afgelopen kalenderweek. Het hoogste
aantal meldingen per 100.000 inwoners betrof de leeftijdsgroep 0–12 jaar. De leeftijdsgroepen
onder de 50 jaar hadden hogere incidenties dan de leeftijdsgroepen boven de 50 jaar.
Het aantal meldingen vanuit verpleeghuizen en woonzorgcentra nam verder toe. Het aantal
meldingen vanuit instellingen voor de gehandicaptenzorg stabiliseerde.
Het aantal testen bij de GGD-testlocaties laat een geleidelijke stijging zien in de
afgelopen weken. Over de laatste 7 dagen met complete data (10–16 november jl.) was
het aantal testen 25% hoger ten opzichte van de week ervoor. Het bijbehorende percentage
positieve testen in de GGD-teststraten was 20,6% gemiddeld in de afgelopen 7 kalenderdagen,
vergeleken met 17,5% de week ervoor. Na exclusie van confirmatietesten was 12,5% van
alle testen positief in de afgelopen 7 dagen, vergeleken met 10,7% de week ervoor.
Van alle personen die zich in de afgelopen week lieten testen bij de GGD, was dat
bij 10% naar aanleiding van een positieve zelftest; 86% van deze positieve zelftesten
werd positief bevestigd bij de GGD-bemonstering. Positieve confirmatietesten van zelftesten
bedroegen 43% van alle positieve testen bij de GGD.
De instroom en bezetting op verpleegafdelingen en IC in de ziekenhuizen van personen
met een positieve test op SARS-CoV-2 nam toe. In de afgelopen kalenderweek werden
1476 opnames in het ziekenhuis geregistreerd, waarvan 228 op de IC, vergeleken met
respectievelijk 1.252 en 209 de week daarvoor (bron: stichting NICE, dd. 18 november).
Dit is een stijging van 18% instroom totaal en van 9% op de IC. De hoogste aantallen
opgenomen COVID-19-patiënten op verpleegafdelingen in het ziekenhuis betreffen personen
van boven de 80 jaar, op de IC van 60–79 jaar. Op 18 november 2021 was de totale bedbezetting
2.110: 1.697 op de verpleegafdelingen in het ziekenhuis en 413 op de IC (bron: LCPS).
De oversterfte neemt sinds kort toe, en lag in de week van 8 t/m 14 november 2021
op ongeveer 850 personen boven het verwachte aantal.
De geschatte opkomst voor ten minste één vaccinatie bedroeg t/m 14 november 2021 88,4%
voor de volwassen bevolking en 84,8% had de volledige vaccinatieserie afgerond. Voor
de bevolking vanaf 12 jaar was dit respectievelijk 86,5% en 82,9%. Uit de nieuwe data
van ziekenhuisopname (NICE) verrijkt met vaccinatiestatus uit CIMS, blijkt dat in
alle leeftijdsgroepen de incidentie van zowel ziekenhuis- als IC-opnames per 100.000
personen veel sterker is gestegen onder de ongevaccineerde dan onder de gevaccineerde
bevolking. De overall vaccineffectiviteit in de periode 20 september t/m 14 november
2021 was 92% voor ziekenhuisopname en 96% voor IC-opname.
De meest recente schatting van het reproductiegetal Rt, zoals berekend op basis van
de meldingen van positieve gevallen, is voor 4 november jl. op basis van Osiris: gemiddeld
1,26 besmettingen per geval. Bijna alle infecties in Nederland worden momenteel veroorzaakt
door de deltavariant.
Op basis van de recente toename in meldingen, wordt voor de komende week verwacht
dat het aantal ziekenhuis- en IC-opnames verder gaat stijgen. Deze statistische prognose
geeft een orde van grootte aan voor het aantal opnames per dag in de komende week
van 300 tot 400, en een orde van grootte voor het aantal IC-opnames van 50 tot 60.
De groeisnelheid van het aantal meldingen van positieve testen wijkt af van de groeisnelheid
van het aantal nieuwe IC-opnames per dag. Dit maakt het moelijker om een betrouwbare
prognose van het aantal verwachte IC-opnames te berekenen op basis van het aantal
IC-opnames dat tot nu toe is gerapporteerd.
Vergelijking tussen de gerapporteerde gegevens en simulaties met een transmissiemodel
dat gefit wordt op het aantal waargenomen IC-opnames per dag en waar de beschikbare
informatie over vaccinaties, de effectiviteit van vaccins en de geschatte opbouw van
immuniteit door doorgemaakte infectie in wordt meegenomen, laat onzekerheid zien over
het tempo waarin de afname van bescherming tegen infectie verloopt. Deze onzekerheid
vertaalt zich in een grote onzekerheid over het tijdstip waarop een piek wordt bereikt
en over de piekwaarde van de IC-bezetting.
Op basis van het geschatte reproductiegetal voor meldingen van 1,26 is een daling
in het aantal contacten van meer dan 26% op korte termijn vereist om de incidentie
van nieuwe meldingen te stabiliseren of af te laten nemen.
Het OMT geeft aan dat het te vroeg is om nu al een effect van de aangescherpte maatregelen
van 13 november jl. te kunnen zien. Dit duurt nog zeker een week. Als proxy voor een
daling in het aantal contacten worden de mobiliteitsgegevens gebruikt. De beschikbare
indicatoren voor mobiliteit geven een daling van de mobiliteit na 13 november jl.
aan, maar deze is vooralsnog bescheiden.
Ad2) Maatregelen
Het OMT constateert op grond van de huidige epidemiologische situatie en onderzoek
van de gedragsunit dat de ingevoerde maatregelen op 5 november jl. onvoldoende opgevolgd
worden om te kunnen verwachten dat daarmee ten minste 25% reductie van contacten en
virusoverdracht bereikt wordt.
Het 129e OMT heeft een pakket aanvullende maatregelen geadviseerd dat tot minstens
25% afname van het aantal contacten en het aantal nieuwe infecties moet leiden. Het
OMT geeft aan dat de geadviseerde maatregelen niet een-op-een zijn doorgevoerd.
Op dit moment, dat is binnen één week na de invoering van de aanvullende maatregelen
op 13 november, kan het OMT nog niet beoordelen wat het effect van de maatregelen
is of zal zijn.
Met het oog op de dreiging van een overbelasting van de zorg, niet alleen op de IC’s
en in de ziekenhuizen maar ook in de langdurige zorg en eerstelijnszorg, adviseert
het OMT het kabinet de opvolging op de eerder ingestelde maatregelen aan te scherpen
door het belang van de naleving daarvan dagelijks, blijvend en met nog grotere intensiteit
dan nu te blijven benadrukken.
Verbeterde naleving van de bestaande maatregelen heeft naar mening van het OMT momenteel
in potentie meer effect op de afname van het aantal contacten dan nu, binnen een week,
te kiezen voor een volgende aanpassing en uitbreiding van beperkende maatregelen.
Opvolging van de basisregels, is dé wijze om te voorkomen dat striktere maatregelen
bovenop de bestaande, tot aan zelfs een mogelijke lockdown nodig zullen zijn in de
komende winterperiode. In de huidige situatie van viruscirculatie geldt dit voor zowel
de niet-gevaccineerde als de gevaccineerde personen.
Komende week zal het OMT de situatie opnieuw beoordelen en uiteraard eerder adviseren
als een verslechtering van de situatie daartoe noopt.
Op de lange termijn biedt vooralsnog alleen een hoge immuniteit onder de bevolking
bescherming tegen optreden van steeds weer nieuwe infectiegolven. De weg daaruit is
een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Daarom blijft het eveneens essentieel om in
te blijven zetten op het verhogen van de vaccinatiegraad.
Voor de middellange termijn (weken tot maanden) kan het aanzienlijk versnellen van
de boostervaccinaties voor 60-plussers waarschijnlijk de druk op de zorg verlichten.
Echter, op korte termijn biedt een versnelde vaccinatie geen uitkomst als de ingestelde
maatregelen volgende week onvoldoende effect laten zien op het terugdringen van de
infectiedruk in de algemene populatie.
Met betrekking tot het primair en voortgezet onderwijs, geeft het OMT aan dat het
beperkende maatregelen wil vermijden. Dit vindt haar oorsprong in het toenemend wetenschappelijk
bewijs voor schade aan de ontwikkeling van kinderen als zij sociale schoolcontacten
en onderwijs ontberen. En dit zou mogelijk zijn als de samenleving elders meer opvolging
geeft aan basisregels en meer beperkingen accepteert, en dan de kinderen daarvan vrijstelt
omwille van hun ontwikkeling. Tegelijk stelt het OMT vast dat schoolkinderen, met
name onder de leeftijd van 12 jaar, na de herfstvakantie vaker dan voorheen in uitbraken
en clusters van coronagevallen betrokken zijn. Dat zal deels komen doordat kinderen
onder de leeftijd van 12 niet gevaccineerd zijn en zonder beperkingen met elkaar contact
hebben. Het is van groot belang dat ook kinderen in de basisschoolleeftijd thuisblijven
en testen bij klachten en dat zij in quarantaine gaan als een huisgenoot of overig
nauw contact positief getest is. Ook de situatie bij schoolkinderen zal nauwlettend
gevolgd worden, om na te gaan wat de relatieve bijdrage van de toename onder schoolkinderen
is voor optreden van infecties in de andere leeftijdscohorten, en of er toch aanvullende
maatregelen op scholen gewenst zijn.
Ad3) Effectiviteit coronatoegangsbewijzen (CTB)
Het OMT wil benadrukken dat voor het beperken van het aantal besmettingen, het opvolging
geven aan de basisregels en de collectieve maatregelen essentieel is. Alleen daarmee
kunnen de nauwe contacten met hoogste risico op virusoverdracht verminderen. Een CTB-modaliteit
is een middel om risico’s te beperken bij opening van sectoren en géén maatregel om
virusverspreiding te voorkomen en een epidemie te bestrijden, zoals de basisregels
en collectieve maatregelen dat wel zijn. Bij een hoge prevalentie van SARS-CoV-2 in
de maatschappij, zoals momenteel het geval is, zijn de absolute risico’s op verdere
verspreiding, ook bij gebruik van een CTB-modaliteit, nog steeds relevant.
Om het aantal risicovolle contacten en virusoverdracht te verminderen in settings
waar de basisregels niet of maar beperkt nageleefd kunnen worden, en collectieve maatregelen
zoals mondneusmaskers en afstand geen oplossing bieden, is door regering en parlement
besloten gebruik te maken van een CTB. Maar bij toepassing van een CTB geldt nog steeds
dat iemand met klachten thuis moet blijven en zich moet laten testen, ook als deze
persoon gevaccineerd is of een SARS-CoV-2-infectie heeft doorgemaakt. Bovendien kunnen
CTB alleen een risico-verminderend effect hebben als ze juist toegepast worden, gecontroleerd
worden en als daarop handhaving is. Daar waar een test onderdeel is van het CTB, is
een essentiële randvoorwaarde een juiste timing van uitvoeren van de toegangstest,
in relatie tot toegang tot de activiteit (dat wil zeggen maximaal 24 uur).
Daarnaast is het effect van een CTB-modaliteit op het voorkómen van besmettingen en
ziekenhuis- en IC-opnames sterk afhankelijk van de setting waar het wordt toegepast
(dat wil zeggen aantal, duur en intensiteit van contact) en de bezoekers van die setting
(zoals leeftijd, groepsgrootte, mix van gevaccineerden en niet-gevaccineerden en de
aanwezigheid van personen met verhoogd risico op ernstig verloop van COVID-19).
Om toch een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van de verschillende CTB-modaliteiten,
is onder standaard omstandigheden door middel van modellering gekeken wat het maximaal
haalbare effect van deze modaliteiten op de reductie van het aantal infecties en ziekenhuisopnames
onder de aanwezigen. Het doel hierbij is om een volgorde vast te stellen in de trends
in het terugdringen van het aantal infecties en ziekenhuisopnames. Dit is verder uitgewerkt
in de bijgevoegde notitie2.
Vergeleken met het huidige 3G-systeem, dringt een 2G-systeem het aantal besmettingen
op die locaties met ongeveer 50% terug en het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge
van besmettingen op de locatie met ongeveer 82%. Een 3G+1G-systeem zal infecties met
ongeveer 35% reduceren ten opzichte van 3G, en ziekenhuisopnames ook met 35%. Afschaffen
van het 3G-systeem leidt tot een toename van ongeveer 59% in infecties en ziekenhuisopnames.
Een 2G+1G-systeem waarbij ook een test vereist is voor gevaccineerden en recent herstelden,
leidt tot een reductie van ongeveer 79% in infecties en ongeveer 93% in ziekenhuisopnames,
vergeleken met het huidige 3G-systeem. De precieze percentages zijn afhankelijk van
de gebruikte waarden voor vaccineffectiviteit en testsensitiviteit. Bij de huidige
waarden is 2G dus beter dan 3G+1G, 3G+1G is beter dan 3G en 3G is beter dan geen maatregelen
in het voorkomen van besmettingen op de locatie. Van belang is dat de volgorde niet
afhangt van de prevalentie van SARS-CoV-2-besmettingen, dus ook bij halvering van
het aantal besmettingen wordt dezelfde relatieve uitkomst verwacht. Uiteraard heeft
dit wel gevolgen voor de absolute vermindering van het aantal gevallen en de afweging
of een toepassing van de CTB-modaliteit zinvol en proportioneel is.
Wanneer gekeken wordt naar waar de verschillen tussen de drie systemen door veroorzaakt
worden, dan blijken 3G+1G en 2G bij de aangenomen testsensitiviteit ongeveer even
effectief in het buiten houden van besmettelijke personen. Wat 2G hieraan toevoegt,
is het reduceren van de gemiddelde vatbaarheid van de mensen op de locatie: als mensen
zonder bescherming door vaccinatie of recente infectie niet binnen mogen, worden minder
infecties en vooral minder ziekenhuisopnames verwacht.
Het effect van testen bij zowel 3G+1G als 2G+1G en 3G hangt af van welke test gebruikt
wordt en wat de testsensitiviteit is. Voor deze berekeningen wordt uitgegaan van een
antigeentest, met een sensitiviteit van 59% bij een testpopulatie die geen klachten
heeft. Een PCR-test heeft een hogere gevoeligheid en dit leidt tot een hogere effectiviteit
van systemen waar testen een onderdeel van is: 3G, maar vooral bij 3G+1G en bij 2G+1G.
Bij hogere waarden van testsensitiviteit gaat de volgorde verschuiven: bij een sensitiviteit
van meer dan ongeveer 69% is 3G+1G beter dan 2G in het voorkomen van besmettingen;
de sensitiviteit moet meer dan ongeveer 88% zijn om 3G+1G beter dan 2G te laten presteren
tegen ziekenhuisopnames.
Het maximaal haalbare effect van 2G+1G is dus groter dan 2G alleen. Het effect van
2G is vervolgens beter dan 3G+1G, en vervolgens is 3G+1G beter dan 3G. Dit geldt voor
zowel het voorkomen van infecties als van ziekenhuisopnames ten gevolge van infectie
op de locatie, als de sensitiviteit van de test lager is dan ongeveer 69%. Deze resultaten
moeten gezien worden als het maximaal haalbare, omdat daarbij aangenomen wordt dat
de opvolging en de controle en de handhaving optimaal zijn. Ook wordt alleen het effect
op de verspreiding op deze locaties zelf beoordeeld. Het bredere epidemiologische
effect op de transmissie in de gehele bevolking is gerelateerd aan het aandeel van
de infecties dat buiten deze locaties plaatsvindt, maar vooral aan of mensen die niet
worden toegelaten alsnog elders samenkomen.
Door de Gedragsunit zijn gedragsreflecties hierbij aangeleverd:
A: 2G of 2G+1G heeft negatieve effecten, maar zou uitlegbaar zijn indien a) het véél
effectiever is tegen ziekenhuisopnames dan 3G, b) de maatregel van tijdelijke aard
is, en c) de sectoren/locaties zonder 2G dicht moeten, omdat er echt geen inclusievere
strategieën zijn waarmee de sectoren opengehouden kunnen worden.
B: 2G en 2G+1G hebben mogelijk negatieve effecten op naleving van basismaatregelen en
testgedrag.
C: substantiële positieve effecten op vaccinatie zijn onwaarschijnlijk.
D: 3G+1G en 2G+1G betekent beperken van vrijheid van een grote groep mensen die gevaccineerd
zijn.
Kortom, het realiseren van een maximale risicobeperking door gebruik van de CTB-modaliteiten,
anders dan de huidige 3G, is complex en vraagt eigenlijk om een individuele beoordeling
per setting met haar eigen bezoekersmix van gevaccineerden, personen met doorgemaakte
infectie, en niet-gevaccineerden, waarbij ook de leeftijd van de deelnemers en het
bij de activiteit aantal aanwezigen (voorafkans op aanwezigheid virus bij bepaalde
incidentie) doorslaggevend is voor de beoordeling welke CTB-modaliteit zinvol en proportioneel
is.
Ad4) Rol van zelftesten in het testlandschap
Het OMT adviseert om zelftesten in de toekomst breder in te gaan zetten voor personen
met klachten. Dit vergt echter goede voorbereidingen en duidelijke publiekscommunicatie.
Daarnaast is meer onderzoek nodig naar de sensitiviteit van zelftesten onder de huidige
epidemiologische omstandigheden bij (gevaccineerde) personen zonder klachten.
Hoewel zelftesten op dit moment nog niet geadviseerd worden voor mensen met klachten,
blijkt uit data van de Gedragsunit en de teststraten dat deze al wel frequent (32%)
worden toegepast door mensen met klachten. Tevens blijkt uit data van de gedragsunit
dat 35% van de mensen met klachten zich helemaal niet laat testen. De GGD’en hebben
hun maximale testcapaciteit bereikt, terwijl het testen en traceren essentieel is
om COVID-19 onder controle te krijgen. Frequent en laagdrempelig zelftesten kan een
belangrijke aanvulling zijn op het huidige pakket, ook voor mensen met klachten, en
zou kunnen helpen de drempel voor testen te verlagen en bereidheid te verhogen.
Het OMT is van mening dat plaatsbepaling van de zelftest in het huidige testlandschap
het gebruik ervan bij de juiste indicaties kan bevorderen. De sensitiviteit van de zelftest is lager dan de PCR-test, maar de
detectiekans kan vergroot worden door de zelftest kort na het ontstaan van de klachten
af te nemen en door de volgende dag opnieuw te testen. Voor bredere toepassing van
zelftesten gelden kaders (zoals gebruik door niet-kwetsbare personen, bevestiging
door professioneel afgenomen test) en voorwaarden (voldoende kwaliteit, laagdrempelig
mogelijk maken, mag niet ten koste gaan van de fijnmazigheid van GGD-teststraten,
heldere communicatie). De inpassing van de zelftesten in het testbeleid in Nederland
moet eerst worden verwerkt in de testtabel en zal beschikbaar worden gesteld op de
website van het RIVM. Het gebruik van zelftesten en mogelijke effecten hiervan zal
moeten worden geëvalueerd en de plek van de zelftest kan in een later stadium van
de epidemie bijgesteld worden.
In tegenstelling tot hoe de situatie momenteel is ingericht voor professionele antigeentesten,
is er op Europees niveau niet dezelfde data-evaluatiestructuur en overeengekomen minimale
prestatiecriteria voor antigeenzelftesten. Het verdient aanbeveling dat de mogelijkheden
om een dergelijke structuur verder in te richten, onderzocht worden. Voorts gaat het
OMT ervan uit dat verzuimbeleid en bedrijfs- en zorgcontinuïteit een primaire werkgeversverantwoordelijkheid
zijn. Het huidige beleid is dat personen met klachten die passen bij COVID-19 thuisblijven.
Zelftesten kunnen worden ingezet bij cruciale medewerkers met milde klachten die niet
in contact komen met kwetsbare personen, leraren incluis. Met een negatieve zelftest
kan de cruciale medewerker aan het werk, indien mogelijk met Persoonlijke Beschermingsmiddelen
(PBM). Dit gaat alleen om situaties waarbij werkzaamheden niet vanuit huis kunnen
worden gedaan.
Ad5) Sluitingstijd horeca
Het OMT heeft kennisgenomen van het voorstel om de sluitingstijden in de horeca te
verruimen, maar na 20 uur geen nieuwe bezoekers meer in de gelegenheden toe te laten.
Omdat het risico op besmetting ook afhankelijk is van de contactduur tussen de bezoekers
en de intensiteit van het contact, zal door het voorstel het aantal besmettingen toenemen.
Daarom adviseert het OMT de sluitingstijd niet te verruimen.
BAO-advies
Het BAO dat 22 november heeft plaatsgevonden, vindt het OMT-advies navolgbaar. Het
BAO onderstreept opnieuw het belang van goede naleving (en daarmee van communicatie,
randvoorwaarden, controle en handhaving) van de basismaatregelen. Het BAO heeft kennis
genomen van de analyse van het OMT over de diverse modaliteiten van het CTB. Het BAO
geeft aan dat zij van mening is dat het grootschalig en generiek toepassen van een
2G beleid niet proportioneel lijkt. In het licht van de balans tussen het beheersen
van de druk op de zorg en het zoveel mogelijk openen van de samenleving kan het 2G
beleid echter een nuttig instrument zijn als onderdeel van een breder pakket. Bij
het 1G beleid moet rekening gehouden worden met de uitvoerbaarheid. Het BAO is blij
met de mogelijkheden die op termijn geboden kunnen worden door het gebruik van zelftesten
maar vraagt nadrukkelijk aandacht voor een goede voorbereiding hierop, en vraagt oog
te hebben voor mogelijke financiële drempels voor de aanschaf van deze testen. Het
BAO begrijpt het advies om de sluitingstijd in de horeca niet aan te passen voor bezoekers
die voor sluitingstijd binnen zijn gekomen.
2. Inzet CTB: 1G, 2G en 3G
Vandaag is het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met
differentiatie in coronatoegangsbewijzen (Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen)
ingediend bij de Tweede Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd
om locaties een 2G-CTB voor toegang op te leggen. Deze mogelijkheid kan worden ingezet
bij hoogrisico-omgevingen in de sectoren cultuur (kunst- en cultuurvertoningen), evenementen
(inclusief publiek bij sportwedstrijden), horeca en niet essentiële-detailhandel (bijvoorbeeld
pretparken en dierentuinen). Het inzetten van de 2G-maatregel bij ministeriële regeling
kan enkel indien sprake is van een zodanig risico op transmissie van het coronavirus
dat 3G niet volstaat of te risicovol is. Of dit het geval is, hangt af van twee factoren,
te weten: 1) de ernst van de epidemiologische situatie, mede gelet op de gevolgen
daarvan voor de volksgezondheid en 2) de omgeving waarbinnen mensen samenkomen. Aan
de hand van deze factoren wordt bepaald of het risico op transmissie van het virus
voldoende kan worden tegengegaan met toepassing van de 3G-maatregel. Alleen wanneer
het risico op transmissie niet kan worden beperkt, wordt 2G toegepast. Het 130e OMT-advies is ondersteunend aan het wetsvoorstel. Er wordt gesteld dat een 2G-CTB
effectiever is in het terugdringen van het aantal infecties en ziekenhuisopnames dan
de inzet van 3G-CTB, al dan niet gecombineerd met 1G (iedereen testen).
Zoals hierboven is beschreven, wordt in het 130e OMT-advies ingegaan op de effectiviteit van de verschillende systemen voor het terugdringen
van het aantal infecties en ziekenhuisopnames. Hierbij wordt een oplopende effectiviteit
gezien. Zoals vermeld concludeert het OMT dat bij de huidige epidemiologische waarden:
2G beter is dan 3G+1G; 3G+1G beter is dan 3G; en 3G beter is dan geen maatregelen
in het voorkomen van besmettingen op de locatie. Ten overvloede wordt opgemerkt dat
de huidige Wpg reeds de mogelijkheid biedt bij ministeriële regeling te bepalen dat
alleen personen die beschikken over een bewijs van een negatieve testuitslag mogen
deelnemen aan activiteiten of toegang krijgen tot voorzieningen. Het bovengenoemde
wetsvoorstel wijzigt dat niet. Het blijft juridisch gezien dus mogelijk om bij ministeriële
regeling een 1G-CTB (iedereen laat zich testen) voor te schrijven. Uw Kamer ontvangt
morgen een brief over de verschillende modaliteiten van 1G, mede naar aanleiding van
de motie van het lid Bikker c.s.3, waarbij naast de epidemiologische effectiviteit van 1G, en daarmee de juridische
onderbouwing, ook zal worden ingegaan op de gevolgen en haalbaarheid van de uitvoering.
Door de Gedragsunit zijn reflecties op gedrag met betrekking tot de verschillende
modaliteiten van CTB aangeleverd. Deze zijn, zoals gebruikelijk, gebaseerd op resultaten
uit het gedragsonderzoek van het RIVM en de GGD’en, wetenschappelijke literatuur,
beschikbare data uit andere EU-landen en consultatie van experts. Hierbij wordt rekening
gehouden met de impact van maatregelen op naleving, draagvlak, welbevinden, rechtvaardigheid
en vertrouwen in beleid. De effecten op het gedrag zijn hierboven reeds toegelicht.
3. Primair en voortgezet onderwijs
Het is belangrijk dat zoveel mogelijk kinderen onderwijs op school krijgen. Dat is
het allerbeste voor hun ontwikkeling, zowel cognitief als sociaal. Tegelijkertijd
leven er zorgen onder leraren, leerlingen en ouders over het risico om besmet te raken,
zeker gezien de oplopende besmettingscijfers. Het kabinet wil benadrukken, net als
het OMT, hoe belangrijk het is dat de basismaatregelen echt worden nageleefd, ook
in het onderwijs. Uit onderzoeken blijft blijken dat kinderen niet de motor zijn bij
uitbraken, maar dit wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Omdat we leerlingen zo
normaal mogelijk naar school willen laten gaan, vraagt het kabinet de volwassenen
hier een extra stap te zetten en hun verantwoordelijkheid te nemen.
Concreet betekent dat een extra uitwerking van de basismaatregelen die al gelden:
– Onderwijspersoneel werkt thuis, tenzij zij onderwijs moeten geven of anderszins in
het belang van leerlingen op school moeten zijn. Teamvergaderingen en studiedagen
vinden dus online plaats;
– ouders/verzorgers komen niet in de school, tenzij dit echt niet anders kan;
– alle volwassenen houden 1,5 meter afstand van elkaar;
– vieringen vinden plaats zonder externe aanwezigen;
– daarnaast blijft iedereen met klachten thuis, totdat een negatieve testuitslag is
ontvangen4. Iedereen gaat in quarantaine als een huisgenoot, of ander nauw contact, positief
is getest.
Uiteraard gelden daarnaast voor iedereen, dus ook voor de leerlingen, de basismaatregelen:
handen wassen, binnenruimtes ventileren, geen handen schudden en bij klachten testen
en thuisblijven (voor zover kinderen niet onder het snottebellenbeleid vallen). Voor
personeel in het primair onderwijs en leerlingen en personeel in het voortgezet onderwijs
geldt het dringende advies om 2 keer per week preventief een zelftest te gebruiken.
Het is van groot belang dat dit gebeurt en dat ouders er ook op letten dat hun kinderen
dit doen. De scholen kunnen de zelftesten gratis aanvragen.
Daarnaast hebben besturen en/of scholen – in overleg met de medezeggenschap – ook
een verantwoordelijkheid om zelf aanvullende maatregelen te treffen, zoals bijvoorbeeld
looproutes in de school of gespreide pauzes.
Het kan voorkomen dat een school toch moet besluiten om tijdelijk één of meerdere
klassen naar huis te sturen of zelfs tijdelijk de hele school te sluiten. De school
kan dit alleen besluiten 1) op advies van de GGD om verdere verspreiding van het virus
te voorkomen; of 2) omdat de school het organisatorisch niet meer rond krijgt, bijvoorbeeld
omdat leraren ziek zijn of in quarantaine zitten en er geen vervangers kunnen worden
gevonden. Klassen en leerlingen die thuis zitten, krijgen alternatief onderwijs aangeboden,
zoals schoolwerk om thuis te doen. We zien dat het in veel gevallen goed gaat en dat
veel scholen hun uiterste best doen. We verwachten van alle betrokkenen om rekening
met elkaar te houden en hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de basismaatregelen
te nemen in het belang van de leerlingen.
4. Intensivering communicatie
Het OMT is van mening dat het beter naleven van de huidige maatregelen en basisregels
(de gedragsregels) cruciaal is in de afname van het aantal contacten en besmettingen.
Dit vraagt ook het uiterste van communicatie.
De afgelopen weken is de communicatie opgeschaald en verder geïntensiveerd. Er is
extra inzet op massamediale campagnes over de basisregels, het coronatoegangsbewijs
en vaccineren. Momenteel loopt de campagne over het testen bij klachten en het belang
van thuisisolatie na een positieve test. Deze wordt vertoond op radio, tv en via sociale
media. De kern van de campagne is: «Twijfel je of je je moet laten testen? Laat je
dan testen». Bij de verbreding van de mondkapjesplicht is hier een extra radiocampagne
gestart. Om een brede doelgroep te bereiken zijn in de week van 8 november jl. advertenties
geplaatst met een overzicht van alle basisregels, inclusief thuiswerken en het dragen
van een mondkapje waar dit verplicht is. Deze zijn gepubliceerd in de landelijke en
regionale dagbladen en huis-aan-huis kranten. Deze advertentie wordt op korte termijn
opnieuw geplaatst.
Ook via sociale media is de communicatie geïntensiveerd. Onder meer door extra aandacht
te geven aan het belang van hygiëne (handwassen, geen handen schudden) en 1,5 meter
afstand houden. Om mensen te wijzen op de plicht om altijd je coronatoegangsbewijs
en legitimatiebewijs te laten zien, op plekken als sportwedstrijden en sportclubs,
in horeca, musea, theaters en bij evenementen, is in november ook een nieuwe campagne
gestart. Met buitenreclame, online advertenties en spotjes op Spotify, wil de overheid
mensen erop wijzen dat zij hun QR-code en legitimatie op deze plekken moeten laten
zien. Sinds de zomer wordt het belang van voldoende frisse lucht gecommuniceerd via
de campagne «Alleen Samen». Via zogenoemde sliders op sociale media zijn tips over goed ventileren gedeeld. Ook wordt sinds september
een korte animatie over ventileren getoond voordat mensen online een video of online
tv-programma bekijken. Daarnaast is ingezet op het vergroten van kennis over ventileren
bij eigenaren en beheerders van gebouwen. TNO heeft hierover een Handreiking Ventilatie
opgesteld. Deze is op rijksoverheid.nl en op de website ventilerenzogedaan.nl te vinden.
In de hele crisis hebben we extra aandacht voor bijzondere doelgroepen. Informatie
wordt daarnaast begrijpelijk en toegankelijk aangeboden voor specifieke doelgroepen.
Deze inzet gaat nog steeds door. Zo wordt bijvoorbeeld informatie verspreid via kleine
supermarkten en belwinkels en via media gericht op anderstalige groepen.
Het door de overheid ingehuurde mediabureau heeft de opdracht gekregen om zo met de
massamediale campagne een zo’n optimaal mogelijk bereik te krijgen.
Nog meer advertentieruimte inkopen, leidt niet meer tot een hoger bereik. Het kabinet
ziet wel dat er bij onze partners zoals gemeenten en sectoren meer gecommuniceerd
kan worden over over de basisregels. De inzet van communicatie richt zich dan met
name op het ondersteunen bij de inrichting van de omgeving (de context) om de naleving
van de gedragsregels zo makkelijk mogelijk te maken.
Aan veiligheidsregio’s en gemeenten wordt gevraagd om in de openbare ruimte extra
te communiceren over de basisregels. Deze vraag wordt ook gesteld aan economische
en maatschappelijke sectoren als de detailhandel, de vervoerssector, de horeca, de
sportsector en de culturele sector. Het kabinet gaat met deze sectoren in gesprek.
In aanloop naar de feestdagen komt er massamediale en regionale campagne-inzet die
het belang en de urgentie van het naleven van de basisregels tijdens het met elkaar
vieren van de feestdagen extra onderstreept.
5. Zelftesten
Het OMT heeft geadviseerd om zelftesten (met neusafname) breed in te zetten bij personen
met klachten. Het kabinet volgt het advies van het BAO op om deze wijziging van beleid
zorgvuldig te begeleiden. Daarom zal het beleid uiterlijk 3 december in overleg met
het RIVM en de GGD GHOR worden gewijzigd. Het kabinet zal daarbij ook samen met het
RIVM en de GGD GHOR de adviezen, die het OMT heeft meegegeven met betrekking tot het
bredere gebruik van zelftesten, verder uitwerken.
6. Horeca
Ten aanzien van het advies over het verruimen van sluitingstijden in de horeca geldt,
dat het kabinet dit advies onderschrijft en overneemt. Het voorstel om de openingstijden
van de horeca te verruimen door bezoekers die voor 20.00 u binnen zijn langer te laten
blijven kan geen doorgang vinden. In huidige epidemiologische situatie is er geen
ruimte voor een dergelijke versoepeling.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.