Brief regering : Persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in hoger onderwijs
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 923
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 oktober 2021
Naar aanleiding van de motie van de leden Van der Molen en Paternotte1 heb ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) verzocht een beeld op te
halen over hoe instellingen voor hoger onderwijs invulling geven aan hun opdracht
om persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bij hun
studenten te bevorderen, en daarbij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
(hierna: NVAO) te betrekken. De inspectie en de NVAO hebben gezamenlijk een notitie
opgesteld, die ik uw Kamer hierbij aanbied2. Een zelfde brief is naar de Eerste Kamer verzonden.
Graag wil ik de inspectie en de NVAO danken voor het ophalen van hun gezamenlijke
beeld. In deze brief zal ik dit opgehaalde beeld kort schetsen. Vervolgens beschrijf
ik wat ik versta onder de opdracht tot het bevorderen van persoonlijke ontplooiing
en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef voor het hoger onderwijs en het instellingsklimaat
dat daarvoor nodig is. Tot slot geef ik aan hoe ik met hogeronderwijsinstellingen
aan deze thema’s invulling geef.
Opgehaalde beeld van de inspectie en de NVAO
In hun gezamenlijke notitie geven de inspectie en de NVAO – elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid
– een beeld van deze thema’s. De NVAO gaat hierbij in op de (inter)nationale kwalificatieraamwerken
en standaarden in het beoordelingskader van de NVAO. Deze incorporeren diverse aspecten
van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Deze referentieraamwerken
vereisen dat aandacht voor maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en persoonlijke
vorming in de eindkwalificaties van opleidingen terugkomen. De inspectie heeft op
haar beurt beelden opgehaald uit de jaarverslagen en websites van instellingen en
heeft deze gelegd naast de resultaten van een bevraging van studenten en de bij de
inspectie bekende signalen. Daarnaast heeft de inspectie een rondetafelbijeenkomst
georganiseerd met een aantal bestuurders van hogeronderwijsinstellingen.
In de notitie geeft de NVAO aan dat er geen structurele problemen zijn als het gaat
om de doorvertaling van het kwalificatieraamwerk in eindtermen van opleidingen met
betrekking tot persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
De kaders zijn «open» en bieden ruimte aan instellingen en opleidingen om op een eigen
manier invulling te geven aan deze doelen, passend bij de eigen uitgangspunten, doelgroep,
discipline of professie.
De beelden die de inspectie heeft opgehaald illustreren tal van initiatieven in het
hoger onderwijs die aandacht besteden aan de persoonlijke ontplooiing en het maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef van studenten. Tegelijkertijd ziet de inspectie een afname
van de deelname in de medezeggenschap, een toename van het aantal signalen met betrekking
tot sociale veiligheid en zou een kwart van de studenten meer aandacht willen binnen
de opleiding voor persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
De inspectie vindt het wenselijk om een scherper beeld te krijgen van de aandacht
voor de persoonlijke ontplooiing en de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef
en heeft hiertoe een aantal aanbevelingen en voornemens geformuleerd. Die komen verderop
in deze brief ter sprake.
Brede opdracht voor hoger onderwijs
De opdracht die instellingen voor hoger onderwijs hebben om persoonlijke ontplooiing
en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen bij hun studenten is vastgelegd
in de wet.3 Dat die opdracht in de wet is komen te staan, is een uitdrukking van de opvatting
dat instellingen geacht worden zich niet alleen te richten op de beoefening van wetenschappelijk
onderzoek maar zich ook in te spannen voor de vorming van jonge mensen. Dat wil zeggen:
voor het opleiden van zelfstandige, kritische mensen die hun talenten willen inzetten
voor de samenleving, en die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische
overwegingen mee te laten wegen in oordeelsvorming. Elke generatie geeft een eigen
kleur en invulling aan dit ideaal, maar het is wel een ideaal van alle tijden. Socialisatie
en persoonsvorming liggen, net als kwalificatie, in de aard van het onderwijs.
Op die manier vat ik het bevorderen van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef bij studenten op: als uitdrukking van twee functies van
het hoger onderwijs (persoonsvorming en socialisatie) die niet los gezien kunnen worden
van de kwalificerende functie van het onderwijs. Uiteindelijk leidt het hoger onderwijs
professionals en academici op die een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling
van onze maatschappij.
De wetgever stelt, in tegenstelling tot bij de andere onderwijssectoren, in het hoger
onderwijs geen inhoudelijke kaders of kerndoelen vast voor deze opdracht. Niet omdat
die opdracht niet belangrijk is – in tegendeel – maar omdat de betekenis daarvan voor
jong volwassenen in het hoger onderwijs sterk verbonden is aan het vak- of onderzoeksgebied
waarin zij worden opgeleid. Het is aan de instellingen zelf om hieraan een invulling
te geven. Dit past bij de autonomie die universiteiten en hogescholen in ons stelsel
hebben. Daarbij is ten aanzien van de opleidingen het Nederlands kwalificatieraamwerk,
waarin competenties op dit vlak worden beschreven, leidend. Die invulling kan verschillen
van instelling tot instelling en van opleiding tot opleiding. De hogeronderwijsinstellingen
zijn primair verantwoordelijk voor de vervulling van deze opdracht, maar dit neemt
niet weg dat ook de overheid een rol heeft. Mijn voorganger en ik hebben het belang
van bredere vorming onderstreept in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek
2015 – 2025: De waarde(n) van weten4, alsook in de huidige Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek: Houdbaar
voor de toekomst.5 Hoe hier uiting aan wordt gegeven in samenwerking met de hoger onderwijsinstellingen
licht ik verderop in de brief toe.
Instellingsklimaat
Niet alleen het hoger onderwijs maar ook de overheid heeft een opdracht. De overheid
heeft zorg te dragen voor bepaalde voorwaarden en een ondergrens te bewaken als het
gaat om wat de inspectie het instellingsklimaat noemt. Dat klimaat is enerzijds voorwaardelijk
voor de bevordering van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef
en anderzijds een uitdrukking van de vaardigheden die docenten en studenten in dat
opzicht «uitoefenen» binnen de opleiding of instelling. Ik licht drie aspecten van
het instellingsklimaat uit en beschrijf daarbij de rol van de overheid.
1. Aanpak van discriminatie
De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef kan vele vormen hebben.
Daarnaast heeft de wetgever ook een ondergrens bepaald, namelijk waar het discriminatoire
gedragingen en uitingen van vertegenwoordigers van de onderwijsinstelling betreft.
Discriminatie in het hoger onderwijs, in welke vorm dan ook, is onacceptabel. Ernstige
verzaking van de opdracht tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef
kan er in het uiterste geval toe leiden dat de minister de instelling haar bevoegdheid
tot het verlenen van graden mag ontnemen. Met de Wet bescherming namen en graden hoger
onderwijs zijn de mogelijkheden aangescherpt om te interveniëren bij discriminatoire
uitingen die een instelling voor hoger onderwijs zijn aan te rekenen.6
Als waarborg bij deze vergaande bevoegdheid van de ninister is een verplichte adviescommissie
in het leven geroepen: de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
Deze commissie adviseert op verzoek van de minister, wanneer hij, vanwege het door
een instelling niet nakomen van de verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef
van studenten te bevorderen, overweegt te interveniëren, bijvoorbeeld door de bevoegdheid
tot graadverlening in te trekken of een bekostigingssanctie op te leggen.
Dit advies ziet onder meer op de vraag of een uiting discriminatoir is in de zin van
bestaande wet- en regelgeving volgens eerdere uitspraken van de (straf)rechter en
het College voor de Rechten van de Mens, of anderszins flagrant in strijd is met de
kernwaarden van de Nederlandse democratische rechtstaat. De Commissie beoordeelt daarbij
tevens of de uiting, gelet op de context waarin deze is gedaan, valt onder een grondrecht,
de academische vrijheid of een ander fundamenteel recht en adviseert hoe de betrokken
(grond)rechten tegen elkaar moeten worden afgewogen. Na advies van de Commissie heeft
voor het eerst in de zomer van 2019 een instelling een waarschuwing gekregen met daarin
enkele voorwaarden, waar zij gehoor aan heeft gegeven.
2. Sociale veiligheid
Een belangrijke voorwaarde voor hoger onderwijs, of dit nu de socialiserende, vormende
of kwalificerende functie betreft, is dat de sociale veiligheid op orde is.
Een instelling is veilig als de sociale, psychische en fysieke veiligheid van studenten
en medewerkers niet door handelingen van anderen wordt aangetast. Dat betekent dat
er een veilige en positieve sfeer is op de instelling. Het betekent ook dat de instelling
optreedt tegen pesten, uitschelden, discriminatie, uitsluiting, geweld en andere vormen
van ongepast gedrag, en deze zoveel mogelijk voorkomt.
De inspectie heeft recent meerdere signalen gekregen die wijzen op een onveilig klimaat
bij instellingen en opleidingen. In haar notitie verwijst ze naar ervaringen van vrouwelijke
promovendi en naar signalen over grensoverschrijdend gedrag in het kunst- en modeonderwijs.
Dat vind ik zorgelijk. Zoals ik eerder heb aangekondigd in antwoord op schriftelijke
vragen van het lid Peters (CDA), start de inspectie dit jaar nog met een onderzoek
naar sociale veiligheid. Hierbij wordt eerst naar de kunst- en modesector gekeken,
en wordt vervolgens bezien of er aanleiding is dit breder te onderzoeken in andere
sectoren binnen het hoger onderwijs.7
3. Vrijheid van meningsuiting
Een belangrijke voorwaarde voor de bevordering van persoonlijke ontplooiing en het
maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef is dat studenten zich een oordeel kunnen
vormen over ethische en maatschappelijke kwesties, daartoe worden uitgedaagd, en daarover
op respectvolle wijze in gesprek of debat kunnen treden met studenten en docenten.
De inspectie geeft aan dat 90% van de studenten die hierover bevraagd zijn aangeeft
zich vrij te voelen om in de opleiding of instelling zijn of haar mening te uiten.
Er is ook een groep studenten voor wie dat niet zonder meer geldt. De inspectie kondigt
aan verder in gesprek te zullen gaan met studenten over hetgeen hier achter zit.
Ik wil hierbij wel benadrukken dat naast de vrijheid van meningsuiting van studenten
ook de academische vrijheid staat. Die houdt in dat docenten in vrijheid hun onderzoek
kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen én onderwijs kunnen geven
– ook wanneer dat gevoelige onderwerpen betreft of wanneer studenten zich daar moeilijk
in kunnen vinden.8 Het hoger onderwijs moet een veilige leeromgeving te bieden, en bij vorming horen
ook confrontatie, debat en lastige gesprekken. Om met de woorden van Maxim Februari
te spreken: de universiteit is er niet om de gevoelens van de studenten te accommoderen,
maar om ze kritisch te leren denken.9 In een veilig instellingsklimaat kunnen de vrijheid om opvattingen te bespreken,
van zowel studenten als docenten, elkaar versterken.
Tot slot merkt de inspectie op dat het participeren in de medezeggenschap voor studenten
een uitdrukking kan zijn van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Er is wat
dat betreft een dalende trend te zien in de deelname aan verkiezingen voor de medezeggenschap.
In de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht is dit recent onderzocht. Kortheidshalve
verwijs ik naar het evaluatierapport en mijn beleidsreactie hierop, die ik onlangs
uw Kamer heb toegezonden.10 Voorts zal ik het advies van de inspectie om de opkomstpercentages op te nemen in
de medezeggenschapsmonitor onder de aandacht brengen bij het ISO.
Brede vaardigheden
Een gezond instellingsklimaat vormt een belangrijke voorwaarde voor de bevordering
van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, maar het
gaat er natuurlijk ook om wat instellingen en opleidingen allemaal ondernemen als
dit klimaat op orde is. Daar ga ik in het vervolg van deze brief nader op in.
Nederlandse afgestudeerden zijn vaardig en het merendeel van de afgestudeerden heeft
een goed perspectief op werk. Tegelijkertijd blijft de wereld veranderen, en transformeren
de samenleving en arbeidsmarkt. Door digitalisering en technologisering veranderen
beroepen in hoog tempo en komen er nieuwe beroepen bij. Uitdagingen rondom bijvoorbeeld
de energietransitie, vergrijzing en migratie brengen grote maatschappelijke veranderingen
met zich mee. Deze ontwikkelingen hebben invloed op de eisen die aan afgestudeerden
worden gesteld om goed te kunnen functioneren in de samenleving en op de arbeidsmarkt,
in termen van zowel vaardigheden als kennis. Een verschuiving vindt plaats van routinematige
taken naar niet-routinematige vaardigheden.
Echter, in hoeverre de Nederlandse hoger opgeleiden die vaardigheden beheersen is
niet bekend. Op basisvaardigheden zoals taal, rekenen en probleemoplossend vermogen
scoren Nederlandse hoger opgeleiden internationaal vergeleken goed. Maar een groot
deel van de brede vaardigheden waar hier op wordt gedoeld, wordt niet gemeten. Dit
heeft er mee te maken dat veel van deze brede vaardigheden – de meer niet-routinematige
vaardigheden – niet altijd geëxpliciteerd worden. Deze vaardigheden zijn vaak impliciet
onderdeel van een opleiding, waardoor het voor studenten mogelijk niet duidelijk is
dat aan deze meer complexe vaardigheden wordt gewerkt. Bij deze complexe vaardigheden
gaat het onder meer om vaardigheden gericht op manieren van denken en handelen, omgaan
met anderen, en manieren van jezelf kennen. In de literatuur worden ook veel andere
omschrijvingen gebruikt, zoals analytisch-cognitieve vaardigheden, interpersoonlijke
vaardigheden en persoonlijke vaardigheden. Uit het onderzoek van de inspectie blijkt
dat ongeveer de helft van de studenten wel herkent dat de opleiding aandacht besteedt
aan bredere vaardigheden. Echter, zo’n 20–25 procent van de studenten vindt dat ze
nog niet voldoende gestimuleerd worden op dit vlak. De inspectie adviseert in dit
kader aan de instellingen om de activiteiten en resultaten ten aanzien van persoonlijke
ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef meer transparant te maken,
te bespreken met studenten en effectieve aanpakken te delen. Dat lijkt mij een goede
aanbeveling, met dien verstande dat bij instellingen op dit vlak al stappen worden
gezet.
Het hoger onderwijs besteedt al op allerlei plekken aandacht aan brede vaardigheden.
Sommige opleidingen zijn hier van oudsher al sterk in en hebben vaardigheidsontwikkeling
gekoppeld aan een sterke onderzoekscultuur of een sterke beroepsgerichtheid. Ook zien
we aandacht voor brede vaardigheden in honoursonderwijs en in veel nieuwe onderwijsconcepten
(onder andere de samenleving als leeromgeving, hybride leeromgevingen en interdisciplinair
onderwijs). In diverse strategische agenda’s van onderwijsinstellingen zijn gerelateerde
ontwikkelingen in toenemende mate zichtbaar, zoals de focus op wereldburgerschap of
21e-eeuwse vaardigheden. De gemene deler is dat ontwikkeling van deze vaardigheden studenten
in staat stelt een perspectief te vormen waarbinnen meer oog is voor – onder andere
– maatschappelijke betrokkenheid en innovatie, persoonlijke ontplooiing, verdieping
in technologische vraagstukken, durf voor ondernemerschap en creatieve interdisciplinaire
samenwerking, waardoor een goed uitgangspunt wordt geboden voor een leven lang ontwikkelen.
De instellingen nemen hierin het voortouw, maar er zijn ook trajecten waarbij ik in
gezamenlijkheid met de instellingen acties onderneem.
1. Gezamenlijke taal voor het hoger onderwijs
Het creëren van een eenduidige terminologie ten aanzien van brede vaardigheden blijkt
zowel in theorie als in de praktijk een grote uitdaging. Daarom heb ik het Nationaal
Regieorgaan Onderwijsonderzoek gevraagd een onderzoek te laten uitvoeren om meer inzicht
te krijgen in hoe brede vaardigheden op dit moment verankerd zijn in de eindtermen
en in leerlijnen. Hiertoe heeft het ROA11 onderzocht in welke mate de landelijke hbo-profielen aandacht besteden aan niet-routinematige
vaardigheden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat niet-routinematige vaardigheden
in alle onderzochte opleidingen aan bod komen. Wel zijn er verschillen tussen opleidingen
over welke vaardigheden aan bod komen, en in hoeverre deze terugkomen in de profielbeschrijvingen
van de opleidingen.
2. Leertraject
Zoals ik mijn strategische agenda heb aangekondigd is OCW een partnerschap aangegaan
met onderwijsinstellingen met als doel om te verkennen wat nodig is om in te spelen
op de veranderende maatschappelijke behoeften aan kennis en vaardigheden. Dit partnerschap
heeft de vorm gekregen van een leertraject.
In gezamenlijkheid wordt gewerkt aan drie ontwikkelopgaven:
1. Het komen tot een collectief beeld van de (toekomstige) uitdagingen voor afgestudeerden
en de rol van brede vaardigheden, rekening houdend met de sectorale en disciplinaire
eisen en ontwikkelingen;
2. Het gezamenlijk identificeren en/of definiëren van rijke leeromgevingen en leermethodieken
waarbinnen brede vaardigheden kunnen worden ingebed; en
3. Het identificeren van concrete stappen in het proces om brede vaardigheden te verstevigen
in individuele onderwijsconcepten.
Het leertraject is gestart in februari 2020 en momenteel participeren negen hogeronderwijsinstellingen
in het traject. Opleidingsniveaus en sectoren kunnen verschillen in de specifieke
brede vaardigheden die van belang zijn. Het leertraject is dan ook een zoektocht naar
een gezamenlijke taal voor brede vaardigheden en toepasbare methodes.
3. Samenwerken aan maatschappelijke opgaven
Het inzetten op een hechtere verbinding tussen onderwijs en samenleving, zoals in
de Strategische Agenda’s van de afgelopen jaren is benoemd, past bij de ontwikkeling
waarbij meer aandacht is voor complexe vaardigheden. Juist de omgeving van de instelling
biedt een rijke leeromgeving voor studenten. De City Deal Kennis Maken (hierna: CDKM)
die in februari 2017 is ondertekend door universiteiten, hogescholen en gemeenten
is hier een mooi middel voor. Het doel van de CDKM is het meer samenwerken tussen
hogeronderwijsinstellingen, en ook middelbaar beroepsonderwijs en de gemeenten bij
het oplossen van maatschappelijke opgaven. Het grootschalig betrekken van docenten,
onderzoekers en studenten is hier onderdeel van. Inmiddels is de City Deal al vier
jaar op weg en participeren negentien steden, en is er een levendig nationaal netwerk
ontstaan. Waar men van en met elkaar leert.12 Na de eerste fase van elkaar leren kennen en integraal het gesprek voeren binnen
de gemeente met alle betrokken hoger onderwijsinstellingen, en in een aantal steden
ook met het middelbaar beroepsonderwijs, is de CDKM nu in de fase beland van het opschalen
van de projecten en programma’s binnen de betrokken onderwijsinstellingen. Om zo duurzaam
te kunnen blijven samenwerken aan maatschappelijke opgaven, en het onderdeel te laten
zijn van het reguliere onderwijs en onderzoek.
Tot slot
Instellingen doen veel op het vlak van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef. De uitdaging voor instellingen is het meer expliciteren
en zichtbaar maken hiervan. Daarom blijf ik in gesprek met instellingen, en zijn instellingen
ook in gesprek met elkaar. Dit gebeurt in verschillende trajecten zoals ik hierboven
heb geschetst. Daarnaast kijk ik uit naar de verdere activiteiten die door de inspectie
zijn aangekondigd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap