Brief regering : SER-advies inzake bouwstenen IMVO-wetgeving
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 376
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2021
In het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de Slotwet BuHa-OS 2020 (Kamerstuk
                  35 830 XVII, nr. 12) werd uw Kamer toegezegd in september de adviezen van de sociaaleconomische Raad
                  (SER) en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) over de bouwstenen voor IMVO-wetgeving,
                  de bouwstenen zelf en de stand van zaken van het EU-traject met betrekking tot IMVO-wetgeving
                  aan te bieden. Het advies van het ATR heeft uw Kamer ontvangen op 2 juli jl. (Kamerstuk
                  26 485, nr. 373).
               
De SER daarentegen heeft zijn advies, dat voorzien was voor juli 2021, nog niet afgerond.
                  De vertraging van het advies heeft niet alleen gevolgen voor het tijdstip van toezending
                  ervan aan uw Kamer, het heeft ook geleid tot vertraging van het afronden van de bouwstenen
                  voor IMVO-wetgeving. Mijn voorganger heeft aangegeven het SER-advies te willen betrekken
                  bij de uitwerking van de bouwstenen. Deze toezegging wil ik graag gestand doen. Op
                  basis van de reeds beschikbare onderzoeken, adviezen en consultaties zijn de bouwstenen
                  al in voorbereiding. De bouwstenen zullen worden afgerond zodra het SER-advies beschikbaar
                  is. Ik heb goede hoop dat dit spoedig het geval is.
               
Het finaliseren van de bouwstenen neemt, door voorgenoemde omstandigheden, enkele
                  weken langer in beslag. Ik voorzie de bouwstenen in de loop van november af te kunnen
                  ronden. Dit betekent dat ik de bouwstenen niet voorafgaand aan het reeds ingeplande
                  jaarlijkse Commissiedebat IMVO van 27 oktober a.s. aan uw Kamer doen toekomen. Omdat
                  ik eraan hecht de bouwstenen, bedoeld voor onze inzet in de EU, zorgvuldig met uw
                  Kamer te bespreken, wil ik uw Kamer verzoeken het Commissiedebat met enkele weken
                  uit te stellen, opdat deze bouwstenen bij het debat betrokken kunnen worden.
               
De bouwstenen voor IMVO-wetgeving worden ook verwerkt in het Nationaal Actieplan Mensenrechten
                  en Bedrijfsleven (NAP), dat momenteel wordt herzien. Publicatie van het herziene NAP,
                  oorspronkelijk aan uw Kamer toegezegd voor najaar 2021, is nu voorzien voor begin
                  2022.
               
Stand van zaken EU-traject
Graag neem ik deze gelegenheid te baat om de toezegging van mijn voorganger af te
                  doen inzake het informeren van uw Kamer over de stand van zaken van het EU-traject
                  inzake IMVO-wetgeving.
               
In het werkprogramma van 2021 is opgenomen dat de Europese Commissie een wetgevend
                  voorstel voorbereidt op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur en IMVO. Eurocommissaris
                  Reynders (Justitie) werkt op dit terrein samen met Eurocommissaris Breton (Interne
                  Markt) en vice-President Jourová (Waarden en Transparantie). Het kabinet hecht aan
                  spoedige totstandkoming van een ambitieus wetgevend Commissievoorstel op het gebied
                  van IMVO. Dit appel heb ik nogmaals overgebracht tijdens een bijeenkomst in Brussel
                  in het kader van International Chocolate Day op 13 september jl. Voor de zomer sprak mijn voorganger al met Eurocommissaris Reynders
                  over het aanstaande Commissievoorstel. Daarnaast vinden ambtelijk geregeld gesprekken
                  plaats met de beleidsverantwoordelijke directoraten-generaal van de Commissie over
                  het op handen zijnde voorstel. Het kabinet zet zich voortdurend in voor een eenduidige
                  en gecoördineerde Europese aanpak op het gebied van IMVO. Een Europese aanpak zorgt
                  voor meer impact in productielanden en leidt tot een gelijk speelveld voor bedrijven
                  op de interne markt. Op EU-niveau wordt gepleit voor snelle totstandkoming van een
                  ambitieus wetgevend Commissievoorstel op het terrein van IMVO en voor de ontwikkeling
                  van een EU IMVO Actieplan.
               
Daarnaast draagt het kabinet zorg voor beleidscoherentie, bijvoorbeeld door inbreng
                  te leveren op (wetgevende) Commissievoorstellen die raken aan IMVO. Zo publiceerde
                  de Europese Commissie op 21 april jl. het voorstel voor een richtlijn tot wijziging
                  van de Richtlijn Niet-Financiële Informatie (2014/95/EU). In het BNC-fiche over dit
                  richtlijnvoorstel heeft het kabinet aangegeven dat het positief staat tegenover het
                  voorstel en dit bovendien goed aansluit bij de inzet van het kabinet op het gebied
                  van IMVO (Kamerstuk 22 112, nr. 3132).
               
Verschillende onderdelen van de Europese Commissie zijn ook op andere manieren actief
                  op het gebied van IMVO. Zo bracht DG TRADE deze zomer een praktische handreiking uit
                  om bedrijven in de EU te ondersteunen bij het adresseren van het risico op dwangarbeid
                  in hun waardeketen als onderdeel van het gepaste zorgvuldigheidsproces.
               
Op 10 maart jl. heeft het Europees Parlement (EP) een eigen-initiatiefrapport over wetgevende maatregelen op het gebied van IMVO aangenomen. Het EP roept
                  de Europese Commissie op met ambitieuze IMVO-wetgeving te komen. Het EP is van mening
                  dat een IMVO-verplichting van toepassing moet zijn op alle grote ondernemingen (met 250 werknemers of meer)
                  en op het MKB dat beursgenoteerd is óf zich in risicosectoren bevindt. Deze bedrijven
                  zouden volgens het EP verplicht moeten worden het gepaste zorgvuldigheidsproces conform
                  de internationale raamwerken toe te passen.
               
Daarnaast blijven diverse EU-lidstaten actief op het gebied van IMVO. Zo werd in Duitsland
                  op 11 juni jl. IMVO-wetgeving aangenomen.1 Deze wet voorziet in een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven met 3.000
                  werknemers of meer (vanaf 2024 voor bedrijven met 1.000 werknemers of meer) en is
                  gebaseerd op het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals geformuleerd in de internationale
                  raamwerken. In Frankrijk is reeds IMVO-wetgeving van kracht, van toepassing op bedrijven
                  met meer dan 5.000 werknemers in Frankrijk of 10.000 wereldwijd. In België buigt het
                  parlement zich momenteel over een initiatiefwet die voorziet in een zorg- en verantwoordingsplicht
                  voor ondernemingen.2
Ook niet-EU lidstaten zijn actief op het terrein van IMVO. Op donderdag 10 juni jl.
                  nam het Noorse parlement een wet aan op het gebied van transparantie, fundamentele
                  mensenrechten en fatsoenlijk werk. Het doel van deze wet is te bevorderen dat het
                  bedrijfsleven mensen- en arbeidsrechten respecteren en dat bedrijven hier transparant
                  over zijn.
               
Sectorale samenwerking
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal
                     maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) is aangegeven dat de overheid partij blijft bij de huidige IMVO-convenanten voor
                     de termijn waarvoor deze convenanten zijn afgesloten en dat zij met dezelfde inzet
                     aan tafel blijft zitten wat betreft de onderhandelingen die al liepen toen de beleidsnota
                     werd gepubliceerd. Op deze wijze geeft het kabinet ook uitvoering aan de uitvoering
                     van de motie Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 26 485, nr. 341) over het continueren van de ondersteuning van en betrokkenheid bij IMVO-convenanten,
                     zoals met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrief van 11 februari 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
                  
In de beleidsnota en de Kamerbrief van 11 februari 2021 is ook aangegeven dat het
                     kabinet sectorale initiatieven ten behoeve van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid
                     in lijn met de OESO-richtlijnen en/of impact binnen specifieke thema’s of ketens wil
                     blijven stimuleren. Momenteel worden de voorwaarden en inhoudelijke kaders voor de
                     sectorale samenwerking nieuwe stijl ingevuld. De uitwerking van het instrument voor
                     sectorale samenwerking hangt samen met de uitwerking van de overige elementen van
                     de beleidsmix, in het bijzonder het element wetgeving. Vanwege wetgeving en bijbehorend
                     toezicht verandert immers de rol van de overheid bij sectorale samenwerking. Dat betekent
                     dat van de IMVO-convenanten in hun huidige vorm afscheid moet worden genomen. Gezien
                     de samenhang met wetgeving kunnen de nieuwe kaders niet in 2021 worden afgerond. Zodra
                     er meer duidelijkheid is over het nieuwe tijdspad zal ik uw Kamer hierover informeren.
                  
Motie Van Dijk (SP)
Ik neem deze gelegenheid ook te baat om u te informeren over de uitvoering van de
                  motie Jasper van Dijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379). In deze motie verzoekt uw Kamer het kabinet in gesprek te gaan met Nederlandse
                  pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die actief zijn in bezet Palestijns gebied
                  om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken. Op 16 september jl. is
                  ambtelijk een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiging van de Nederlandse pensioensector.
                  Hierin is een toelichting gegeven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet al jaren
                  toepast, waarbij het als onwenselijk wordt beschouwd dat activiteiten van Nederlandse
                  bedrijven direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of dat
                  die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren.
               
Daarnaast is in het gesprek onderstreept dat het kabinet in het kader van IMVO verwacht
                  dat pensioenfondsen gepaste zorgvuldigheid toepassen bij hun investeringen. Hierbij
                  moeten risico’s op mensenrechtenschendingen in de beleggingsportefeuille in kaart
                  gebracht worden en wordt verwacht dat fondsen hun invloed aanwenden om deze risico’s
                  bij bedrijven aan te pakken of te voorkomen. De pensioenfondsen die deelnamen aan
                  het gesprek hebben toegelicht hoe zij hier invulling aan geven middels screening op
                  (en uitsluiting van) hoog risico bedrijven en de dialoog die gezocht wordt met andere
                  bedrijven in hun beleggingsportefeuille. Daarbij is nogmaals het belang onderstreept
                  dat het kabinet hecht aan zo transparant mogelijk rapporteren over deze stappen van
                  gepaste zorgvuldigheid door de pensioensector.
               
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
                  Th.J.A.M. de Bruijn
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 Th.J.A.M. de Bruijn, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
