Brief regering : Fiche: Aanbeveling blended leren in het basis- en middelbaar onderwijs
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3216
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 1 fiche dat werd opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Aanbeveling blended leren in het basis- en middelbaar onderwijs
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
Fiche: Aanbeveling blended leren in het basis- en middelbaar onderwijs
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad over blended leren voor hoogwaardig en inclusief
basis- en middelbaar onderwijs
b) Datum ontvangst Commissiedocument
5 augustus 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 455
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52021DC0455
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
2. Essentie voorstel
De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een Raadsaanbeveling met als doel blended
leren1 in het primair en voortgezet onderwijs (inclusief het beroepsgerichte deel hiervan)
te verbeteren. Volgens de Commissie houdt blended leren in dat een school, leerkracht
of lerende in het leerproces meer dan één benadering volgt. Dit kan bestaan uit het
combineren van klassikaal onderwijs en onderwijs op locaties buiten school (afstandsonderwijs)
en/of het combineren van verschillende leermiddelen – zowel digitaal (waaronder online)
als niet-digitaal. De Commissie geeft aan dat zij met het uitbreken van de COVID-19-crisis
heeft gemerkt dat niet elke school binnen de EU voldoende in staat is om blended leren
te faciliteren, dat niet alle leerlingen hiervoor voldoende zijn toegerust en niet
alle leerlingen hiervoor thuis voldoende voorzieningen hebben en dat dit ongelijkheid
in het onderwijs heeft versterkt. Om deze ongelijkheid tegen te gaan, doet de Commissie
een voorstel voor een Raadsaanbeveling waarmee scholen hun vermogen om onderwijs in
verschillende leeromgevingen te geven, kunnen vergroten. De Commissie stelt dat het
voorstel niet alleen van belang is om de gevolgen van de COVID-19-crisis op te vangen,
maar ook om in het algemeen te komen tot veerkrachtiger onderwijs- en opleidingsstelsels.
De voorgestelde aanbevelingen aan de lidstaten betreffen ondersteuning aan leerlingen,
aan leraren en aan scholen. Specifiek bestaan de aanbevelingen uit het ondersteunen
en verder professionaliseren van leraren en schoolleiders, het bouwen van partnerschappen
tussen verschillende belanghebbenden, zoals de scholen en de locaties buiten de school
die zij bezoeken, het verbeteren van de kwaliteitsborging, toetsing en de evaluatie
van blended leren en het vergroten van de aandacht voor mentaal welzijn en voor kinderen
uit kwetsbare situaties. Met betrekking tot digitaal onderwijs geeft de Commissie
aan dat gewerkt kan worden aan de digitale vaardigheden van leerlingen en hun gezinnen
en dat de digitale infrastructuur in het onderwijs verbeterd zou kunnen worden.
Daarnaast geeft de Commissie aan dat zij de ontwikkelingen van haar kant zal stimuleren
door goede voorbeelden en empirisch onderbouwd lesmateriaal te delen, online colleges
(MOOC’s) over blended leren aan te bieden en bestaande Europese platforms en tools
in te zetten ter bevordering van blended leren, en dat zij zal rapporteren over de
voortgang van de ontwikkeling van blended leren op scholen in de Europese Unie.
3. Nederlandse positie ten aanzien van de aanbeveling
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Voor het primair onderwijs is het uitgangspunt van het Nederlandse onderwijsbeleid
dat het onderwijs op school moet plaatsvinden2. Onderwijs op afstand is een tijdelijk alternatief voor het geval dat leerlingen
niet naar school kunnen, zoals tijdens de COVID-19-crisis. Daarnaast kunnen scholen
ervoor kiezen excursies en uitstapjes te organiseren die het onderwijs levendiger
maken. Bijvoorbeeld door in de praktijk te tonen hoe iets werkt of gemaakt is.
In het voortgezet onderwijs is fysiek onderwijs op school ook de norm, maar zijn er
binnen de huidige wet- en regelgeving onder voorwaarden wel vormen van afstandsonderwijs
mogelijk3. Bovendien zijn zeker in het beroepsgerichte voortgezet onderwijs stages, waarbij
leerlingen leren buiten de school, gemeengoed.
Een ander belangrijk punt, dat geldt voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs,
is dat het kabinet het als zijn verantwoordelijkheid binnen het stelsel ziet om te
sturen op de leerdoelen en randvoorwaarden van het onderwijs, en buiten de wet om
niet actief stuurt op de manier waarop les wordt gegeven. Zo wordt via de curriculumherziening
bekeken of digitale vaardigheden een doel binnen het onderwijs kunnen worden, maar
geeft het curriculum niet aan hoe scholen daartoe moeten komen. Als scholen ervoor
kiezen om binnen de wet- en regelgeving het onderwijs te verzorgen op locaties buiten
de school, dan is dat niet iets waar het kabinet actief op stuurt. Het kabinet kan
scholen wel faciliteren, ondersteunen en helpen om doordachte keuzes te maken. In
het kader daarvan kan de overheid ervoor zorgen dat bepaalde vormen van onderwijs
mogelijk worden en dat scholen hier (beter) gebruik van kunnen maken als zij dat willen.
Zo wordt gezien de toenemende interesse van scholen in digitaal onderwijs ook de oprichting
van een Nationaal Onderwijslab beoogd dat prototypes voor nieuwe educatieve technologieën
zal ontwikkelen en valideren. Daarnaast is in het verleden een subsidieregeling «Toekomstvast
internet po en vo» ingesteld voor scholen waarmee zij hun internetverbindingen konden
verbeteren, en zet het kabinet zich ervoor in om te zorgen dat de privacy van leerlingen
gewaarborgd wordt. Zo zijn SIVON, SURF en het Strategisch Leveranciersmanagement Rijk
(SLM Rijk) naar aanleiding van een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens4 eerder dit jaar in gesprek gegaan met Google om de verzameling van data van leerlingen
op Nederlandse scholen veiliger te laten verlopen5. Mede tegen deze achtergrond heeft het kabinet onlangs de Tweede Kamer geïnformeerd
over digitalisering in het funderend onderwijs en de randvoorwaarden voor toegankelijkheid,
privacy en informatiebeveiliging6.
Met betrekking tot de lerarenopleidingen en bij- en nascholing is er wet- en regelgeving
vanuit het kabinet die aangeeft welke lesbevoegdheid onderwijzers moeten hebben en
ontvangen scholen middelen voor het inkopen van bij- en nascholing. Lerarenopleidingen
en scholen hebben de primaire verantwoordelijkheid voor de invulling van het onderwijs
dat zij geven en inkopen.
Het kabinet beoogt de situatie van kinderen uit kwetsbare groepen te adresseren via
het Nationaal Programma Onderwijs, dat is opgericht om de negatieve gevolgen van de
COVID-19-crisis tegen te gaan. Scholen en gemeentes kunnen de middelen die zij via
het Nationaal Programma Onderwijs ontvangen, gebruiken om onderwijsachterstanden tegen
te gaan en kinderen uit kwetsbare groepen extra te ondersteunen. Het ondersteunen
van kinderen op het gebied van mentaal welzijn kan hier ook een onderdeel van zijn.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat er positief tegenover dat de Commissie vanuit haar ondersteunende
rol meedenkt over de doorontwikkeling van het onderwijs. Het kabinet vindt het van
belang dat scholen een groot didactisch repertoire hebben waaruit zij kunnen putten
bij het vormgeven van hun onderwijs en dat zij daarvoor over passende voorzieningen
beschikken. Het kabinet verwelkomt de aanbevelingen als een manier om blended leren,
een van de vele instrumenten in de gereedschapskist van scholen, te verbeteren en
scholen te helpen om doordachte keuzes te maken. Veel van de maatregelen die worden
genoemd, zoals investeren in digitale vaardigheden en passend onderwijs, zijn onderdeel
van staand Nederlands beleid. Het kabinet vindt het echter van belang dat in de Raadsaanbeveling
duidelijk wordt dat blended leren een manier van onderwijs geven is en niet noodzakelijkerwijs
bij elke school en elke leerling past. Het moet duidelijk zijn dat het doel van de
maatregelen niet is om ervoor te zorgen dat alle scholen overstappen op blended leren,
maar dat ze dienen te faciliteren als scholen zelf van mening zijn dat blended leren
een voor hen geschikte manier is om hun leerdoelen te halen.
Daarbij is het kabinet van mening dat in de Raadsaanbeveling benadrukt moet worden
dat in sommige lidstaten, zoals in Nederland, een groot deel van de maatregelen bij
scholen zelf ligt en niet door de overheid genomen kan worden. Zo is het bijvoorbeeld
aan scholen om een anti-pestplan op te stellen en een mentorsysteem in te richten.
Positief in dit verband is dat opgeroepen wordt tot voldoende autonomie van onderwijsinstellingen,
maar benadrukt moet worden dat niet alle overheden de maatregelen die worden toegeschreven
aan de lidstaten zelf kunnen uitvoeren. Daarnaast vindt het kabinet het van belang
dat in de onderdelen over de (bij- en na)scholing van leraren duidelijk wordt gemaakt
dat in sommige lidstaten de aanbieders hiervan primair verantwoordelijk zijn voor
de inhoud van hun curricula. Het kabinet zal de Raadsaanbeveling onder de aandacht
van het veld brengen en indien mogelijk en wenselijk faciliteren en ondersteunen bij
de implementatie van maatregelen die in het Nederlandse stelsel alleen door scholen
uitgevoerd kunnen worden.
Gegeven eerdere signalen over knelpunten bij de implementatie van afstandsonderwijs
die het kabinet heeft ontvangen zal het kabinet vragen om meer aandacht voor de veiligheid
van de data van leerlingen bij het volgen van digitaal onderwijs. Het kabinet is van
mening dat als de Commissie digitaal onderwijs wil bevorderen zij via haar beleid
ook op Europees niveau zou moeten bevorderen dat internationaal opererende aanbieders
van digitale middelen die nodig zijn voor dat onderwijs (hardware en software) zorgvuldig,
en in overeenstemming met de wettelijke kaders, omgaan met de data die zij via hun
middelen verzamelen. Het kabinet zal erop inzetten dat een dergelijk punt wordt opgenomen
in de Raadsaanbeveling. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan het advies van de Autoriteit
Persoonsgegevens naar aanleiding van de eerdergenoemde Google-casus.
Wat de concrete acties van de Commissie zelf betreft, staat het kabinet positief tegenover
het faciliteren van het delen van goede voorbeelden en ervaringen tussen lidstaten
zowel op het niveau van de nationale overheden als op het niveau van onderwijsinstellingen
en het gebruik van bestaande tools en platforms die zijn ontwikkeld door de Europese
Unie. Uitwisseling van kennis en praktijkervaring op dit gebied kan plaatsvinden binnen
het kader en met ondersteuning van recente Europese initiatieven waaronder vooral
de Europese onderwijsruimte7, het Erasmus+-programma en het actieplan digitaal onderwijs8.
Wel is het kabinet van mening dat de Commissie terughoudend zou moeten zijn in het
delen van lesmateriaal en handvatten voor het bieden van onderwijs. De Commissie kan
materiaal ontsluiten, maar het is in de ogen van het kabinet niet wenselijk dat de
Commissie bepaalde lesplannen of -materialen voor doet komen als een betere of noodzakelijker
vorm van onderwijs dan andere. Het is aan scholen om te bepalen wat beter of noodzakelijk
is voor hen. Het kabinet heeft dit standpunt recent ook ingenomen naar aanleiding
van het actieplan digitaal onderwijs9.
Ten slotte zal Nederland benadrukken dat het niet wenselijk is wanneer de Europese
Commissie in haar rapportages over de ontwikkeling van blended leren op scholen in
de Europese Unie hier een oordeel over uitspreekt, aangezien blended leren niet bij
elke school of leerling past en daarmee geen doel op zich is.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Tijdens een eerste bespreking van het voorstel voor de Raadsaanbeveling tijdens het
Onderwijscomité van 2 september jl. gaven veel lidstaten aan dat, hoewel ze de specifieke
aanbevelingen weinig controversieel vinden, zij van mening zijn dat fysiek onderwijs
in het klaslokaal leidend moet blijven en dat andere vormen van onderwijs slechts
complementair kunnen zijn. Veel lidstaten benadrukten ook dat blended leren geen doel
op zich is. Daarnaast gaven enkele lidstaten, waaronder Nederland, aan dat ze het
van belang vinden dat databescherming uitdrukkelijker naar voren komt in de Raadsaanbeveling.
Omdat het om een Raadsaanbeveling gaat, is er geen rol voor het Europees Parlement.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële
gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Volgens
artikel 165, lid 1 VWEU inzake onderwijs draagt de Unie bij aan de ontwikkeling van
onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en
zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging
van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de
opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.
Volgens artikel 166 VWEU legt de Unie inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer
waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige
eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet
van de beroepsopleiding. Op grond van deze artikelen kan de Raad op voorstel van de
Commissie aanbevelingen aannemen. Op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding
is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de Unie (artikel 6, onder e, VWEU),
op grond waarvan de Unie bevoegd is om m.b.t. de Europese dimensie van dit onderwerp
het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. De
uitoefening van die bevoegdheid belet lidstaten niet om hun bevoegdheid uit te oefenen
op dit terrein.
b) Subsidiariteit
De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De
aanbeveling heeft tot doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de convergentie
tussen de verschillende stelsels te vergroten door het verbeteren van blended leren.
Hoewel het funderend onderwijs per lidstaat zeer verschillend is vormgegeven, wordt
het belang van kwalitatief goed en weerbaar onderwijs in alle lidstaten onderschreven.
Er is meerwaarde voor EU-optreden ten opzichte van (enkel) optreden door de afzonderlijke
lidstaten, omdat de verbeterde kwaliteit en vergrote convergentie van de stelsels
voor het funderend onderwijs uiteindelijk het vrije verkeer van personen, goederen
en diensten ondersteunt. Om die reden is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
De grondhouding ten aanzien van proportionaliteit is positief. Het instrument van
de Raadsaanbeveling is niet bindend en laat de lidstaten vrij overeenkomstig hun nationale
omstandigheden te beslissen hoe zij gevolg geven aan de aanbeveling. Daarmee gaat
het niet verder dan noodzakelijk. De voorgestelde maatregelen in de concept-Raadsaanbeveling worden ook geschikt geacht om de doelstelling van het voorstel te bereiken. Zo
is het kabinet van mening dat blended leren inderdaad doorontwikkeld kan worden door
een inzet op digitale vaardigheden en verdere professionalisering van leraren. Een
aandachtspunt is wel dat duidelijk gemaakt moet worden dat de doorontwikkeling in
sommige lidstaten, waaronder Nederland, grotendeels bij scholen en instellingen ligt
en dat het kabinet niet kan sturen richting een bepaalde vorm van onderwijs.
d) Financiële gevolgen
Uit de voorgestelde Raadsaanbeveling zelf blijken geen directe budgettaire gevolgen.
Er worden diverse fondsen genoemd die moeten bijdragen aan het behalen van de doelen
uit de mededeling, waaronder Erasmus+, Horizon Europe en Digital Europe. Scholen en
onderwijsinstellingen kunnen op eigen initiatief gebruik maken van de fondsen. Nederland
is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in
de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten
passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Budgettaire gevolgen worden
ingepast in de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform
de regels van de budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Er is sprake van een aantal mogelijke acties van uiteenlopende aard. De gevolgen voor
regeldruk en uitvoeringslasten kunnen beter beoordeeld worden wanneer duidelijk wordt
welke maatregelen geïmplementeerd zullen worden. Het ligt in de lijn der verwachting
dat het veld de regeldruk en uitvoeringslasten van de maatregelen onderdeel zal laten
zijn van de eigen kosten- en batenanalyse van de maatregelen. Het kabinet zal deze
aspecten ook ogenschouw nemen bij de stappen die het zelf zal ondernemen. De verdere
ontwikkeling van de Europese platforms en tools ter ondersteuning van scholen bij
het verder brengen van blended leren kan tot regeldruk en administratieve kosten op
Europees niveau leiden, maar de verwachting is dat deze erg beperkt zullen zijn.
Het kabinet verwacht dat het voorstel geen effect zal hebben op de huidige geopolitieke
situatie en is van mening dat het voorstel via een mogelijke verbetering van het onderwijs
in de Europese Unie positieve gevolgen kan hebben voor de concurrentiekracht van de
Unie.
Indieners
-
Indiener
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken