Brief regering : Uitspraken Raad van State over Griekse statushouders
32 317 JBZ-Raad
Nr. 719
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2021
In deze brief informeer ik uw Kamer over de gevolgen van de uitspraken van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juli 2021 over
vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen, maar al internationale bescherming
hebben in Griekenland.1
Eerder, met name in een uitspraak van 30 mei 2018, oordeelde de Afdeling dat de situatie
in Griekenland voor statushouders moeilijk is, maar niet zo slecht dat zij niet naar
dat land konden terugkeren.2 Door nieuwe ontwikkelingen komt de Afdeling nu, in de twee uitspraken van 28 juli
2021, tot een ander oordeel. Daarbij heeft zij actuele informatie en rapporten van
verschillende partijen, waaronder ngo’s, over de situatie in Griekenland voor statushouders
betrokken.
Uit die beschikbare informatie komt onder meer het beeld naar voren dat een verslechterde
situatie voor statushouders in Griekenland is ontstaan door de Griekse wetswijziging
van maart 2020. Die wetswijziging heeft tot gevolg dat de periode waarbinnen een statushouder
de opvang voor asielzoekers moet verlaten en een zelfstandige woonruimte moet vinden,
is teruggebracht van zes maanden naar één maand. De wetswijziging ging bovendien gepaard
met een significante toename van het aantal positieve beslissingen op asielaanvragen,
wat de druk op de beschikbare voorzieningen in Griekenland nog verder deed toenemen.
De Afdeling overweegt dat uit de beschikbare informatie het beeld naar voren komt
dat de Griekse autoriteiten, ondersteund door verschillende ngo’s, weliswaar niet
onverschillig staan tegenover de situatie van statushouders, maar dat zij in de praktijk
vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin
zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en
zich wassen. De Afdeling concludeert dat daarom niet deugdelijk is gemotiveerd dat
ten aanzien van Griekenland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
en dat de leefomstandigheden van statushouders bij terugkeer naar Griekenland niet
de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid (verregaande materiële deprivatie) bereiken
als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart
2019 (het arrest Ibrahim).3
Direct gevolg van de twee uitspraken is dat de IND op de asielaanvragen van de vreemdelingen
in kwestie opnieuw een beslissing zal moeten nemen met inachtneming van de uitspraken.
Zoals de Afdeling zelf ook aangeeft in de inleiding van de uitspraken, hebben deze
uitspraken ook gevolgen voor andere vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag
hebben ingediend terwijl zij in Griekenland reeds internationale bescherming genieten.
De situatie van statushouders in Griekenland dient door mij nader te worden onderzocht
en beoordeeld. Aangezien sprake is van een complexe feitelijke en juridische kwestie
verlengt de IND in de zaken van vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag hebben
ingediend terwijl zij in Griekenland internationale bescherming genieten, de beslistermijn
met negen maanden op grond van artikel 42, vierde lid, onder a, van de Vreemdelingenwet
2000. Zolang het nader onderzoek naar de situatie van statushouders in Griekenland
loopt en er onduidelijkheid is over de wijze van afhandeling van hun asielverzoeken,
zullen asielzoekers uit deze specifieke groep recht houden op opvang en niet langer
apart worden opgevangen van de andere asielzoekers op de terreinen van het COA, zoals
het geval is voor asielzoekers afkomstig uit een veilig land van herkomst of asielzoekers
die reeds internationale bescherming genieten in een andere lidstaat van de EU. Ook
zullen zij zich niet langer dagelijks bij het COA hoeven te melden voor de inhuisregistratie.
Het verlengen van de beslistermijn laat onverlet dat de IND onder omstandigheden nog
wel kan beslissen op zaken waarin is gebleken dat de statushouder in Griekenland wel
kan beschikken over basale voorzieningen, zoals een woning. Hetzelfde geldt voor zaken
waarin is gebleken dat de statushouder in Griekenland reeds beschikte over de administratieve
nummers om overheidsvoorzieningen aan te vragen. De beslissing om op een aanvraag
te beslissen, zal gewogen worden op grond van de individuele merites van de zaak,
waarbij gemotiveerd zal moeten worden dat ook bij terugkeer naar Griekenland (weer)
sprake zal zijn van de basale voorzieningen om aan de ondergrens van artikel 3 EVRM
en het arrest Ibrahim te voldoen. Daarbij merk ik tevens op dat de Griekse autoriteiten
in een aantal zaken van alleenstaande minderjarige vreemdelingen die internationale
bescherming hebben in Griekenland de individuele garantie hebben verstrekt dat de
minderjarige bij terugkeer in Griekenland opvang en voogdij zal worden geboden. Ook
in deze zaken is een terugkeer naar Griekenland mogelijk. Evenwel, ook hier geldt
dat de beslissing om een minderjarige statushouder terug te sturen naar Griekenland,
zal worden gewogen op basis van de individuele merites van de zaak.
Zoals hierboven reeds beschreven, volgt uit de uitspraken van de Afdeling dat de situatie
van statushouders in Griekenland nader moet worden onderzocht. Om een volledige en
actueel beeld te krijgen van de situatie voor terugkerende statushouders naar Griekenland,
zet ik in op een feitenonderzoek. Daarnaast heb ik samen met enkele Europese collega’s
al eerder bij de Commissie aangedrongen op het vinden van oplossingen voor deze groep.4 Onderdeel daarvan zou aanvullende integratiesteun kunnen zijn, zoals ook voorgesteld
door de Commissie. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de beperkte voorzieningen
die de Griekse overheid ook aan eigen onderdanen biedt. Wat mij betreft is dat echter
niet voldoende en biedt dat geen oplossing op de korte termijn. Samen met mijn collega’s
zal ik dan ook blijven aandringen op aanvullende maatregelen. Hierover vindt overleg
plaats met onze Europese partners.
Ik besef dat het voor de vreemdelingen in kwestie vervelend kan zijn dat zij, vanwege
het feitenonderzoek en de daarmee verband houdende verlenging van de beslistermijn
met negen maanden, geruime tijd op een beslissing op hun asielaanvraag moeten wachten.
Dit is echter een gangbare werkwijze die aansluit bij ons wettelijk stelsel; ook in
andersoortige zaken worden beslistermijnen in geval van noodzakelijk nader onderzoek
met negen maanden verlengd. Daarbij biedt de EU-Procedurerichtlijn juist voor deze
situaties deze verlengingsmogelijkheid. Ik stel echter vast dat in een aantal openstaande
zaken de initiële beslistermijn van zes maanden reeds is overschreden, zodat deze
niet meer op de voet van artikel 42, vierde lid, onder a, van de Vreemdelingenwet
2000 kan worden verlengd. Nu voorzienbaar is dat het motiveringsgebrek niet op korte
termijn zal kunnen worden hersteld, wordt, bij wijze van eenmalige uitzondering, in
deze zaken waarin de beslistermijn reeds is verstreken (en dus een verlenging van
die termijn op grond van het genoemde artikel uit de Vreemdelingenwet 2000 niet mogelijk
is) de aanvraag inhoudelijk beoordeeld.
Tot slot
Het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is in het Unierecht van
groot belang, omdat het de mogelijkheid biedt om een ruimte zonder binnengrenzen te
verwezenlijken en in stand te houden. Het Europees asielbeleid steunt op de fundamentele
premisse dat de behandeling van personen die om asielbescherming verzoeken, in elke
lidstaat in overeenstemming is met de vereisten van het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag
en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De arresten van het Hof van Justitie
van de EU, de uitspraken van de Afdeling, en de vergelijkbare uitspraak van 21 januari
jl. van het Duitse gerecht (Oberverwaltungsgericht)5 laten de kwetsbaarheid van dit stelsel zien. Het is daarom van het grootste belang
dat Griekenland zélf, geholpen en gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de
situatie te verbeteren. Samen met enkele andere lidstaten heb ik hier bij de Europese
Commissie op aangedrongen. In jurisprudentie zie ik eens te meer een aansporing om
voortgang te maken met de nieuwe Europese asielwetgeving (Commissievoorstellen van
23 september 2020), dat een eerlijke balans garandeert tussen solidariteit en verantwoordelijkheid
tussen lidstaten.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid