Brief regering : Reactie op de moties ingediend tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS vrouwen en hun kinderen
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 619
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2021
Tijdens het plenaire debat over de repatriëring van uitreizigers dat plaatsvond op
1 juli 2021 is een brief toegezegd over het beleid inzake het intrekken van het Nederlanderschap
op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap en het daarmee
gepaard gaande onderzoek naar de dubbele nationaliteit (Handelingen II 2020/21, nr. 96,
items 6 en 9). Eveneens is toegezegd dat wordt ingegaan op de vraag waarom het kabinet
weinig moeite lijkt te hebben met zevenduizend staatlozen die al vijftien jaar in
Nederland zijn en onder meer hier wonen en werken, maar wel beletselen ziet om uitreizigers
staatloos te maken.
Daarnaast heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid verzocht om een brief
over de uitvoering van de motie van de leden Van der Werf (D66) en Koekkoek (VOLT),
waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen
dat terrorismeverdachten hun straf niet ontlopen, alsmede over de motie van het lid
Michon-Derkzen (VVD), waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke alternatieve
(digitale) wijze het recht op een eerlijk proces kan worden geëerbiedigd zodat fysieke
aanwezigheid bij het strafproces niet vereist is voor een succesvolle vervolging.
Tevens is verzocht een toelichting te geven op de uitvoering van de overige moties
die tijdens het debat zijn ingediend en die op 6 juli 2021 door uw Kamer zijn aangenomen.
Tenslotte heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het commissiedebat
over de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 14 september jl. (Kamerstuk
26 150, nr. 195) toegezegd in te gaan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
om per brief nader te worden geïnformeerd over de situatie in Irak omtrent berechting
van IS-strijders.
In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, over de hiervoor genoemde toezeggingen
en ga ik in op de uitvoering van de moties.
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 22 september jongstleden (Handelingen II
2020/21, nr. 2, Regeling van werkzaamheden) verzocht uw Kamer de halfjaarlijkse rapportage
op het thema uitreizigers, waar in de motie van de leden Michon-Derkzen (VVD) en Bikker
(CU) van 1 juli 2021 om is verzocht, voorafgaand aan de procedurevergadering van woensdag
29 september 2021 toe te zenden.1 Met deze brief wordt eveneens voldaan aan dit verzoek.
Het beleid op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap
Tijdens het debat over de repatriëring van uitreizigers heb ik aan het lid Van der
Plas (BBB) toegezegd om, aanhakend bij de motie van het lid Van der Staaij c.s. over
het maximaal inzetten op het intrekken van het Nederlanderschap van IS-gangers2, in te gaan op het beleid op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap
(RWN) en op het onderzoek naar de dubbele nationaliteit bij intrekking van het Nederlanderschap.
Intrekking van het Nederlanderschap
Artikel 14, vierde lid, RWN is ingevoerd op 10 februari 2017 teneinde de dreiging,
die uitgaat van de terugkeer van uitreizigers die zich in het buitenland hebben aangesloten
bij een terroristische organisatie, tegen te gaan. In het belang van de nationale
veiligheid kan het noodzakelijk zijn de terugkeer van deze uitreizigers te voorkomen.
Artikel 14, vierde lid, RWN maakt het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken
van een Nederlander die zich in het buitenland heeft aangesloten bij een terroristische
organisatie, zonder dat een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling is vereist.3
Door de intrekking op grond van artikel 14, vierde lid, RWN wordt legale terugkeer
onmogelijk gemaakt: het recht op toegang tot het grondgebied van Nederland vervalt.
Ook legale terugkeer als vreemdeling wordt voorkomen, omdat de betrokkene tegelijkertijd
met de intrekking van het Nederlanderschap tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard.4 De intrekking leidt ertoe dat ook illegale terugkeer wordt bemoeilijkt: als gevolg
van de intrekking vervalt het reisdocument dat betrokkene bezit, zoals een Nederlands
paspoort, van rechtswege.5 Het verval van dit document wordt opgenomen in de Stolen and Lost Travel Document
database van Interpol. Tot slot wordt zowel de betrokkene zelf, als zijn vervallen
reisdocument, opgenomen in het Schengen Informatiesysteem II (SIS).6
De bevoegdheid op grond van artikel 14, vierde lid, RWN dient overigens duidelijk
te worden onderscheiden van de in artikel 14, tweede lid, RWN neergelegde bevoegdheid tot intrekking van het Nederlanderschap na een onherroepelijke
veroordeling wegens een in die bepaling genoemd misdrijf.
Voorwaarden artikel 14, vierde lid, RWN
Artikel 14, vierde lid, RWN bepaalt dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken
van een persoon van zestien jaar of ouder, die zich buiten het Koninkrijk bevindt
en uit wiens gedragen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die
door de Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met het gevoelen van
de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan
een nationaal of internationaal gewapend conflict en die een bedreiging vormen voor
de nationale veiligheid.7 De intrekking mag er niet toe leiden dat de betrokkene staatloos wordt.8
Intrekking van het Nederlanderschap is geen automatisme; in elk individueel geval
wordt beoordeeld of de intrekking van het Nederlanderschap in het concrete geval opportuun
is. De belangen die in ieder geval worden betrokken zijn neergelegd in artikel 68c
van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, waaronder een afweging van
de proportionaliteit van de maatregel en de mate van dreiging voor de nationale veiligheid
die van betrokkene uitgaat. Eveneens wordt bij de afweging betrokken of de intrekking
van het Nederlanderschap tot verlies van het Unieburgerschap leidt en of een intrekking
de belangen van opsporing, vervolging en berechting en executie van een vrijheidsstraf
doorkruist.
De intrekking moet zijn gebaseerd zijn op informatie waaruit blijkt dat de betrokkene
op of na 11 maart 2017 – de dag na publicatie in de Staatscourant van het Besluit
tot vaststelling van de lijst met organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale
veiligheid – was aangesloten bij een terroristische organisatie die vermeld staat
op die lijst. Een intrekking kan worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht
van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarin staat dat iemand
zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten
behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak
voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.9 Ook kunnen openbare bronnen gebruikt worden.
Onderzoek naar dubbele nationaliteit
De beantwoording van de vraag of iemand in het bezit is van één of meer nationaliteiten
geschiedt, in het kader van intrekking van het Nederlanderschap, door de IND. Bij
een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf (artikel 14, tweede
lid, RWN) of aansluiting bij een terroristische organisatie in het buitenland (artikel
14, vierde lid, RWN) onderzoekt de IND of de betreffende persoon in het bezit is van
een of meer andere nationaliteiten. Sinds enkele jaren wordt deze informatie niet
meer actief bijgehouden in de Basisregistratie Personen (BRP). De informatie hierover
is daardoor weliswaar minder betrouwbaar, maar nog wel bruikbaar. Indien nodig kan
de IND nadere informatie inwinnen bij de gemeente. Daarnaast beschikt de IND zelf
in veel gevallen over informatie ten aanzien van de betrokkene en/of diens familieleden.
Uit de genoemde informatie kan direct blijken dat deze persoon over een andere nationaliteit
beschikt, bijvoorbeeld op basis van een eerdere naturalisatieprocedure (van de ouders).
Ook kan, op basis van informatie over bijvoorbeeld de nationaliteit van de ouders,
worden getoetst aan het nationaliteitsrecht van andere landen. Gedurende de intrekkingsprocedure
heeft de persoon in kwestie de mogelijkheid om eventueel tegenbewijs aan te leveren.
Maximaal inzetten op intrekking
In juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat alle ongeveer 100 daarvoor
in aanmerking komende dossiers van Nederlandse uitreizigers met een dubbele nationaliteit
zijn beoordeeld10, naar aanleiding van de motie11 van de toenmalige leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) waarin de regering
wordt verzocht om actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers
te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het
belang van de nationale veiligheid.
De afgelopen jaren is door het kabinet maximaal ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap
van IS-gangers op grond van artikel 14, vierde lid, RWN. Conform de door uw Kamer
aangenomen motie van het lid Van der Staaij c.s.12zet het kabinet deze aanpak onverminderd voort. De bevoegdheid tot intrekking van
het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid kent echter een horizonbepaling
en vervalt van rechtswege op 1 maart 2022 (vijf jaar na inwerkingtreding). Het kabinet
heeft een wetsvoorstel in voorbereiding dat strekt tot het permanent maken van deze
bevoegdheid, zodat het een vast onderdeel van het instrumentarium ter bestrijding
van terrorisme zal gaan uitmaken. Dit wetsvoorstel zal zo spoedig mogelijk bij uw
Kamer worden ingediend.
Het voorkomen van staatloosheid
Tijdens het debat van 1 juli 2021 stelde het lid Van der Plas (BBB) een vraag naar
aanleiding van een petitie die twee weken tevoren op het Plein in Den Haag door Kamerleden
in ontvangst was genomen. De vraag wordt aldus begrepen dat de BBB aanneemt dat Nederland
geen moeite heeft met staatloosheid, omdat er reeds een substantieel aantal staatlozen
in Nederland verblijft.
Allereerst wil ik benadrukken dat het verdragsrechtelijk niet is toegestaan dat personen
staatloos worden door intrekking van het Nederlanderschap. Nederland heeft de verplichting
op grond van het VN-verdrag tot beperking der staatloosheid uit 1961 en het Europees
Verdrag inzake nationaliteit om staatloosheid te voorkomen. In dat verband trekt Nederland
de Nederlandse nationaliteit niet in als deze intrekking staatloosheid tot gevolg
heeft. Dat is de reden waarom dit ook niet gebeurt als het om Syriëgangers gaat die
naast het Nederlanderschap geen andere nationaliteit(en) hebben. Staatloosheid kan
en mag, ingevolge het Europees nationaliteitsverdrag, alleen ontstaan als een besluit
tot verkrijging of verlening van het Nederlanderschap wordt ingetrokken wegens, kort
samengevat, frauduleuze handelingen bij het verkrijgen van de nationaliteit.
De betreffende petitie over «7.000 mensen die in Nederland leven, werken en belasting
betalen en die er desondanks er niet in slagen de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen»,
waaraan de BBB refereert, gaat over zogenoemde houders van een Ranov-vergunning (Regeling
afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet). Dit zijn grotendeels personen die
beschikken over de nationaliteit van een derdeland, die ten tijde van de Ranov-regeling
geen buitenlandse brondocumenten hadden waarmee zij met hun nationaliteit konden worden
ingeschreven in de BRP (destijds de GBA) en die ook daarna geen buitenlandse documenten
konden overleggen bij hun naturalisatie. Voor deze groep is inmiddels, naar aanleiding
van een recent onderzoek door het WODC en de wens van uw Kamer, een oplossing geboden
door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waardoor het verkrijgen van de
Nederlandse nationaliteit dichterbij komt13. Een vergelijking tussen houders van een Ranov-vergunning met personen wiens Nederlandse
nationaliteit wordt ingetrokken waarbij op verdragsrechtelijke basis staatloosheid
moet worden voorkomen, gaat daarom niet op.
In de BRP staan zo’n 12.000 personen ingeschreven als daadwerkelijk staatloos (peildatum
CBS 1 januari 2019) op grond van documenten die dit aantonen. Deze groep verblijft
rechtmatig in Nederland en kan dus werken en dientengevolge ook belasting betalen.
Deze mensen kunnen een aanvraag doen voor naturalisatie onder gunstiger voorwaarden
– reeds na een periode van drie jaar rechtmatig verblijf in plaats van na vijf jaar
en tegen een verlaagd legestarief. De versoepelde voorwaarden dienen om de staatloosheid
te kunnen beëindigen.
Motie Michon-Derkzen/Van der Staaij over onderzoek naar een alternatieve wijze om
het recht op een eerlijk proces te eerbiedigen
Het in de motie Michon van de leden Derkzen en Van der Staaij14 gevraagde onderzoek naar een alternatieve (digitale) wijze waarop het recht op een
eerlijk proces geëerbiedigd kan worden zodat fysieke aanwezigheid bij het strafproces
niet is vereist, is op dit moment nog niet afgerond. Uw Kamer wordt hierover naar
verwachting in oktober van dit jaar bij aparte brief geïnformeerd.
Motie Van der Werf/Koekkoek waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te
spannen om ervoor te zorgen dat uitgereisde terrorismeverdachten hun straf niet ontlopen.
De motie van de leden Van der Werf (D66) en Koekkoek (VOLT) verzoekt de regering om
zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat uitgereisde terrorisme-verdachten
hun straf niet ontlopen.15 De indieners van de motie wezen daarbij onder meer op de verkenningen die zijn gericht
op het mogelijk maken van berechting in de regio, die, aldus deze leden, vooralsnog
geen perspectief bieden op daadwerkelijke berechting aldaar, en op de gevolgen voor
de nationale veiligheid indien de rechter besluit een strafzaak te beëindigen.
Zoals vermeld in de brief van 25 juni 2021 aan uw Kamer wil het kabinet voorkomen
dat verdachten van terroristische misdrijven straffeloos blijven.16 Personen die verdacht worden van (terroristische) misdrijven moeten hierover te allen
tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Hierbij weegt mee dat, indien een
strafzaak door de rechter op verzoek van de verdachte is beëindigd, de betreffende
uitreiziger na terugkeer in Nederland in beginsel niet meer strafrechtelijk kan worden
vervolgd voor de strafbare feiten die door het Openbaar Ministerie (OM) waren tenlastegelegd
in de beëindigde strafzaak. Zonder strafrechtelijke vervolging komen ook mogelijke
(strafrechtelijke) toezichtskaders, die door de rechter kunnen worden opgelegd, te
vervallen. In die situatie worden de mogelijkheden om de dreiging die van deze personen
uit kan gaan te mitigeren, ernstig bemoeilijkt.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring over te gaan dienen individuele omstandigheden
leidend te zijn. Dit is altijd maatwerk, waarbij naast de dreiging ook het risico
op straffeloosheid een rol speelt. Bovendien weegt het kabinet ook altijd de veiligheid
in het gebied, de veiligheid van betrokkene(n) en de internationale betrekkingen mee.
Op dit moment beraadt het kabinet zich over een aantal zaken waarover de rechtbank
Rotterdam, in het kader van een procedure tot beëindiging van de strafzaak, op 6 juli
2021 uitspraak heeft gedaan17. De verzoeken tot beëindiging van de strafzaak zijn ingediend door dertien van terroristische
misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigers, die momenteel verblijven in opvangkampen
in Noordoost-Syrië. Ten aanzien van vijf van deze verdachten heeft de rechtbank besloten
de behandeling van de verzoeken aan te houden voor een periode van drie maanden. De
rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen binnen deze periode duidelijkheid
te verschaffen of, en zo ja, welke daden van opsporing en/of vervolging sinds 8 januari
201918 zijn verricht en welke daden van opsporing en/of vervolging op de korte termijn zijn
te verwachten, meer in het bijzonder met het oog op de feitelijke uitlevering van
de verdachten ter fine van hun vervolging en berechting.
In augustus zijn gesprekken gevoerd met een drietal Europese partners met als doel
inzicht te verkrijgen in de specifieke ervaringen van betrokken landen met het repatriëren
van grote(re) groepen vrouwen en hun kinderen. Uit de gesprekken komt een beeld naar
voren van zeer complexe operaties, waaraan maandenlange (soms bijna een jaar lange)
logistieke voorbereidingen en moeizame onderhandelingen met de Syrische Koerden voorafgingen.
Betrokken landen wezen bovendien op de nog altijd volatiele veiligheidssituatie, die
repatriëringsmogelijkheden beperkte tot specifieke momenten. Ook maatregelen rondom
de Covid-19 pandemie hebben een complicerende rol gespeeld bij de planning van repatriëringsmissies.
Ook is er in augustus contact gelegd met de Syrische Koerden, met als doel te verkennen
of er van hun zijde initiële bereidheid bestaat om repatriëring van in ieder geval
de bedoelde vijf verdachten en hun kinderen te faciliteren. De inschatting is dat
er verschillende gesprekken zullen moeten worden gevoerd om daar meer zekerheid over
te verkrijgen.
Daarnaast is, gelet op de criteria waaraan het kabinet toetst of overbrenging naar
Nederland op een veilige en verantwoorde manier mogelijk is19, ingegaan op de veiligheidssituatie in het gebied. De veiligheidssituatie is nog
altijd complex en onvoorspelbaar. Er vinden geregeld aanslagen van ISIS plaats en
er zijn vele statelijke en non-statelijke actoren actief met verschillende en veelal
tegengestelde belangen. Hierbij moet worden opgemerkt dat ISIS hoofdzakelijk actief
is ten zuiden van de lijn Al Hasaka. Slechts enkele keren hebben de Syrian Democratic
Forces (SDF) (met steun van de coalitie) veiligheidsoperaties uitgevoerd tegen ISIS-cellen
in het noordelijke deel van de provincie Hasaka, hoofdzakelijk in de omgeving van
en in het opvangkamp al-Hawl. Daarbuiten vinden er met regelmaat schermutselingen
en aanslagen door bekende en onbekende groeperingen plaats. Ook raken door Turkije
gesteunde groeperingen met regelmaat slaags met de SDF.
Langs de lijn van het bovenstaande heb ik het Openbaar Ministerie geïnformeerd.
Ten aanzien van de acht andere verzoeken tot beëindiging van de strafzaak heeft de
rechtbank besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd aan te houden. Uw Kamer wordt
over verdere relevante ontwikkelingen geïnformeerd, waarbij door het kabinet, conform
de door uw Kamer aangenomen motie, wordt ingezet op het voorkomen van straffeloosheid.
Motie Van Nispen c.s. over oog hebben voor de belangen van slachtoffers bij berechting
van terugkeerders in Nederland
De door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. verzoekt de regering,
indien er sprake is van berechting van terugkeerders in Nederland, ook nadrukkelijk
oog te hebben voor de gerechtvaardigde belangen van slachtoffers en nabestaanden en
te bezien wat dit bijvoorbeeld betekent voor het uitoefenen van het spreekrecht en
het voegen in het strafproces voor schadevergoeding20
Het kabinet houdt altijd oog voor de belangen van slachtoffers van terrorisme. Ook
voor de slachtoffers van de misdrijven die door ISIS zijn gepleegd, is het van belang
dat de daders worden berecht. Pas na berechting kan er sprake zijn van gerechtigheid
voor alle slachtoffers die ISIS in de loop der jaren heeft gemaakt.
In internationaal verband draagt Nederland door middel van een programma van United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) bij aan de ondersteuning van slachtoffers van terrorisme en hun begeleiding
bij deelname in strafrechtelijke procedures. Tevens werkt Nederland samen met UNODC
aan het herzien en versterken van Iraakse juridische en beleidskaders met betrekking
tot de rol van slachtoffers van terrorisme in de rechtsgang, zodat deze in overeenstemming
zijn met internationale standaarden. Het versterken van capaciteiten van onderzoekers,
aanklagers en rechters in de belangen en rechten van slachtoffers van terrorisme en
het voorkomen van verdere traumatisering van slachtoffers bij deelname aan juridische
procedures maakt hier onderdeel van uit.
Indien uitreizigers die verdacht worden van terroristische misdrijven in Nederland
worden berecht, zijn de rechten van (nabestaanden van) slachtoffers goed gewaarborgd.
Ons strafprocesrecht kent slachtoffers van misdrijven diverse rechten toe, waaronder
het spreekrecht, het recht op informatie over de strafzaak, het recht op rechtsbijstand
en het recht om een vergoeding van geleden schade te vragen. Door de Eerste Kamer
is recent de Wet uitbreiding slachtofferrechten aangenomen, waarmee de positie van
slachtoffers dan wel hun nabestaanden binnen het strafproces verder wordt verstevigd.
Bij de berechting in Nederland van terroristische misdrijven die in het buitenland
zijn gepleegd – in dit geval Syrië en/of Irak – is het van groot belang om te achterhalen
wie de verdachten en wie de slachtoffers van deze misdrijven zijn. Bewijsvergaring
speelt hierbij een zeer belangrijke rol. Nederland draagt hier op diverse manieren
aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van de door de VN opgerichte bewijsvergaringsmechanismen
in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Dit doet Nederland in samenwerking met andere internationale
partners en Europese landen.21
Motie Kuik over het inzetten op lokale berechting en de motie Kuzu over het blijvend
inzetten op alle mogelijkheden van berechting in de regio.
De gewijzigde motie van het lid Kuik (CDA) en de motie van het lid Kuzu (DENK) zien
respectievelijk op het inzetten op lokale berechting en op het blijvend inzetten op
alle mogelijkheden van berechting in de regio.22,
23
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het voorkomen van straffeloosheid van
ISIS-strijders en op berechting, in Nederland voor zover van toepassing en – zolang
de ISIS-strijders niet in Nederland zijn – in de regio. Daartoe blijft het kabinet
opties voor de internationale berechting van Westerse ISIS-strijders verkennen. Zoals
de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het plenair debat op 1 juli jl. aan uw
Kamer heeft toegelicht, zijn er op dit moment geen reële opties om ISIS-strijders
internationaal of in de regio te berechten. Voor nadere toelichting van de juridische
en politieke beperkingen bij internationale en regionale berechting verwijs ik u naar
de Kamerbrieven van 24 juli 201924, 16 december 201925 en 31 maart 202026. Desalniettemin blijft het kabinet, in nauw overleg met Europese partners, in gesprek
met de Iraakse overheid over de mogelijkheden om Westerse ISIS-strijders in Irak te
berechten in lijn met internationale juridische en mensenrechtenstandaarden. Het kabinet
zal de Kamer in de halfjaarlijkse brief over uitreizigers (motie Michon-Derkzen/Bikker)
tevens informeren over de ontwikkelingen ten aanzien van de opties voor internationale
berechting van ISIS-strijders.
Motie Bikker aangaande het voorzetten van steun aan SEED
Ter uitvoering van de motie van het lid Bikker (CU) aangaande het voorzetten van steun
aan de NGO SEED uit de Koerdische Regio in Irak27 is het kabinet voornemens nogmaals 340.000 euro beschikbaar te stellen aan deze organisatie.
Met behulp van eerdere Nederlandse steun, naar aanleiding van de motie Voordewind28, heeft SEED de capaciteit voor opvang, juridische bijstand, ondersteuning op psychosociale
vlak en geestelijke gezondheidszorg kunnen uitbreiden voor (potentiele) slachtoffers
van mensenhandel in de Koerdische Regio in Irak. Met de voortzetting van de steun
wordt SEED in staat gesteld om in de behoeften van kwetsbare groepen, onder wie arbeidsmigranten,
slachtoffers van ISIS, jezidi-vrouwen en kinderen die niet terug kunnen naar hun gemeenschap
en leden van de LHBTI-gemeenschap te blijven voorzien.
Motie Michon-Derkzen/Bikker over twee keer per jaar integraal informeren van de Tweede
Kamer over uitreizigers.
In deze motie wordt de regering verzocht de Tweede Kamer twee keer per jaar integraal
te informeren over uitreizigers en daarbij in te gaan op de (status quo en nationaliteit
van de) uitreizigers, de actualiteit inzake het berechten in de regio, de actualiteit
inzake de strafzaken inclusief de aanpak na detentie en de aanpak van en inzet op
de kinderen van IS-uitreizigers. In bovenstaande hoofdstukken werd reeds ingegaan
op stand van zaken ten aanzien van de nationaliteit van uitreizigers, de mogelijkheden
tot berechting in de regio en de actualiteit inzake de strafzaken. Voor de aanpak
na detentie en de aanpak van en inzet op de kinderen van uitreizigers wijs ik op de
brief aan uw Kamer van 25 juni 2021. Ten aanzien van deze onderwerpen is de aanpak
sinds die datum niet gewijzigd. Hieronder is de actualiteit met betrekking tot de
aantallen uitreizigers opgenomen. Zoals in de inleiding van deze brief aangegeven
wordt met deze brief tevens voldaan aan het verzoek van uw Kamer om een eerste rapportage
op het thema uitreizigers voor 29 september toe te zenden. De volgende rapportage
ontvangt u in maart 2022.
Overzicht aantallen uitreizigers29
De cijfers weerspiegelen de stand van zaken op 1 september 2021. Per «categorie» worden
de cijfers afgerond, omdat de exacte cijfers zicht kunnen geven op de informatiepositie
van de AIVD.
Onderkende uitreizigers
305
Overleden
105
Teruggekeerd uit strijdgebied
70
In Syrië
105
In Turkije
25
Overig
5
Volwassen uitreizigers in Syrië
Mannen en vrouwen in Syrisch-Koerdische kampen of detentie
45
Bij jihadistische groeperingen in NW Syrië
30
Elders in Syrië
35
Aantal kinderen met een Nederlandse link
In Syrisch-Koerdische vluchtelingen kampen
75
Bij jihadistische groeperingen in NW Syrië
65
Elders in Syrië
30
In Turkije
50
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid