Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de uitvoering van de motie van het lid Renkema c.s. over vroege opsporing van borstkanker met een MRI (Kamerstuk 32793-544)
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 567
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2021
Op 11 juni jl. heeft de vaste Kamercommissie voor VWS mij gevraagd om een brief waarin
ik uiteenzet hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Renkema c.s. waarin
de regering gevraagd wordt vroege opsporing van borstkanker met een MRI onderdeel
te maken van het bevolkingsonderzoek (Kamerstuk 32 793, nr. 544). Met deze brief kom ik aan dit verzoek tegemoet. Hierbij is enige vertraging opgetreden,
omdat het de nodige tijd heeft gekost om de verschillende mogelijkheden in kaart te
brengen en af te wegen.
Ik hecht eraan vrouwen met zeer dicht borstweefsel een zo goed mogelijk bevolkingsonderzoek
borstkanker te kunnen bieden. Uit de DENSE studie, waarover ik uw Kamer informeerde
op 27 november 2019 (Kamerstuk 32 793, nr. 458), blijkt dat MRI aanvullend aan mammografie beter presteert bij het opsporen van
borstkanker bij deze vrouwen dan alleen mammografie. De Gezondheidsraad wijst in zijn
advies van 6 oktober 2020 echter op de nadelen die MRI met zich meebrengt in termen
van onnodige doorverwijzingen en behandelingen (Kamerstuk 32 793, nr. 499). Daarom adviseert de Gezondheidsraad om eerst een andere techniek, contrast enhanced mammography (CEM), te onderzoeken. Een aanpassing in het reguliere bevolkingsonderzoek kent een
lange doorlooptijd vanwege de vele aspecten die zorgvuldig voorbereid en ingevoerd
moeten worden. Een dergelijke aanpassing is niet eenvoudig terug te draaien. Ik heb
besloten het advies van de Gezondheidsraad te volgen, zoals ik ook heb aangegeven
in mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 516). Daarom dient een zorgvuldige afweging te worden gemaakt welke techniek op een zo
kort mogelijke termijn voor de screening van vrouwen met zeer dicht borstweefsel een
zo goed mogelijke balans tussen de voor- en nadelen geeft.
Op dit moment bereidt ZonMw een subsidieoproep voor om te onderzoeken of CEM beter
presteert dan MRI. Bij beide technieken geldt in elk geval dat vanwege het gebruik
van contrastmiddel en de mogelijke bijwerkingen daarvan vrouwen in het ziekenhuis
gescreend moeten worden. Dat vergt in het kader van het bevolkingsonderzoek een volledig
nieuwe samenwerking met de ziekenhuizen. Het RIVM heeft in de uitvoeringstoets over
MRI, die ik met het advies van de Gezondheidsraad naar uw Kamer heb gestuurd, al voor
een deel uitgewerkt welke stappen hiervoor nodig zijn, maar vanwege de coronacrisis
was het vorig jaar niet mogelijk om alle nodige informatie bij de ziekenhuizen boven
tafel te krijgen. Het RIVM zal de komende tijd de uitvoeringstoets aanvullen met de
informatie die nog ontbreekt voor een scenario waarin MRI wordt ingezet. Ook doet
het RIVM eenzelfde soort analyse voor de inzet van CEM. Aanvullend op deze nieuwe
uitvoeringstoets zal het RIVM alle mogelijke voorbereidingen die noodzakelijk zijn
voor zowel CEM als MRI, ook direct treffen. Hiermee wordt zoveel mogelijk klaargezet
voor een voorspoedige implementatie van één van de twee technieken.
Ik verwacht dat het onderzoek naar CEM, de uitvoeringstoets van het RIVM en alle noodzakelijke
voorbereidingen die daaruit volgen enkele jaren in beslag zullen nemen. Zo moeten
er aanbestedingen uitgevoerd worden, samenwerking met ziekenhuizen en andere veldpartijen
worden uitgebreid, kwaliteitsrichtlijnen en een doorverwijsprotocol voor vrouwen met
zeer dicht borstweefsel opgesteld worden, aanpassingen in ICT-systemen doorgevoerd
worden en dient er een vergunning aangevraagd te worden op grond van de Wet op het
bevolkingsonderzoek. In het reeds opgeleverde deel van de uitvoeringstoets heeft het
RIVM ingeschat dat de implementatie van MRI in het bevolkingsonderzoek een doorlooptijd
van 2–3 jaar zou hebben. Dit alles overziend verwacht ik dat er zeker 6 jaar nodig
is voordat vrouwen met zeer dicht borstweefsel in het reguliere bevolkingsonderzoek
borstkanker een screening met één van de twee technieken kan worden aangeboden. Gezien
deze looptijd zal de besluitvorming over deze technieken aan een volgend kabinet zijn.
Mocht uit het onderzoek waarvoor ZonMw de subsidieoproep voorbereidt, blijken dat
CEM minder presteert dan MRI, dan kan de besluitvorming naar voren worden gehaald.
Ik zet alle mogelijke acties in gang om zo snel mogelijk een helder antwoord te krijgen
op de vraag welke van de twee technieken het best kan worden aangeboden, zodat deze
kan worden geïmplementeerd in het reguliere bevolkingsonderzoek. Ik besef echter ook
dat zes jaar een lange periode is, met name voor de vrouwen met zeer dicht borstweefsel
die hopen snel te kunnen rekenen op een aanvulling van het bevolkingsonderzoek. Verschillende
radiologen drukken mij op het hart dat zij graag op kortere termijn MRI-screening
aan deze vrouwen willen aanbieden. Daarom bekijk ik op dit moment met betrokken partijen
de mogelijkheden om als tijdelijke aanvulling op het bevolkingsonderzoek toegang tot
MRI te realiseren voor die vrouwen met zeer dicht borstweefsel die dat willen. Op
deze manier geef ik tevens invulling aan de motie Renkema.
Het is onzeker of het realiseren van een tijdelijke aanvulling met MRI op het bevolkingsonderzoek
realistisch is. Het is immers niet eenvoudig, zeker niet tegen de achtergrond van
de schaarste aan arbeidskrachten in de zorgsector en van de inspanningen van vele
veldpartijen om zo snel mogelijk nieuwe medewerkers voor het bevolkingsonderzoek op
te leiden en daarmee het screeningsinterval in het bevolkingsonderzoek borstkanker
terug te brengen naar 2 jaar. Zo houd ik bijvoorbeeld rekening met de oproep die nu
al wordt gedaan aan ziekenhuizen om personeel en stageplekken beschikbaar te stellen
voor het bevolkingsonderzoek in verband met het tekort aan screeningsmedewerkers bij
de screeningsorganisatie. Over dit screeningsinterval informeerde ik uw Kamer op 2 september
jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 564). Daarom staat voor mij voorop dat de capaciteit voor een tijdelijke aanvulling met
MRI, zowel in termen van apparatuur als personeel, bij de ziekenhuizen vrij te maken
moet zijn. Een tijdelijke aanvulling met MRI mag geen afbreuk doen aan de inspanningen
van het veld in het kader van het screeningsinterval. Het bevolkingsonderzoek borstkanker
is er immers voor al die 2 miljoen vrouwen die eraan deelnemen.
Op dit moment brengt de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) in kaart op
welke manieren de capaciteit in de ziekenhuizen beschikbaar is te maken voor een tijdelijke
aanvulling van het bevolkingsonderzoek voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel met
een MRI, tegen welke kosten en op welke termijn. Ik verwacht hierover voor het eind
van het jaar meer informatie te krijgen, zodat ik beter kan inschatten in hoeverre
het realistisch is om een tijdelijke aanvulling op het bevolkingsonderzoek te realiseren.
Dit is ook afhankelijk van de budgettaire ruimte, omdat die ruimte er nu niet is op
de begroting van VWS. Andere belangrijke vraagstukken zijn hoe de samenwerking met
nieuwe ketenpartijen zoals de ziekenhuizen vormgegeven kan worden en hoe een financieringsstructuur
kan worden opgezet. Tot slot is het nog onbekend welk deel van de doelgroep zou willen
deelnemen aan een dergelijke aanvulling op het bevolkingsonderzoek. Als alle vrouwen
met zeer dicht borstweefsel die nu deelnemen aan het bevolkingsonderzoek een MRI willen,
dan zijn dat 160.000 vrouwen. Ik zet mij ervoor in om zo snel mogelijk duidelijkheid
te krijgen over deze vraagstukken en verwacht dat uw Kamer rond de jaarwisseling hierover
nader kan worden geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport