Brief regering : Verslag Informele Raad voor Concurrentievermogen 19-22 juli 2021
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 538
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 september 2021
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, het verslag aan van de Raad
voor Concurrentievermogen van 19 en 22 juli 2021.
De Raad sprak op 19 juli over onderzoek. Specifiek debatteerde de Raad over de Europese
Onderzoeksruimte en over gebalanceerde openheid bij een mondiale aanpak van onderzoek
en innovatie.
De Raad stond op 22 juli in het teken van interne markt en industrie en debatteerde
over de transities in de textielindustrie en energie-intensieve industrie.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen 19 en 22 juli 2021
De informele Raad voor Concurrentievermogen op 19 en 21 juli stond in het teken van
onderzoek op 19 juli en industrie op 22 juli. Deze indeling wordt ook aangehouden
in het verslag.
Onderzoek
Beleidsdebat Europese Onderzoeksruimte: vertaling van gedeelde Europese doelen naar
nationale acties
Tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen van 19 juli jl. spraken de onderzoeksministers
over de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA). Specifiek werd door de Raad ingegaan
op verbeterde coördinatie en monitoring van de ERA-doelen en op gewenste ondersteuning
van de lidstaten door de Commissie bij de implementatie van de ERA-doelen op nationaal
niveau.
Jean-Pierre Bourguignon, afzwaaiend voorzitter van de Europese Onderzoeksraad, bood
als gastspreker zijn perspectief op het belang van onderzoek en innovatie (O&I) voor
Europa. Hij gaf aan dat de opbrengsten van O&I-investeringen niet altijd even tastbaar
zijn, zeker in het geval van fundamenteel onderzoek, maar dat een sterke kennisbasis
van groot belang is, om toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden. Ter illustratie
noemde hij de succesvolle ontwikkeling van COVID19-vaccins, mede mogelijk gemaakt
door het combineren van kennis voortgekomen uit langjarig onderzoek. Eurocommissaris
Gabriel beaamde eveneens het belang van een sterke Europese kennisbasis om huidige
en toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden. Zij gaf aan dat het daarom belangrijk
is dat er stappen worden gezet in de implementatie van de vernieuwde ERA.
Veel lidstaten bevestigden in hun interventies het belang van de ERA en een sterke
Europese kennisbasis. Hierbij werd meerdere keren het belang van fundamenteel onderzoek
en brede kennisbasis benadrukt. Lidstaten stonden over het algemeen positief tegenover
kennisuitwisseling tussen lidstaten en zien hierbij een faciliterende rol voor de
Commissie. Tegelijkertijd waren de meeste lidstaten ook kritisch. Zij stelden vragen
over het ambitieniveau van de Commissie die een versterkte coördinatie en monitoring
van de ERA-doelen voor ogen heeft en vast wil houden aan een additionele ambitie van
1,25% van publieke investeringen in O&I. Diverse lidstaten gaven aan zelf een ambitieuze
investeringsdoelstelling op nationaal niveau voor te willen stellen, rekening houdend
met onder andere het ontwikkelingsniveau en de sectorstructuur. Ook werd de Commissie
opgeroepen geen additionele structuren op te tuigen om de ERA-doelen te implementeren
en de bestaande beleids- en besluitvormende organen in acht te houden.
Nederland gaf in zijn interventie aan dat het van belang is dat er stappen worden
gezet om de ERA-ambities werkelijkheid te maken. Daarvoor is coördinatie op beleidsniveau
tussen lidstaten en de EU belangrijk, Nederland ziet hier met name een meerwaarde
in kennisuitwisseling tussen de lidstaten over het bereiken van de ERA-doelen. Nederland
heeft benadrukt zo veel mogelijk bij bestaande nationale initiatieven en processen
aan te sluiten en deze waar mogelijk verder uit te breiden.
Het debat was in lijn met het op 16 juli jl. gepubliceerde Pact voor onderzoek en
innovatie (O&I). Het Pact stelt een basis voor, voor verdere implementatie van de
vernieuwde ERA. De lidstaten zullen in het najaar verder in gesprek gaan over het
Pact.
Beleidsdebat Gebalanceerde openheid: de mondiale aanpak van onderzoek en innovatie
De Raad debatteerde over het vinden van een balans bij openheid in internationale
O&I-samenwerking. Als inleiding op het debat onderstreepte Maruša Bradač, professor
natuurkunde aan de universiteit van Californië, het belang van internationale samenwerking
voor Europa. Zij deed een aantal suggesties om samenwerking op Europees niveau te
versterken en te vereenvoudigen: zo pleitte Bradač voor optimaal gebruik van (grootschalige)
onderzoeksinfrastructuren. Ook sprak zij zich uit voor investeringen in minder voor
de hand liggende projecten en een vrije hand voor onderzoekers in de keuze van hun
onderzoek. Verder benadrukte professor Bradač de mogelijkheid voor wetenschappers
om met dezelfde beurs bij verschillende universiteiten aan de slag te gaan en gaf
zij aan dat er stimulans moet zijn voor onderzoekers om naar Europa terug te keren.
De lidstaten benadrukten over de volle breedte het belang van openheid in internationale
samenwerking met landen buiten de EU. Hierbij werd door velen aangegeven dat openheid
in uitzonderlijke gevallen kan worden ingeperkt voor strategische- en veiligheidsdoelen.
Daarbij moeten risico’s beheerst worden maar niet geheel worden gemeden. Een aantal
lidstaten onderstreepte openheid, maar gaf daarbij aan dat de strategische belangen
van de Unie in het oog gehouden dienen te worden. Over het algemeen moet samenwerking
volgens de lidstaten onder meer gebaseerd zijn op reciprociteit, academische vrijheid
en het afdoende beschermen en erkennen van intellectueel eigendom.
Specifieke onderwerpen waarop samengewerkt kan worden zijn gezondheid, de groene transitie
en sleuteltechnologieën. Enkele lidstaten benadrukten dat er gelijktijdig ook aandacht
dient te zijn voor vrij en ongebonden onderzoek. Hierdoor worden de toekomstige technologieën
ontwikkeld en zijn we in staat om toekomstige pandemieën snel en adequaat aan te pakken
met eerder opgedane kennis. Open access is volgens enkele lidstaten een middel om
openheid en excellente samenwerking met impact te bereiken. Meerdere lidstaten vroegen
specifiek aandacht voor niet-EU landen die ons omringen en waar we reeds goed mee
samenwerken, zoals Zwitserland en de Westerse Balkan. Door samenwerking met de beste
partners te continueren vindt de Europese Unie de meest excellente oplossingen en
wordt haar concurrentiepositie versterkt.
Nederland stelde dat maatwerk voor samenwerking met derde landen noodzakelijk is en
dat landen niet bij voorbaat uitgesloten moeten worden van samenwerking. Het belang
van internationale samenwerking moet voorop blijven staan, met aandacht voor het beschermen
van de strategische belangen. Eurocommissaris Gabriel onderschreef de inbreng van
de lidstaten en haalde de Nederlandse interventie aan met het adagium «zo open mogelijk,
zo gesloten als nodig». Eurocommissaris Gabriel kijkt ernaar uit om op basis van dit
debat en toekomstige dialoog met de lidstaten verder invulling te geven aan de Commissiemededeling
voor een mondiale benadering van onderzoek en innovatie1.
Industrie
Beleidsdebat transities in de textielindustrie en energie-intensieve industrie
Het Sloveense voorzitterschap (hierna: voorzitterschap) wijdde het industriedeel van
deze informele Raad voor Concurrentievermogen volledig aan een beleidsdebat over de
toekomst van twee industriële ecosystemen, namelijk van de textielindustrie en de
energie-intensieve industrie. Daarbij benadrukte het voorzitterschap dat de groene
en digitale transities kansen bieden voor beide ecosystemen. Het voorzitterschap onderstreepte
dat creativiteit en innovatie daarvoor essentieel zijn. Alleen dan ontstaat een Europese
industrie die voldoende weerbaar is tegenover concurrentie buiten de Europese Unie.
De Europese Commissie, bij monde van de directeur-generaal voor interne markt en industrie,
Kerstin Jorna, constateerde dat de EU voor de uitdaging staat om gelijktijdig met
het herstel uit de coronacrisis de weerbaarheid van de eigen interne markt te verbeteren,
alsmede de transitie te maken naar een digitale en groene economie. De Commissie heeft
daartoe een update gepubliceerd van de industriestrategie2. De genoemde uitdagingen hebben tot gevolg dat bedrijfsmodellen gaan veranderen en
bieden tegelijkertijd ook kansen. Jorna gaf aan dat vijf elementen van belang zijn
in het beleidsdebat over de weerbaarheid van de twee ecosystemen: 1. Inputs (energie
en grondstoffen), 2. Technologie, 3. Toegang tot financiering, 4. Vaardigheden en
5. Regelgeving. In dat kader heeft de Commissie het FF55-pakket3 en het actieplan voor een circulaire economie4 gepubliceerd. Ten aanzien van de textielindustrie benoemde Jorna dat vervuiling,
waterverbruik en afval aandachtspunten zijn. Jorna onderstreepte dat de ontwikkeling
van vaardigheden van groot belang is voor deze industrie. De uitdagingen in de energie-intensieve
industrie hebben voor een belangrijk deel betrekking op energie en grondstoffen. In
dat kader wees Jorna op het toenemend belang van magneten, waarbij de Europese Unie
voor de grondstoffen voor een belangrijk deel afhankelijk is van derde landen. Jorna
gaf aan dat de Commissie werkt aan transitiepaden voor de ecosystemen uit de update
van de industriestrategie en verwacht scenario’s hiervoor in het najaar te publiceren.
Verschillende stakeholders uit de textielindustrie en energie-intensieve industrie
kwamen vervolgens aan het woord om hun uitdagingen ten aanzien van de transities toe
te lichten. Zij illustreerden hoe bedrijven op creatieve wijze het eigen product en
productieproces succesvol verduurzamen. Zij benadrukten onder meer dat (publieke)
investeringen in innovatie en duidelijke standaarden en technische normen essentieel
zijn om daarbij voldoende concurrerend te kunnen blijven.
Daarna volgde een bijna volledige tafelronde waarin de lidstaten hun posities weergaven.
Lidstaten erkenden de grote transitieopgave in de textielindustrie en de energie-intensieve
industrie en verwelkomden in dat kader over het algemeen het FF55-pakket, onder voorbehoud
van verdere bestudering van de voorstellen. Ten aanzien van de textielindustrie onderstreepten
de meeste lidstaten de uitdaging die de sector heeft om de transitie te maken naar
een meer duurzame sector. Tegelijkertijd heeft de coronacrisis grote gevolgen gehad
voor de textielindustrie en heeft de sector te maken met stevige concurrentie van
buiten de EU. Veel lidstaten onderschreven het belang van innovatie en duidelijke
Europese duurzaamheidsstandaarden om fragmentatie in de interne markt te voorkomen.
Een deel van de lidstaten pleitte actief voor behoud van de sector binnen de EU onder
meer verwijzend naar de verwevenheid van delen van de sector met de auto-industrie.
Daarnaast spraken lidstaten brede steun uit voor initiatieven ten aanzien van hergebruik
van textiel en het gebruik van data voor circulaire economie.
Ten aanzien van de energie-intensieve industrie onderstreepten lidstaten het belang
van de doelstelling klimaatneutraliteit in 2050. Ook benadrukten lidstaten de nauwe
verwevenheid van de energie-intensieve industrie met andere cruciale industriële ecosystemen.
Tegelijkertijd wezen veel lidstaten op de mogelijke effecten van de FF55-plannen op
de concurrentiepositie van de Europese industrie. In dat kader verwelkomde een aantal
lidstaten het recente voorstel van de Commissie voor een koolstofheffing aan de grens
(Carbon Border Adjustment Mechanism) en gaven aan het voorstel grondig te bestuderen. Lidstaten spraken brede steun uit
voor hernieuwbare energie, (hergebruik van) kritieke grondstoffen en nieuwe waterstoftechnologieën.
Ook benadrukten lidstaten het belang van financiële ondersteuning en aanpassing van
het staatssteunkader ter bevordering van de groene transitie. Er was brede aandacht
voor het gelijk speelveld en het concurrentievermogen in de energie-intensieve industrie,
waarbij enkele lidstaten benadrukten dat de industrie in de EU behouden moet blijven.
Een aantal lidstaten benadrukte dat de Raad voor Concurrentievermogen nauw betrokken
dient te zijn bij de bespreking van het FF55-pakket.
Nederland heeft tijdens de informele Raad benadrukt dat de transities van de textielindustrie
en energie-intensieve industrie van belang zijn voor de weerbaarheid en het concurrentievermogen
van de EU. Ten aanzien van de textielindustrie heeft Nederland het opstellen van de
Europese textielstrategie en maatregelen ter bevordering van transparantie in de industrie
verwelkomd. Daarnaast heeft Nederland ten eerste gepleit voor een verplichte uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid door de introductie van een Europese richtlijn voor
textiel. Ten tweede heeft Nederland gepleit voor de toepassing van ecodesign-principes en de introductie van productvereisten voor textiel, waaronder een verplicht
percentage hergebruikte materialen in nieuwe producten. Ten derde heeft Nederland
aangegeven voorstander te zijn van een verplicht labelsysteem waarmee de milieu en
sociale impact van een product wordt aangegeven. Ten vierde heeft Nederland opgeroepen
tot investeringen in capaciteit voor hergebruik in de EU.
Nederland heeft ten aanzien van de energie-intensieve industrie benadrukt dat een
balans tussen borgende en faciliterende instrumenten van belang is voor de transitie
van de industrie. Dit geldt volgens Nederland voor zowel het Europese als het nationale
niveau en dient te borgen dat de transitie technisch haalbaar, betaalbaar en een kans
is voor de industrie. Specifiek heeft Nederland aandacht gevraagd voor de volgende
maatregelen ter bevordering van de transitie van de energie-intensieve industrie.
Allereerst heeft Nederland aangegeven voorstander te zijn van aangescherpte CO2-beprijzing, zoals voorgesteld in de herziening van het emissiehandelssysteem (ETS).
Ten tweede heeft Nederland onderstreept dat een koolstofheffing aan de grens eerlijk,
effectief en in lijn met regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dient te zijn
en dat Nederland het Commissievoorstel daarop beoordeelt. Ten derde heeft Nederland
aangestipt dat passende subsidieregelingen en staatssteunkaders, met inachtneming
van een Europees gelijk speelveld, kunnen bijdragen aan de groene transitie. Ten vierde
heeft Nederland benadrukt dat stimulering van een circulaire economie oplossingen
kan bieden voor ongewenste afhankelijkheden ten aanzien van kritieke grondstoffen,
bijvoorbeeld door hergebruik.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat