Brief regering : ARVODI en publicatierecht
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 911 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2021
Op 15 oktober 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 15, item 11) hebben de leden Paternotte (D66) en Van den Hul (PvdA) een motie ingediend met betrekking
tot het publicatierecht voor onderzoekers.1 Die motie roept op te onderzoeken of en zo ja, op welke wijze het mogelijk is om
de algemene voorwaarden van de rijksoverheid (ARVODI) aan te passen zodat onderzoekers
die in opdracht van de overheid onderzoek doen het recht op publiceren krijgen. Deze
motie is door uw Kamer aangenomen.
Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
hierbij uw Kamer naar aanleiding van de bovengenoemde motie van de leden Paternotte
en Van den Hul.
Achtergrond
Het publicatierecht heeft als onderdeel van het dossier toetsing van de ARVODI (inclusief
bijbehorende modelovereenkomsten) en de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit (NWGI) de aandacht van de rijksoverheid en de wetenschappelijke wereld.
In de brief van 29 juni 2020 aan uw Kamer inzake de beleidsreactie ARVODI en de Nederlandse
gedragscode wetenschappelijke integriteit2 is toegelicht waarom ervoor gekozen is het publicatierecht bij de opdrachtgever
te beleggen. Politieke, beleidsmatige of veiligheidsaspecten kunnen ervoor zorgen
dat er niet altijd meteen gepubliceerd kan worden. Uiteraard wordt ook het belang
van de opdrachtnemer/onderzoeker ten aanzien van het recht op publiceren erkend en
is in de modelonderzoeksovereenkomsten opgenomen dat de opdrachtgever publicatie niet
kan ophouden, omdat de resultaten van het onderzoek hem onwelgevallig zijn.
Vervolgens ontving ik eind september 2020 vragen en opmerkingen van de vaste commissie
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over bovengenoemde brief van 29 juni 2020 over
de beleidsreactie inzake de ARVODI en de NGWI. Eén van de vragen betrof het recht
op publiceren. Bij brief van 15 december 20203 heb ik uw Kamer de antwoorden aangeboden op deze vragen en heb ik naar aanleiding
van de vraag over het publicatierecht, en de op 15 oktober 2020 door Paternotte en
Van den Hul ingediende motie, aangegeven dat ik nogmaals kritisch zou kijken naar
het publicatierecht.
Graag wil ik benadrukken, zoals in bovengenoemde brief d.d. 15 december 2020 ook is
aangegeven, dat het uitgangspunt binnen de rijksoverheid is dat rapporten binnen 28
kalenderdagen na vaststelling openbaar worden gemaakt door publicatie, tenzij er sprake
is van een legitieme reden om dat later te doen. In beginsel publiceren departementen
de rapporten dus al binnen 28 kalenderdagen. De reden dat het publicatierecht bij
de opdrachtgever is belegd, is dat er situaties denkbaar zijn waarin er niet altijd
meteen gepubliceerd kan worden en directe publicatie onredelijk kan zijn, bijvoorbeeld
indien er bezorgdheid is over de veiligheid in brede zin; van cybersecurity tot volksgezondheid
en andere legitieme belangen. Om die reden vind ik het niet wenselijk om het publicatierecht
standaard aan de onderzoeker toe te kennen.
Om te onderstrepen dat het niet de bedoeling is dat via het publicatierecht invloed
uitgeoefend kan worden op de conclusies van de onderzoeker, heeft de werkgroep van
de Interdepartementale Commissie Bedrijfsjuridisch Advies (CBA) nogmaals uitvoerig
gekeken naar alle aspecten rondom het publicatierecht. De CBA heeft naar aanleiding
hiervan een aantal optionele bepalingen in de modelonderzoeksovereenkomsten opgesteld
om invulling te geven aan de wens dat ook onderzoekers hun onderzoek kunnen publiceren.
Wijzigingen modelonderzoeksovereenkomsten
Deze aanpassingen in de modelonderzoeksovereenkomsten hebben betrekking op de artikelen
over het intellectueel eigendomsrecht (IE-recht) en publicatie.
De ARVODI-2018 schrijven thans voor dat de IE-rechten op de resultaten van de diensten
standaard aan de opdrachtgever worden overgedragen (artikel 24). Dit heeft tot gevolg
dat alleen de opdrachtgever rapporten kan publiceren. Om tegemoet te komen aan het
bezwaar dat het publicatierecht alleen bij de opdrachtgever ligt en niet (ook) bij
de opdrachtnemer, heeft de werkgroep van de CBA nieuwe optionele bepalingen voor de
modelonderzoeksovereenkomsten opgesteld met betrekking tot IE-rechten en het verlenen/verwerven
van een gebruiksrecht, en daarmee tot het recht om onderzoek te publiceren na acceptatie,
dan wel na acceptatie en publicatie door de opdrachtgever van de resultaten van de
diensten.
Met de aanpassingen in de modelonderzoeksovereenkomsten wordt de mogelijkheid geboden
het recht op publiceren aan onderzoekers te geven die in opdracht van de overheid
onderzoek doen. Deze aangepaste modelonderzoeksovereenkomsten worden op korte termijn
beschikbaar gesteld via het Rijksportaal en bekendgemaakt op de website van het PIANOo
Expertisecentrum Aanbesteden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties