Brief regering : Rapportage eindevaluatie experiment leeruitkomsten - flexibilisering deeltijd en duaal hoger onderwijs
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 909 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2021
In 2016 is een aantal experimenten gestart gericht op het flexibiliseren van het hoger
onderwijs voor volwassenen. Die experimenten zijn gestart om het hoger onderwijs aantrekkelijker
te maken voor (werkende) volwassenen en de deelname van volwassenen aan opleidingen
in het hoger onderwijs te versterken. Dat is nodig om te kunnen voorzien in de behoeften
van de arbeidsmarkt aan hoger opgeleiden en om iedereen de kans te geven zich in alle
fasen van werken en leven te blijven ontwikkelen. De experimenten maken daarmee ook
deel uit van het beleid op het gebied van een leven lang ontwikkelen (LLO).
Experiment leeruitkomsten
In het experiment leeruitkomsten is de verplichting losgelaten om te werken met vaste
onderwijsprogramma’s. In plaats daarvan worden (eenheden van) leeruitkomsten vastgelegd.
Deze beschrijven het gewenste (beroepspraktijkgerichte) eindresultaat van het leerproces
en niet de leerroute er naartoe. Daardoor is er ruimte om met studenten afspraken
te maken over de invulling van opleidingstrajecten en aan te sluiten op de specifieke
situatie, kenmerken en behoeften van de student. Zo kan op maat worden aangesloten
op de relevante kennis en ervaring die de student aantoonbaar al bezit (validering)
en kunnen afspraken op maat worden gemaakt over het uitvoeren van leeractiviteiten
en het aantonen van leeruitkomsten via werkend leren.
Experiment vraagfinanciering
In het experiment vraagfinanciering zich inschrijven, betalen en deelnemen per module
van 30 studiepunten. Studenten die nog geen bachelordiploma bezitten, kunnen een voucher
van 1.250 euro gebruiken voor de betaling van een module van 30 studiepunten die onderdeel
is van een geaccrediteerde opleiding. De vouchers zijn bij bekostigde en niet-bekostigde
instellingen in te zetten. Bij bekostigde opleidingen in het experiment vraagfinanciering
vervalt de overheidsbekostiging.
Naar aanleiding van de tussenevaluatie van het experiment leeruitkomsten en het experiment
vraagfinanciering heb ik u laten weten dat ik voornemens ben om de kaders voor flexibilisering
die gelden in het experiment leeruitkomsten structureel te verankeren.1 In de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst»
heb ik het voornemen tot wettelijke verankering bevestigd en aangekondigd dat het
betreffende wetsvoorstel er komt indien de eindevaluatie van het experiment leeruitkomsten
en het advies van het accreditatieorgaan NVAO over verankering in de wet positief
zijn.2 Bijgaand ontvangt u de rapportage van de eindevaluatie van het experiment leeruitkomsten
van ResearchNed en het advies van de NVAO3. De conclusies van de evaluatie en het advies zijn positief.
U ontvangt het betreffende wetsvoorstel binnen enkele maanden en de beoogde inwerkingtreding
is met ingang van het studiejaar 2022/2023. De eindevaluatie van het experiment vraagfinanciering
vindt eind 2021 plaats. U wordt over de resultaten daarvan geïnformeerd zodra de rapportage
van ResearchNed gereed is.
Resultaten eindevaluatie experiment leeruitkomsten
• Er is bij nagenoeg alle betrokken instellingen veel enthousiasme en draagvlak voor
het experiment leeruitkomsten. Het werken met beroepspraktijkgerichte leeruitkomsten
en leerwegonafhankelijke toetsen maakt gepersonaliseerde leerpaden mogelijk waarin
de mogelijkheden van werkplekleren optimaal kunnen worden benut. Volgens geïnterviewde
betrokkenen bij instellingen levert het flexibele concept voor iedereen voordelen
op: studenten doen kennis en vaardigheden op die voor hen direct van belang zijn in
de werkcontext en ervaren beter en meer betekenisvol onderwijs, docenten staan dichter
bij de beroepspraktijk waardoor opleidingen kunnen innoveren en werkgevers krijgen
opleidingen die beter aansluiten op hun vraag.
• De instroom van studenten in deeltijdse en duale hbo-opleidingen is sinds 2015 met
ongeveer 50% gegroeid, waarbij de groei in de instroom bij de experimentopleidingen
groter is dan bij andere deeltijdse en duale opleidingen. Betrokkenen bij experimentopleidingen
stellen dat het flexibele onderwijsconcept meer studenten en andere doelgroepen kan
aantrekken en binden aan de opleiding. Opleidingen die actief werven met het flexibele
concept, melden dat zij merken dat de aantrekkelijkheid van de opleiding is vergroot.
Veel opleidingen zetten echter nog niet actief of vol in op het flexibele concept
bij de marketing van opleidingen. Het wervingspotentieel van flexibele opleidingen
is daardoor mogelijk groter dan nu blijkt.
• De effecten op diplomarendementen zijn nog niet duidelijk, veel studenten in met name
de bacheloropleidingen (waaraan de meeste studenten deelnemen) zitten nog in hun studietraject.
Uitval en switchen van opleiding vertonen bij de experimentopleidingen geen afwijkend
beeld ten opzichte van de controlegroep, zodat verwacht wordt dat de grotere deelname
resulteert in de beoogde groei van het aantal hoger opgeleiden. Uit de enquête blijkt
ook dat het streven naar het diploma zeer hoog is, vrijwel alle studenten melden bij
de start door te willen gaan tot het diploma.
• De deeltijdse en duale experimentopleidingen zijn primair gericht op werkende en werkzoekende
volwassenen. De gemiddelde deelnemer is 37 jaar en heeft 16 jaar werkervaring. Veruit
de meeste studenten (86%) werken in loondienst en een deel is werkzoekend (6%) of
zzp’er (4%). Zo’n 6 procent van de studenten is werkzoekende. De experimenten trekken
veel volwassenen die zich willen opscholen: 22% van de respondenten heeft een diploma
voortgezet onderwijs en 46% heeft een mbo-diploma als hoogste diploma. Er is daarnaast
ook een vrij groot deel omscholers: 28% heeft al een bachelor- of masterdiploma (hbo
of wo). Verder heeft ruim een kwart van de respondenten eerder een (niet-experimentele)
deeltijdse of duale opleiding gevolgd, waarvan de helft toen het diploma niet haalde.
• De meeste werkgevers zijn tevreden over de experimentopleidingen. Veel werkgevers
zien het belang van flexibele trajecten en een betere aansluiting op de beroepspraktijk.
In de opleidingen in het experiment leeruitkomsten wordt volgens werkgevers een actievere
leerhouding van studenten gevraagd, is er meer maatwerk mogelijk en is er een nauwere
aansluiting op de beroepspraktijk. Verbeterpunten liggen volgens werkgevers bij de
praktische samenwerking op de werkvloer tussen opleiding en werkgevers en bij de informatieverstrekking
vanuit opleidingen. Daarnaast geven werkgevers aan dat het flexibele concept niet
voor iedere werknemer past en dat het voor onduidelijkheden bij student en werkgever
kan zorgen.
• De meeste studenten zijn tevreden over de opleiding en over de geboden flexibiliteit.
In flexibele opleidingstrajecten wordt doorgaans een mix van online en klassikaal
onderwijs en werkplekleren gehanteerd. Over zowel online leren als werkplek- en klassikaal
leren is ruim de helft (55–59%) van alle respondenten (zeer) tevreden. Leren op de
werkplek wordt gemiddeld duidelijk positiever ervaren bij bekostigde hogescholen dan
bij niet-bekostigde instellingen (nbi’s). Dit betreft zowel de geboden mogelijkheden
voor werkplekleren als de tevredenheid daarover. Het inbrengen van een beroepsproduct
om leeruitkomsten aan te tonen, wordt (heel) veel benut door 51 procent van de respondenten
bij de bekostigde instellingen (tegenover 24% bij de nbi’s). Ook de tevredenheid over
dit aspect is bij de bekostigde instellingen het hoogst. Bij de bekostigde instellingen
meldt voorts 55 procent van de respondenten dat ze (heel) veel gebruik maken van de
mogelijkheid om samen te werken met andere studenten (nbi’s 21%).
• Een deel van de studenten (18%; 14% bij bekostigde hogescholen en 30% bij nbi’s) is
echter kritisch op de experimentopleiding en zou die niet aanbevelen aan anderen.
Ontevredenheid bij studenten hangt ofwel samen met te hoge verwachtingen van flexibiliteit
ofwel juist met een hang naar meer structuur. Het blijkt lastig om het alle studenten
naar hun zin te maken en goede voorlichting over flexibiliseringsmogelijkheden blijft
een belangrijk aandachtspunt. Positief is dat blijkt dat naarmate de start van de
opleiding korter geleden is, studenten minder vaak ontevreden zijn over flexibele
aspecten van hun opleiding en dat zij ook vaker hun opleiding aan anderen zouden aanraden.
Dat kan duiden op verbeteringen in de voorlichting en informatievoorziening, bij de
intake en in de eerste fase van de opleiding.
• Bij de nbi’s in het experiment is gemiddeld een achterstand te zien op bekostigde
hogescholen bij het realiseren van het flexibele onderwijsconcept, met name op het
gebied van de activering van studenten om zelf regie te nemen op hun opleiding en
de activerende rol van de studiebegeleider daarin. Ook ligt het accent bij de nbi’s
minder dan bij de bekostigde hogescholen op werkplekleren en meer op online en klassikaal
onderwijs en op zelfstudie. Naast onderschatting (nbi’s spreken van «remmende voorsprong»)
speelt het relatief grote belang van kostenminimalisering hierbij een rol. Veel nbi’s
werken bij voorkeur met vaste programma’s en vaste groepen («flexibiliteit binnen
aanbodsturing»), omdat dit goedkoper is. Ook is er bij nbi’s veelal minder aandacht
voor docentprofessionalisering en onderwijskundige ondersteuning van de onderwijsvernieuwingen.
Echter, er is ook bij de nbi’s in het algemeen enthousiasme voor het concept en zij
investeren na een aanvankelijke onderschatting van de transitie in passende systemen
en studiebegeleiding, om de achterstand in te lopen.
• Flexibel onderwijs op basis van leeruitkomsten vraagt om een brede en ingrijpende
omslag. Bij de tussenevaluatie bleek dat transitie meer tijd en inspanningen te kosten
dan aanvankelijk gedacht en bovendien ook breder en dieper in de organisatie van hogescholen
in te grijpen. Sinds de tussenevaluatie zijn flinke stappen gezet. Instellingen melden
dat de (cultuur)omslag bij de direct betrokken docenten en examencommissies inmiddels
grotendeels is afgerond. Wel blijft het nodig om nieuwe docenten goed te introduceren
in het flexibele leerconcept, omdat het afwijkt van hoe docenten (en studenten) gewend
zijn onderwijsprocessen vorm te geven. De doorontwikkeling van ondersteunende ICT-systemen
is veelal nog niet afgerond en blijft aandacht vragen. De transitie naar een volwassen,
uitgekristalliseerd systeem van leeruitkomsten is al met al nog vrijwel nergens afgerond.
Volgens ResearchNed indiceren de onderzoeksresultaten dat het flexibele concept niet
elke student past. Dat is een belangrijk gegeven bij het regulier maken van dit onderwijsconcept
en bij de verdere uitrol van flexibele opleidingen. Gelet op de verschillende voorkeuren
van studenten zouden, om een optimale deelname aan onderwijs te bereiken, zowel gestructureerde
als flexibele leerpaden mogelijk moeten zijn. Een juiste mix – open en flexibel waar
mogelijk, structuur en begeleiding waar en voor wie nodig – en een optimaal verwachtingenmanagement
en een daarop toegesneden communicatie lijken de sleutels om de tevredenheid bij studenten
over de opleidingen te optimaliseren.
ResearchNed concludeert dat het wenselijk is dat de voorgenomen wijziging van de WHW
om ruimte geven aan flexibel leren, zoveel mogelijk vrijheid laat aan instellingen
en opleidingen om het onderwijs op basis van leeruitkomsten naar eigen inzichten zo
optimaal mogelijk in te richten, met meer of minder gestructureerde leerpaden.
Advies NVAO
• De NVAO heeft een advies uitgebracht op basis van rapportages van accreditatiebeoordelingen
van experimentopleidingen in 2018/2019 en 2019/2020. Dit betreft 12 instellingen en
87 opleidingen. Door de coronacrisis zijn veel geplande beoordelingen in het experiment
leeruitkomsten uitgesteld en daardoor niet in dit advies meegenomen.
• De projectgroep flexibilisering van OCW, Inspectie en NVAO begeleidt het experiment
leeruitkomsten vanaf de start en is partner in het experiment. Onderdeel van haar
rol is het bestuderen van de jaarlijkse groeidocumenten en hierover zogenoemde vinger-aan-de-pols
ontwikkelingsgesprekken voeren met hogescholen. Alle hogescholen zijn inmiddels minimaal
één, en soms twee keer, bezocht. Van deze gesprekken stelt de projectgroep flexibilisering
reflectieverslagen op die zij met de hogescholen afstemt en deelt. Het advies van
de NVAO is mede gebaseerd op informatie uit de groeidocumenten, ervaringen tijdens
de genoemde gesprekken en de reflectieverslagen.
• Op grond van de bestudeerde accreditatiebeoordelingsrapporten experimenten leeruitkomsten
concludeert de NVAO dat de deelnemende deeltijdse en duale opleidingsvarianten aan
de gestelde eisen in het protocol voldoen.
• De NVAO adviseert om de huidige wettelijke experimenteerruimte van het experiment
leeruitkomsten structureel onderdeel te maken van de Wet op hoger Onderwijs en Wetenschappelijk
onderzoek (WHW).
• De NVAO verwacht dat er geen aanpassingen van het accreditatiekader nodig zijn ten
gevolge van de verankering van de wettelijke experimenteerruimte in de WHW. Het bij
de accreditatiebeoordeling van experimentopleidingen gehanteerde protocol is een nadere
uitwerking van het geldende NVAO-beoordelingskader, gemaakt ten behoeve van het experiment
leeruitkomsten. Deze nadere uitwerkingen passen per standaard naadloos onder de geldende
eisen, die derhalve geen aanpassing behoeven.
• De NVAO benoemt de optie om te zijner tijd een handreiking beschikbaar te stellen
voor opleidingen en beoordelingspanels met daarin een toelichting bij de ontwikkeling
en beoordeling van leertrajecten gebaseerd op een onderwijsconcept met leeruitkomsten,
zoals in het experiment.
In bijgaand advies geeft de NVAO per standaard van de accreditatiebeoordeling weer
wat de bevindingen zijn en welke aanbevelingen gelden, op basis van de bevindingen
van de panels. De NVAO constateert dat sprake is van een duurzame ontwikkeling waar
door instellingen met veel energie en enthousiasme aan wordt gewerkt. Dit slaat inmiddels
over op de voltijdse varianten, waar hogescholen, passend bij het andere profiel van
de doelgroep, elementen uit het nieuwe leerconcept implementeren. Deze snelle olievlekwerking
versterkt het beeld dat het om een duurzame ontwikkeling gaat.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap