Brief regering : Actuele stand van zaken ten aanzien van een aantal belangrijke thema’s op het gebied van taakdifferentiatie brandweer en crisisbeheersing
29 517 Veiligheidsregio’s
Nr. 199
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de actuele stand van zaken ten aanzien van
een aantal belangrijke thema’s op het gebied van taakdifferentiatie brandweer en crisisbeheersing.
Dit doe ik met in het vooruitzicht het Commissiedebat Taakdifferentiatie brandweer
en crisisbeheersing op 27 mei en met oog voor de huidige situatie waarin sprake is
van een demissionair kabinet. Daarbij wil ik graag richting uw Kamer benadrukken dat
veel van deze zaken, in relatie tot crisisbeheersing, raken aan de dagelijkse werkzaamheden
en gang van zaken in de veiligheidsregio’s. Zaken die onophoudelijk onze aandacht
vragen, ook gesteld de beperkingen die deze situatie met zich meebrengt.
Graag informeer ik uw Kamer over de actuele stand van zaken op het gebied van het
Staatsnoodrecht. Hiermee kom ik tegemoet aan mijn toezegging uw Kamer per brief te
zullen informeren over de wijze waarop gewerkt wordt aan de modernisering van het
staatsnoodrecht. Ik geef voorts nadere informatie over de rechtspositie van de brandweervrijwilligers.
Tevens informeer ik uw Kamer nader over de onderwerpen gebiedsgerichte opkomsttijden
en de richtlijn veilig optreden bij vuurwerk en Incident Bestrijding Gevaarlijke Stoffen
(IBGS). Ik begin deze brief met een overkoepelend beeld van de noodzaak en complexiteit
van de «grenzeloze» netwerksamenwerking in de crisisbeheersing.
Verantwoordelijkheden in balans
De Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s onder voorzitterschap van professor
Muller (hierna: de Commissie) concludeerde eind vorig jaar1, dat het huidige stelsel van crisisbeheersing en brandweerzorg goed is ingericht
voor incidenten en crises met een lokaal of regionaal effect. De Commissie adviseerde
het stelsel beter in te richten voor grootschalige crisisbeheersing zonder de huidige
effectiviteit bij relatief beperkte crises en incidenten te verliezen.
De Commissie stelt: «De veiligheidsregio’s, maar ook andere organisaties die een rol
spelen in de crisisbeheersing en de brandweerzorg, moeten over geografische, organisatorische,
wettelijke en institutionele grenzen heen met elkaar samenwerken. De veiligheidsregio’s
moeten zowel op het terrein van de crisisbeheersing als de brandweerzorg intensief
samenwerken: met elkaar binnen de veiligheidsregio’s, met andere veiligheidsregio’s,
met publieke en private crisispartners, met het Rijk en zelfs internationaal. Dat
vergt regie en coördinatie.»
Gezien de ontwikkelingen in de maatschappij is het beeld immers dat het stelsel in
toenemende mate ook diverse, complexere en in omvang grotere dreigingen en crises
met een veelheid aan partijen aan moet kunnen. Hierbij dient de stevige basis die
er nu ligt gewaarborgd te blijven. De veelheid aan betrokken partijen en hieraan gerelateerde
taken en verantwoordelijkheden leiden tot een uitdagende dynamiek binnen het bestuurlijk
krachtenveld. Een vraagstuk dat draait om het spanningsveld tussen lokale autonomie
van gemeenten en individuele veiligheidsregio’s enerzijds en de gedeelde zorg voor
de aanpak van bovenregionale c.q. landelijke incidenten, regiogrensoverschrijdende
samenwerking en het bieden van een vergelijkbaar niveau van veiligheidszorg in heel
Nederland anderzijds. Een vraagstuk dat ik richting uw Kamer eind 20192 reeds benoemde en dat de afgelopen jaren in het kader van de aanpak van verschillende
crises en in het bijzonder COVID-19 duidelijk naar voren is gekomen.
De zorg voor de balans tussen autonomie en de noodzaak tot «grenzeloze» netwerksamenwerking
is één van de grote vraagstukken bij de komende uitwerking van het vervolg op het
recente kabinetsstandpunt3 naar aanleiding van het rapport van de commissie-Muller. De balans in een stelsel
dat blijft zorgen voor adequate hulp en aanpak van de dagelijkse lokale en regionale
incidenten en crises, maar tegelijkertijd indien nodig adequaat kan opschalen om met
publieke en private partijen in het netwerk complexe en grootschalige crises het hoofd
te bieden.
Staatsnoodrecht
Op 18 februari 2021 heb ik tijdens de mondelinge behandeling van de Tijdelijke wet
beperking vertoeven in de openlucht covid-19, toegezegd uw Kamer per brief te informeren
over de wijze waarop gewerkt wordt aan de modernisering van het staatsnoodrecht.4 Hierbij voldoe ik aan die toezegging en ga ik tevens in op de uitvoering van de motie
van het lid Van Dam c.s. waarin de regering wordt gevraagd vóór de zomer van 2021
een evaluatie van het huidige staatsnoodrecht aan te bieden, inclusief een beleidsreactie
die strekt tot het up-to-date brengen van het staatsnoodrecht.5
Het kabinet heeft in 2018 uw Kamer op hoofdlijnen geïnformeerd over de uitkomsten
van een interdepartementale evaluatie, met betrokkenheid van vertegenwoordigers van
veiligheidsregio’s en van commissarissen van de Koning.6 De conclusie was dat het staatsnoodrecht niet voldoet aan de eisen en behoeften van
de moderne crisisbeheersing en modernisering behoeft. Vervolgens is een begin gemaakt
met deze modernisering door de in brief genoemde punten van verbetering uit te werken
om te komen tot een conceptwetsvoorstel dat in consultatie kan worden gebracht.
Bij de opdrachtverlening in 2019 aan de Commissie evaluatie Wet veiligheidsregio’s
is meegegeven het staatsnoodrecht als een te beschouwen ontwikkeling in de crisisbeheersing
mee te nemen in de evaluatie.7 De Commissie pleit er in haar rapport van 4 december 2020 voor de modernisering van
het staatsnoodrecht te verbinden aan de totstandkoming van een wettelijk kader voor
de crisisbeheersing en brandweerzorg.8
Voor de in de motie gevraagde evaluatie van het staatsnoodrecht acht ik het van belang
om te onderzoeken of de in de brief van 2018 genoemde verbeterpunten aanpassing en/of
aanvulling behoeven, in het licht van actuele en toekomstige dreigingen, maatschappelijke
ontwikkelingen en de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s. Het WODC gaat dit (laten)
onderzoeken in de vorm van een quickscan.
Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik, samen met de meest betrokken
departementen en andere crisispartners (waaronder de veiligheidsregio’s), de bevindingen
uit 2018 actualiseren en een beleidsreactie opstellen. Hierbij zal, voor zover beschikbaar
en relevant, gebruik worden gemaakt van evaluaties van de bestrijding van de covid-19
pandemie.
Deze aanpak brengt met zich dat het niet mogelijk is om vóór de zomer een evaluatie
met beleidsreactie aan uw Kamer aan te bieden. Ik streef er naar dit vóór het eind
van 2021 te doen.
Taakdifferentiatie brandweervrijwilligers
Het is zonder twijfel dat vrijwilligers een belangrijke bijdrage leveren aan de brandweerzorg
in Nederland. Ik waardeer hun inzet ten zeerste en hecht daarom grote waarde aan het
behoud van vrijwilligheid bij de Nederlandse brandweer zoals die overigens ook in
andere EU-landen aanwezig is.
Het werven en behouden van vrijwilligers vraagt en verdient continue aandacht van
de veiligheidsregio’s. Het programma Vrijwilligheid reikt daarvoor zoals ik uw Kamer
eerder heb gemeld9 nieuwe kennis en handvatten aan. Recent is in opdracht van het programma het onderzoeksrapport
«Vrijwilligheid bij de brandweer in Nederland» (bijlage) opgeleverd10. Dat rapport biedt interessante aanbevelingen voor het «vrijwilligersmanagement»
van de veiligheidsregio’s en geeft inzicht in de daarvoor noodzakelijke doorontwikkeling
van leiderschap, vaardigheden, cultuur en organisatie. In het vervolg van het programma
wordt op basis van de onderzoeksresultaten onder meer de praktische vertaling gemaakt
naar de werkpraktijk. Ik moedig de veiligheidsregio’s van harte aan daarvan gebruik
te maken. Nieuwe methoden en werkwijzen dragen bij aan een toekomstbestendig brandweerstelsel
met een robuuste plaats voor brandweervrijwilligers.
Ongeacht het belang van vrijwilligheid is het noodzakelijk dat de bestaande Europese
en (inter)nationale wet- en regelgeving voor het brandweerpersoneel wordt nageleefd.
Dat gebeurt in ons land nu niet toereikend, en dat raakt onnodig negatief aan juist
het positieve beeld van vrijwilligheid bij de brandweer.
De huidige manier van werken met brandweervrijwilligers is op elementen in strijd
met de Deeltijdrichtlijn (1997/81/EG) en artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG)
11. Beide richtlijnen betreffen de fundamentele bescherming van de rechten van werknemers
en hun gezondheid en veiligheid. Bij de vrijwilligers die aanwezigheids- of consignatiediensten
verzorgen, is de schending overduidelijk. Deze groep vrijwilligers moet namelijk respectievelijk
verplicht aanwezig zijn op de kazerne of verplicht opkomen bij een melding. Dat verplichtende
element is sterk bepalend. Gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers moeten om
die reden worden aangemerkt als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn12. De andere vrijwilligers, de zogenoemde vrije instroom vrijwilligers, kennen die
opkomstverplichting niet.
Ik acht het van het grootste belang dat ook de genoemde regelgeving wordt nageleefd
en gerespecteerd. Er kan en moet niet worden gewerkt met gekazerneerde en geconsigneerde
vrijwilligers. Daar kan geen twijfel meer over bestaan. De betreffende taken moeten
in de veiligheidsregio’s worden uitgevoerd door beroeps of anders worden ingericht.
Voor alle andere vrijwilligers geldt dat zij nu vrije instroomvrijwilliger zijn en
dat ook blijven. Bij het takenpakket van deze vrijwilligers moet net als bij beroeps
worden bekeken of aanvullend nog iets nodig is om van voldoende onderscheid met de
beroeps te kunnen spreken. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de ervaringen en
lessen elders in Europa.
Het is nu aan de veiligheidsregio’s om invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid
als werkgever en aan de slag te gaan met de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers.
In juni spreek ik met het Veiligheidsberaad verder over dit dossier taakdifferentiatie.
Ik zal uw Kamer daarover vervolgens informeren.
Gebiedsgerichte opkomsttijden
In mijn brief van 15 oktober 201913 heb ik u over de systematiek van gebiedsgerichte opkomsttijden geïnformeerd. Ik heb
hierin aangegeven dat ik, onder een aantal voorwaarden, positief sta tegenover deze
systematiek waarmee de besturen van de veiligheidsregio’s beter in staat worden gesteld
afgewogen keuzes te maken over de organisatie van de brandweerzorg. Zo heb ik gemeld
dat de nieuwe systematiek in pilots door mijn inspectie en het IFV zal worden getoetst
en geëvalueerd. De pilots worden deze zomer afgerond. In het najaar 2021 kan op basis
van de evaluatie van de pilots een goed beeld worden gegeven van de resultaten. Aansluitend
zal het traject tot aanpassing van de regelgeving worden gestart. De aanpassing van
het Besluit veiligheidsregio’s zal, zoals eerder toegezegd, aan uw Kamer worden voorgelegd.
Richtlijn veilig optreden bij vuurwerk
Op 18 februari 202014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van vuurwerkincidenten en de actualisatie
van de richtlijn «Veilig optreden bij vuurwerk» van Brandweer Nederland. In de Nota
naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg brandweer15, d.d. 8 mei 2020, heb ik gemeld dat als gevolg van COVID-19 de vaststelling van de
geactualiseerde richtlijn enige vertraging zou oplopen. Ik heb toegezegd uw Kamer
over die vaststelling en de bekendmaking van de inhoud daarvan nader te informeren.
Graag doe ik dat bij deze.
De geactualiseerde richtlijn is eind vorig jaar door de Raad van Commandanten Brandweer
en Directeuren veiligheidsregio’s vastgesteld en breed bekend gesteld bij het operationele
brandweerpersoneel. Op basis van de richtlijn is een digitale lesmodule ontwikkeld
die gebruikt zal worden voor opleiding en bijscholing van brandweerpersoneel, en de
Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) in het bijzonder. Het betreft een e-module waarin
de richtlijn voor zowel situaties met transportmiddelen als bij verkooppunten is verwerkt.
Het IFV draagt zorg voor het beheer van deze digitale lesmodule.
Met deze richtlijn is de basis gelegd voor de gewenste uniforme aanpak van de bestrijding
van vuurwerkbranden met expliciete handelingsperspectieven voor de brandweer.
Incident Bestrijding Gevaarlijke Stoffen
In mijn brief van 15 oktober 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe visie
op Incident Bestrijding Gevaarlijke Stoffen(IBGS).16 Hierin heb ik aangegeven in het najaar van 2020 een kwalitatieve evaluatie te verwachten
met de bevindingen en de laatste stand van zaken van de doorontwikkeling van die visie
op IBGS. Deze evaluatie heeft deels in 2020 plaats gevonden, en in verband met de
huidige COVID-19 pandemie enige vertraging opgelopen maar wordt, na bespreking in
het Veiligheidsberaad, in de tweede helft van dit jaar aan mij aangeboden. Zoals u
gemeld heb ik de Inspectie JenV gevraagd om kritisch mee te kijken bij de implementatie
en evaluatie van de doorontwikkeling van IBGS in de veiligheidsregio’s.
Op basis van deze evaluatie verwacht ik een goed beeld te kunnen krijgen van de toegevoegde
waarde van de doorontwikkeling van IBGS en mogelijke knelpunten in de praktijk. Dat
stelt mij in staat om dan ook tot een besluit te komen ten aanzien van aanpassing
van de regelgeving.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid