Brief regering : Kabinetsappreciatie Verordening van het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3101 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2021
In juni 2018 presenteerde de Europese Commissie een voorstel1 voor het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking
(NDICI), als onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Op 15 december
2020 werd een voorlopig akkoord bereikt in de triloog tussen de Raad en het Europees
Parlement, waar de Raad op 18 december op het niveau van Coreper mee instemde. De
definitieve tekst van de NDICI Verordening is op 3 maart 2021 verspreid via delegates portal (doc 6899/21) en ligt naar verwachting in juni 2021 voor in de Raad. Nadat de Raad
en het Europees Parlement hebben ingestemd met de Verordening, zal deze met terugwerkende
kracht vanaf 1 januari 2021 in werking treden.
In deze Kamerbrief informeer ik u over de inhoud van de Verordening, aan de hand van
de Nederlandse onderhandelingsinzet zoals toegelicht in het BNC-fiche over NDICI dat
uw Kamer op 17 augustus 2018 ontving.2 Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, middels
Kamerbrieven3, Geannoteerde Agenda’s van de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking en
verslagen van deze Raden4, alsook in de beantwoording van vragen gesteld tijdens algemene en schriftelijke
overleggen.5
Het NDICI is onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Uw Kamer
is geïnformeerd over de kabinetsinzet en uitkomst van de onderhandelingen over het
hele MFK (Kamerstuk 21 501-20, nrs. 1349 en 1575). Onderdeel van de kabinetsinzet voor deze onderhandelingen was een financieel houdbaar
MFK. Dit vertaalt zich voor het NDICI in een bedrag van EUR 79,462 miljard in lopende
prijzen. Dit is lager dan het bedrag in 2018 genoemd in het Commissievoorstel voor
NDICI, namelijk EUR 89,2 miljard in lopende prijzen. Ten minste 93% van het NDICI
bedraagt officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance).
Aan het NDICI budget van EUR 79,462 miljard in lopende prijzen, wordt in de periode
2021–2027 nog EUR 1 miljard toegevoegd. Dit betreft terugbetalingen uit het African, Caribbean and Pacific Investment Facility (ACP-IF), in beheer bij de Europese Investeringsbank tot juli 2021, die worden overgeheveld
naar het European Fund for Sustainable Development+ (EFSD+) onder NDICI.
Essentie NDICI Verordening
Het NDICI vervangt verschillende financieringsinstrumenten en fondsen onder het MFK
2014–2020; het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI), Partnerschapsinstrument,
Nabuurschapsinstrument (ENI), Instrument voor mensenrechten en democratie (EIDHR),
Instrument voor Stabiliteit en Vrede (IcSP), als ook het fonds voor duurzame ontwikkeling
(EFSD), het externe kredietmandaat (ELM) en het garantiefonds voor extern optreden.
Ook het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt onder de begroting gebracht en onderdeel
gemaakt van het NDICI. Deze verschillende fondsen uit het MFK 2014–2020 bestaan dus
per 2021 niet meer en voor het 11e EOF komt geen opvolger. De financiering voor de verschillende regio’s en thema’s
komt vanaf 2021 uit het NDICI.
De financiering in het NDICI is verdeeld in drie pilaren, een geografische, thematische
en niet-geprogrammeerde/rapid-response pilaar, en daarnaast een reserve. Het zwaartepunt
ligt bij geografische programma’s. Het NDICI kent een aantal dwarsdoorsnijdende uitgaven
doelstellingen (spending targets): voor ODA (ten minste 93%), klimaat (30%), biodiversiteit (7,5–10%), migratie en gedwongen
ontheemding (indicatief 10%) en sociale inclusie en menselijke ontwikkeling (ten minste
20%).
Andere EU-externe financieringsinstrumenten
Naast het NDICI blijven er, zoals genoemd in Hoofdstuk 6 van het MFK (Neighbourhood and the World),6, 7 aparte financieringsinstrumenten voor humanitaire hulp, pre-toetredingssteun (IPA
III) en voor Landen en Gebieden Overzee, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk
der Nederlanden. Ook blijft er een apart budget voor Gemeenschappelijk Buitenlands
en Veiligheidsbeleid. Daarnaast wordt, buiten de reguliere begroting, een Europese
Vredesfaciliteit (EPF) opgericht.8 Het EPF is een nieuw financieel instrument dat de financiering van de gemeenschappelijke
kosten van EU missies en operaties (eerder via het Athena-mechanisme) en de steun
voor vredesoperaties van derde landen en organisaties van de Afrikaanse Unie (eerder
via de African Peace Facility, deel van het EOF) hervormt en uitbreidt. De EPF maakt daarnaast capaciteitsopbouw
van statelijke actoren inzake veiligheid en defensie mogelijk.
Nederlandse onderhandelingsinzet
Zoals uiteengezet in het BNC-fiche, was de Nederlandse inzet in de onderhandelingen
over het NDICI gericht op:
• Modernisering van de financieringsinstrumenten zoals voorgesteld door de Commissie, door middel
van het samenvoegen van instrumenten en budgettering van het EOF.
• Centrale
aandacht in het instrument voor nabuurschapslanden en Afrika, zoals voorgesteld door de Commissie;
• Consistentie met de doelen van het Akkoord van Parijs («Paris Proof»);
• Reserveren van fondsen specifiek voor migratie, naast de mainstreaming benadering die de Commissie voorstelde;
• Voldoende middelen voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid, niet alleen in landenprogramma’s maar ook middels thematische programma’s;
• Behouden van verworvenheden van het EU nabuurschapsbeleid;
• Voldoende middelen en expertise om investeringen in ontwikkelingslanden te bevorderen.
De volgende secties gaan in op deze inzet en de behaalde resultaten tijdens de onderhandelingen.
Onderhandelingsresultaat en appreciatie
1. Modernisering van de financieringsinstrumenten
Het kabinet waardeert de modernisering van de externe financieringsinstrumenten, door
middel van het samenvoegen van verschillende instrumenten uit het MFK 2014–2020 en
het onder de begroting brengen van het EOF. Nederland heeft zich hier gedurende de
onderhandelingen sterk voor gemaakt, waar een grote groep lidstaten in eerdere stadia
van de onderhandelingen juist pleitte voor het behoud van het EOF buiten de begroting
dan wel ENI als apart instrument. Het kabinet verwacht dat het geïntegreerde karakter
van het NDICI de beleidscoherentie, efficiëntie, flexibiliteit en transparantie van
het instrument ten goede komt.
Het feit dat het EOF opgaat in het NDICI en daarmee onder het MFK wordt gebracht,
komt de eenduidigheid van de Nederlandse EU-afdrachten ten goede. De afwikkeling en
aflopende betalingen van het 10e en 11e EOF zal naar verwachting tot en met 2027 duren.
2. Centrale aandacht voor nabuurschapslanden en Afrika
In het NDICI ligt het zwaartepunt bij geografische programma’s, waarbij de nabuurschapsregio
en Afrika prioritair zijn. Dit is in lijn met de EU Consensus on Development van juni 2017, dat het beleidskader vormt voor Europese ontwikkelingssamenwerking.
Het kabinet verwelkomt deze centrale aandacht voor de nabuurschapslanden en Afrika.
Nederland acht het daarnaast van belang dat officiële ontwikkelingshulp primair wordt
ingezet in de minst ontwikkelde landen (LDCs) en landen die te maken hebben met conflict
en fragiliteit. In artikel 11 van de Verordening is opgenomen dat bij de toewijzing
van geografische middelen prioriteit wordt gegeven aan de meest behoeftige landen.
De verdeling van het budget in lopende prijzen is als volgt:
Pilaar
Budget
Geografische pilaar
EUR 60,388 miljard, waarvan:
– Nabuurschap: ten minste EUR 19,323 miljard
– Sub-Sahara Afrika: ten minste EUR 29,181 miljard
– Azië en Stille Oceaan: 8,489 miljard
– Latijns Amerika en Caribisch gebied: EUR 3,395 miljard
Thematische pilaar
EUR 6,358 miljard, waarvan:
– Mensenrechten en democratisering: EUR 1,362 miljard
– Maatschappelijk middenveld: EUR 1,362 miljard
– Vrede, stabiliteit en conflictpreventie: EUR 908 miljoen
– Global challenges: EUR 2,726 miljard
Rapid-response pilaar
EUR 3,182 miljard
Reserve/ Emerging challenges and priorities cushion
EUR 9,534 miljard
In de Verordening staat niet hoe veel middelen naar ieder land gaan. In de reguliere
jaarlijkse EU-OS brief die uw Kamer in mei 2021 ontvangt zult u nader worden geïnformeerd
over de stand van zaken met betrekking tot programmering en, indien bekend, de verdeling
van middelen op landenniveau.
In Annex II van de Verordening staat omschreven welke activiteiten kunnen worden gefinancierd
uit de geografische fondsen. Dit zijn activiteiten gericht op de vijf dimensies die
fundamenteel zijn voor het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s): mensen,
planeet, welvaart, vrede en partnership (people, planet, prosperity, peace, partnership). Zo kunnen bijvoorbeeld onder de noemer «people» op landenniveau programma’s worden
gestart gericht op het tegengaan van discriminatie en bevorderen van goed bestuur;
onder de noemer «planet» klimaatadaptatieprogramma’s en duurzame energie programma’s;
onder «prosperity» activiteiten gericht op inclusieve en duurzame economische groei
en fatsoenlijk werk; onder «peace» conflictpreventie activiteiten; en onder «partnership»
activiteiten om regionale samenwerking te bevorderen.
In Annex III van de Verordening staat welke activiteiten uit de thematische enveloppen
kunnen worden gefinancierd. Middelen uit de mensenrechten en democratiserings-enveloppe
kunnen bijvoorbeeld worden aangewend voor activiteiten gericht op het beschermen van
minderheden en versterken van hun positie worden gefinancierd. Met middelen uit de
maatschappelijk middenveld-enveloppe kunnen capaciteitsopbouw-activiteiten worden
gesteund. Onder andere conflictbemiddelingsactiviteiten kunnen worden gefinancierd
uit de vrede, stabiliteit en conflictpreventie-enveloppe. Uit de global challenges-enveloppe kunnen verschillende activiteiten worden gefinancierd, zoals activiteiten
waarmee gezondheidssystemen worden versterkt of lokale overheden worden versterkt
als actoren voor ontwikkeling.
In Annex IV van de Verordening is uiteengezet welke rapid response activiteiten kunnen worden gefinancierd. Zo kunnen middelen worden ingezet ten behoeve
van vrede, stabiliteit en conflictpreventie in noodsituaties, opkomende crises en
post-crisis-situaties. Concreet kan dit onder andere capaciteitsopbouw van de veiligheidssector
voor ontwikkeling inhouden. Bij de inzet van deze middelen acht Nederland goede coördinatie
en coherentie met andere externe financiële instrumenten, zoals de Europese Vredesfaciliteit en het GBVB-budget van belang.
Rapid response middelen kunnen ook bijdragen aan versterking van weerbaarheid en het
koppelen van humanitaire hulp met ontwikkelingsactiviteiten en vredesopbouw, zoals
door het vormgeven van early warning mechanisms. Ten slotte kunnen rapid response middelen worden ingezet ten behoeve van behoeften en prioriteiten van het buitenlands
beleid van de Unie, zoals ter ondersteuning van de onderhandeling en implementatie
van handelsovereenkomsten.
Deze lijst van voorbeelden van activiteiten genoemd in Annex II, III en IV is niet
uitputtend. De middelen kunnen worden ingezet middels verschillende financieringsmodaliteiten.
In Artikel 27 van de Verordening staat dat steun onder andere kan bestaan uit grants, begrotingssteun en garanties.
3. Consistentie met de doelen van het Akkoord van Parijs
Het kabinet verwelkomt dat in de Verordening als dwarsdoorsnijdend doel is gesteld
dat 30% van de NDICI middelen bij zullen dragen aan de bestrijding van klimaatverandering.
Hoewel de Nederlandse ambitie nog hoger lag, is deze doelstelling hoger dan het originele
Commissievoorstel van 25% klimaatrelevante uitgaven. Het percentage van 30% is tevens
conform de klimaatdoelstelling voor het hele MFK. Wanneer toerekening van NDICI-financiering
aan deze 30% via OESO-DAC klimaatmarkers geschiedt, betreft dit een substantiële verhoging
ten opzichte van het MFK 2014–2020, waar de klimaatdoelstelling voor het hele MFK
was vastgesteld op 20%.
Tevens is in de Verordening voorzien dat het NDICI bij zal bijdragen aan de biodiversiteits-ambitie
voor het hele MFK, waarbij in 2024 7,5% van de jaarlijkse uitgaven uit het MFK bijdragen
aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en 2027 zelfs 10%.
Mede dankzij de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is opgenomen dat de
inzet van NDICI middelen in lijn moet zijn moet zijn met de doelen uit het Akkoord
van Parijs. In artikel 29 staat dat in beginsel geen activiteiten worden gefinancierd
die niet in overeenstemming zijn met de nationaal vastgestelde (klimaat)doelstellingen
(Nationally Determined Contributions) van partnerlanden, investeringen in fossiele brandstoffen bevorderen, of nadelige
effecten hebben op het milieu of klimaat.
4. Reserveren van fondsen specifiek voor migratie
Het kabinet onderschrijft de aandacht in het NDICI voor irreguliere migratie en gedwongen
ontheemding. Ook in de komende jaren zijn dit onderwerpen waarop Europese inzet van
belang blijft, gezien de blijvende hoge noden en uitdagingen op het gebied van ontheemding
en irreguliere migratie. In de NDICI Verordening is voorzien dat indicatief 10% van
de fondsen wordt ingezet voor acties ter ondersteuning van management en governance van migratie en gedwongen ontheemding, die passen binnen bredere doelstellingen van
de Verordening. Daarnaast kunnen ook acties voor de aanpak van grondoorzaken worden
gefinancierd.
De Europese Commissie stelde een mainstreaming-benadering voor, waarmee migratie als thema wordt geïntegreerd in geografische en
thematische programma’s. Nederland heeft er tijdens de onderhandelingen met succes
op ingezet dat er, naast de mainstreaming-benadering, ook fondsen specifiek voor migratie gereserveerd worden.
Mede door inzet van Nederland voorziet de Verordening ook een coordination mechanism/flexible funding mechanism waarmee gedurende de looptijd van het MFK kan worden ingespeeld op migratie-uitdagingen.
De uitgaven uit dit mechanisme vallen onder de uitgavendoelstelling van voor migratie.
Het Europees Parlement en de Raad kwamen overeen dat gestreefd zal worden naar rond
de 10% migratierelevante uitgaven. Het is de bedoeling dat onder andere het EU Trustfonds
voor Afrika op 31 december 2021 ophoudt te bestaan. Op dat moment is het NDICI van
kracht, waaruit migratierelevante uitgaven worden gefinancierd. Het kabinet is van
mening dat met deze uitgavendoelstelling van indicatief 10% een substantieel bedrag
beschikbaar is voor de aanpak van irreguliere migratie.
In de Verordening is een flexible incitative approach voorzien, waarmee leverage kan worden toegepast richting derde landen. Hierbij is het mogelijk om aanpassingen
te doen in de toewijzing van fondsen. In lijn met de Europese Raadsconclusies van
18 oktober 20189, is het kabinet van mening dat in principe alle tools en instrumenten, inclusief visa-maatregelen, handel en ontwikkelingssamenwerking,
moeten kunnen worden ingezet om migratiesamenwerking te bevorderen. Conform de Kamerbrief
in reactie op de motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2675), is het kabinet van mening dat steeds per land een afweging moet worden gemaakt
van het migratiebelang vis-a-vis overige belangen en vervolgens worden bepaald wat
de meest effectieve inzet is. Andere belangen – zoals handels- of landbouwbelangen,
de mensenrechtensituatie, klimaatbelangen en/of duurzame ontwikkeling – hoeven betere
migratiesamenwerking niet in de weg te staan. Wel zullen deze en andere relevante
factoren steeds in acht moeten worden genomen. Het heeft alleen zin instrumenten in
te zetten als deze effectief zijn en uiteraard niet contraproductief.
5. Voldoende middelen voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid
Het bevorderen van mensenrechten en rechtsstatelijkheid maken deel uit van de centrale
doelstellingen van het NDICI. Conform Nederlandse inzet worden deze onderwerpen niet
alleen in landenprogramma’s opgenomen, maar blijven er ook thematische programma’s.
Onder het NDICI is een thematische enveloppe van EUR 1,362 miljard waaruit activiteiten
specifiek gericht op mensenrechten en democratisering kunnen worden gefinancierd.
Naar verwachting zal tot een kwart van deze middelen worden ingezet voor EU verkiezingswaarnemingsmissies.
Het kabinet verwelkomt dat het onder het NDICI mogelijk blijft om mensenrechtenverdedigers
te ondersteunen en deze steun op korte termijn te bieden, om zo kritische stemmen
te kunnen blijven ondersteunen.
Het belang van dergelijke doelstellingen blijkt ook uit het feit dat in recital 39
van de Verordening is opgenomen dat hulp kan worden opgeschort in geval van aantasting
van de democratie, mensenrechten en de rechtsstaat in derde landen.
In het NDICI wordt mede door de Nederlandse inzet veel aandacht besteed aan vrouwenrechten.
In de Verordening staat dat ten minste 85% van de nieuwe activiteiten die met NDICI-middelen
worden gefinancierd moeten zijn gericht op gendergelijkheid en tevens dat ten minste
5% van alle nieuw acties gendergelijkheid als hoofddoelstelling hebben. Dit is in
overeenstemming met de ambitie geformuleerd in het EU Gender Action Plan III (GAPII),
waarover uw Kamer in januari 2021 een BNC fiche ontving (Kamerstuk 22 112, nr. 3015). De voorloper van het GAPIII, het GAPII, kende ook een dergelijke uitgavendoelstelling.
Deze werd niet geheel behaald. Het kabinet acht het van belang dat de doelstelling
uit het GAPIII, dat nu zijn weerklank vindt in de NDICI Verordening, wordt behaald
en zal hier gedurende de implementatie van het NDICI op toezien. Ook zijn er mede
door de Nederlandse inzet diverse bepalingen opgenomen over SRGR en zette Nederland
zich ook met succes in voor verwijzingen naar de rechten en bescherming van LGBTI.
6. Behouden van verworvenheden van het EU nabuurschapsbeleid
Het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), dat opgaat in het NDICI, had een aantal
specifieke kenmerken. In lijn met de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen,
blijven deze verworvenheden behouden in het NDICI. Zo worden op basis van in associatie-,
partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten vastgelegde politieke prioriteiten concrete
projecten en programma’s voorgesteld.
Tevens kent het NDICI voor de nabuurschapsregio een incentive-based approach, zoals ook het ENI deze kende. Indicatief 10% van de nabuurschapsenveloppe zal worden
toegewezen als stimulans voor hervormingen. Dergelijke toewijzingen aan partnerlanden
in de nabuurschapsregio worden vastgesteld op basis van prestaties en verbeteringen
op het gebied van democratie, goed bestuur en de rechtsstaat, inclusief samenwerking
met het maatschappelijk middenveld, mensenrechten met inbegrip van gendergelijkheid,
samenwerking op het gebied van migratie en economisch bestuur en hervormingen.
7. Voldoende middelen en expertise om investeringen te bevorderen
Het is van belang dat het EU-OS instrumentarium voldoende middelen bevat om investeringen
in ontwikkelingslanden te bevorderen. Nederland heeft in 2016 daarom ook de oprichting
van het Europees Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD) aangemoedigd en verwelkomt
de opvolger van het EFSD binnen het NDICI: het EFSD+. Dit instrument richt zich op
het genereren van meer ontwikkelingsfinanciering voor partnerlanden, met name vanuit
de private sector. Dit doet het EFSD+ voornamelijk door garanties te bieden aan ontwikkelingsbanken,
waaronder FMO, en de Europese Investeringsbank. De Commissie kan op programmaniveau
de financiële risico’s dragen die een ontwikkelingsbank er anders van zou weerhouden
financiering te verstrekken aan impactvolle projecten. De insteek is dat vanuit het
EFSD+ maximaal EUR 53,5 miljard aan garanties wordt verstrekt, waarvoor maximaal EUR
10 miljard aan financiële middelen uit het NDICI apart gezet mogen worden ter dekking
van deze garanties.
De opzet van het EFSD+ is in lijn met de Nederlandse inzet. Zo hebben zowel de Commissie
als de EU lidstaten meer sturingsmogelijkheden op het gebied van politieke en thematische
prioriteiten. Daarnaast bevat het EFSD+ een «open architectuur», waarbij multilaterale
en nationale ontwikkelingsbanken met elkaar zullen concurreren om EFSD+ financiering
te krijgen. Hierbij vindt selectie plaats aan de hand van criteria als het behalen
van ontwikkelingsimpact en efficiënt gebruik van ontwikkelingsgelden. Tevens biedt
de nieuwe opzet meer mogelijkheden tot harmonisering van standaarden, onder andere
op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en financiële
richtlijnen waaronder op risicomanagement en verantwoorde investeringen («Principles for Responsible Investment»).
Om de ontwikkelingspotentie van het EFSD+ te maximaliseren is het van belang dat de
Commissie voldoende expertise in huis haalt, zowel met betrekking tot financieel risicomanagement
als tot private sectorontwikkeling. Dit is van belang voor een goed werkend systeem
voor het beoordelen van programmavoorstellen van de ontwikkelingsbanken, waarbij impactmaximalisatie
het uiteindelijke doel is. Daarnaast heeft de Commissie, in samenwerking met ontwikkelingsbanken,
niet alleen een rol bij het verminderen van de financiële risico’s om te investeren
in ontwikkelingslanden, maar ook in de ontwikkeling van financierbare projecten en
het verbeteren van het investeringsklimaat in partnerlanden.
Overige thematische inzet
Naast de genoemde uitgaven doelstellingen voor ODA, klimaat, biodiversiteit, gender
en migratie en gedwongen ontheemding, kent het NDICI een doelstelling van ten minste
20% uitgaven voor sociale inclusie en menselijke ontwikkeling, met inbegrip van sociale
basisvoorzieningen, zoals gezondheid, onderwijs, voedselzekerheid, water, sanitaire
voorzieningen en hygiëne en sociale bescherming. Het kabinet acht deze doelstelling
van belang, zeker nu het COVID-19 virus en bijkomende consequenties ook de armste
landen hard treffen. Het inzetten van het NDICI om bedreigingen voor de volksgezondheid
af te wenden en gezondheidssystemen te versterken is daarmee in ieders belang. Met
deze uitgavendoelstelling van ten minste 20% voor sociale inclusie en menselijke ontwikkeling
kan de Commissie ook haar belangrijke rol blijven spelen in het verbeteren van onderwijs
wereldwijd en van toegang hiertoe.
Governance
De Raad heeft een verklaring opgesteld (delegates portal doc 6899/21) over sturing van de Raad in de implementatiefase van het NDICI. Gezien
de omvang van het financieringsinstrument, acht het kabinet goede betrokkenheid van
lidstaten van groot belang. Om strategische sturing te geven aan de inzet van het
NDICI en om de coherentie met de inzet van andere EU instrumenten te verzekeren, is
de Raad voornemens om regelmatig van gedachten te wisselen met de Commissie over de
strategische keuzes voor programmering, de inzet van de rapid response middelen en de cushion. Ook zal de Raad monitoren of optimaal gebruik wordt gemaakt van NDICI middelen om
de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, zoals armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling,
het tegengaan van klimaatverandering, het bevorderen van democratie, mensenrechten
en de rechtsstaat, alsook de inzet van het flexibele financieringsmechanisme ten aanzien
van migratie en, waar van toepassing «leverage». De Raad zal spreken over de mate
waarin impact bereikt wordt op deze en andere terreinen. Door dergelijke discussies
kunnen lidstaten in de gaten houden of NDICI middelen effectief worden ingezet ten
behoeve van de belangrijkste beleidsdoelstellingen en prioriteiten van het NDICI,
en of er voldoende wordt geleerd van de opgedane ervaringen en de lessen worden toegepast
in nieuwe programma’s.
De Europese Commissie heeft tevens een Verklaring opgesteld over governance (delegates portal doc 6899/21). Hierin staat dat het Europees Parlement betrokken zal worden bij het
NDICI middels een «geopolitieke dialoog» tussen het Europees Parlement en de Commissie,
waaronder twee keer per jaar een dialoog met Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Eurocommissaris voor Internationale Partnerschappen
en de Eurocommissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding. Met het Europees Parlement
zal zowel worden gesproken over de algemene oriëntatie voor de inzet van middelen,
als over specifieke onderwerpen.
Tot slot
Het kabinet verwelkomt het NDICI. Zoals hierboven uiteengezet, is het kabinet tevreden
over de mate waarin de Nederlandse onderhandelingsinzet is behaald. Deze klinkt duidelijk
door in de uiteindelijke tekst van de Verordening. Het kabinet verwelkomt de rol van
de Europese Unie in ontwikkelingssamenwerking en de diverse partnerschappen, en verwacht
dat het NDICI de impact en effectiviteit van EU-steun ten goede zal komen. Uw Kamer
zal middels de jaarlijkse Kamerbrief op de hoogte worden gehouden over EU-ontwikkelingssamenwerking.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking