Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het notaoverleg Klimaat en energie van 26 november 2020, over de verhouding internationale commissie die de SER adviseert tot andere internationale commissies en gremia
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 678
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2021
In het rapport «Biomassa in balans»1 roept de SER het kabinet op om een internationale samengestelde commissie van wetenschappelijke
experts, onder leiding van een onafhankelijke wetenschappelijke autoriteit, een aanpak
te laten ontwikkelen die ervoor moet zorgen dat er meer wetenschappelijke consensus
komt over de klimaatimpact en andere duurzaamheidseffecten van de inzet van biogrondstoffen
voor uiteenlopende toepassingen. Hiermee zouden controverses over de inzet van biogrondstoffen
in de toekomst moeten worden voorkomen. Tijdens het notaoverleg van 26 november 2020
(Kamerstuk 32 813, nr. 645) heb ik de Kamer toegezegd te bezien hoe het voorstel voor een internationale commissie
zoals de SER adviseert zich verhoudt tot andere, al bestaande internationale commissies
en gremia. Met deze brief geef ik invulling aan dat verzoek.
Wetenschappelijke consensus
Over veel aspecten van de inzet van biogrondstoffen bestaat wel degelijk wetenschappelijke
consensus. Een belangrijk rapport in dit verband is het speciale rapport van het IPCC
over klimaatverandering en landgebruik2. Dit wetenschappelijke rapport schetst een genuanceerd beeld rond de inzet van biogrondstoffen,
ook als energiedrager. Er is ruimte om biogrondstoffen in te zetten, maar voorkomen
moet worden dat de productie van biogrondstoffen voor energie concurreert met voedselproductie
en een gevaar vormt voor biodiversiteit. De Kamer heeft vorig jaar een uitgebreide
kabinetsappreciatie op dit rapport ontvangen (Kamerstukken 32 813 en 31 793, nr. 407). Bij het opstellen van het Duurzaamheidskader biogrondstoffen is ook gebruik gemaakt
van dit speciale rapport van het IPCC.
Bestaande internationale commissies en gremia
Nederland is reeds betrokken bij een aantal belangrijke internationaal opererende
samenwerkingsverbanden die zich richten op de vraag hoe ongewenste effecten die samenhangen
met de productie van biomassa, bijvoorbeeld concurrentie en verlies aan biodiversiteit,
kunnen worden tegengegaan. Zoals uit bovenstaande blijkt speelt het IPCC hier een
belangrijke rol in; hier is ook Nederland bij betrokken. Daarnaast is Nederland betrokken
bij de volgende samenwerkingsverbanden:
• In de eerste plaats is er het International Energy Agency (IEA) bioenergy Technology
Collaboration Program (TCP). Dit samenwerkingsverband is gericht op wetenschappelijke
kennisontwikkeling en consensusvorming rondom bioeconomie en bioenergie en het uitdragen
daarvan richting beleidsmakers.
• Zo is er bijvoorbeeld consensus over (i) het belang van biomassa, (ii) het ontwikkelpotentieel,
(iii) de eindige beschikbaarheid en dus (iv) de noodzaak om biomassa zo hoogwaardig
mogelijk te benutten. Dit kan overigens voor ieder land iets anders betekenen, omdat
de lokale omstandigheden erg kunnen verschillen. Het IEA bioenergy TCP brengt partijen
uit 25 landen samen en verspreidt hun advies via openbaar toegankelijke rapportages3.
• Een ander platform is het Biofuture Platform4. Dit is een samenwerkingsverband van 20 landen die meer gericht is om de stap van
kennis over bioeconomie5 te kunnen maken naar beleidsvorming. Binnen dit platvorm proberen overheden en industrie
randvoorwaarden te creëren voor effectieve implementatie van de bioeconomie. Dit Platform
zal gaan functioneren als een initiatief onder de Clean Energy Ministerial (CEM).6 De CEM is een high-level wereldwijd forum om beleid en programma’s te promoten die
schone technologie bevorderen, ervaringen uit te wisselen en de omschakeling naar
een wereldwijde schone economie aan te moedigen.
• Het Global bioenery partnership (GBEP7) is een samenwerkingsverband onder de vlag van de Food and Agriculture Organisation
(FAO). Dit samenwerkingsverband houdt zich bezig met het ontwikkelen en uitdragen
van een internationaal duurzaamheidskader op het gebied van biogrondstoffen. Dit internationale
kader is meegewogen bij het opstellen van het Nederlandse duurzaamheidskader. Het
GBEP hanteert 26 duurzame indicatoren vergelijkbaar met de SDG’s van de Verenigde
Naties, waaronder ook bijvoorbeeld sociale indicatoren om via betere biobased toepassingen
ook duurzame ontwikkelingen te promoten.
• Het International Renewable Energy Agency (IRENA8) is een ander samenwerkingsverband. IRENA richt zich – ten opzichte van de IEA –
meer op de innovatie en marktintroductie kant van duurzame energie. Bijna alle landen
in de wereld maken deel uit van dit samenwerkingsverband. Het stimuleren van introductie
in de minder ontwikkelde landen is een belangrijk onderdeel van de activiteiten van
IRENA.
• Op Europees niveau is er een gemeenschappelijke basis voor de duurzaamheidsaspecten
van biogrondstoffen, vastgelegd in de herziene EU-richtlijn hernieuwbare energie (RED2).
Als onderdeel van de Europese Green Deal zal de Europese Commissie een voorstel doen
om de EU-richtlijn hernieuwbare energie opnieuw te herzien.
Conclusie
Gezien het grote aantal gremia waarin Nederland al actief in is en de mate van consensus
die in deze gremia bestaat, ziet het kabinet geen meerwaarde in een internationale
commissie zoals voorgesteld door de SER. Nederland blijft in deze comités werken aan
wetenschappelijke consensus over de duurzame inzet van biogrondstoffen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
B. van ‘t Wout
Indieners
-
Indiener
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.