Brief regering : Stand van zaken jeugdbescherming Zeeland
31 839 Jeugdzorg
Nr. 759 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID,
WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2020
Met deze brief reageren wij op het verzoek van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport van vanmiddag, om vandaag nog een reactie te geven op het bericht:
«Ministers moeten ingrijpen in jeugdzorg Zeeland».1 Deze week hebben de Zeeuwse gemeenten naar buiten gebracht dat zij voornemens zijn
om de jeugdbescherming en jeugdreclassering niet meer te laten uitvoeren door Intervence
maar door drie andere gecertificeerde instellingen die al in Zeeland actief zijn.
Met deze brief informeren wij uw Kamer achtereenvolgens over de achtergrond hiervan
en de wijze waarop gemeenten de zorgoverdracht gecontroleerd willen laten verlopen.
Achtergrond
Intervence verkeert al meerdere jaren in een moeilijke situatie. De financiële positie
is precair en er is sprake van personele problemen (hoog verloop en verzuim). De gemeenten
zijn ruim voor de zomer van dit jaar een intensief traject gestart met Intervence
om verschillende scenario’s uit te werken voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming
en jeugdreclassering in Zeeland. Bij het uitwerken van deze scenario’s is ondersteuning
geboden door het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ).
Gecontroleerde overdracht
De gemeenten hebben de wettelijke jeugdhulpplicht. Zij zijn daarmee verantwoordelijk
zijn voor een passend aanbod van jeugdbescherming en -reclassering in hun regio. De
gemeenten hebben verschillende scenario’s afgewogen om te komen tot een voorgenomen
besluit. Ze hebben gekozen voor het scenario waarbij de drie gecertificeerde instellingen
(GI’s) – die naast Intervence al in Zeeland actief zijn – verantwoordelijk worden
voor de uitvoering van de jeugdbescherming en – reclassering in Zeeland en de relatie
met Intervence te beëindigen.
Dit is een ingrijpend besluit voor de kinderen en hun naasten, de medewerkers van
Intervence en alle betrokken partijen in Zeeland. Zij mogen hier niet de dupe van
worden. Het gaat hier om de meest kwetsbare kinderen binnen de jeugdzorg. Daarom is
het van belang dat dit besluit en de uitvoering van dit besluit met grote zorgvuldigheid
gebeurt.
Er moeten nog een aantal belangrijke stappen worden gezet voordat het voorgenomen
besluit van de gemeenten in Zeeland kan worden omgezet in een definitief besluit en
uiteindelijk zorgvuldig ten uitvoer kan worden gebracht. Zolang de overdracht van
kinderen van Intervence aan de 3 GI’s nog niet heeft plaatsgevonden, zullen de gemeenten
zorgen voor een adequate financiering van Intervence.
Op 15 december willen de colleges van de 13 gemeenten een definitief besluit nemen
over het voorgenomen scenario. Om tot een zorgvuldig besluit te komen, is door ons
en de gemeenten aan de jeugdautoriteit (JA) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de inspecties) gevraagd om een advies
respectievelijk oordeel te geven over de vraag of het door de gemeenten gekozen scenario
een verantwoord en duurzaam scenario is met name bezien vanuit het belang van de continuïteit
en kwaliteit van de zorg. Ook is gevraagd of aan eventuele voorwaarden moet worden
voldaan om de continuïteit en kwaliteit van de zorg te borgen. De JA en de inspecties
zijn gevraagd voor 15 december met een advies respectievelijk oordeel te komen waarbij
zij hebben aangegeven mede afhankelijk te zijn van de beschikbaarheid van informatie.
Mede op basis van het advies/oordeel van de JA en de inspecties wordt door de colleges
op 15 december een definitief besluit genomen over het voorgenomen scenario. Besluitvorming
op 15 december is afhankelijk van het tijdig beschikbaar zijn van het advies/oordeel
van de JA en inspecties. Wij zullen erop toezien dat dit besluit in lijn is met het
advies/oordeel van de JA en de inspecties.
Pas hierna kan de stap gezet worden om een plan van aanpak vast te stellen voor de
overgang naar nieuwe situatie. Gemeenten en betrokken GI’s zullen dit plan van aanpak
opstellen. Hiertoe zijn de voorbereidingen al gestart. De JA en de inspecties zullen
voorwaarden opstellen waaraan het plan van aanpak moet voldoen. Zij zullen uiteindelijk
ook over het plan van aanpak adviseren vanuit het uitgangspunt van continuïteit van
zorg en kwalitatief goede hulp. Ook hierbij zullen wij erop toezien dat het plan van
aanpak in lijn is met het advies/oordeel van de JA en de inspecties. Pas nadat dit
plan is vastgesteld, kan worden overgegaan tot een zorgvuldige overdracht van cliënten.
Ook daarbij zullen de JA en de inspecties toezicht houden op een zorgvuldige uitvoering
en ons daarover informeren.
Voor de kinderen is het van belang dat de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel
als mogelijk in stand blijven en dat de kinderen in de nieuwe situatie bij dezelfde
jeugdbeschermer of -reclasseerder kunnen blijven. De gemeenten hebben de wettelijke
plicht om erop toe te zien dat de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel mogelijk
worden voortgezet bij de nieuwe instellingen. We vinden het belangrijk dat de jeugdbeschermers
en -reclasseerders die het werk nu uitvoeren dit ook kunnen blijven doen. Dit zal
dan ook een belangrijk onderdeel zijn bij de beoordeling door de JA en de inspecties.
Tot slot
De jeugdautoriteit en de inspecties zijn op dit moment intensief betrokken. Als de
continuïteit van zorg volgens hen niet geborgd is zullen wij de gemeenten daarop aanspreken
en zo nodig maatregelen treffen in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.