Brief regering : Kabinetsstandpunt aansprakelijkstelling Transgendercollectief
30 420 Emancipatiebeleid
Nr. 353
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR RECHTSBESCHERMING EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 november 2020
Bij brief van 24 december 2019 heeft de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) een
aansprakelijkstelling ontvangen namens het Transgendercollectief (hierna: het collectief).
Op 17 februari 2020 heeft het collectief hierop een nadere schriftelijke toelichting
gegeven. Het collectief stelt de Staat aansprakelijk voor de in hun ogen onrechtmatige
wetgeving ter zake het wijzigen van de geslachtsregistratie in de geboorteakte voor
transgender- en intersekse personen (hierna: Transgenderwet). Sindsdien is er meermaals
contact geweest met het collectief en haar vertegenwoordigers. Eerder vandaag heb
ik samen met mijn ambtsgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in een gesprek
met het collectief namens de Staat erkenning en excuses overgebracht voor het leed
dat de in de Transgenderwet gestelde voorwaarden hebben veroorzaakt en zijn de contouren
geschetst van een onverplichte tegemoetkomingsregeling. Via deze weg informeer ik
uw Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over de inhoud
van de claim, de juridische weging van de claim, het standpunt van het kabinet en
de vervolgstappen.
Achtergrond wetgeving
De mogelijkheid voor transgender personen om de geslachtsaanduiding te wijzigen werd
in 1985 geïntroduceerd. De wettelijke regeling steunt in belangrijke mate op de adviezen
van de commissie Transseksisme (1974) en de Subcommissie Transseksime (1979). De Transgenderwet
stelde verschillende voorwaarden aan de wijziging van de geboorteakte. Het ging onder
meer om de aanpassing van het lichaam aan het gewenste te registreren geslacht, voor
zover dit uit medisch en psychologisch oogpunt mogelijk en verantwoord was. Daarnaast
stelde de wet een onomkeerbare sterilisatie als voorwaarde. Voornoemde voorwaarden
zijn met de wijziging van de Transgenderwet per 1 juli 2014 komen te vervallen.
Inhoud claim
Het Transgendercollectief stelt onder verwijzing naar rechtspraak van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), dat de Transgenderwet in de periode
van 1 juli 1985 tot 1 juli 2014 in strijd was met artikel 3 en 8 EVRM en artikel 11
van het Europees Sociaal Handvest en daarmee onrechtmatig was. Het collectief heeft
de Staat aansprakelijk gesteld voor de materiele en immateriële schade die is geleden
als gevolg van het in- en uitvoeren van de betreffende wet. De Staat wordt verzocht
de onrechtmatigheid van zijn handelen en het daardoor veroorzaakte leed publiekelijk
te erkennen en daarvoor excuses te maken en te voorzien in billijke compensatie, waarbij
een compensatieregeling voor de hand ligt, aldus het collectief.
Juridische weging
Na een juridisch analyse van de claim acht het kabinet aannemelijk, mede op basis
van de rechtspraak van het EHRM, dat de Transgenderwet vanaf eind 2008 voor onrechtmatig
moet worden gehouden. Tegelijkertijd acht het kabinet aannemelijk dat vorderingen
voor schade die is veroorzaakt door de Transgenderwet in de regel zijn verjaard. Vanwege
de absolute verjaringstermijn geldt dit in ieder geval voor schade die voor 24 december
1999 is geleden. Daarnaast geldt een relatieve verjaringstermijn van vijf jaar. Deze
gaat lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering
tot vergoeding van deze schade in te stellen. Dit is in beginsel uiterlijk het moment
geweest waarop de Transgenderwet is ingetrokken. Met deze intrekking zijn de in de
wet gestelde voorwaarden immers vervallen. De aansprakelijkstelling is langer dan
vijf jaar na dit moment ontvangen en daarmee zijn de vorderingen in beginsel verjaard.
Het is niet op voorhand uit te sluiten dat dit in uitzonderlijke, individuele gevallen
anders zou kunnen zijn. Uit de stukken die de Staat tot nu toe heeft ontvangen blijkt
echter niet dat hiervan in de voorliggende gevallen sprake is.
Standpunt kabinet
Uit bovenstaande volgt dat het kabinet van oordeel is dat de voorwaarden in de Transgenderwet,
dat onomkeerbare fysieke transitie moest hebben plaatsgevonden alvorens de geslachtsaanduiding
op de geboorteakte kan worden aangepast, in de periode van eind 2008 tot 1 juli 2014
in strijd is met het EVRM en daarmee onrechtmatig moet worden geacht. Tegelijkertijd
is uitgangspunt dat de Staat juridisch niet gehouden is de daardoor geleden schade
te vergoeden aangezien de daartoe strekkende vorderingen zijn verjaard.
Niettemin is het kabinet er stellig van overtuigd dat erkenning én excuses op zijn
plaats zijn. Dit houdt direct verband met de bijzondere en ingrijpende aard van de
wettelijke voorschriften voor het wijzigen van de geslachtsregistratie in de geboorteakte.
De indringende persoonlijke verhalen laten zien welke impact deze voorwaarden en in
het bijzonder die van de onomkeerbare sterilisatie voor transgender personen hebben
gehad. Het is onmiskenbaar dat de in de wet opgenomen voorwaarden een ingrijpende
factor zijn geweest in de verdere levensloop van veel transgender personen. Dat geldt
zowel voor de transgender personen die een onomkeerbare transitie hebben ondergaan,
als ook voor degenen voor wie de voorwaarden een obstakel vormden om tot een wijziging
van de geboorteakte te kunnen komen. Duidelijk is nu bovendien dat de wet een gevoel
tot uitsluiting of afwijzing heeft kunnen oproepen. Het kabinet onderkent daarbij
dat de maatschappelijke opvattingen in een verder verleden wezenlijk anders waren;
wat de wet destijds reflecteerde. In Nederland, maar ook in andere landen die vergelijkbare
voorwaarden voor aanpassing van de geslachtsaanduiding kenden. Deze opvattingen zijn
echter inmiddels gewijzigd. Het gegeven dat de voorwaarden zich uitstrekten tot de
lichamelijke integriteit en het leed dat hieruit is voortgevloeid maken dat het kabinet
het passend acht een gebaar te maken. Dit gebaar bestaat concreet uit publiekelijke
erkenning en excuses voor het leed dat de gestelde voorwaarden in de Transgenderwet
voor betrokkenen hebben veroorzaakt, in combinatie met een onverplichte financiële
tegemoetkoming.
Vervolgstappen: erkenning, excuses en onverplichte tegemoetkoming
Zoals eerder genoemd heb ik samen met mijn ambtsgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
in het gesprek met het collectief namens het kabinet erkenning en excuses overgebracht
voor het leed dat de in de Transgenderwet gestelde voorwaarden heeft veroorzaakt.
Tijdens dit gesprek zijn ook eerste ideeën uitgewisseld over de wijze waarop de erkenning
en excuses verder vorm kunnen krijgen en de rol die hierin is weggelegd voor mijn
ambtsgenoot en mijzelf. Hierover zal ik in de aankomende periode met het collectief
in gesprek blijven. Belangrijk hierbij vind ik dat de wijze van erkenning en excuses
bijdraagt aan bredere maatschappelijke erkenning, betere bekendheid van de gebeurtenissen
en ruimte voor herkenning en ontmoeting. Hierbij kan wellicht lering worden getrokken
uit initiatieven die zijn ondernomen door het kabinet naar aanleiding van het rapport
van de commissie De Winter, die onderzoek deed naar lichamelijk en geestelijk geweld
in de jeugdzorg.
Het kabinet bereidt een onverplichte tegemoetkomingsregeling voor in het kader van
de erkenning van het leed dat transgender personen hebben ondervonden als gevolg van
de destijds geldende wettelijke voorschriften. Transgender personen die in de periode
tussen 1 juli 1985 en 1 juli 2014 een transitie hebben ondergaan, uitmondend in de
wijziging van de geslachtsregistratie in de geboorteakte, kunnen een beroep doen op
de regeling. Gelet op het doel van de regeling, zal deze ook voorzien in de mogelijkheid
een tegemoetkoming toe te kennen aan transgender personen die voor 1 juli 2014 de
transitie hebben ondergaan, en kort na die datum hun geslachtsregistratie in de geboorteakte
hebben gewijzigd. De regeling wordt voor de zomer van 2021 gepubliceerd. De regeling
zal voorzien in een tegemoetkoming van één bedrag, namelijk € 5.000 per persoon. Hoewel
ik besef dat leed zich niet laat vergelijken, is bij het bepalen van de hoogte van
deze tegemoetkoming aansluiting gezocht bij de tegemoetkoming naar aanleiding van
de commissie De Winter. Naar verwachting zal deze regeling circa € 10 miljoen kosten,
exclusief de uitvoeringskosten. Dekking wordt gevonden binnen de begrotingen van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap. De specifieke invulling hiervan wordt bezien in het voorjaar van 2021.
In goede samenwerking met het Transgendercollectief zetten mijn ambtsgenoot van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en ik volop in op de realisatie van de in deze brief genoemde
maatregelen om de erkenning en excuses verder vorm te geven. Ik zal uw Kamer voor
de zomer van 2021 informeren over de precieze uitwerking en eventuele vervolgstappen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap