Brief regering : Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 2 december 2020
32 317 JBZ-Raad
Nr. 661
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN RECHTSBESCHERMING EN VAN
               DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2020
Hierbij bieden wij u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  de geannoteerde agenda aan van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
                  Zaken op 2 december 2020 via videoconferentie.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming zijn
                  voornemens deel te nemen aan deze JBZ-Raad.
               
Raadsresolutie encryptie
Graag informeert de Minister van Justitie en Veiligheid u in voorbereiding op het
                  Algemeen Overleg van 1 december a.s. nader over de Raadsresolutie Encryptie die in
                  de JBZ-Raad op 14 december a.s. ligt als informatiepunt (zogeheten I-punt) Deze Raadsresolutie
                  Encryptie vormt het startpunt om tezamen met technologie bedrijven en andere relevante
                  actoren een inventarisatie uit te voeren naar technische mogelijkheden voor rechtmatige
                  toegang tot versleuteld bewijs. De raadresolutie beschrijven de cruciale rol die versleuteling
                  speelt in de digitale beveiliging van de maatschappij, het bedrijfsleven en de overheid.
                  Versleuteling draagt bij aan de bescherming van fundamentele rechten en het is belangrijk
                  voor het vertrouwen in de verdergaande digitalisering van onze samenleving. Om deze
                  redenen spreekt de EU zich uit voor sterke versleuteling. Deze moet verder worden
                  ontwikkeld en het gebruik ervan moet worden aangemoedigd.
               
Tegelijkertijd wordt in de raadsresolutie stilgestaan bij de belemmerende, beperkende
                  werking van versleuteling op de mogelijkheden van bevoegde autoriteiten om de maatschappij
                  en haar burgers veilig te houden. Versleuteling wordt namelijk ook misbruikt door
                  criminelen. Tevens is de opsporing steeds meer afhankelijk van toegang tot digitale
                  gegevens, terwijl versleuteling rechtmatige toegang tot digitale gegevens uitdagend
                  of praktisch onmogelijk maakt. Dit raakt de effectiviteit van onder meer de aanpak
                  van terrorisme, georganiseerde misdaad, kindermisbruik en cybercrime.
               
De raadsresolutie neemt als uitgangspunt dat de bevoegde autoriteiten hun wettelijke
                  taak moeten kunnen uitvoeren, zowel online als offline. Om dit te bewerkstelligen
                  wordt in de EU tezamen met technologiebedrijven en andere relevante actoren onderzocht
                  welke technische oplossingen er zijn om effectief inzicht te kunnen verkrijgen in
                  versleuteld bewijs. Hierbij worden tevens onderzoekers en academici betrokken. Aan
                  dit proces worden verschillende voorwaarden en waarborgen verbonden. Ten eerste moet
                  de implementatie en het gebruik van sterke encryptie zeker worden gesteld. Ten tweede
                  moet een technisch hulpmiddel voldoen aan de principes van legaliteit, transparantie,
                  noodzakelijkheid en proportionaliteit. Ten derde, moet het proces transparant zijn
                  en wordt er aangegeven dat er niet een enkele oplossing is. Ten vierde, gaat het om
                  een oplossing voor bevoegde autoriteiten waarbij op een gerichte manier toegang moet
                  kunnen worden verkregen, met respect voor fundamentele rechten en data-protectie wetgeving
                  en behoud van cybersecurity.
               
Deze raadsresolutie kan worden gesteund. Technische oplossingen zouden moeten kunnen
                  worden overwogen wanneer sterke versleuteling kan worden behouden en tegelijkertijd
                  de belemmerende werking hiervan voor de opsporing kan worden verminderd. Proportionaliteit
                  is hierbij van groot belang. Zowel de proportionaliteit van het middel als de inzet
                  ervan. Dit wordt in de voorwaarden en waarborgen in de verklaring expliciet genoemd.
                  Deze inventarisatie doet ook niets af aan de noodzaak van sterke versleuteling, de
                  opvatting dat encryptie zich moet blijven ontwikkelen en het gebruik ervan moet worden
                  aangemoedigd. Maar er moet ook aandacht zijn voor het opsporingsbelang. De problematiek
                  die in de raadsresolutie wordt geschetst wordt herkend. Toegang tot digitale gegevens
                  is steeds belangrijker in de opsporing van strafbare feiten en de bescherming van
                  de nationale veiligheid. Tegelijkertijd is encryptie waarbij bevoegde autoriteiten
                  praktisch worden uitgesloten van toegang via een dienstverlener vaker standaard in
                  veelgebruikte internetdienstverlening.
               
Het kabinetsstandpunt op encryptie van 2016 stelt dat met dienstverleners op zoek
                  kan worden gegaan naar nieuwe oplossingen voor effectieve gegevensverstrekking. Bij
                  de inventarisatie van de Unie wordt gestreefd om binnen de kaders van het kabinetsstandpunt
                  te blijven. Ik constateer dat met de resolutie geen onomkeerbare worden stappen gezet
                  en de proportionaliteit, noodzakelijkheid, legaliteit en niveau van transparantie
                  van oplossingen wordt later beoordeeld.
               
Conclusies inzake het Handvest van de Grondrechten
Graag maakt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van deze gelegenheid
                  gebruik om melding te maken van een ontwikkeling in relatie tot de jaarlijkse conclusies
                  over het Handvest van de Grondrechten. Zoals vermeld in het verslag van de informele
                  JBZ-Raad op 8 en 9 oktober is aldaar geen overeenstemming bereikt over de tekst, in
                  verband met weerstand tegen het gebruik van de term gendergelijkheid. Nederland heeft
                  tijdens de JBZ-Raad onbegrip uitgesproken voor de controverse omtrent het opnemen
                  van verwijzingen naar gendergelijkheid en LHBTI.
               
Ook verder overleg heeft niet geleid tot overeenstemming. De tekst is daarom uiteindelijk
                  aangenomen in de vorm van voorzitterschapsconclusies met behoud van de term gendergelijkheid.
                  Slechts één lidstaat stemde tegen de tekst.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid,
                  F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  S. Dekker
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
                  A. Broekers-Knol
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,
                  2 december 2020
               
I. Justitie, Grondrechten en Burgerschap
               
1. Verordening inzake cessie van vorderingen
               
= Presentatie door het voorzitterschap
Het voorzitterschap zal tijdens de JBZ-Raad een presentatie geven over (de geboekte
                  voortgang ten aanzien van) het voorstel voor een verordening betreffende het recht
                  dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen1.
               
Cessie is de overdracht van vorderingen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als een leverancier
                  de vorderingen op zijn klanten overdraagt aan een factoringmaatschappij of wanneer
                  een bank een vordering die is ontstaan uit een lening aan een zakelijke cliënt ten
                  behoeve van een investering overdraagt aan een andere bank. Een cessie heeft een contractuele
                  kant en een goederenrechtelijke kant. De contractuele kant gaat over de vraag of de
                  overeenkomst geldig is. De goederenrechtelijke kant betreft de vraag of de overdracht
                  die op die overeenkomst volgt geldig is gebeurd en daarmee de vraag of de vordering
                  het vermogen van de overdrager heeft verlaten. Die vraag is vooral van belang in geval
                  van faillissement van degene die de vordering overdraagt. Wanneer de vordering het
                  vermogen van de overdrager heeft verlaten, zit zij immers niet meer in zijn boedel,
                  waarmee minder opbrengst overblijft voor zijn crediteuren. Vaak worden veel vorderingen
                  tegelijk overgedragen of betreft het aanzienlijke vorderingen. Cessies gebeuren ook
                  grensoverschrijdend, binnen de EU of internationaal. Het voorstel voor de verordening
                  geeft regels van internationaal privaatrecht die in dergelijke gevallen de goederenrechtelijke
                  kant regelen. Het voorstel regelt van welk land het recht bepaalt of de vordering
                  het vermogen van de overdrager heeft verlaten.
               
Het voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de
                  derdenwerking van de cessie van vorderingen is een complex internationaal privaatrechtelijk
                  voorstel. Tot op heden wordt er, naast de agendering in de JBZ-Raad van 4–5 jun jl.,
                  enkel op technisch niveau onderhandeld over de verordening. Het voorzitterschap heeft
                  expliciet gesteld dat ten aanzien van een deel van het voorstel nog verdere (technische)
                  onderhandelingen nodig zullen zijn, met name ten aanzien van de hoofdregel (artikel
                  4) en de vraag of voor vorderingen waarvoor een zekerheidsrecht is gevestigd op onroerende
                  zaken een afzonderlijke hoofdregel nodig is.
               
Wat betreft de voorgestelde hoofdregel is het recht van de gewone verblijfplaats van
                  de cedent het aanknopingspunt. Daarmee wordt afgeweken van de regel dat voor de contractuele
                  aspecten van de cessie het recht dat van toepassing is op de gecedeerde vordering
                  als aanknopingspunt geldt. Met dit aanknopingspunt, dat volgt uit de verordening Rome-I,
                  werkt de praktijk al. Door nu een nieuwe, extra regel toe te voegen, wordt de complexiteit
                  en rechtsonzekerheid eerder vergroot dan verkleind. Volgens het kabinet zou beter
                  kunnen worden aangesloten bij de al bestaande en bekende regel. Een groeiend aantal
                  lidstaten lijkt inmiddels van mening dat in elk geval meer onderzoek nodig is naar
                  dit alternatief. De discussie over een concreet voorstel om de hoofdregel te wijzigen
                  in het recht op de gecedeerde vordering loopt nog.
               
Volgens het kabinet staat het onderwerp terecht slechts voor een voortgangsrapportage
                  op de agenda. Hoewel op een aantal punten voortgang is geboekt het afgelopen halfjaar,
                  is over een aantal belangrijke artikelen nog verdere (technische) discussie nodig.
                  Het lijkt erop dat veel lidstaten dezelfde mening zijn toegedaan, een aantal stelt
                  zich vooralsnog flexibel op. Deze flexibele houding komt veelal voort uit de omstandigheid
                  dat de markt voor internationale cessies anders dan in Nederland in veel lidstaten,
                  vooral de kleinere, (zeer) beperkt van aard is. Aldus kunnen de in het kader van dit
                  voorstel rijzende rechtsvragen daar nog niet goed worden ingeschat. Vermoedelijk zullen
                  de meeste lidstaten kunnen instemmen met de voortgangsrapportage van het voorzitterschap
                  en het verwachte voorstel voor verdere bespreking van (een deel van) het voorstel
                  op technisch niveau.
               
2. Justitiële aspecten van terrorismebestrijding
               
= Uitwisseling van standpunten
a. Online hatespeech
               
Het voorzitterschap voorziet een uitwisseling van standpunten aangaande online hate
                  speech. Op dit moment is er geen onderliggend document beschikbaar. De strijd tegen
                  (online) haatzaaien is een van de prioriteiten van het Duits voorzitterschap. Op dit
                  moment is nog niet duidelijke welke insteek het Duits voorzitterschap met deze agendering
                  voorziet.
               
Het kabinet steunt een gezamenlijke Europese aanpak van (online) haatzaaien als verschijningsvorm
                  van illegale content. Het kabinet onderstreept het belang van samenwerking bij de
                  strafrechtelijke vervolging en de belangrijke rol van het onderwijs bij preventie.
                  Voor het kabinet staat hierbij een vrijwillige aanpak/zelfregulering voorop. Indien
                  zelfregulering daarbij niet volstaat, moet naar vormen van co-regulering worden gekeken.
                  Voordat afspraken worden gemaakt over de verdere aanpak van haatzaaien is wel van
                  belang dat duidelijk is over welke uitingen we het dan precies hebben. Het kabinet
                  hecht eraan dat de term haatzaaien (hate speech) zich beperkt tot strafbare uitingen,
                  omdat een verdere verruiming problemen voor de handhaving met zich meebrengt.
               
b. Rapport inzake steun aan terrorismeslachtoffers
               
Het Duitse voorzitterschap is voornemens de JBZ-Raad te informeren over de laatste
                  stand van zaken omtrent het rapport inzake steun aan terrorismeslachtoffers, waarvan
                  de definitieve versie nog niet is gepubliceerd. Tevens is een presentatie voorzien
                  van het door het Duits voorzitterschap voorgestelde netwerk van Single Points of Contact
                  (SPoC) voor terrorisme slachtoffers.
               
Op 24 juni 2020 presenteerde de Commissie de strategie inzake slachtofferrechten voor
                  de periode 2020–20252. Een van de aandachtpunten uit de strategie is de ondersteuning van slachtoffers
                  van terrorisme. In de strategie was daartoe het actiepunt opgenomen om samenwerking
                  tussen lidstaten te faciliteren teneinde de ondersteuning van terrorismeslachtoffers,
                  met name in grensoverschrijdende zaken, te verbeteren. In dit kader is door het Duitse
                  voorzitterschap voorgesteld om een netwerk van Single Points of Contact (SPoC) voor
                  terrorisme slachtoffers op te richten.
               
Het kabinet steunt de gedachte achter dit initiatief. Samenwerking in grensoverschrijdende
                  zaken is door Nederland al vaker als aandachtspunt aangedragen. Het kabinet onderkent
                  tevens dat een goede coördinatie tussen lidstaten op het gebied van slachtofferzorg
                  na een terroristische aanslag belangrijk is. Ten aanzien van de uitwerking van dit
                  netwerk van SPoC’s is voor het kabinet de beperkingen die verschillende nationale
                  structuren en processen met zich mee brengen voor wat betreft de inrichting van een
                  dergelijk netwerk een aandachtspunt.
               
c. Digitale samenwerking
               
De verwachting is dat tijdens de JBZ-Raad de Commissie een presentatie zal geven over
                     het rapport over studie «Digital Criminal Justice» die in opdracht van de Commissie
                     is uitgevoerd en in juni 2020 is verschenen3.
                  
Deze studie is het eerste onderdeel van het project Digital Criminal Justice van de
                     Commissie. Het hoofddoel van de studie is het verbeteren van de systemen van EU-agentschappen
                     en organisaties en deze beter met elkaar te verbinden. Zo is er geïnventariseerd welke
                     behoeften en uitdagingen er zijn in de digitale strafrechtelijke samenwerking tussen
                     lidstaten en relevante EU-organisaties. Het kabinet ondersteunt dit initiatief en
                     kijkt met belangstelling uit naar de toelichting van de Commissie. Daarbij is het
                     voor het kabinet van belang dat de effectieve samenwerking in de EU op strafrechtelijk
                     gebied niet door overlappende of concurrerende systemen wordt gecompliceerd.
                  
In het rapport wordt een aantal oplossingen voorgesteld van voornamelijk technische
                     aard, zoals het creëren van een platform voor de gegevensuitwisseling tussen Joint
                     Investigation Teams. Daarnaast wordt e-CODEX genoemd als platform voor informatie-uitwisseling
                     tussen centrale autoriteiten in grensoverschrijdende justitiële rechtsprocedures.
                     Nederland draagt samen met enkele andere lidstaten actief bij aan de ontwikkeling
                     van e-CODEX. Het kabinet neemt hier dan ook met instemming kennis van. De Commissie
                     heeft aangekondigd op 2 december 2020 een (mogelijk wetgevend) voorstel te publiceren
                     over grensoverschrijdende e-Justice in Europa (e-CODEX). Uw Kamer zal hierover via
                     de reguliere BNC-procedure worden geïnformeerd.
                  
Naar verwachting zal het voorzitterschap de JBZ-Raad tevens informeren over de voortgang
                     op de dossiers over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal
                     voor justitiële samenwerking in strafzaken. Het voorzitterschap heeft op ambtelijk
                     niveau aangegeven dat wat betreft het EU E-evidence pakket kan worden verwacht dat
                     het rapport van het LIBE-comité van het Europees parlement (EP) midden december kan
                     worden aangenomen. Als dan een inhoudelijke positie van het EP over het wetgevingspakket
                     bekend is, zal vanaf januari 2021 de triloog kunnen starten. Dit zou een goede ontwikkeling
                     zijn. Daarnaast heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in een recente ontmoeting
                     met gelijkgestemde lidstaten en de Commissie een oproep gedaan om haast te maken met
                     de behandeling van de voorstellen inzake e-evidence4.
                  
Wat betreft de aanverwante dossier het volgende. Met betrekking tot de onderhandelingen
                     over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit
                     kan worden gemeld dat het plenaire comité van verdragsluitende partijen bij het Verdrag
                     van Boedapest inzake cybercriminaliteit bij de Raad van Europa op 1-3 december zal
                     vergaderen over een interim versie van een tekst voor het protocol. Op eerdere vergaderingen
                     van dat verdrag comité zijn onderdelen van die tekst al voorlopig goedgekeurd. Het
                     betreft onder andere verschillende bepalingen over directe samenwerking met internet
                     dienstenaanbieders, op het gebied van het rechtstreeks vorderen van abonneegegevens,
                     en spoed rechtshulpverzoeken in noodgevallen. Op het punt van gegevensbescherming,
                     als ook de op de algemene en afsluitende bepalingen is voortgang gemaakt. Er is echter
                     geen overeenstemming bereikt over regels voor de directe toegang tot gegevens, zoals
                     via online undercover onderzoek en via uitgebreide (voortgezette) netwerkzoeking.
                     Gelet op de duur van de onderhandelingen kan het kabinet een EU positie steunen die
                     er op is gericht om zo snel als mogelijk een voorlopige concept tekst voor een tweede
                     aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit gereed
                     te hebben. Het kabinet steunt de Commissie in een poging om op het onderwerp van voortgezette
                     netwerkzoekingen in een extra onderhandelingsronde een tekst op te stellen die op
                     brede steun kan rekenen van verdragspartijen.
                  
Over de onderhandelingen voor een EU-VS overeenkomst inzake grensoverschrijdende toegang
                  tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken is er
                  in de afgelopen maanden door de Commissie geen contact geweest met de Verenigde Staten.
               
d. Raadsconclusies inzake het Europees Arrestatiebevel
               
Het voorzitterschap is voornemens tijdens de JBZ-Raad Raadsconclusies voor te leggen
                     ter aanvaarding inzake het Europees aanhoudingsbevel.
                  
Evenals in 2018 en 2019 wil het Voorzitterschap ook in 2020 door middel van Raadsconclusies,
                     die worden aangenomen via schriftelijke procedure parallel aan deze informele Raad,
                     aandacht vragen voor verschillende praktische en meer principiële aspecten van het
                     Europees aanhoudingsbevel (EAB) met het oog op de versterking van dit belangrijk instrument
                     van strafrechtelijke samenwerking. Het Voorzitterschap stelt daartoe de volgende conclusies
                     voor.
                  
De lidstaten moeten blijvende aandacht hebben voor de correcte implementatie van het
                     kaderbesluit EAB. Dat is vooral nodig vanwege de constante stroom aan jurisprudentie
                     van het Hof van Justitie. Ook verdienen het bestaande Handboek EAW van de Commissie5 en het jurisprudentieoverzicht van Eurojust bijwerking. Het Europees Justitieel Netwerk
                     (EJN), gaat samen met de Commissie en Eurojust bezien of alle beschikbare informatie
                     in een portal beter toegankelijk kan worden gemaakt voor de praktijk.
                  
Het Grondrechtenagentschap van de EU (FRA) heeft een database ingericht waarin per
                     lidstaat gedetailleerde informatie over de detentieomstandigheden beschikbaar wordt
                     gesteld voor de praktijk. Dit initiatief wordt met deze Raadsconclusies aanvaard en
                     het FRA wordt verzocht de database verder te ontwikkelen.
                  
Wat betreft het recht op een eerlijk proces concentreren de Raadsconclusies zich op
                     enkele praktijkproblemen. Conclusies over de gevolgen van het gebrek aan rechtsstatelijkheid
                     in andere lidstaten zijn nog niet aan de orde, zolang het Hof van Justitie nog geen
                     antwoord heeft gegeven op de prejudiciële vragen van de Internationale rechtshulpkamer
                     van de rechtbank Amsterdam aan het Hof van Justitie inzake de door Polen uitgevaardigde
                     EAB’s.
                  
Het Voorzitterschap adresseert in de Raadsconclusies tevens het onderwerp overdracht
                     van strafvervolging tussen lidstaten onderling. De overdracht van vervolging is het
                     enige hoofdonderwerp van internationaal strafrecht dat niet gecommunautariseerd is.
                     Overdracht van strafvervolging is momenteel geregeld in een uit 1972 daterend verdrag
                     van de Raad van Europa, waarbij Nederland partij is. Bij dat verdrag is een klein
                     aantal andere lidstaten aangesloten. Een voorziening voor de overdracht van vervolging
                     kan mogelijk bijdragen aan het verder tegengaan van straffeloosheid in die gevallen
                     waarin uitvaardiging van een EAB niet mogelijk of zinvol is. Momenteel wordt daar
                     een wetenschappelijk onderzoek naar uitgevoerd waaraan ook een Nederlandse universiteit
                     deelneemt. Het Voorzitterschap stelt voor dat de Commissie na afronding van dat onderzoek
                     het initiatief neemt tot een discussie met de lidstaten, Eurojust en het EJN om te
                     bezien of een wetgevingsvoorstel voor een EU-instrument een zinvolle en wenselijke
                     aanvulling van het instrumentarium is.
                  
Tevens is de kwestie van uitleveringsverzoeken van derde landen op mogelijk oneigenlijke
                     gronden aan EU-lidstaten betreffende burgers van andere EU-lidstaten die zich op hun
                     grondgebied bevinden, door het Voorzitterschap op dringend verzoek van enkele lidstaten
                     aan de Raadsconclusies toegevoegd. In dergelijke gevallen moet volgens het Hof van
                     Justitie de desbetreffende lidstaat eerst de lidstaat van herkomst benaderen met de
                     vraag of uitvaardiging van een EAB mogelijk is. Het Hof heeft geoordeeld dat overlevering
                     binnen de EU de voorkeur verdient boven uitlevering naar een derde land. Voor de gevallen
                     waarin dat niet mogelijk is, is echter nog geen definitieve oplossing.
                  
Het kabinet kan zich goed vinden in deze Raadsconclusies. Dat geldt ook voor de overgrote
                     meerderheid van de lidstaten. Enkel op het onderwerp overdracht van vervolging lopen
                     de meningen enigszins uiteen. Een klein aantal lidstaten heeft nog reserves bij de
                     gedachte dat dit onderwerp in de toekomst mogelijk mede door het Unierecht wordt bestreken.
                     Het Voorzitterschap heeft daarom op dit onderwerp voorzichtige conclusies voorgesteld,
                     in afwachting van het voornoemde onderzoek. De verwachting is dat de voorliggende
                     Raadsconclusies door de JBZ-Raad kunnen worden aanvaard.
                  
e. Gezamenlijke vervolging van Foreign Terrorist Fighters voor ernstige internationale
                  misdrijven en met terrorisme verband houdende misdrijven
               
Een laatste, mogelijk, agendapunt onder de justitiële aspecten van terrorismebestrijding
                  ziet op de vervolging van Foreign Terrorist Fighters voor ernstige internationale misdrijven naast de vervolging voor misdrijven die verband
                  houden met terrorisme. Het belang van een effectieve vervolging van Foreign Terrorist Fighters wordt breed gesteund in de EU en is onderdeel van de Raadsconclusies over het externe
                  optreden van de EU ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme6. Het kabinet hecht er groot belang aan dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische
                  en internationale misdrijven worden berecht. In mei 2020 publiceerde Eurojust een
                  rapport over landen die Foreign Terrorist Fighters vervolgen voor zowel met terrorisme
                  verband houdende misdrijven, als voor internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven.
                  Nederland is een van de landen die in dit rapport als voorbeeld wordt genoemd. De
                  verwachting is dat het voorzitterschap deze informatie zal gebruiken om het gesprek
                  over de mogelijkheden voor dergelijke vervolgingen op te starten. Het kabinet is van
                  mening dat iedere persoon verantwoording moet afleggen voor de daden waarvan deze
                  persoon wordt verdacht. Hierbij is van belang om op te merken dat vanzelfsprekend
                  voor beide soorten misdrijven voldoende bewijs moet zijn en dat bewijsvergaring in
                  conflictgebied complex is.
               
3. Europees Openbaar Ministerie (EOM)
               
= Stand van zaken
Naar verwachting zal de Commissie tijdens de JBZ-Raad de laatste stand van zaken met
                  betrekking tot de voorbereidingen voor de start van het EOM toelichten. Deze wordt
                  beschreven in het Raadsdocument dat de Commissie op 24 november jl. heeft gepubliceerd7. In aanvulling daarop kan de Minister van Justitie en Veiligheid u nog berichten
                  dat Nederland op 9 november jl. twee kandidaten heeft voorgedragen voor de positie
                  van gedelegeerd Europese aanklager bij de Europese Hoofdaanklager.
               
4. Rechtsstatelijke ontwikkelingen op het gebied van Justitie
               
= Uitwisseling van standpunten
Het Duitse voorzitterschap is voornemens tijdens de JBZ-Raad de justitiële aspecten
                  van rechtsstatelijkheid te bespreken. Dit zal het voorzitterschap doen aan de hand
                  van het op 30 september jl. gepubliceerde eerste rapport inzake de EU-toetsingscyclus
                  voor de rechtsstaat. Op 30 oktober jl. werd de kabinetsappreciatie over het rapport8 naar beide Kamers gestuurd. Het Duitse voorzitterschap voorziet tijdens de JBZ-raad
                  een uitwisseling van standpunten.
               
Het kabinet is van mening dat het genoemde rapport nuttige inzichten en handvatten
                  biedt voor een dergelijke bespreking. Het is van belang waar nodig follow-up te geven
                  aan dit rapport en daarmee verder invulling te geven aan de versterking van de rechtsstaat
                  in de EU. De Raad Algemene Zaken heeft deze follow-up vormgegeven door een horizontale
                  en een landenspecifieke dialoog die respectievelijk in oktober en november plaatshad.
                  De bespreking in de JBZ-Raad biedt vervolgens een uitgelezen kans om vanuit de verantwoordelijkheid
                  van de ministers van Justitie te spreken over de rechtsstaat. Naar verwachting zullen
                  de besprekingen dan ook zien op vakinhoudelijke kernelementen van de rechtsstaat.
                  De overgrote meerderheid van de lidstaten heeft het nieuwe Commissierapport inmiddels
                  verwelkomd als goede basis voor een structurele dialoog over de rechtsstaat in de
                  Unie.
               
De recente rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie baren het kabinet grote zorgen.
                  De ontwikkelingen onderschrijven wederom het belang van de rechtsstaat en de noodzaak
                  tot een versterking van rechtsstatelijkheid in EU verband, inclusief uitbreiding van
                  het EU-instrumentarium ter zake. Om de rechtsstatelijke uitdagingen het hoofd te bieden
                  dient er sprake te zijn van voortdurend onderhoud en waakzaamheid. De JBZ-Raad en
                  het rapport inzake de EU-toetsingscyclus voor de rechtsstaat spelen hier een belangrijke
                  rol in. Het kabinet ziet graag dat de JBZ-Raad de besprekingen over rechtsstatelijkheid
                  in de EU ook na aankomende JBZ-Raad voortzet aan de hand van de justitiële elementen
                  van het eerdergenoemde rapport.
               
5. Werkprogramma van het inkomend voorzitterschap
               
= informatie van Portugal
Het kabinet zal de presentatie van het inkomend Portugees voorzitterschap aanhoren.
6. Overige onderwerpen
               
a. Mededeling digitalisering van justitie
               
= Informatie van de Commissie
De Commissie zal de JBZ-Raad informeren over de mededeling inzake justitiële digitalisering
                  die naar verwachting op 2 december zal worden gepubliceerd. Deze mededeling zal naar
                  verwachting een aantal punten van de studie Digital Criminal Justice uitwerken en
                  voorstellen tot wetgeving aankondigen die voor 2021 gepland staan, waaronder een gemeenschappelijk
                  samenwerkingsplatform voor Joint Investigation Teams (JITs) en digitale informatie-uitwisseling
                  inzake grensoverschrijdende terrorisme zaken. De Commissie beoogt hiermee vorm te
                  geven aan mogelijke digitale maatregelen die genomen kunnen worden om grensoverschrijdende
                  justitiële samenwerking binnen de EU te ondersteunen. Het kabinet onderschrijft het
                  belang van digitalisering van het rechtsbestel en kijkt met belangstelling uit naar
                  de toelichting van de Commissie. Er is op dit punt geen discussie voorzien.
               
b. Nieuwe strategie voor de implementatie van het Handvest voor de Grondrechten
               
= Informatie van de Commissie
Naar verwachting zal de Commissie de JBZ-Raad informeren over de nieuwe strategie
                  die wordt ontwikkeld voor de implementatie van het Handvest van de Grondrechten. Deze
                  strategie zal de bestaande en inmiddels verouderde strategie op dit punt vervangen9. Er is nog geen onderliggend stuk gedeeld, maar de inzet van de Commissie is om het
                  gebruik van en bewustwording over het Handvest te vergroten. Het kabinet staat positief
                  tegenover dit initiatief en zal de presentatie met interesse aanhoren.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming - 
              
                  Mede ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.