Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het bericht 'Ziekenhuispersoneel wil helder beleid voor mondkapjes'
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 755
BRIEF VAN DE MINISTER VAN MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2020
De vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij op 28 oktober
jongstleden gevraagd te reageren op het bericht «Ziekenhuispersoneel wil helder beleid
voor mondkapjes»1. Tevens wordt mij verzocht of ik wil (laten) bemiddelen inzake deze kwestie, aangezien
er geen overeenstemming bestaat over het antwoord op de vraag hoe de richtlijn eruit
moet zien.
Reactie
In de open brief aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse
Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) wordt aangegeven dat er geen heldere
norm is voor het gebruik van mondneusmaskers in ziekenhuizen en dat medewerkers en
patiënten hierover in verwarring zijn.
Voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) door zorgmedewerkers
in het ziekenhuis geldt het volgende. Het expertiseteam infectiepreventie van de Federatie
Medisch Specialisten (FMS) heeft op 7 oktober jongstleden de leidraad «Persoonlijke
bescherming in de (poli)klinische setting vanwege SARS-CoV-2» gepubliceerd2. In deze leidraad staan (minimum) adviezen over het gebruik van PBM in zowel de poliklinische
en klinische setting in ziekenhuizen. Het is aan de wetenschappelijke verenigingen
en beroepsgroepen om leidraden als dezen vast te stellen. Dit doen zij aan de hand
van de laatste wetenschappelijke inzichten en consensus. Het is hierbij van belang
dat de ziekenhuismedewerkers zich gesteund voelen door adviezen in de leidraad en
dat er ruimte is om binnen de leidraad persoonlijk afwegingen te maken.
De schrijvers van de brief zijn van mening dat ziekenhuismedewerkers in principe altijd
mondneusmaskers moeten dragen en daarvan alleen moeten afwijken als ze dat zelf verantwoord
vinden. In het NOS-artikel wordt de vergelijking gemaakt met de richtlijn voor preventief
mondkapjes gebruik in de verpleeghuizen. Volgens de «Uitgangspunten PBM buiten het
ziekenhuis» van het RIVM/LCI geldt in verpleeghuizen dat bij een verhoogde incidentie van COVID-19 in een regio (vanaf inschalingsniveau «zorgelijk») zorgmedewerkers preventief ten minste een chirurgisch
mondneusmasker type II dienen te dragen. Overige instellingen voor langdurige zorg
maken de keuze voor het preventief dragen van een mondneusmaskers per woonunit, afdeling
of locatie op basis van een risicoafweging. Ook binnen de langdurige zorg is de ene
situatie de andere niet.
In elke zorgsetting geldt nu al als uitgangspunt dat zorgmedewerkers, waaronder dus
ook ziekenhuismedewerkers, op basis van hun expertise en ervaring een professionele
afweging moeten kunnen maken ten aanzien van het preventief gebruik van PBM in de
dagelijkse praktijk. Hier ligt een rol voor het bestuur en de artsen infectiepreventie
van het ziekenhuis, en de leidinggevende van de zorgmedewerkers om het beleid uit
te leggen en open te staan om het gesprek over het beleid te voeren. Het is van groot
belang dat hierover binnen de ziekenhuisorganisatie goed overleg wordt gevoerd en
mensen veilig werken.
Gezien de verschillende zorgsectoren, zorgsettings, behandelsituaties en patiëntgroepen
vind ik het logisch dat er niet één PBM-leidraad is voor de gehele zorg. De verschillen
– bijvoorbeeld ten aanzien van de mogelijkheden tot screening van patiënten – vragen
om maatwerk. De beroepsgroepen en wetenschappelijke verenigingen kennen de sectorspecifieke
werkomgeving het beste en maken dan ook de adviezen, leidraden en richtlijnen voor
de eigen sector. Daarbij maken ze gebruik van de laatste wetenschappelijke inzichten,
inclusief die van het RIVM. Van deze adviezen, leidraden en richtlijnen kan een zorgprofessional
beredeneerd afwijken.
In een bestuurlijk overleg met vakbonden, beroeps- en werkgeversorganisaties hebben
we gesproken over de richtlijnen voor het gebruik van PBM in het ziekenhuis. Hierbij
heb ik aangegeven dat het niet aan VWS is richtlijnen vast te stellen over het gebruik
van PBM in de ziekenhuizen. FMS stelt hiervoor de richtlijnen op. Echter, als er onduidelijkheden
zijn over de richtlijnen, zie ik het als mijn verantwoordelijkheid om partijen bij
elkaar te brengen om in gezamenlijkheid te zorgen voor de gewenste duidelijkheid.
Daarom heb ik de NVZ, NFU, FMS, V&VN en de vakbonden gevraagd nader met elkaar in
gesprek te gaan over het gebruik van PBM in het ziekenhuis, en hoe daarbij de RIVM-uitgangspunten
voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis kunnen worden benut om tot één lijn
te komen over het gebruik van PBM in het ziekenhuis. In het bestuurlijk overleg dat
ik eind november met vakbonden, beroepsorganisaties en werkgeversorganisaties heb,
zullen we de uitkomsten van dit overleg bespreken.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg