Brief regering : Kabinetsreactie op het advies van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI)
29 826 Industriebeleid
               32 813
                Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
         
Nr. 123
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2020
Een succesvolle klimaat- en energietransitie van de energie-intensieve basisindustrie
                  is cruciaal, niet alleen voor het behalen van onze nationale CO2-doelstelling, maar ook voor onze huidige en toekomstige welvaart. De COVID-19-uitbraak
                  heeft ons laten zien dat de basisindustrie naast tal van producten die wij dagelijks
                  gebruiken, ook tal van producten levert die noodzakelijk zijn voor het voorkomen en
                  bestrijden van besmetting en het behandelen van patiënten. De transitie gebeurt niet
                  vanzelf, we moeten keuzes maken. Het Klimaatakkoord levert veel bouwstenen, maar de
                  (energie-)infrastructuur moet gemoderniseerd worden om te zorgen dat de industrie
                  kan overstappen op onder meer elektriciteit, waterstof en CCS (afvang en opslag van
                  broeikasgas) en dat de transitie in andere sectoren versneld kan worden. In mijn visie
                  op de basisindustrie voor 2050 onderschrijf ik dit: een passende en tijdig beschikbare
                  infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelen,
                  het behouden van al aanwezige industrie en het aantrekken van nieuwe bedrijven1.
               
Zoals afgesproken in het Klimaatakkoord is de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord
                     Industrie (TIKI) ingesteld om in kaart breng te brengen welke infrastructurele knelpunten
                     en potentiële oplossingen er zijn voor het behalen van de doelstelling van de sector
                     industrie. Op 13 mei jl. heb ik uw Kamer het advies van de TIKI toegestuurd2. Deze brief geeft de reactie van het kabinet op dit advies3. Achtereenvolgend komen de volgende onderwerpen aan bod:
                  
1. het toekomstbeeld van de industrie en de hoofdinfrastructuur die hiervoor nodig is;
2. de versterkte publieke regie ten aanzien van infrastructuur en hoe deze rol vervuld
                           gaat worden;
                        
3. het draagvlak en de ruimtelijke inpassing van de infrastructuur; en
4. de financieringsvraagstukken die hiermee gepaard gaan.
Samenvattend is de reactie van het kabinet op de hoofdlijnen van het TIKI-advies als
                     volgt:
                  
• De kern van de probleemanalyse van TIKI luidt dat bij de planning en aanleg van infrastructuur
                           voor de transitie van de industrie sprake is van coördinatiefalen en van financieringsknelpunten.
                           Bij versnelling van projecten nemen deze risico’s mogelijk toe. Het kabinet deelt
                           deze analyse ten aanzien van het risicoprofiel van grote projecten en schaalsprongen,
                           maar ziet ook dat de situatie per type infrastructuur verschilt, waardoor maatwerk
                           nodig is.
                        
• TIKI adviseert om coördinatiefalen te doorbreken met een Meerjarenprogramma Infrastructuur
                           Energie en Klimaat (MIEK). Het kabinet neemt dit advies over. In het MIEK-kader maken
                           partijen afspraken over de infrastructuur van nationaal belang voor de industrie.
                           Het MIEK vormt samen met de door TIKI voorgestelde CES’en (Cluster Energiestrategieën)
                           en een «safehouse» (veilige plaats voor het uitwisselen van bedrijfsvertrouwelijke gegevens tussen
                           industrie en infrabedrijven) belangrijke instrumenten om door een betere coördinatie
                           versnelling in besluitvorming te krijgen. Een in te stellen nationaal Programma Infrastructuur
                           Duurzame Industrie (PIDI) gaat dit proces ondersteunen.
                        
• Het Rijk zal langs deze weg haar regierol versterken. Dit kan alleen slagen als alle
                           partijen hun verantwoordelijkheid nemen en vraagt actieve inzet van het Rijk en de
                           andere stakeholders infrabedrijven, decentrale overheden en energieproducenten en
                           het bedrijfsleven dat van haar kant duidelijk commitment toont over haar investeringen
                           in verduurzaming. Daarnaast dient er ruimte te blijven voor private investeerders
                           in infrastructuur.
                        
• De industrie benadrukt terecht de urgentie van investeren in een goede infrastructuur.
                           TIKI stelt vast dat met het realiseren van de plannen de infrastructuur voldoende
                           zal zijn om de klimaatafspraken van 2030 te realiseren. Echter, we moeten nu starten
                           met de investeringen voor 2030 en tegelijkertijd met de investeringen voor het realiseren
                           van de plannen in 2050.
                        
• Besluitvorming over infrastructuur voor de industrie vraagt een integrale afweging
                           met infra voor andere sectoren en afwegingen over systeemkeuzes, financiering, instrumenten
                           en ruimtelijke inpassing. Het kabinet zal hiervoor een strategisch afwegingskader
                           formuleren. Dit expliceert de kaders om haar regierol invulling te geven en versterkt
                           de mogelijkheden langjarige afspraken met investeerders in transitieprojecten te maken.
                        
De afspraken die partijen binnen het MIEK maken, moeten voldoende zekerheid bieden
                           voor het doen van investeringen en vragen waar nodig juridische borging.
                        
• TIKI adviseert om een «waterstof backbone» aan te leggen; een hoofdbuisleiding voor
                           het transport van waterstof van en naar havens en industrieclusters. Het kabinet deelt
                           dit advies, maar volgt daarbij een stapsgewijze aanpak, te beginnen met de Hyway27-studie
                           die EZK onder haar regie in samenwerking met Gasunie en TenneT momenteel uitvoert.
                           Daarnaast is het belangrijk dat lopende projecten zoals Porthos voortgaan.
                        
• Om het financieringsknelpunt op te lossen adviseert TIKI het Rijk om substantieel
                           in energie-infrastructuur te investeren. Het kabinet constateert dat er al diverse
                           instrumenten zijn en dat zij substantieel financieel bijdraagt. Het kabinet onderzoekt
                           welke vormen van financiering eventueel aanvullend nodig en mogelijk zijn. Uitgangspunt
                           hierbij is het «gebruiker betaalt»-principe. Het kabinet neemt de uitkomsten van het
                           lopende Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de financiering van de energietransitie
                           mee.
                        
Samenhang en vervolgstappen
Deze aanpak van versterkte regie is essentieel om het proces van visievorming en het
                  stellen van doelen naar concrete uitvoeringsprogramma’s en investeringen te versnellen.
                  Dit betekent dat het kabinet de afspraken uit het Klimaatakkoord en de Visie op de
                  basisindustrie 2050 in korte tijd wil zien terugvertaald in 1) de uitvoeringsprogrammering
                  in het MIEK, 2) de uitvoeringsplannen voor CO2 en waterstof en 3) de investeringsplannen van de infrabeheerders. Dit vraagt het
                  slim betrekken en integraal afwegen van lopende trajecten zoals de RES-en, CES-en
                  en de borging van samenhang met de Rijksvisie op marktontwikkeling en het Programma
                  Energiehoofdstructuur.
               
Het kabinet zet zich er middels het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie voor
                  in samen met de andere stakeholders zorg te dragen voor een passend management van
                  verwachtingen en te komen tot concretisering van plannen en spelregels. Dit zal een
                  leertraject zijn, waarvoor het kabinet een tijdspad opstelt. Dit najaar wordt gestart
                  met het opzetten en uitwerken van een safehouse en het afwegingskader. Tevens zal rond de jaarwisseling het eerste bestuurlijke overleg
                  plaatsvinden om afspraken te maken over de spelregels en de invulling van de organisatie.
                  Het kabinet verwacht dat partijen eind dit jaar de eerste resultaten van de CES-en
                  kunnen laten zien, welke een basis geven voor een eerste MIEK.
               
1 Toekomstbeeld hoofdinfrastructuur industrie
               
De visie op de basisindustrie in Nederland schetst het belang van de (energie-intensieve)
                  industrie voor Nederland als bron van directe en indirecte werkgelegenheid en als
                  drijver van R&D en productiviteitsgroei. De waarde van de basisindustrie in Nederland
                  wordt daarnaast ontleend aan de plaats in de waardeketens waar deze onderdeel van
                  uitmaakt. De basisindustrie is een belangrijke leverancier voor hoog-toegevoegde waarde
                  maakindustrie in Nederland. De huidige internationale context rond de COVID-19-uitbraak,
                  maakt duidelijk dat nabijheid van basisindustriële productie cruciaal is voor zowel
                  economische concurrentiekracht als voor continuïteit en leveringszekerheid van essentiële
                  medische apparatuur en hulpmiddelen. Denk daarnaast aan staal en coatings voor (speciale)
                  schepen en windmolens op zee, plastic(composieten) voor energiezuiniger vliegtuigen,
                  auto’s en medische scanners, glas(vezel), bouwmaterialen, ingrediënten en verpakkingsmaterialen
                  voor de voedingsmiddelenindustrie. Op dit moment kent Nederland goede randvoorwaarden
                  voor industriële productie en hebben we vele ingrediënten in huis om ook in de toekomst
                  een concurrerende, duurzame industrie te kunnen blijven huisvesten. Dit omvat onder
                  meer een hoogopgeleide technische beroepsbevolking en gunstige ligging voor verhandeling
                  en transport van industriële grondstoffen en goederen; van de mogelijkheden die de
                  Noordzee biedt voor productie van grootschalige groene elektriciteit, tot de aanwezigheid
                  van lege gasvelden voor opslag van waterstof en CO2 (CCS) en een buizennetwerk dat is aangelegd voor aardgas maar dat geschikt te maken
                  is voor waterstof en groen gas4.
               
Het TIKI-advies ondersteunt deze visie en voegt hier belangrijke elementen aan toe
                  over benodigde infrastructuur, zowel voor de bestaande industrie om te verduurzamen,
                  als voor het verstevigen van de positie van Nederland als vestigingsplaats voor nieuwe
                  industriële bedrijven. In haar advies volgt TIKI de indeling van de zes grote industriële
                  clusters zoals ook in het klimaatakkoord gedefinieerd: de vijf geografisch geconcentreerde
                  clusters (Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Zeeland, Chemelot)
                  en het zesde cluster verspreid over het land bestaande uit onder andere voedingsindustrie,
                  papierindustrie en producenten van glas en bouwmaterialen.
               
Om richting 2030 en 2050 echt tempo te kunnen maken met betrekking tot verduurzaming
                  en CO2-reductie van de industrie, is van alle partijen een extra inzet nodig. Wachten met
                  besluiten over aanleg van infrastructuur brengt de transitie in gevaar. Besluiten
                  over infrastructuur duren lang, gaan over grote bedragen, gepaard met onzekerheden
                  en risico’s. Zowel infrabedrijven waaronder netbeheerders als industriële gebruikers
                  proberen deze risico’s te beperken; de industrie wil daarom bij haar investeringen
                  in de ombouw van de productieprocessen zicht hebben op de aanwezigheid van de juiste
                  infrastructuur. En infrabedrijven hebben voor hun investeringsbesluiten zicht nodig
                  op het gebruik en daarmee op de commitment of bereidheid van de industrie (om zich
                  vast te leggen). Dezelfde coördinatieproblemen treden op bij de planning van additionele
                  wind-op-zee projecten en de inzet van waterstof als energiedrager en grondstof (feedstock) voor de industrie. Doorbreking van deze vraagstukken van wederzijdse afhankelijkheid
                  vraagt vertrouwen, lef, inzet en samenwerking van verschillende stakeholders en regie
                  van de rijksoverheid om initiatieven aan te wakkeren, onzekerheden te reduceren en
                  risico’s te mitigeren waar de markt nog niet werkt.
               
De industrie als stimulans van een bredere transitie
De TIKI is ingesteld om de problematiek in de industrie inzichtelijk te maken en hiervoor
                  oplossingen aan te dragen. Het TIKI-advies beschrijft haar analyse terecht vanuit
                  een breder systeemperspectief van een duurzame industrie in 2050. Daarmee sluit het
                  advies aan op de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie5. Door de infrastructurele behoefte van de industrie in samenhang te bekijken met
                  de behoeften van andere sectoren (gebouwde omgeving, de glastuinbouw, de mobiliteitssector
                  en de elektriciteitssector), kunnen de transities elkaar versterken. Deze behoeften
                  kunnen concurreren in de tijd, maar vaak is het mogelijk juist synergie en schaalgrootte
                  te realiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan CCU (het gebruik van afgevangen CO2), het leveren van CO2 en restwarmte aan de tuinbouw en restwarmte aan de gebouwde omgeving, maar ook aan
                  een «waterstof backbone» die op termijn naast de industrie, een deel van de mobiliteit
                  kan bedienen. Ook kan de industrie zelf bijdragen aan het oplossen van knelpunten
                  in het energiesysteem, door tijdelijke pieken en dalen in het energieverbruik op te
                  vangen (buffering en peakshaving). Al deze zaken maken dat de industrie een sleutelrol vervult in de bredere klimaattransitie.
                  Zodoende kan de realisatie van de infrastructuur voor de industrie ook transities
                  in andere sectoren goedkoper maken en stimuleren.
               
De oplossingen voor de industrie maken onderdeel uit van de gewenste ontwikkeling
                  van het energiesysteem in Nederland. Een schets van het gewenste toekomstige energiesysteem
                  kent per definitie onzekerheden. Beelden hiervan zullen stakeholders dan ook werkende
                  weg bijstellen, mede aan de hand van voorstellen voor concrete projecten, innovatie-
                  en kostenontwikkelingen. Scenario’s en routekaarten, zoals de scenario’s die de netbeheerders
                  hebben laten ontwikkelen ten behoeve van de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–20506, zijn behulpzaam om voorstellen voor projecten en beleid op hun robuustheid te toetsen
                  en oog te houden voor de integrale aspecten.
               
De infrastructuurbehoefte van de industrie
Het TIKI-advies schetst de ontwikkeling die de industrie moet doormaken om te komen
                  tot een duurzame industrie en de klimaatdoelen te halen. Het zal nodig zijn om tegelijk
                  en in samenhang verschillende technieken in te zetten, wat leidt tot behoefte aan
                  meerdere typen infrastructuur. Deze worden hieronder benoemd.
               
Elektriciteit
Uitbreiding van het elektriciteitsnet ten behoeve van stijgende, industriële vraag
                  naar elektriciteit is onvermijdelijk. De route weg van fossiel leidt naar meer vraag
                  naar CO2-vrije elektriciteit. De netbeheerders voorzien daartoe 30 tot 40 miljard euro aan
                  investeringen. Hoewel elektriciteit in de vorm van moleculen (zoals waterstof, ammoniak
                  of methanol) gemakkelijker en goedkoper over grote afstanden te transporteren is dan
                  elektronen an sich – zoals het TIKI advies ook aangeeft – is gebruik van elektriciteit
                  weer efficiënter dan verbruik via eerst omgezette energiedragers, vanwege het conversieverlies.
                  Uitbreiding van het elektriciteitsnet zal in samenhang moeten worden bekeken met andere
                  ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod van elektriciteit (bijvoorbeeld elektrolyse
                  voor waterstof). Om de noodzakelijke schaalsprongen te maken zal de komende jaren
                  besluitvorming nodig zijn over hoe grootschalige elektrificatie van de industrie te
                  koppelen aan grootschalige productie(uitbreiding) van het aanbod van CO2-vrije elektriciteit (op zee). Dit heeft grote economische en ruimtelijke implicaties
                  die een integrale afweging vragen, al dan niet in Noordwest Europees verband.
               
In het Klimaat en Energie AO van 2 juli jl. (Kamerstukken 32 813 en 31 239) heb ik toegezegd na te zullen denken de manier waarop voor uw Kamer inzichtelijk
                  kan worden en volgbaar is hoe de industrie elektrificeert en welke infrastructuur
                  daarvoor nodig is. Het is niet aan het Rijk om de industrie te verplichten om te elektrificeren;
                  het is aan hen om te verduurzamen en hiertoe zijn verschillende technologieroutes
                  denkbaar, zoals waterstof, CCS en elektrificatie. Ook zal elektrificatie een functie
                  zijn van hoe snel het aanbod van elektriciteit verduurzaamd kan worden. Ik zal begin
                  2021 met een Routekaart Elektrificatie (technologie outlook) inzicht geven in de te
                  verwachten elektrificatiemogelijkheden van de industrie. De routekaart zal ook aangeven
                  wat de omstandigheden moeten zijn waaronder de industrie die opties gaat gebruiken
                  en welke knelpunten in de keten, marktwerking en/of wetgeving weggenomen dienen te
                  worden. De ingestelde werkgroep Power2Industry (P2I) met vertegenwoordigers van de
                  elektriciteitssector, industrie, netbeheerders en het Rijk zal de opdracht voor de
                  routekaart en de afstemming uitvoeren.
               
Waterstof
Het TIKI-advies dicht waterstof terecht een belangrijke rol toe in de industrietransitie.
                  Waterstof heeft grote potentie als energiedrager en grondstof voor brandstoffen en
                  chemische producten. Deze waterstof kan in Nederland worden gemaakt of afkomstig zijn
                  uit het buitenland. Voor transport naar afnemers is passende infrastructuur onmisbaar.
                  Die analyse onderschrijf ik en is op belangrijke onderdelen al uitgewerkt in de Kabinetsvisie
                  op waterstof die op 30 maart 2020 aan uw Kamer is gestuurd7.
               
Het TIKI-advies helpt om verdieping aan te brengen in de analyse door scherp de behoeften
                     vanuit de industrie te articuleren en ook oplossingen aan te reiken, bijvoorbeeld
                     rond een landelijke waterstofbackbone. Het kabinet beziet momenteel samen met verschillende
                     stakeholders of en onder welke voorwaarden een deel van het gasnet kan worden ingezet
                     voor het transport en distributie van waterstof. De mogelijke toekomstige vraag vanuit
                     de industrie is een belangrijk onderdeel van dit onderzoek en het TIKI-advies levert
                     hiervoor waardevolle input.
                  
Het kabinet is voornemens om een cross-sectoraal advies over waterstof te vragen,
                     om bij te dragen aan goed richten van publieke en private investeringen. Over inhoud
                     en proces zal uw Kamer eerste helft 2021 worden geïnformeerd.
                  
Op basis van de onderzoeksresultaten zal het Rijk besluiten of, en op welke wijze
                     een waterstofbackbone voor Nederland in Noordwest Europees perspectief gerealiseerd
                     kan worden om tot de gewenste schaalsprong te komen. Zoals in de Kabinetsvisie op
                     waterstof aangegeven is het kabinet van mening dat voor de ontwikkeling van het waterstofnetwerk
                     een publieke rol voor de hand ligt, zeker in de start- en ontwikkelfase. De realisatie
                     van een netwerk voor het transport en de distributie van een nieuwe energiedrager
                     als waterstof is complex en zal kenmerken hebben van een natuurlijk monopolie. In
                     de toekomstige waterstofmarkt kan sprake zijn van zowel publieke als private netten.
                     Het TIKI-advies ten aanzien van de ontwikkeling van infrastructuur voor waterstof
                     ligt in lijn het de kabinetsvisie op waterstof. Ook het TIKI-advies benadrukt een
                     sterke regierol voor het Rijk. De TIKI concretiseert dit door te adviseren om staatsdeelnemingen
                     op grond van hun specifieke expertise aan te wijzen als beheerder van de hoofdinfrastructuur
                     waterstof. Het kabinet zal dit onderzoeken.
                  
CO2-afvang en -gebruik: CC(U)S
Om de klimaatdoelstellingen te halen is de inzet van CCS en CCU noodzakelijk. De ontwikkeling
                  en realisatie van het eerste grootschalige CCS-project, Porthos, is hierbij van groot
                  belang. Om er voor te zorgen dat partijen dit project tijdig kunnen realiseren, ervaringen
                  delen en de markt tijd en vertrouwen te geven om dergelijke activiteiten te ontplooien,
                  ondersteun ik de ontwikkeling en uitvoering van Porthos door staatsdeelnemingen Havenbedrijf
                  Rotterdam en Gasunie en beleidsdeelneming EBN.
               
Proces en werkwijze van Porthos, en de rol van de rijksoverheid hierin ziet het kabinet
                  als wenkend voorbeeld voor grootschalige projecten. De aanpak heeft geleid tot transparantie
                  over te nemen stappen, risicoverdeling, versnelling van de besluitvorming en het stapsgewijs
                  maken van afspraken richting het te nemen besluit en het uiteindelijk juridisch vastleggen
                  hiervan.
               
Op termijn kunnen concrete CC(U)S investeringsplannen van de industrie in andere regio’s
                  leiden tot uitbreiding van CO2-transport en opslaginfrastructuur. Ik verwacht dat een deel van de toekomstige CO2-transport ook per schip gaat plaatsvinden. Momenteel zijn er verschillende initiatieven,
                  zowel publiek als privaat, die de mogelijkheden voor CCS voor een aantal industriële
                  clusters onderzoeken. Zo zijn er vergevorderde plannen in de regio IJmuiden voor CCS
                  (Athos) en wordt door de regio Zeeland verkend wat de verschillende opties voor CO2-transport zijn. Het Rijk ondersteunt deze studies met een subsidieregeling8. Dat de aanpak zoals ingezet bij Porthos werkt, blijkt onder meer uit de interesse
                  die marktpartijen tonen voor CO2-transport en opslagactiviteiten, zoals het Aramis initiatief. ETS is een ander belangrijk
                  instrument hiervoor. Zoals in de Rijksvisie marktordening is toegelicht, voorzie ik
                  geen publieke netbeheerder voor CO2-transport vanwege het business-to-business karakter. Verder onderzoek ik of er obstakels
                  zijn voor marktpartijen om CO2-opslag en transportactiviteiten uit te voeren en hoe ik deze eventueel kan wegnemen.
                  Stimulering van (de ontwikkeling van) een markt door deelname van staatsdeelnemingen
                  samen met andere marktpartijen is daarin een mogelijkheid. Middels de SDE++ kunnen
                  CC(U)S-projecten binnen de afspraken in het Klimaatakkoord in aanmerking komen voor
                  subsidie om de onrendabele top af te dekken.
               
Circulair
TIKI benoemt het belang van de circulaire economie. De industrie zal ook circulaire
                  technieken moeten inzetten om klimaatneutraal te kunnen produceren. Hergebruik van
                  metalen, plastics en ander recyclebaar afval zijn hiervoor essentieel. Om Nederland
                  een mondiale voorsprong te geven in het verwerken van plastics is een schaalsprong
                  noodzakelijk. Diverse plastic-grondstofproducenten onderzoeken grootschalig hergebruik
                  van plastics (chemische en mechanische recycling). Een passende infrastructuur is
                  daarbij belangrijk. Het kabinet zal een verkenning starten naar de benodigde infrastructuur
                  voor transport van plastics voor recycling.
               
Internationale dimensie
Nederland ligt centraal in een groot industrieel cluster van Duitsland (NRW), België
                  en Noord-Frankrijk en maakt onderdeel uit van het Antwerpen-Rotterdam-Rhein-Ruhr-Area
                  (ARRRA) cluster. De al bestaande infrastructuur in en tussen deze gebieden laat zien
                  dat deze clusters nu al sterk verbonden zijn. Duitsland heeft ambitieuze plannen ten
                  aanzien van het gebruik van waterstof. Door verdere internationale samenwerking op
                  het gebied van (energie)infrastructuur ontstaan kansen voor het maken van schaalsprongen
                  waar de Nederlandse industrieclusters zoals Chemelot van kunnen profiteren. Vanuit
                  dit bredere Europese perspectief ziet het kabinet Nederland een centrale hub worden
                  voor CO2-vrije energiedragers9. Hierbij spelen naast buisleidingen ook de havens en aanlandingspunten voor elektriciteit
                  van windparken op zee een rol. Nederland zoekt daarom samenwerking met de buurlanden
                  op het gebied van waterstof, CO2-netwerken en hoogspanningsverbindingen. Internationale samenwerking kan leveringszekerheid
                  vergroten en economische kansen bieden voor onze industrie en Nederlandse economie.
                  Voorbeelden zijn de trilaterale chemiestrategie en HY310 waarin via publiek-private samenwerkingsinitiatieven Europees en nationaal beleid
                  samenkomen.
               
Wanneer CO2 transport per pijpleiding niet haalbaar is, kan de mogelijkheid van CO2-transport per schip landinwaarts gelegen industrie voor CC(U)S ontsluiten en deze
                  bedrijven een kosteneffectieve reductie mogelijkheid bieden. In 2019 is de beperking
                  vanuit het London Protocol opgeheven, n.a.v. een voorstel door Nederland en Noorwegen.
                  Onlangs is ook gebleken dat de huidige ETS-wetgeving het transport van CO2 per schip toelaat, mits de monitoring voldoende is geborgd. Gezamenlijk met andere
                  lidstaten werkt de Nederlandse overheid monitoringsprotocollen uit om CO2-transport per schip zo snel mogelijk te realiseren.
               
De industrietransitie en deze kabinetsreactie op het advies van TIKI liggen in het
                  verlengde van de voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot de Green
                  Deal. Deze strategie bestaat uit zes pijlers waarin gecoördineerde maatregelen (wetgevend
                  en niet-wetgevend) worden aangekondigd. Nederland verwelkomt bijvoorbeeld dat een
                  integrale aanpak van energie-infrastructuur wordt gestimuleerd, waarbij de nadruk
                  ligt op hergebruik van bestaande infrastructuur en de promotie van alternatieve brandstoffen
                  voor transport en de industrie. Zie verder voor de Nederlandse inzet het BNC-fiche
                  dat op 14 september 2020 aan de Tweede Kamer is aangeboden11.
               
2 Sterke regie noodzakelijk
               
Het TIKI-advies staat uitgebreid stil bij de noodzaak van meer Rijksregie op de ontwikkeling
                  van infrastructuur voor de industrietransitie. Een proactieve regie van het Rijk draagt
                  bij aan een nadrukkelijke versnelling van de besluitvorming. Wezenlijk daarbij is
                  dat de industrie uit de zes clusters, infrabedrijven waaronder netwerkbedrijven en
                  netbeheerders, het Rijk, decentrale overheden en energieproducenten in een vroeg stadium
                  ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid in steeds nauwere afstemming besluiten
                  nemen over investeringen in respectievelijk productieprocessen, infrastructuur, ruimtelijke
                  inpassing en vergunningprocedures en energieproductie. Op grond van onderlinge afstemming
                  ontstaan voor bedrijven (ook in de tijd) verschillende potentiële oplossingen om hun
                  uitstoot te reduceren: elektrificatie, CCS, waterstof, groen gas, circulaire economie
                  (CE) en warmte. Een stapsgewijze aanpak, die meegroeit met de investeringen en innovaties
                  in de industrie, voorkomt padafhankelijkheid en zogenaamde lock-in situaties.
               
Het kabinet is het met deze analyse eens. In het door TIKI voorgestelde Meerjarenprogramma
                  Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) zullen stakeholders keuzes afwegen en afspraken
                  maken over de hoofdinfrastructuur die voor de duurzame industrie in de clusters noodzakelijk
                  is. De Cluster Energie Strategieën (CES’en), het safehouse, uit te voeren verkenningen naar noodzakelijke infrastructuur en monitoring vormen
                  bouwstenen om tot deze besluiten te komen. Het op te richten Nationaal Programma Infrastructuur
                  Duurzame Industrie (PIDI) gaat dit traject faciliteren en coördineren. Om haar regierol
                  goed in te kunnen vullen en de partijen helderheid te geven over de kaders zal het
                  rijk een afwegingskader opstellen.
               
Bij de invulling van het MIEK gaat het kabinet gebruik maken van de ervaringen die
                  met het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) en het nationaal
                  programma voor Regionale Energie Strategieën zijn opgedaan. Inpassing van MIEK in
                  MIRT en CES in RES is niet passend door het verschil in karakter. In MIEK en CES participeert
                  of ligt het initiatief bij de private sector en niet bij overheden zoals bij RES en
                  MIRT. Het MIRT is gericht op de transport-/mobiliteitsbehoefte, het MIEK op energie-
                  infrastructuur. De CES richt zich primair op de industrie, de RES op gebouwde omgeving
                  en energieopwekking. Wel zal het kabinet de geleerde lessen uit MIRT en RES benutten
                  en zorgen voor goede afstemming.
               
In het PIDI zullen alle stakeholders (departementen, basisindustrie uit de clusters,
                  energieproducenten, decentrale overheden en infrabedrijven) participeren. EZK zal
                  met het PIDI in samenwerking met deze stakeholders een programmabureau inrichten dat
                  de processen met kennis en kunde ondersteunt (financieel economisch, bestuurlijk,
                  juridisch, technisch). Voor de kennisfunctie zoekt zij de samenwerking met PBL. Met
                  het PIDI en het MIEK geeft het Rijk invulling aan de regietaak. PIDI initieert acties
                  en verkenningen, beoordeelt deze en agendeert beleidsvraagstukken. Het PIDI ondersteunt
                  het versneld realiseren van afspraken in CES’en en op nationaal niveau over investeringen
                  in en gebruik van infrastructuur die infrabedrijven en industrie en energieproducenten
                  doen in respectievelijk infrastructuur, duurzame productieprocessen en energieproductie
                  of -conversie.
               
Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK)
Het MIEK kent jaarlijks een bestuurlijk overleg, onder voorzitterschap van de Minister
                  van EZK, waaruit een portfolio van projecten van nationaal belang voortkomt. Centraal
                  staat het maken van afspraken over wat de projecten van nationaal belang zijn die
                  ofwel een verkenning behoeven, ofwel in een verder stadium zijn en waarvan de voortgang
                  bespreking behoeft. In het MIEK voor de industrie komen verschillende trajecten van
                  projecten van nationaal belang bij elkaar: de nut en noodzaak discussie, het ruimtelijke
                  traject, de businesscase, de investeringsbereidheid en de wijze van financiering,
                  de prioritering en planning van projecten. Hierbij bepalen partijen prioriteiten van
                  welke projecten wanneer moeten worden uitgevoerd en monitoren zij de voortgang van
                  de uitvoering en afspraken. Het MIEK zal tweejaarlijks input krijgen van herziene
                  CES-en en de wettelijke investeringsplannen van de netbeheerders.
               
In het MIEK komen de projecten aan de orde die van nationaal belang zijn, omdat ze
                  een nationale schaal hebben of omdat het regionale projecten zijn die gevolgen hebben
                  voor het nationale energiesysteem. De regionale CCS-projecten Porthos en Athos zijn
                  voorbeelden van de laatste categorie, aangezien zonder dergelijke projecten een uitgebreider
                  CO2-transportnetwerk minder aantrekkelijk wordt.
               
Het vormgeven van het MIEK zal nog dit jaar van start gaan. Het kabinet verwacht dat
                  deze aanpak helpt de besluitvorming over projecten van nationaal belang te versnellen
                  en daarmee de realisatie te bespoedigen. Uitgangspunt daarbij is dat alle partijen
                  vanuit hun eigen verantwoordelijkheden met een eigen mandaat aan tafel zitten. De
                  besluiten die stakeholders in het MIEK nemen, zijn zodoende samenhangende beslissingen
                  om de bevoegdheden en middelen van alle betrokken partijen op een gecoördineerde wijze
                  in te zetten.
               
Afwegingskader
In het MIEK staat de industrietransitie centraal, maar het is voor infrabedrijven,
                  het Rijk, decentrale overheden en energieproducenten belangrijk mee te wegen hoe de
                  projecten van nationaal belang ten behoeve van de industrie zich verhouden tot de
                  behoefte van de andere sectoren en dat deze elkaar kunnen versnellen.
               
Doel van het afwegingskader is verder te kunnen duiden of, en zo ja hoe een project
                     van nationaal belang is. Daarbij gaat het met name om de vragen: wat het maatschappelijk
                     en economisch belang is en hoe het past binnen de gewenste ontwikkeling van het energiesysteem
                     in Nederland.
                  
Aansluitend zal het afwegingskader richting geven:
• aan de afweging van financiële instrumenten (cf. is voorgesteld in de Rijksvisie marktontwikkeling)
• aan de integrale afweging en prioritering van voorstellen om te komen tot energie
                           hoofdinfrastructuur voor de sectoren industrie, gebouwde omgeving, landbouw, transport
                           en energie.
                        
• bij de invulling van de ruimtelijke inpassing (Programma energie hoofdstructuur).
• om te bepalen wanneer EZK medefinanciert om risico’s te mitigeren en om besluiten
                           te versnellen
                        
• aan het voldoende ruimte blijven bieden aan initiatieven vanuit de markt
• om integrale afwegingen te kunnen maken en de systeemefficiëntie op nationaal niveau
                           te borgen.
                        
Elektriciteit, waterstof en CO2 vormen een samenhangend systeem waarbij het afwegingskader helpt keuzes te maken
                  voor de juiste mix. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de combinatie waterstof en elektriciteit.
                  Omdat gebruik van de infrastructuur door de industrie in de afweging een belangrijke
                  rol speelt, zullen diverse infrastructuren ook in relatie tot elkaar en in relatie
                  tot gebruik in andere sectoren moeten worden bezien om daarmee de optimale mix van
                  systemen te bedienen12.
               
Dit strategische afwegingskader tegelijk helpen te duiden welke verwachtingen het
                  Rijk heeft van de vragen die een CES beantwoordt en welke zaken in het MIEK thuis
                  horen. Beslissingen die tot stand komen met behulp van het afwegingskader helpen langjarige
                  afspraken te maken met investeerders in transitieprojecten waarin de overheid een
                  rol heeft.
               
In deze integrale afweging komen beslissingen met betrekking tot MIEK en CES-en samen
                  met onder meer de RES-en, de Nationale Aanpak Laadinfrastructuur, Transities Visies
                  Warmte en de Noordzee Energie Outlook. Het Programma Energiehoofdstructuur, dat ruimtelijke
                  ontwikkelingsrichtingen vastlegt op basis van een integrale ruimtelijke afweging,
                  wijst ontwikkelingsrichtingen voor infrastructuren van nationaal belang aan.
               
Afspraken uit het MIEK
Het MIEK voor de industrie is gericht op het maken en vastleggen van afspraken die
                  de industrie uit de clusters, overige energiegebruikers, infrabedrijven, overheden
                  en energieproducenten maken over de gewenste energie- en grondstoffen hoofdinfrastructuur
                  voor elektriciteit, waterstof, warmte, CO2 en koolstof in de vorm van plastic t.b.v. circulaire economie en de afspraken over
                  het gebruik ervan. Daarbij zullen partijen vaak een gezamenlijke planvolgorde hanteren,
                  waarbij zij in het kader van het MIEK allereerst toewerken naar besluiten over uit
                  te voeren verkenningen (inclusief kosten /baten-analyses), planstudies en haalbaarheidsstudies
                  naar investeringen in aanleg en gebruik van infrastructuur. Na dergelijke studies
                  volgt dan de afspraak in het MIEK voor commitment aan concrete projecten. Deze afspraken
                  moeten vervolgens voldoende zekerheid bieden voor het doen van investeringen en vragen
                  waar nodig dan ook juridische borging. Bij het maken van afspraken dienen partijen
                  de Europese en nationale mededingingsrechtelijke kaders in acht te nemen en wordt
                  de Autoriteit Consument en Markt (ACM) betrokken. Het MIEK voorziet hiermee in een
                  samenstel van voorgestelde investeringen in projecten van nationaal belang.
               
De Omgevingswet kent procedures voor de ruimtelijke inpassing, die stakeholders in
                  een vroeg stadium vraagt de omgeving te betrekken in het nadenken over opgaven en
                  oplossingen. De MIEK verkenningen sluiten hier op aan. Hierbij maken we gebruik van
                  de ervaringen bij het MIRT en Porthos die op vergelijkbare wijze werken13. Zo voorkomen we dat aan de MIEK-tafel vroegtijdig besluiten genomen worden zonder
                  goede samenspraak in de regio.
               
De planvorming en uiteindelijke gemeenschappelijke besluitvorming moet zijn weg vinden
                  in de uitvoering van verschillende partijen. Dit betekent bijvoorbeeld dat netbeheerders
                  projecten verwerken in hun investeringsplannen, dat de industrie hun investeringsbeslissingen
                  tijdig nemen en tijdig contractueel commitment aangaan over het gebruik van infrastructuur,
                  dat decentrale overheden vergunningstrajecten opstarten en de ruimtelijke inpassing
                  wordt verwerkt, indien van toepassing en gewenst via de daartoe geëigende instrumenten,
                  zoals het projectbesluit (voormalig Rijkscoördinatieregeling). Wederzijds commitment
                  is daarbij noodzakelijk, doordat partijen wederzijds steeds hardere – veelal privaatrechtelijke
                  – afspraken maken over planning, aansluiting en bijbehorende wederzijdse financiële
                  verplichtingen.
               
Omdat de MIEK-aanpak nieuw is, zijn ervaringen opdoen en leren wat wel en niet werkt
                  essentieel. Daarmee zijn kennisopbouw en -deling tussen CES’en belangrijke aspecten
                  van het PIDI en het MIEK. Het MIEK moet borgen dat stakeholders bij grote infraprojecten
                  ieder voor zich telkens het wiel moeten uitvinden, maar financiële, technische, juridische
                  en operationele kennis delen en benutten. Het PIDI en het MIEK dragen op deze wijze
                  bij aan «ontzorging» van grote projecten.
               
Het MIEK draagt ook zorg voor de monitoring van de voortgang van alle afspraken, verkenningen
                  en projecten in de MIEK-portfolio. Hiervoor is opbouw van expertise bij de overheid
                  noodzakelijk, EZK zal hiertoe het programmabureau PIDI versterken.
               
Cluster Energiestrategie (CES) en safehouse
Het proces om te komen tot een CES is vergelijkbaar met de processen om te komen tot
                  een Regionale Energiestrategie (RES), maar start vanuit het perspectief van de projecten
                  die de industrie gaat realiseren in het kader van het klimaatakkoord. Elk CES vormt
                  de verdere energie- en infra-uitwerking van het Koplopersprogramma van een industriecluster.
                  Het kabinet verwacht dat elke CES een concreet overzicht geeft van de industriële
                  investeringen en de benodigde energie en grondstoffen infrastructuur voor een periode
                  van ten minste 10 jaar en een doorkijk naar 2050. Stakeholders in de clusters kunnen
                  projecten met een primair regionaal karakter direct in de regio oppakken. Versnelling
                  van deze acties vraagt een goede decentrale regie. De clusters kunnen projecten van
                  nationaal belang via de CES als voorstel inbrengen in het MIEK. Vanwege de samenhang
                  tussen projecten van regionaal en nationaal belang bevatten de CES’en het totaal van
                  deze ontwikkelingen. Het is van belang dat de CES-en in goede verbinding staan met
                  de andere regionale processen rond de klimaatopgave, in het bijzonder de RES, om een
                  goede synergie te borgen.
               
Op clusterniveau vraagt dit van de CES om partijen te stimuleren om afspraken te maken
                     over:
                  
• welke investeringen de industrie en energieproducenten gaan doen die van betekenis
                           zijn voor het gebruik van energie en infrastructuur;
                        
• welke investeringen infrabedrijven waaronder netwerkbedrijven en netbeheerders gaan
                           doen die van betekenis zijn voor de industrie en energieproducenten;
                        
• de bijdrage die de investeringsplannen geven aan het realiseren van de klimaatafspraken
• de samenhang met de belangen van andere sectoren en de RES-en en de samenwerking tussen
                           de bedrijven in het cluster om optimaal gebruik te maken van de infrastructuur;
                        
• welke rol het Rijk en/of decentrale overheden nemen voor de ruimtelijke inpassing
                           en vergunningprocedures;
                        
• welke volgende stappen en steeds verdergaande bestuurlijke en private afspraken gemaakt
                           moeten worden voor tijdige realisatie van deze projecten van de industrie, infrabedrijven
                           en energieproducenten.
                        
Iedere CES kan verschillend zijn naar aard en behoefte van de regio. Cluster zes van
                     branches kent bijvoorbeeld een grote geografische spreiding en deze CES zal dus in
                     karakter afwijken van de geografisch geconcentreerde clusters. CES-en vragen wel vergelijkbaarheid
                     van grootheden, om een goede basis te geven voor het MIEK overleg. Dit vraagt een
                     aantal gemeenschappelijke spelregels over te betrekken partijen, te doorlopen proces,
                     timing en aard van de voorstellen en het verwachte draagvlak. Het kabinet verwacht
                     dat partijen eind dit jaar de eerste resultaten van de CES-en kunnen laten zien welke
                     een basis geven voor een eerste MIEK.
                  
Om uitwisseling van mededingingsrechtelijk en bedrijfsgevoelige informatie mogelijk
                  te maken, stelt de TIKI een safehouse voor. Dit is een constructie met een onafhankelijke derde, zodat industrie en infrastructuurbedrijven
                  (bedrijfs)vertrouwelijke data kunnen uitwisselen over investeringen, bedrijfsplannen
                  en operationeel relevante zaken zonder de Mededingingswet te overtreden. De in uitvoering
                  zijnde Energiemix-studie van Deltalinqs, Stedin en HbR kan een goede basis zijn om
                  te leren hoe een dergelijk safehouse moet worden opgezet. PIDI zal dit plan in samenwerking met stakeholders verder uitwerken
                  en waar nodig stimuleren en faciliteren.
               
Vervolgproces MIEK
De aanpak van MIEK, CES-en en safe house is nieuw en vraagt spelregels over aanpak,
                  transparantie en besluitvorming. De stakeholders zullen gezamenlijk en met durf moeten
                  werken aan de afstemming van verwachtingen, een uitwerking en concretisering van producten
                  en processen en elkaar aanspreken op verantwoordelijkheden. Het kabinet zal dit najaar
                  2020 alle betrokken stakeholders uitnodigen voor een eerste bestuurlijk overleg om
                  hierover afspraken te maken. Onderdeel van deze spelregels is onder andere het karakter
                  van de besluiten, hoe deze tot stand komen en samenstelling van het Bestuurlijk Overleg.
                  Tevens vraagt dit afstemming met andere lopende processen zoals in het kader van de
                  omgevingswet en de tweejaarlijkse plannen van de netbeheerders. Vervolgens zullen
                  de deelnemende partijen in 2021 de structuur verder opbouwen. Dit najaar starten de
                  voorbereidingen voor het safehouse en het afwegingskader zodat in 2021 de resultaten kunnen worden gepresenteerd. Het
                  zal een leertraject worden om op een andere manier te gaan samenwerken om tot een
                  versnelde uitvoering van besluiten met beheersbare risico’s te komen. Het PIDI zal
                  hiervoor een tijdspad opstellen.
               
Bij de inrichting van het Nationale Programma infrastructuur duurzame industrie zal
                  ik Rijksbreed ondersteuning zoeken om te komen tot een integrale afweging van belangen.
                  Ik zal uw Kamer periodiek op de hoogte houden via de reguliere rapportages, en waar
                  nodig bij grote besluiten afzonderlijk informeren.
               
3 Draagvlak en ruimtelijke inpassing
               
De Nederlandse (onder)grond is druk bezet. Daarom zullen verkenningen naast de vraag
                  over nut en noodzaak van infrastructuur en economische afwegingen aspecten van leefbaarheid
                  en ruimtelijke inpassing meenemen en meewegen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan externe
                  veiligheid, overlast bij aanleg en mogelijke milieuaspecten. Daaruit volgt dat het
                  maatschappelijk draagvlak en de ruimtelijke inpassing vanaf een vroeg stadium op de
                  agenda moeten staan van alle partijen rondom de CES en MIEK. Ook hier past een regierol
                  voor het Rijk.
               
Met het Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH) geeft het Rijk een belangrijke
                  bijdrage bij die ruimtelijke inpassing van de projecten. Het PEH wordt de opvolger
                  van drie nationale structuurvisies (Structuurschema Elektriciteitsvoorziening, Structuurvisie
                  Buisleidingen en Structuurvisie Windenergie Op Land). De ambitie van het PEH is tijdig
                  te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis
                  van een integrale afweging met andere opgaven en belangen14.
               
Het PIDI neemt onder andere investeringsplannen van de netbeheerders elektriciteit
                  en gas en infrastructuurplannen van andere infrastructuurbedrijven mee. Voor de ruimtelijke
                  inpassing, de aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving en verkrijgen van ruimtelijk
                  draagvlak is het essentieel dat deze plannen hun plek vinden in bestaande, bredere
                  ruimtelijke planfiguren als de NOVI, POVI en GOVI en Omgevingsagenda’s. In de 5 geografisch
                  geconcentreerde industrieclusters zijn deze ruimtelijke opgaven dermate complex dat
                  het kabinet deze heeft aangewezen als NOVI-gebied. Hiermee committeren de overheden
                  zich langjarig om toe te werken naar de daadwerkelijke gezamenlijke uitvoering van
                  de verschillende opgaven.
               
Daarnaast hebben Rijk en provincies met het projectbesluit als opvolger van de Rijks-
                  en Provinciale coördinatie Regeling een goed instrument in handen waarmee per project
                  gekeken kan worden wie de geëigende bestuurslaag is om een projectbesluit over aanleg
                  of wijziging van een industriële installatie, infrastructuur of energieproductie of
                  -conversie vast te stellen. Momenteel loopt er een Interdepartementaal Beleidsonderzoek
                  (IBO) naar de governance rond ruimtelijke ordening. Hierover zal het kabinet voor
                  de zomer van 2021 rapporteren.
               
4 Financieringsopgave
               
Een grotere regierol van de overheid moet de projecten van nationaal belang eerder
                  in beeld brengen en besluitvorming hierover naar voren halen. Keuzes voor versnelling
                  kunnen zich uiten in het nemen van grotere risico’s dan gewoonlijk in de aanleg van
                  infrastructuur. Bijvoorbeeld wanneer gekozen wordt voor overdimensionering en daardoor
                  de partijen in eerste jaren van gebruik de capaciteit niet volledig benutten. Zekerheid
                  over adequate financieringsmogelijkheden en investeringszekerheid zijn dan cruciaal
                  voor dit soort langjarige investeringsbeslissingen.
               
Het kabinet onderschrijft de redenering van TIKI dat voor de transitie vanuit industrie
                  en infrabedrijven langjarige afspraken en een integrale en ambitieuze financiële aanpak
                  nodig zijn om de gewenste versnelling en schaalsprongen van infrastructuur te realiseren.
                  Dit kan concrete, risicodragende financiële inzet van de overheid vragen als de markt
                  met name grote, technisch risicovolle first-of-a-kind investeringen nog niet financiert
                  en als het rendement pas op lange termijn zichtbaar is. Ook in het verleden heeft
                  een actieve, financiële rol van de overheid de aanleg van spoorwegen en gasnetten
                  met een schaalsprong versneld.
               
Staatsdeelnemingen en de overheid investeren nu reeds substantieel in infrastructuur.
                  TenneT financiert bijvoorbeeld de aanleg van netten op zee en nieuwe hoogspanningslijnen
                  en transformatorstations op land voor vanuit de eigen balans. Industrie en staatsdeelnemingen
                  bereiden voor CCS investeringsbeslissingen ter waarde van honderden miljoenen euro’s
                  door voor op basis van aanstaande SDE++ 202015. Voor de korte termijn bieden daarnaast de Europese fondsen een kans om versneld
                  infrastructuur te realiseren. Connecting Europe Facility ondersteunt bijvoorbeeld
                  de ontwikkelfase van Porthos.
               
Waar de reguliere aanpak niet volstaat of extra inzet nodig is zal het Rijk naar aanvullende
                     publieke mogelijkheden gaan zoeken. Deze noodzaak voor extra medefinanciering zal
                     uit de uit te voeren verkenningen moeten blijken. Hierbij blijft het uitgangspunt
                     de-gebruiker-betaalt.
                  
EZK zal in samenwerking met stakeholders gerichte verkenningen gaan uitvoeren om scherper
                     zicht te krijgen op de rendementsvragen, verdienkansen en risico’s, en de noodzaak
                     publieke financiering zichtbaar te maken. Zo doet het Rijk onderzoek Hyway27 gericht
                     op een «waterstofbackbone» en voert zij deels met overheidsmiddelen concrete verkenningen
                     naar nog prille CCS- en hoogspanningsprojecten. Het Rijk onderzoekt hoe zij het Programma
                     Infrastructuur Duurzame Industrie voor de periode 2021–2025 van financiële middelen
                     kan voorzien. Hiermee kan het programma tevens verkenningen (haalbaarheids- en FEED16-studies) naar concrete infrastructuurprojecten medefinancieren.
                  
Het kabinet zet voor de publieke investeringen in op maximale benutting van de bestaande
                  financieringsmogelijkheden. Als de partijen niet zelf met oplossingen kunnen komen
                  met bestaande middelen en instrumenten, gaat het kabinet verkennen of externe partijen
                  als de Europese Unie, Invest-NL, Groeifonds en private financiers kunnen bijdragen.
                  Naar nut en mogelijkheden van aanvullende opties, zoals een publiek-privaat revolverend
                  investeringsvehikel stelt het kabinet een verkenning in.
               
Het Rijk voert op dit moment een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uit naar
                  de financiering van de energietransitie. Dit IBO moet aanbevelingen opleveren over
                  kosten en prikkels die van belang zijn voor het toekomstige energiesysteem. Het kabinet
                  verwacht de uitkomsten van het IBO voor de zomer van 2021. Dit kan een extra impuls
                  geven om opnieuw te kijken naar de huidige financieringsvormen en het te verkennen
                  investeringsvehikel.
               
Tot slot
Het kabinet is overtuigd van de urgentie van een goede infrastructuur voor waterstof,
                  elektriciteit, CO2, stoom en warmte voor het nakomen van de klimaatafspraken met de industrie. De keuzes
                  die we nu maken, zijn bepalend voor de mate waarin de industrie Nederland zal kiezen
                  als locatie om te investeren in verduurzaming. Dit zal bepalend zijn voor onze toekomstige
                  economische structuur en de rol die de Nederlandse industrie speelt in mondiale industriële
                  waardeketens. Succesvolle verduurzaming in Nederland biedt kansen voor ons nationale
                  verdienvermogen als onder meer circulaire energie- en grondstoffenhub, en de verduurzaming
                  van de productieketens wereldwijd.
               
Naar aanleiding van het TIKI-advies agendeert het kabinet met deze brief een snelle,
                  ambitieuze aanpak waarin overheid en industrie gezamenlijk met de andere stakeholders
                  aan de slag gaan ter realisatie van plannen voor investeringen in industriële productieprocessen,
                  infrastructuur en energieconversie en -productie. Met het instellen van een nationaal
                  programma infrastructuur duurzame industrie (PIDI), het MIEK en de CES-en, het safehouse, versnellen van verkenningen naar gewenster hoofdinfrastructuur en onderzoeken van
                  aanvullende financieringsopties zet het kabinet een belangrijke eerste stap om de
                  benodigde versnelling in besluitvorming daadwerkelijk te realiseren. Het Rijk zal
                  als regisseur optreden en bewaken dat de industrietransitie in samenhang wordt gezien
                  met infrastructuur en energieproductie in andere sectoren. Het kabinet vertrouwt erop
                  dat alle betrokken partijen bereid zijn zich ten volle committeren aan dit nieuwe
                  besluitvormingsproces en spoedige uitrol van infrastructuur voor een duurzame industrie
                  mogelijk te maken. Ten slotte wil ik mijn dank uitspreken richting TIKI voor zijn
                  advies.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
                  E.D. Wiebes
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
