Brief regering : Toezegging over toetsing geweldgebruik door militairen tijdens operaties
35 570 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021
Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2020
Tijdens het Algemeen Overleg Veiligheid op 8 september 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 4) werd door het lid Karabulut gevraagd om een reactie op het voorstel van prof. mr.
dr. Knoops tot oprichting van een speciale commissie die, voorafgaand aan een onderzoek
door het Openbaar Ministerie, geweldgebruik door militairen tijdens operaties zou
moeten toetsen. Mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid kom ik met deze
brief mijn toezegging na om daarop nader in te gaan.
Het gebruik van geweld door de overheid vereist in een democratische rechtsstaat de
grootst mogelijke zorgvuldigheid. Dat geldt zowel wat betreft de voorwaarden daarvoor,
de waarborgen in het kader van geweldsinstructies, de opleiding, de middelen en het
toezicht, als de verantwoording en de beoordeling achteraf. Omdat geweldgebruik door
de overheid inherent raakt aan onder meer het recht op leven en het recht inzake lichamelijke
integriteit, gelden voor al deze aspecten, waaronder de beoordeling achteraf, strenge
voorwaarden en eisen. Die voorwaarden en eisen zijn onder andere uiteengezet in de
jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Volgens een vaste procedure wordt door een daartoe bevoegde commandant na elk gebruik
van geweld door militairen een «After Action Report» (AAR) opgesteld dat, voorzien van een appreciatie van de commandant, aan de Koninklijke
Marechaussee wordt gestuurd. De Koninklijke Marechaussee, handelend onder gezag van
het Openbaar Ministerie als opsporingsambtenaren, voorziet de AAR van een a priori
beoordeling en zendt het ter beoordeling door aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar
Ministerie wordt daardoor in staat gesteld om te bepalen of het rapport aanleiding
geeft om een nader feitenonderzoek of opsporingsonderzoek in te stellen.
Voornoemd voorstel van prof. mr. dr. Knoops dateert uit 2008 en stelt de oprichting
van een panel van deskundigen voor dat – voordat door het Openbaar Ministerie tot
een nader (strafrechtelijk) onderzoek zou worden overgegaan – zou moeten toetsen of
met succes een beroep kan worden gedaan op de bijzondere rechtvaardigingsgrond als
bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
In dit verband breng ik in herinnering dat over dit voorstel in 2009/2010 reeds eerder
uitgebreid met de Staten-Generaal van gedachten is gewisseld tijdens de behandeling
van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Militair Strafrecht in verband
met het opnemen van een strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik door
militairen (zie onder meer Kamerstukken 31 487 (R1862), nr. 5 en E). Graag verwijs ik dan ook naar de antwoorden die destijds hierover aan de Kamer
zijn gegeven. Kort samengevat is toen geantwoord dat het Openbaar Ministerie over
voldoende deskundigheid beschikt om – ook in complexe zaken – zelfstandig en op vertrouwenwekkende
wijze de rechtmatigheid van het geweldgebruik door militairen te beoordelen. Hierbij
dient te worden opgemerkt dat er de afgelopen jaren door het Openbaar Ministerie gedurende
verschillende militaire operaties steeds meer kennis en ervaring op dit gebied is
opgedaan. Daarnaast zijn er geen signalen bekend die aanleiding geven tot een ander
oordeel. Het destijds ingenomen standpunt – dat de militaire deskundigheid bij het
Openbaar Ministerie voldoende is gewaarborgd voor een adequate beoordeling van geweldgebruik
door militairen – is dan ook onveranderd.
Naast de beoordeling door het Openbaar Ministerie, wordt geweldgebruik door militairen
ook bezien door het Ministerie van Defensie. De Directie Operaties van de Defensiestaf,
ondersteund door de Directie Juridische Zaken, beziet elk AAR en rapporteert over
geweldgebruik aan de Minister, de Commandant der Strijdkrachten en de Directeur-Generaal
Beleid. Als een AAR daartoe aanleiding geeft, wordt nader onderzoek gedaan door het
Ministerie van Defensie. Dat is in ieder geval aan de orde, zoals ook aangegeven in
de brieven aan, en debatten met, uw Kamer, als sprake is van een vermoeden van burgerslachtoffers.
In geval van schending van de regels omtrent geweldgebruik kan worden besloten om
naast de strafrechtelijke beoordeling, ook een rechtspositioneel traject op te starten
met een daartoe bestemd onderzoek.
Omdat naast de beoordeling door, of onder gezag van, het Openbaar Ministerie er ook
door het Ministerie van Defensie toezicht wordt gehouden op geweldgebruik door militairen,
zou het instellen van een commissie zoals voorgesteld door prof. mr. dr. Knoops in
2008 geen inherente toegevoegde waarde hebben. Het Openbaar Ministerie kan zich bedienen
van het Expertisecentrum Militair Strafrecht Openbaar Ministerie (EMSOM) als het gaat
om militair-operationele zaken, of via de daartoe beschikbare Verbindingsofficier
Krijgsmacht nadere informatie bij Defensie opvragen. Onderzoeken door het ministerie
worden uitgevoerd door experts met operationele ervaring en experts op het gebied
van het militair-operationeel recht. Daarmee is zowel de kennis en expertise gewaarborgd,
als de onafhankelijkheid wat betreft de beoordeling door het Openbaar Ministerie.
Tot slot merk ik op dat onderzoek door, of onder gezag van, het Openbaar Ministerie
in ieder geval plaatsvindt in gevallen waarin sprake is van een vermoeden van burgerslachtoffers
en het toezicht door het ministerie een vanzelfsprekendheid is.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie