Brief regering : Stand van zaken Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
32 847
Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 570
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 september 2020
Op 28 juni 2019 heeft het kabinet u het Klimaatakkoord1 aangeboden. Inmiddels zijn we ruim een jaar verder. In dat jaar is door alle partijen
die betrokken zijn bij de Uitvoeringsoverleg Gebouwde omgeving hard gewerkt aan de
transitie. Het zwaartepunt heeft daarbij gelegen op het realiseren van de randvoorwaarden
die nodig zijn om de doelen in 2030 te kunnen halen.
Er is veel in gang gezet. De nieuwbouw is aardgasvrij geworden, de schuif in de energiebelasting
is ingevoerd, er zijn gemeentelijke proeftuinen aardgasvrije wijken gestart, er is
een Startmotor en een Renovatieversneller voor de huursector tot stand gekomen, er
loopt een groot aantal innovatieprojecten om kostenreductie mogelijk te maken, er
zijn sectorale routekaarten voor het maatschappelijk vastgoed gemaakt, het Nationaal
Warmtefonds is operationeel met aantrekkelijke en lang lopende energiebespaarleningen
en er zijn ruimere subsidies voor woningisolatie voor particulieren beschikbaar gekomen.
Daarnaast is er in het kader van Urgenda een programma voor reductie van energiegebruik
in samenwerking met gemeenten van start gegaan.
Ik heb veel waardering voor wat in 1 jaar tijd is neergezet, maar er is ook nog veel
werk te doen. Zo wordt er nog hard gewerkt aan de ontwikkeling van een isolatiestandaard
voor de woningbouw, de portefeuillestrategie voor het maatschappelijk vastgoed, de
normering voor de utiliteitsbouw, de vormgeving van de wijkgerichte aanpak, de besluitvorming
over de nieuwe Wet Collectieve Warmtevoorziening en de ondersteuning en ontzorging
van de eigenaar-bewoner.
Hoewel er brede steun is voor de gekozen aanpak bij de partijen aan het Uitvoeringsoverleg
Gebouwde omgeving, blijkt uit de eerste ervaringen met de wijkgerichte aanpak dat
de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving weerbarstig en complex is. Dat komt
omdat er nog veel onzeker is in de transitie, er een grote diversiteit aan gebouwen
en mogelijke maatregelen is, gemeenten en andere stakeholders nog kennis en ervaring
moeten opdoen, de omschakeling naar een aardgasvrije wijk en vergaande verduurzaming
van de eigen woning voor veel mensen geen prioriteit heeft of niet goed past in de
levensfase of leefsituatie van dit moment. Ook zijn de kosten van verduurzaming in
de beginfase van de transitie nog relatief hoog, onder meer omdat de schuif in de
energiebelasting en de kostenreductie pas in de loop der jaren voelbaar en zichtbaar
worden. Er zijn daarom begrijpelijk zorgen over de betaalbaarheid en haalbaarheid.
Dat vraagt dus dat we de transitie slim inrichten en zo goed mogelijk laten aansluiten
bij andere opgaven in de wijk en bij de individuele wensen van mensen.
De voorzitter van het Uitvoeringsoverleg Gebouwde omgeving, Maarten van Poelgeest,
heeft een reflectie op één jaar Klimaatakkoord Gebouwde omgeving uitgevoerd.2 Hierin wordt nader geanalyseerd welke knelpunten er zijn en welke verbeteringen in de gekozen aanpak mogelijk zijn. Belangrijke
conclusies zijn: geef meer aandacht aan het potentieel van isolatie en hybride warmteoplossingen,
maak duidelijk wat bedoeld wordt met het uitgangspunt van woonlastenneutraliteit en
voor wie en ook voor welke situaties dat uitgangspunt geldt en versterk de uitvoeringskracht.
Deze laatste aanbeveling wordt ook nadrukkelijk onderschreven in het rapport «Als
één overheid. Slagvaardig de toekomst tegemoet!» van de Studiegroep Interbestuurlijke
en Financiële Verhoudingen. Ik onderschrijf deze conclusies en aanbevelingen van harte.
Het is van belang dat de focus bij gemeenten in de transitievisies warmte en uitvoeringsplannen
niet exclusief ligt op het in één keer de stap maken naar een aardgasvrije wijk. Dat
is niet altijd haalbaar en niet altijd nodig gelet op de termijn die we hebben om
de transitie vorm te geven. Er zit ook veel potentieel in het individuele en collectieve
initiatief van bewoners zelf en in een stapsgewijze aanpak met isolatie en hybride
richting aardgasvrij. Ook dat kan onderdeel zijn van een wijkaanpak. In het Klimaatakkoord
is die route ook al aangegeven, maar deze wordt nog onvoldoende benut. Ik zal daar
meer nadruk op gaan leggen.
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie van de leden Segers en Klaver
(Kamerstuk 35 570, nr. 26) aanvaard die de regering oproept binnen de bestaande regelingen een nationaal isolatieprogramma
te ontwerpen, dat laagdrempelig toegankelijk is en dat mensen ontzorgt. Ik zal uw
Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
informeren. Een dergelijk programma sluit goed aan op mijn inzet voor de komende periode
en op de Renovation Wave uit de Europese Green Deal.
Het kabinet deelt ook het belang van een realistisch verhaal over de woonlastenneutraliteit.
We moeten scherper in beeld krijgen waar de transitie nu al woonlastenneutraal en
betaalbaar kan en waar dit nu nog niet kan. Dat is belangrijk bij de selectie van
wijken en woningen waarmee we de transitie kunnen starten. En ook belangrijk voor
het verhaal naar bewoners. Welke bijdrage wordt er van bewoners zelf verwacht. Daarbij
is van belang dat we ook breder kijken dan de woonlastenontwikkeling, en ook de woningwaardeontwikkeling en verbetering van wooncomfort en de leefbaarheid van de wijk daarbij
meewegen.
Tot slot deel ik dat we nu in een fase komen dat we van randvoorwaarden realiseren
naar daadwerkelijk uitvoeren gaan. En dat vergt een steviger regie op de uitvoering.
De acties die in gang zijn gezet dienen in samenhang en afstemming met elkaar verder
gebracht te worden zodat zij in de tijd goed op elkaar gaan aansluiten en elkaar onderling
nog meer gaan versterken. Ook wordt de organisatie van de versnelling en opschaling
na deze opstartfase van toenemend belang om de doelen te kunnen halen. Ik zal samen
met de partijen van het uitvoeringsoverleg gebouwde omgeving uitwerken hoe we hier
vorm aan kunnen geven. Dat geldt ook voor de andere aanbevelingen van de voorzitter
van de Uitvoeringsoverleg Gebouwde omgeving.
Bij die uitwerking is van belang rekening te houden met de veranderde omstandigheden.
We zitten met de coronacrisis in een situatie die niemand een jaar geleden had kunnen
voorzien. In de brief over de gevolgen van COVID-19 voor het klimaat- en energiebeleid3 is aangegeven dat het kabinet vasthoudt aan zijn internationale en nationale klimaatambities.
Dit geldt ook voor de opgave voor de gebouwde omgeving. Om te voorkomen dat door de
coronacrisis vertraging in de verduurzaming optreedt, tref ik daarom op onderdelen
extra ondersteunende en stimulerende maatregelen. Ik heb u hierover voor de zomer
geïnformeerd, in het kader van Urgenda4 en het doorbouwplan5. In de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties6 zijn daarnaast nog extra middelen voor innovatie in de gebouwde omgeving (MOOI-regeling),
woningisolatie bij particulieren (SEEH) en voor aanpak van stikstofproblematiek aangekondigd.
Uiteraard houd ik de ontwikkelingen de komende maanden nauwlettend in de gaten en
is er voortdurend contact met de vertegenwoordigers uit de verschillende sectoren
over de ontwikkelingen en knelpunten in de gebouwde omgeving.
In deze brief ga ik nader in op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de transitie
in de gebouwde omgeving en op de ontwikkelingen in de verschillende sectoren bij de
verduurzaming van de woningvoorraad. Daarbij ga ik zowel in op de voortgang tot nu
toe als op het werk dat nog te doen is in de komende periode en de accenten die ik
daarbij aan wil brengen.
In de bijlage is een uitgebreidere weergave van de stand van zaken opgenomen, waar
ik u graag naar verwijs. Over de verduurzamingsopgave in de utiliteitsbouw heb ik
u 23 juni jl. een afzonderlijke brief gestuurd7.
Op weg naar aardgasvrij en duurzaam wonen
De afspraken in het Klimaatakkoord zijn erop gericht om in 2030 in de gebouwde omgeving
3,4 Mton minder CO2uit te stoten dan in het referentiescenario. Deze opgave is complex en uitdagend,
onder meer omdat hij heel direct raakt aan de woon- en leefomgeving van mensen en
daarom actieve medewerking bij de aanpassing en verduurzaming van individuele woningen
vraagt. Uit recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (Op weg naar aardgasvrij wonen) blijkt dat ongeveer de helft van de respondenten (49%) het aardgasvrij-beleid steunt
en ongeveer een kwart (27%) niet, terwijl het resterende kwart (24%) neutraal is of
het nog niet weet. Bij particuliere verhuurders is er een vergelijkbaar gemengd beeld.
Degenen die bereid zijn hun portefeuille te verduurzamen, geven aan dat waarde behoud
en verhuurbaarheid daarbij belangrijke motieven zijn.8
Breed draagvlak voor aardgasvrij is dus zeker geen gegeven, maar moet gaandeweg verdiend
worden. Dat kan alleen indien we de energietransitie in nauwe betrokkenheid met bewoners
en belanghebbenden vormgeven en uitvoeren, met aandacht voor hun zorgen en wensen,
en als alle betrokken partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hun bijdrage
kunnen en ook willen leveren.
Fasering
Uitgangspunt voor het kabinet is dat de transitie haalbaar, betaalbaar en rechtvaardig
moet zijn. Dat vraagt om niet alleen om infrastructurele en grootschalige aanpakken,
maar ook slimme, stapsgewijze keuzes, zowel op individueel niveau als binnen de wijkgerichte
aanpak. Voor zowel gebouweigenaren als huishoudens en bedrijven loont het om op natuurlijke
momenten, zoals een verhuizing of grote verbouwing, verduurzamingsmaatregelen te treffen,
omdat de kosten van verduurzaming dan aanzienlijk lager zijn en de overlast relatief
beperkt is. Die momenten moeten dus optimaal benut worden.
Ook in de wijkgerichte aanpak is van belang zorgvuldig te bepalen waar en wanneer
te beginnen en met welke woningen. Dat proces vindt nu plaats bij gemeenten die volop
aan de slag zijn gegaan met de transitievisies warmte. Wijken waar bewoners zelf initiatieven
ontwikkelen voor verduurzaming, waar het aardgasnet of de riolering aan vervanging
toe is, waar grootschalige renovaties en woningverbetering op stapel staan of waar
de verduurzaming gekoppeld kan worden aan andere fysieke en sociale opgaven in de
wijk, zoals het creëren van werkgelegenheid voor doelgroepen met een grote afstand
tot de arbeidsmarkt, liggen als eerste keuze het meest voor de hand. De keuze kan
dan in sommige wijken zijn om over te schakelen op een collectief warmtesysteem, daar
waar duurzame warmtebronnen al beschikbaar zijn of op afzienbare termijn beschikbaar
komen. Daarnaast kunnen gemeenten er voor kiezen om – al dan niet via de wijkgerichte
aanpak – bewoners en gebouweigenaren te stimuleren en ondersteunen via grootschalige
isolatieprogramma’s. De gebouwisolatie, de aanleg van de nieuwe infrastructuur en
de omschakeling naar duurzame warmtebronnen hoeven immers niet op hetzelfde moment
plaats te vinden. Wel is uiteraard van belang te blijven bezien hoe het geheel in
het eindbeeld richting 2050 past.
In het Klimaatakkoord is een (stapsgewijze) aanpak afgesproken voor de verduurzaming
van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen waarbij naast het aardgasvrij maken van
wijken ook isolatie en andere CO2-besparende maatregelen nadrukkelijk deel uitmaken van de wijkgerichte aanpak. Ook
isolatie en de hybride warmtepomp kunnen kosteneffectieve maatregelen zijn om als
tussenstap naar volledig aardgasvrij al veel CO2-reductie te realiseren. Ook met deze tussenstappen kan dus het doel van 1,5 miljoen
te verduurzamen woningen en de 3,4 Mton CO2 reductie in 2030 gehaald worden.
In het programma aardgasvrije wijken (PAW) wordt in de gemeentelijke proeftuinen ervaring
opgedaan met de wijkgerichte aanpak en de verschillende technieken en werkwijzen die
daarbij ingezet kunnen worden. Belangrijke aandachtspunten zijn initiatief, participatie
en draagvlak van bewoners en hoe deze aanpakken naar de toekomst toe opgeschaald kunnen
worden en verbonden kunnen worden met andere fysieke en sociale opgaven in de wijk.
Via het Kennis- en Leerprogramma aardgasvrije wijken worden de proeftuinen ondersteund
en de geleerde lessen gedeeld met alle gemeenten. Ook de intentieverklaring Mensen
maken de transitie9 is erop gericht vaardigheden, technologie en werkprocessen te verbinden met een lerende
wijkgerichte aanpak. Het PAW wordt momenteel als gevolg van de gewijzigde motie van
het lid Koerhuis10 tussentijds geëvalueerd. Over deze resultaten informeer ik u separaat.
Betaalbaarheid
Vanuit de gedachte dat iedereen in Nederland mee moet kunnen doen aan de transitie,
is het streven dat de transitie voor zoveel mogelijk situaties en huishoudens woonlastenneutraal
kan gaan plaatsvinden. Dat geldt in het bijzonder voor de kwetsbare bewoners en de
lagere inkomensgroepen. Veel maatregelen uit het Klimaatakkoord zijn hierop gericht.
Aedes en Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord afgesproken dat voor de huurders
de gemiddelde reële besparing op de energierekening niet lager is dan de stijging
in huur of servicekosten bij renovatie.
Ten aanzien van de financiering voor de verduurzaming van koopwoningen is een belangrijke
stap gezet met de start van het Nationaal Warmtefonds in februari 2020. Het Nationaal
Warmtefonds is nu al toegankelijk voor eigenaar-bewoners en VvE’s. Begin volgend jaar
zal het Nationaal Warmtefonds ook financiering gaan aanbieden voor degenen die verduurzamen
in een wijkgerichte aanpak, maar dat nu nog niet kunnen omdat zij hiervoor onvoldoende
leenruimte hebben. Er komt voor deze financieel kwetsbare groep een energiebespaarhypotheek
waarbij wordt betaald naar draagkracht, en waarbij degenen zonder leenruimte voor
dit product dus geen maandelijkse financieringslasten hebben. Ook wordt zeker gesteld
dat aan het einde van de looptijd van de lening geen restschuld overblijft. Door een
combinatie van de beschikbare subsidies voor verduurzaming en de nieuwe energiebespaarhypotheek
van het Nationaal Warmtefonds ontstaat ook voor deze doelgroep met beperkte leenruimte
een betaalbaar verduurzamingsaanbod. Hiermee is een belangrijke vloer gelegd in de
wijkgerichte aanpak en kan in principe iedereen meedoen.
Behalve deze gerichte afspraken en maatregelen voor de meeste kwetsbare groepen is
een aantal algemene maatregelen genomen.
Door de schuif in de energiebelasting, waarbij gefaseerd de belasting op aardgas wordt
verhoogd, de belasting op elektriciteit verlaagd en de belastingvermindering (de vaste
teruggave) verhoogd, is de energierekening van huishoudens met gemiddeld energiegebruik
verlaagd en gelijktijdig de prikkel versterkt om te verduurzamen. Ook zijn de lasten
tussen huishoudens en bedrijven rechtvaardiger verdeeld door aanpassing van de opslag
duurzame energie11. Verder wordt het tussentijds verhogen van de bestaande hypotheek vereenvoudigd.
Recent kwam uit een monitor van de AFM naar voren dat de helft van de hypotheeksluiters
nu aangeeft bij het afsluiten van hun hypotheek een bedrag gereserveerd te hebben
voor het verduurzamen van hun woning.
Daarnaast zijn er voor verschillende gebouweigenaren subsidieregelingen ingericht.
Zo is er een subsidieregeling voor kleinere energiebesparende maatregelen die huishoudens
kunnen treffen.12 Grote verduurzamingsmaatregelen door eigenaar-bewoners als isolatie en duurzame installaties
worden gestimuleerd door de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) en de Investeringssubsidie
Duurzame Energie (ISDE). Ook is er een subsidieregeling13 voor huurwoningen die worden aangesloten op een warmtenet. Een vergelijkbare regeling
binnen de ISDE om de aansluiting van particuliere koopwoningen op warmtenetten te
subsidiëren wordt momenteel onderzocht. De Minister van EZK streeft ernaar u daarover
in november te informeren.
In de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties14 is opgenomen dat de middelen in de periode van 2021–2023 met 45 miljoen euro worden
uitgebreid ter ondersteuning van de verduurzaming door eigenaar-bewoners. Hiermee
zullen isolatie en (hybride)warmtepompen verder worden ondersteund. Verhuurders worden
ondersteund via de Regeling Vermindering Verhuurderheffing (RVV) die weer wordt opengesteld
en via de Renovatieversneller. Deze Renovatieversneller zet in op kostenreductie en
opschaling door ketenoptimalisatie, industrialisatie en vraagbundeling.
Gebouwgebonden financiering
In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat gebouwgebonden financiering mogelijk
wordt gemaakt door in het Burgerlijk Wetboek een bepaling op te nemen die kredietverstrekkers
in staat stelt eigenaar-bewoners gebouwgebonden duurzaamheidsleningen aan te bieden.
In het wetgevingstraject is het niet mogelijk gebleken om het uitgangspunt van volledig
automatische overgang van de financiering van eigenaar op eigenaar te realiseren.
Dit volgt uit Europese en nationale wet- en regelgeving rond kredietverlening en de
rechten van consumenten en de zorgplicht die kredietverstrekkers hebben. Uit intensief
overleg met kredietverstrekkers is vervolgens naar voren gekomen dat commerciële kredietverstrekkers
naar verwachting niet in staat zullen zijn een gebouwgebonden duurzaamheidslening
aan te bieden die voldoende aantrekkelijk is ten opzichte van bestaande financieringsopties.
Dit komt doordat de overdraagbaarheid van het product zorgt voor een complexer product,
hogere ontwikkel- en operationele kosten, een hoger renterisico en duurdere funding
met zich mee brengt. Ik ben daarom tot de conclusie gekomen dat de verdere ontwikkeling
en aanbieding van de gebouwgebonden financiering (vooralsnog) in het publieke domein
moet plaatsvinden. Ik heb het Nationaal Warmtefonds daarom gevraagd te bezien onder
welke voorwaarden zij gebouwgebonden financiering kunnen ontwikkelen en aanbieden.
Daarnaast wordt onder regie van de provincie Utrecht en samenwerkende gemeenten in
de regio Eemland, met steun van mijn ministerie, gewerkt aan een zogenoemde «gebouwgebonden
verduurzamingsdienst». De gemeente Amersfoort is recent gestart met een aanbestedingsprocedure
zodat een dergelijke dienst in eerste pilot aan woningeigenaren aangeboden kan worden.
Ik zal de resultaten volgen en bezien of en hoe deze vorm breder kan worden toegepast
en opgeschaald.
Ontzorging
Voorts stimuleer ik de ontwikkeling van een markt voor ontzorging van particuliere
woningeigenaren. Inmiddels zijn er verschillende partijen actief die een snelle groei
in klanten weten te ontwikkelen en ook samenwerkingsvormen aan gaan met hypotheekverstrekkers
en gemeenten. Hiervan wordt een overzicht gemaakt voor gemeenten, zodat meer samenwerkingsverbanden
tussen deze partijen kunnen ontstaan. In een community of practice zal gekeken worden
hoe ontzorgingsdiensten zich verder kunnen ontwikkelen. Verder start dit najaar de
ontwikkeling van een keurmerk voor integrale ontzorging waarmee kwaliteitsnormen voor
integrale maatregelenpakketten en de dienstverlening door aanbieders worden bepaald.
Het landelijk digitaal informatieplatform www.verbeterjehuis.nl is inmiddels online, maar zal nog verder worden ontwikkeld. Van het platform kunnen
woningeigenaren, maar ook gemeenten en professionals gebruik maken. Op het platform
wordt gevalideerde informatie bij elkaar gebracht over energiebesparingseffecten van
maatregelen, energiebesparingspotentieel en inzicht in ontzorgingsmogelijkheden die
zich in de markt in snel tempo aan het ontwikkelen zijn. Indien dit najaar de Standaard
en streefwaarden voor woningisolatie worden vastgesteld, worden ook deze bekend gemaakt
via het platform, zodat deze Standaard en streefwaarden woningeigenaren handelingsperspectief
geven wanneer zij hun woning willen verduurzamen.
Bovengenoemde maatregelen dragen in belangrijke mate bij aan een betere betaalbaarheid
van de transitie, maar ze garanderen niet dat iedere individuele propositie woonlastenneutraal
kan worden uitgevoerd. Dat geldt in het bijzonder voor de korte termijn en grote stappen.
Dat heeft de recente studie van PBL15 naar het energieneutraal maken van rijtjeswoningen inzichtelijk gemaakt. Daarvoor
zijn en blijven de verschillen tussen woningen en huishoudens eenvoudigweg te groot,
is de schuif in de energiebelasting nog niet volledig doorgevoerd en hebben bijvoorbeeld
kostenreducties en innovaties zich nog onvoldoende kunnen manifesteren. Ook zijn de
energieprijzen nu lager dan voorzien tijdens de doorrekening van het Klimaatakkoord.
Dit heeft momenteel een negatief effect op de terugverdientijd van investeringen.
Vanwege de onrendabele top in de beginfase van de transitie wordt in de proeftuinen
aardgasvrije wijken een rijksbijdrage verstrekt, worden er subsidies voor eigenaar-bewoners
beschikbaar gesteld, is er voor huurders een Sociaal Huurakkoord gesloten waarmee
de huurverhoging bij verduurzaming wordt gebaseerd op de besparing op de energielasten
en kunnen mensen met een beperkte leenruimte bij het Nationaal Warmtefonds terecht
voor een energiebespaarhypotheek waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht
van de consument. Daarmee zijn waarborgen voor betaalbaarheid gerealiseerd om ook
in de beginfase al wel voortgang te kunnen boeken en de transitie op gang te laten
komen. Veel verduurzamingsmaatregelen zijn nu al wel rendabel. Kleinere stappen zoals
spouwmuur, vloer- of dakisolatie verdienen zichzelf veelal eenvoudig terug. Indien
ook elementen als verlaging van de onderhoudslasten, toegenomen wooncomfort, een stijging
van de woningwaarde en de verbetering van de wijk door verduurzaming worden betrokken,
kan voor een veel grotere groep bewoners wel een redelijke propositie ontstaan.
De conclusies van het PBL-rapport bevestigen de noodzaak van de hierboven beschreven
aanpak – een mix van gerichte beleidsmaatregelen en een gefaseerde aanpak – voort
te zetten en onderstrepen de noodzaak om te blijven investeren in kostenreductie en
opschaling. Daar zijn verschillende maatregelen op gericht, zoals de subsidieregeling
voor de Renovatieversneller, de PPS Bouwimpuls, verschillende innovatiesubsidies (MMIP
en MOOI) en voorstellen vanuit de Europese Green Deal. In de begroting van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties16 is opgenomen dat 30 miljoen euro naar voren wordt gehaald om innovatieprojecten te
honoreren in het kader van de MOOI-regeling. Dit betekent ruim een verdubbeling van
het beschikbare bedrag van 27 miljoen euro voor dit jaar en opgeteld bij de eerste
tranche met rijksbijdrage van 40 miljoen euro een rijksbijdrage van bijna 100 miljoen
euro aan innovatie in de verduurzaming bouw. Echte kostenreducties ontstaan door te
starten en volumes te gaan maken. Gelukkig zien we dat de markt voor verduurzaming
zich snel ontwikkelt, dat steeds meer partijen met diverse ontzorgingsinitiatieven
aantrekkelijke aanbiedingen doen en dat ook veel eigenaren enthousiast zijn over het
verduurzamen van hun huis. Deze koplopers helpen de weg te bereiden voor anderen,
zowel op het niveau de individuele woning als binnen de wijkgerichte aanpak.
Rond de Kerst ontvangt u een uitgebreidere brief over de betaalbaarheid van de transitie
in de gebouwde omgeving waarmee ik ook het door PBL en TNO uit te voeren onderzoek
naar eindgebruikerskosten aan uw Kamer zal aanbieden. Daarnaast verwacht ik dan ook
een overzicht te kunnen presenteren van het landelijk informatieplatform en ontzorgingsdiensten
en de wijze waarop deze diensten in de markt gepositioneerd zijn.
Overzicht bouw-, corporatie-, en financiële sector, gemeenten en energie-infrastructuur
Bouw, techniek- en -installatiesector
In de bouw-, techniek- en installatiesector zie ik positieve ontwikkelingen. Er zijn
in het afgelopen jaar niet alleen nieuwe en krachtige samenwerkingsverbanden tussen
bouw- en installatiebedrijven ontstaan, maar ook van deze bedrijven met kennisinstellingen
zoals TNO en de technische universiteiten in Nederland. Er worden nieuwe duurzame
installaties, technieken en materialen ontwikkeld en er wordt onder meer gewerkt aan
digitalisering en standaardisatie in de ontwikkeling, contractering, realisatie en
beheer van verduurzamingsprojecten. De op 11 april 2019 afgesloten Digitaliseringsdeal
Gebouwde Omgeving Digideal17 is daar een voorbeeld van. Dit alles maakt verdergaande industrialisatie en kostenreductie
in de verduurzaming mogelijk. Deze ontwikkelingen worden ondersteund door de Bouwagenda,
de Bouwcampus, het Bouw en Techniek Innovatiecentrum (BTIC), de TKI Urban Energy,
de missiegedreven innovatieregelingen (MOOI en MMIP) en de Renovatieversneller voor
vraagbundeling en opschaling in de verduurzaming van corporatiewoningen.
Hiermee ontwikkelt de bouw zich meer en meer richting een topsector. De Nederlandse
bouwsector krijgt hiermee naar verwachting ook kansen in een breder Europees en ook
mondiaal perspectief waarin duurzaam, klimaatadaptief en circulair bouwen steeds meer
de norm zal worden.
Daarmee kunnen ook stappen worden gezet om bij het aardgasvrij maken van woningen
klimaatadaptatie en circulair bouwen zoveel mogelijk mee te nemen.
Verduurzamingsaanbod banken
Ook ben ik verheugd over de ambities van banken om hun leningportefeuilles inzake
vastgoed te verduurzamen en over de inspanningen die zij doen om verduurzaming bij
nieuwe en bestaande klanten te stimuleren. Klanten krijgen steeds vaker informatie
over mogelijke verduurzamingsmaatregelen bij zowel verhuizing als verbouwing. In veel
gevallen geldt ook een lager hypotheekrentetarief bij verbetering naar een hoger energielabel.
Ook zijn er banken die tot maximaal 90% van de woningwaarde financieren indien er
sprake is van een slecht energielabel, vanuit de gedachte dat er nog leenruimte over
moeten blijven voor de verduurzaming en het daarmee toekomstbestendig en waardevast
maken van de woning. Deze ontwikkelingen zullen verder worden ondersteund door het
verlagen van de drempels voor een aanvullende hypotheek voor energiebesparende maatregelen
en het convenant dat ik met alle partijen in de koopketen, waaronder de kredietverstrekkers,
sluit met als doel om huizenkopers en woningeigenaren in een zo vroeg mogelijk stadium
te stimuleren om tot verduurzaming over te gaan.
Corporaties
De huursector is verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de woningvoorraad
in Nederland. In het Klimaatakkoord is daarom de ambitie opgenomen om in een periode
van vier jaar minimaal 100.000 huurwoningen van corporaties en particuliere verhuurders
aardgasvrij te maken of ervoor te zorgen dat de woningen door goede isolatie klaar
zijn om over te schakelen op een warmtenet of warmtepomp. Deze «Startmotor» heeft
mede tot doel een eerste opschaling en kostenreductie in de verduurzaming te bereiken.
Het afgelopen jaar is hierop goede voortgang geboekt. Woningcorporaties hebben woningen
in beeld die in het kader van de Startmotor verduurzaamd kunnen worden, er is een
stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen tot stand gekomen en vooruitlopend
op de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening zijn corporaties met de warmtebedrijven
een landelijk kader overeengekomen waarbinnen de overstap naar een warmtenet gerealiseerd
kan worden. Om het voor bewoners aantrekkelijk te maken om over te stappen van een
traditionele verwarming op aardgas naar een aansluiting op een warmtenet is de afspraak
gemaakt dat de huurder op het moment van overstappen naar een warmtenet gemiddeld
genomen niet meer gaat betalen dan voorheen. Dit kader is in nauw overleg met de Woonbond,
het Rijk, betrokken gemeenten en VNG tot stand gekomen. Ik vind dit een mooi voorbeeld
van samenwerking waar ik voor de komende jaren goede resultaten van verwacht.
Ook de invulling van de verduurzamingsopgaven bij corporaties vraagt om fasering en
slimme keuzes. Het onderzoek naar de opgave en middelen van woningcorporaties zoals
ik dat 3 juli jl. aan de Tweede Kamer heb aangeboden laat zien dat bij voortzetting
van het huidige beleid niet alle opgaven ingevuld kunnen worden. Bij het opstellen
van de transitievisie warmte zullen corporaties en gemeenten gezamenlijk moeten bezien
welke woningen en warmteoplossingen als eerste aan de orde kunnen komen.
In de brief van 3 juli jl. heb ik aangegeven dat ik, op basis van onder andere de
beleidsopties uit het rapport, enkele oplossingsrichtingen zal uitwerken, met de fundamentele
afwegingen die daarbij spelen. Ik betrek daar de stakeholders als Aedes, VNG en de
Woonbond bij. Ik heb daarbij ook benoemd dat elke oplossingsrichting een prijs heeft:
het raakt de Rijksbegroting, heeft effect op de betaalbaarheid van huurwoningen, of
betekent dat een groter deel van de verduurzaming moet worden opgepakt door andere
partijen. Het volgende kabinet zal hierin keuzes moeten maken voor een structurele
oplossing.
Gemeenten
Eind 2021 dienen de transitievisies warmte gereed te zijn. Het gaat om een nieuwe
taak die veel van gemeenten vergt. Veel gemeenten zijn hier voortvarend mee aan de
slag gegaan en worden daarbij vanuit het Expertise Centrum Warmte met onder meer een
Leidraad ondersteund. Deze Leidraad is een hulpmiddel voor de analyses en afwegingen
die gemeenten moeten maken. Het helpt ze om zich een reëel beeld te vormen van de
nationale kosten van de verschillende strategieën waarmee woningen en andere gebouwen
in de komende 30 jaar aardgasvrij kunnen worden gemaakt. Het kan daarbij gaan om een
warmtevoorziening met individuele elektrische warmtepompen, met collectieve warmtesystemen,
met duurzaam gas of een combinatie van technieken (hybride opties).
Van de Leidraad is op 24 september jl. een vernieuwde versie gepubliceerd door het
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Expertise Centrum Warmte (ECW) onder
verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De Leidraad
is nu op een aantal punten uitgebreid. Zo is een extra isolatieniveau doorgerekend
voor de strategievarianten waarbij woningen bij een lager isolatieniveau toch comfortabel
verwarmd kunnen worden. Op basis daarvan kunnen gemeenten de optimale combinatie van
warmtestrategie en het bijbehorende isolatieniveau nader onderzoeken om een verstandige
integrale afweging te maken. Daarbij spelen niet alleen de kosten mee; ook aspecten
als wooncomfort, technische haalbaarheid en de ruimtelijke impact worden meegenomen.
Verder is een nieuwe strategie aan de Leidraad toegevoegd met waterstof als energiedrager.
Waterstof zal naar verwachting tot 2030 geen significante rol spelen in de verduurzaming
van de gebouwde omgeving, maar het is belangrijk dat gemeenten alvast kunnen inschatten
voor welke buurten waterstof of groengas na 2030 mogelijk kansrijk zijn. Zo kunnen
gemeenten besluiten om de transitie te starten in de wijken waarvoor nu al een andere
duurzame warmtevoorziening voorhanden is.
De wettelijke verankering van de transitievisies warmte in de Omgevingswet en de afsluitbevoegdheid
voor gemeenten vergen meer tijd en zorgvuldige afweging. Daarnaast worden diverse
afspraken uit het Klimaatakkoord nog uitgewerkt, waardoor het instrumentarium van
gemeenten nog niet compleet is. Dat betekent dat bestuurders moeten sturen met een
zekere mate van onzekerheid en dat bewoners nog niet altijd goed weten waar ze aan
toe zijn. Dat is onvermijdelijk in deze fase en onderstreept de noodzaak om slimme
keuzes te maken zowel op individueel als wijkniveau over welke woningen als eerste
aan bod komen. Ik zal samen met gemeenten optrekken om er zorg voor te dragen dat
dit proces doorgang kan vinden, waarbij de algemene principes van haalbaar, betaalbaar
en rechtvaardig voorop blijven staan. Ik zal dit ook uitwerken in een brief naar gemeenten,
waarbij ook toegelicht zal worden dat de wijkgerichte aanpak niet noodzakelijkerwijs
in één stap naar aardgasvrij gaat, maar dat de verduurzaming van de 1,5 miljoen woningen
en andere gebouwen in de periode tot en met 2030 deels ook stapsgewijs kan worden
gerealiseerd met grootschalige woningisolatie en hybride warmteoplossingen. Aanpassing
van de infrastructuur, de omschakeling naar duurzame bronnen en de woningisolatie
hoeven niet op hetzelfde moment gerealiseerd te worden, maar dienen uiteraard wel
in samenhang bezien te worden, zodat deze passend zijn in het perspectief van het
eindbeeld 2050.
Het is van belang dat ook de decentrale overheden adequate financiële ondersteuning
krijgen voor de opgave waar ze voor staan. Ik heb de Raad voor het Openbaar Bestuur
(ROB) gevraagd advies te geven over de impact van het Klimaatakkoord op de uitvoeringslasten
van decentrale overheden. Ik verwacht het advies eind dit jaar aan uw Kamer te kunnen
aanbieden.
Ook in het kader van de proeftuinen aardgasvrije wijken zie ik veel enthousiasme bij
gemeenten en andere partijen. Inmiddels wordt er in 27 proeftuinen
samengewerkt aan het isoleren en aardgasvrij maken van 18.000 woningen en andere gebouwen,
en hebben 71 gemeenten zich met goed uitgewerkte voorstellen en businessplannen aangemeld
voor de tweede tranche. Begin oktober zal ik de geselecteerde proeftuinen bekend maken.
In de proeftuinenaanpak doen gemeenten tot nu toe vooral voorstellen voor het aardgasvrij
maken van wijken. Voorstellen voor een meer stapsgewijze aanpak met grootschalige
isolatie en ook met hybride warmteoplossingen als tussenstap naar aardgasvrij in 2050
ontbreken vrijwel geheel. Ik zal daarom in de derde uitvraag voor proeftuinen de nadruk
leggen op stapsgewijze oplossingen met een groot CO2-besparingspotentieel. Dit ligt vooral voor de hand in wijken waar het aardgasnet voorlopig
nog niet aan vervanging toe is, of de alternatieven nog niet voldoende uitontwikkeld
zijn of nog te duur zijn. Hiermee kan een goede aanvulling gerealiseerd worden op
het huidige palet aan proeftuinen.
Energie-infrastructuur
De verduurzaming zal in veel gevallen ook leiden tot nieuwe of andere energie-infrastructuur.
Elektriciteitsnetten moeten worden verzwaard, warmtenetten aangelegd en op onderdelen
moet het gasnet als het einde levensduur is wellicht verwijderd worden. De opgave
voor het elektriciteitsnet ontstaat niet alleen door de verduurzaming van de gebouwde
omgeving, maar ook door elektrificatie van mobiliteit en toename van lokale opwek,
onder andere door meer zonnepanelen op daken. Daarnaast zal ook de verder toepassing
van warmtenetten leiden tot extra ondergrondse infrastructuur. Dat vraagt dat gemeenten
nauw samenwerken met regionale netbeheerders en warmtebedrijven om te zorgen dat een
eventuele verzwaring of uitbreiding van netten tijdig en doelmatig wordt uitgevoerd.
Tot slot
Ik ben hierboven kort op een aantal belangrijke ontwikkelingen en vraagstukken ingegaan.
In de bijlage bij deze brief treft u een overzicht aan van de stand van zaken van
alle Klimaatakkoord afspraken voor de gebouwde omgeving.
Eind oktober dit jaar zal uw Kamer ook de Klimaatnota en de eerste Monitor Klimaatbeleid
ontvangen. In de Monitor Klimaatbeleid wordt over de breedte van het Klimaatbeleid
gerapporteerd over de voortgang.
Ik sluit af met de constatering dat er in de gebouwde omgeving een goede start is
gemaakt met de uitwerking en uitvoering van het Klimaatakkoord. Er is in een jaar
tijd veel werk verzet, door alle betrokkenen. Tegelijkertijd is het draagvlak in de
samenleving nog kwetsbaar, veel mensen weten nog niet goed wat zij zelf kunnen en
moeten doen en of zij dat ook kunnen betalen. Ik zal mij daarom samen met alle betrokken
partijen aan de Uitvoeringsoverleg Gebouwde omgeving en in de samenleving ook het
komende jaar blijven inzetten om de transitie tot een succes te maken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Bijlage: voortgang Klimaatakkoord gebouwde omgeving
Hieronder zal ik verschillende onderdelen van het Klimaatakkoord en de voortgang die
op deze onderdelen is bereikt uitlichten voor zover deze niet in de brief aan de orde
zijn gekomen. In mijn brief van 17 december 2019 over de uitvoering van het Klimaatakkoord18 heb ik gebruik gemaakt van onderstaande schematische indeling.
Figuur 1. Samenhang maatregelen transitie gebouwde omgeving
In deze bijlage zal ik voor de overzichtelijkheid niet alle «bouwstenen» doorlopen
maar de volgende indeling aanhouden. Zoals in de brief is aangegeven zal in de klimaatmonitor
en klimaatnota die in oktober van het jaar zullen verschijnen over de volle breedte
van het klimaatbeleid worden gerapporteerd. Over de ontwikkelingen m.b.t. de verduurzaming
van de utiliteitsbouw bent u op 23 juni jl. reeds geïnformeerd19.
Indeling bijlage
1 Stap-voor-stap samen op weg
1.a Regierol gemeente
• Juridische vormgeving
• Ondersteuning
1.b Programma aardgasvrije wijken
• Aanvragen
• Monitoring en evaluatie
2 Randvoorwaarden voor eigenaar-bewoners
2.a Financieringsinstrumenten
• Nationaal Warmtefonds
• Gebouwgebonden financiering
• Maatregelen gericht op de voorwaarden voor aantrekkelijke en toegankelijke financiering
• Subsidies
2.b Standaard en streefwaarden voor woningisolatie
2.c Ontzorging
• Digitaal platform en energieloketten
• Doorontwikkeling en opschaling van ontzorgende concepten
• Convenant met partijen in de koopketen
3 Huursector
• Startmotor: 100.000 woningen
• Startmotor: landelijk kader
• Huurregelgeving
• Wetsvoorstel woningwet
4 Kostenreductie en innovatie
• Innovatieregelingen: MMIP en MOOI
• Renovatieversneller
• Bouw en Techniek Innovatie Centrum (BTIC)
• Mensen maken de transitie
5 Duurzame warmte en gassen in de gebouwde omgeving
• Wet Collectieve Warmtevoorziening
• Verkenning en beleidsagenda toepassing duurzame gassen
• Waterstof tot 2030 wel pilots, geen grootschalige toepassing
• Hybride warmtepompen
1 Stap-voor-stap samen op weg
In het Klimaatakkoord is afgesproken om in het wijkgerichte spoor de gebouwde omgeving
stap voor stap te isoleren en/of aardgasvrij te maken en dat in goede samenspraak
met bewoners en stakeholders te doen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op
logische momenten: bijvoorbeeld wanneer het aardgasnet aan vervanging toe is of er
andere aanleidingen zijn om de wijk te vernieuwen. Ik ga hieronder eerst in op de
regierol van de gemeente en vervolgens op het programma aardgasvrije wijken.
1.a Regierol gemeente
• In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten in de transitievisie warmte in
ieder geval voor wijken die tot en met 2030 gepland zijn, zullen opnemen: (1) hoeveel
woningen en andere gebouwen tot en met 2030 worden geïsoleerd en/of aardgasvrij worden
gemaakt; (2) welke alternatieve warmtevoorzieningen kansrijk zijn; en (3) welk warmtealternatief
de laagste nationale kosten20 heeft.
Juridische vormgeving
• Veel gemeenten zijn inmiddels voortvarend aan de slag met het opstellen van een transitievisie
warmte. Diverse gemeenten hebben al een transitievisie warmte afgerond.
• De transitievisie warmte kan worden vormgegeven met het instrument programma uit de Omgevingswet. Een belangrijke reden om te kiezen voor een wettelijk geregeld
programma is dat daarbij wettelijk gewaarborgd wordt dat de gemeente moet verantwoorden
hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding
worden betrokken en dat afdeling 3.4 Awb moet worden toegepast. Daardoor worden bewoners
en andere stakeholders in een vroeg stadium van de wijkgerichte aanpak betrokken zijn
bij het maken van de plannen.
• Eerder heb ik gemeld21 dat ik werk aan een wetsvoorstel dat de wettelijke verankering van de transitievisie
als programma onder de Omgevingswet vormgeeft. Door het uitstel van de Omgevingswet
is het echter niet mogelijk het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 naar uw Kamer
te sturen22. De inwerkingtreding van de wijziging van de Omgevingswet die de wettelijke verankering
van de transitievisie warmte regelt, is nu voorzien voor 1-1-2023.
• Tot de inwerkingtreding van een wettelijke regeling kunnen gemeenten op grond van
hun autonome bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsplannen de transitievisie
warmte vaststellen. Als een transitievisie warmte wordt vastgesteld die voldoet aan
de eisen voor een programma onder de Omgevingswet, komt deze, bij inwerkingtreding
van de wet, te gelden als een programma onder de Omgevingswet. Dit gebeurt op basis
van overgangsrecht in de (reeds aangenomen) Invoeringswet Omgevingswet. Daarmee krijgt
het document dezelfde status als een document dat op grond van de Omgevingswet is
vastgesteld.
Ondersteuning
• Expertise Centrum Warmte (ECW)
Bij het opstellen van de transitievisie warmte worden gemeenten op technische, economische
en duurzaamheidsaspecten ondersteund door het Expertise Centrum Warmte (ECW) dat in
voorjaar van 2019 van start is gegaan onder verantwoordelijkheid van de Minister van
Economische Zaken en Klimaat. Het ECW heeft de eerste versie van de Leidraad gepubliceerd
in oktober 2019. De Leidraad bestaat uit twee componenten:
– De Startanalyse is een technisch-economische modelanalyse van het PBL. Het geeft op
buurtniveau voor vijf CO2-neutrale warmtestrategieën weer wat de nationale kosten zijn. Dit gebeurt op basis
van gevalideerde landelijke, openbare data. De Startanalyse maakt inzichtelijk welke
alternatieven betaalbaar en kansrijk zijn.
– Met de Handreiking voor lokale analyse kunnen gemeenten vervolgens een meer gedetailleerde
analyse (laten) uitvoeren waarin rekening wordt gehouden met lokale omstandigheden.
Een gedegen lokale analyse maakt de keuze voor een warmtealternatief robuuster en
biedt kansen voor kostenoptimalisatie door per wijk een slimme timing te bepalen.
Beide onderdelen van de Leidraad zijn in september 2020 geactualiseerd om gemeenten
nog betere informatie en handelingsperspectief te geven.
• Financiële ondersteuning bij inkopen van expertise
Alle voorgenomen middelen voor kennisdeling, waaronder een website (www.expertisecentrumwarmte.nl), helpdesk en nieuwsbrief, worden inmiddels benut. Daarnaast is op 1 juni 2020 de
Regeling Extern Advies Warmtetransitie23 opengesteld, waarmee gemeenten financiële ondersteuning kunnen ontvangen voor het
inkopen van de benodigde externe expertise. Het ECW voorziet gemeenten daarbij van
raad en daad om eenvoudig de juiste kennis in te kopen.
• Berekening van eindgebruikerskosten
Gemeenten baseren hun keuzes in de transitievisies warmte op nationale kosten en eindgebruikerskosten.
Om gemeenten te ondersteunen hierbij wordt samen met de VNG, EZK en PBL onderzocht
wat de eindgebruikerskosten van de transitie zijn voor verschillende woningtypen,
warmtealternatieven en verbruikersgroepen. Het berekenen van de eindgebruikerskosten
is afhankelijk van de keuzes die in andere trajecten zoals de Standaard voor isolatie
en de Startanalyse van de Leidraad worden gemaakt. Deze moeten nog worden afgerond
voordat het onderzoek naar eindgebruikerskosten resultaten op kan leveren die gemeenten
gaan helpen bij dit afwegingsproces. Verwachting is dat het onderzoek rond de Kerst
aan de Tweede Kamer kan worden aangeboden.
1.b Programma aardgasvrije wijken (PAW)
Aanvragen
• Start met 27 proeftuinen en 18.000 woningen en andere gebouwen
In 2018 is via het PAW gestart met een eerste ronde van 27 proeftuinen van in totaal
circa 18.000 woningen en andere gebouwen. In 2019 is het Kennis- en Leerprogramma
voor alle gemeenten opgestart en is de eerste reflectieve monitor uitgevoerd om de
voortgang van de proeftuinen in beeld te brengen. In de voortgangsrapportage van 22 januari
202024 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.
• Animo gemeenten voor nieuwe proeftuinen groot
De animo bij gemeenten om deel te nemen is groot. Voor de tweede ronde proeftuinen
zijn 71 aanvragen ingediend.
• De rijksbijdrage
De bijdragen vanuit het Rijk zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top
in de proeftuinen. De middelen gaan in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage
van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
• Specifieke uitkering
In tegenstelling tot de eerste ronde proeftuinen, zullen gemeenten bij de tweede ronde
de rijksbijdrage uitgekeerd krijgen via een specifieke uitkering (SPUK) in plaats
van via een decentralisatie uitkering (DU).
Monitoring en evaluatie
• Op 26 juni 2020 heb ik u het plan «Georganiseerd leren; Monitoring en evaluatie programma
aardgasvrije wijken» doen toekomen25. Monitoring en evaluatie gebeurt zowel kwantitatief (zoals aantallen woningen en
andere gebouwen die aardgasvrij worden gemaakt) als kwalitatief (met name de leerervaringen
van de gemeenten en betrokken stakeholders maar bijvoorbeeld ook de burgertevredenheid
in de proeftuinen). In de eerstkomende voortgangsrapportage in het eerste kwartaal
van 2021 zal ik u informeren over de resultaten. Daarbij zal ik ook een planning opnemen
over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen en andere gebouwen de komende
jaren.
Conform gewijzigde de motie van het lid Koerhuis26, zal ik een tussentijdse evaluatie uitvoeren van het programma aardgasvrije wijken
(PAW), waarbij ik rekening zal houden met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer.
Ik zal uw Kamer hierover begin oktober 2020 berichten.
2 Randvoorwaarden voor eigenaar-bewoners
Naast het spoor van het stap-voor-stap isoleren en aardgasvrij maken van wijken via
de wijkgerichte aanpak is er het individuele spoor waarin eigenaar-bewoners en andere
woningeigenaren worden ondersteund bij mogelijke verduurzamingsmaatregelen, vooruitlopend
op het moment dat hun wijk aan de beurt is.
2.a Financieringsinstrumenten
Het is belangrijk eigenaar-bewoners, Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) financieel
goed te ondersteunen bij de verduurzaming van hun woningen en gebouwen. Hierover heb
ik uw Kamer op 17 december 2019 een brief over financiering en ontzorging27 gestuurd. Hieronder ga ik kort in op de voortgang die geboekt is sinds die brief.
Nationaal Warmtefonds
• Financieringen met lage lasten en lange looptijden
Subsidie is een belangrijk instrument om verduurzaming te stimuleren. Het is echter
niet nodig om de gehele investering te subsidiëren: verduurzaming kan zich terugverdienen
en het is een investering in de woning waar woningeigenaren en VvE’s zelf ook geld
voor over hebben. Bijvoorbeeld omdat het de woning verbetert, het comfort verhoogt
en omdat onderhoud gelijk kan worden meegenomen. Woningeigenaren kiezen daarbij vaak
voor de inzet van spaargeld, het meefinancieren in de hypotheek bij de aankoop van
een woning of het verhogen van de bestaande hypotheek. Het Nationaal Warmtefonds is
een belangrijke aanvulling op dit palet van mogelijkheden. Het Nationaal Warmtefonds
verstrekt sinds februari 2020 financiering met een looptijd van maximaal 20 jaar voor
woningeigenaren en maximaal 30 jaar voor Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) vanaf
acht appartementen voor de verduurzaming van hun woning. Het Nationaal Warmtefonds
wordt vormgegeven via de structuur van het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF), dat
inmiddels is hernoemd tot stichting Nationaal Warmtefonds. Zoals aangegeven zal het
Nationaal Warmtefonds ook financiering gaan aanbieden aan woningeigenaren in de wijkgerichte
aanpak en aan individuele woningeigenaren met een koopwoning in gespikkeld bezit van
een woningcorporatie als zij niet in aanmerking komen voor reguliere financiering.
• Jaarverslag NEF 2019: bijna 150 miljoen aan nieuwe financieringen
In het jaarverslag van het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) over het jaar 201928 is aangegeven dat ruim 147 miljoen euro aan nieuwe financieringen voor energiebesparende
maatregelen is uitgezet bij eigenaar-bewoners en VvE’s. Om deze groei van het NEF
(nu Nationaal Warmtefonds) mogelijk te maken is 75 miljoen euro aan rijksgeld aan
het fonds toegevoegd. Het Nationaal Warmtefonds wordt gefinancierd met een mix van
publiek en privaat geld. In totaal is daarmee nu 525 miljoen euro van private financiers
beschikbaar in het Nationaal Warmtefonds. In het jaarverslag geeft het NEF aan dat
het fonds in 2021 kan groeien tot 1,1 miljard euro.
Afspraken over condities financiering bij verduurzaming
• Verlagen drempels bij verhogen van de hypotheek
In de brief van 17 december 2019 over financiering en ontzorging29 is het voornemen toegelicht om de afsluitkosten voor het verhogen van de hypotheek
voor verduurzaming te verlagen. Dit kan door de verplichte kennis- en ervaringstoets
bij verduurzaming via «execution only» te schrappen. De vereiste wijziging van het
Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) zal naar verwachting op 1 januari
2021 in werking treden. Vanaf dat moment kunnen hypotheekvertrekkers via dit spoor
een aanvullende hypotheek voor energiebesparende maatregelen aan hun bestaande hypotheekklanten
aanbieden.
Maatwerk in leennormen van consumptief krediet
• De verkenning van de mogelijkheden om op verantwoorde wijze de individuele energiebesparing
mee te nemen in de leennormen voor consumptief krediet wordt dit najaar afgerond.
Gebouwgebonden financiering
• In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gebouwgebonden financiering mogelijk wordt
gemaakt door in het Burgerlijk Wetboek een bepaling op te nemen die kredietverstrekkers
in staat stelt gebouwgebonden duurzaamheidsleningen aan eigenaar-bewoners aan te bieden.
In het wetgevingstraject is voor twee juridische varianten onderzocht of en onder
welke voorwaarden kredietverstrekkers een aantrekkelijk product kunnen aanbieden en
hoe gebouwgebonden financiering kan worden ingepast in bestaande wet- en regelgeving.
Daarbij is gebleken dat het uitgangspunt van gebouwgebonden financiering, namelijk
bij verkoop van de woning volledig automatische overgang van de financiering van eigenaar
op eigenaar zonder krediettoets, niet zonder meer is te realiseren. Dit volgt uit
Europese en nationale wet- en regelgeving rond kredietverlening en de rechten van
consumenten en de zorgplicht die kredietverstrekkers hebben. Uit intensief overleg
met kredietverstrekkers is vervolgens naar voren gekomen dat commerciële kredietverstrekkers
naar verwachting niet in staat zullen zijn een product aan te bieden dat voldoende
aantrekkelijk is ten opzichte van bestaande financieringsopties voor verduurzaming.
Dit heeft de volgende achtergrond:
– De overdraagbaarheid van de financiering en de operationele processen die de kredietverstrekker
moet inrichten om de koper van de woning als nieuwe klant te accepteren, maken het
product complex, wat zorgt voor hoge ontwikkel- en operationele kosten.
– Overdraagbaarheid zorgt tevens voor een hoog renterisico en duurdere funding.
– Dit vertaalt zich in een product met een hogere rente. In combinatie met het feit
dat gebouwgebonden financiering niet fiscaal gefaciliteerd zal worden, maakt dit dat
het product onvoldoende aantrekkelijk zal zijn voor consumenten in vergelijking met
bijvoorbeeld de hypotheek.
– Kredietverstrekkers wijzen er verder op dat een beproefde systematiek voor kredietverlening
op basis van besparing op de energierekening – een belangrijke bouwsteen voor gebouwgebonden
financiering – nog niet voorhanden is.
• Met de totstandkoming van het Nationaal Warmtefonds en de inzet om het tussentijds
ophogen van de bestaande hypotheek te vereenvoudigen, zijn er goede financieringsvormen
in ontwikkeling. Recent kwam uit een monitor van de AFM naar voren dat de helft van
de hypotheeksluiters nu aangeeft bij het afsluiten van hun hypotheek een bedrag gereserveerd
te hebben voor het verduurzamen van hun woning. Voor wie verduurzaming niet via de
hypotheek wil financieren, biedt het Nationaal Warmtefonds een consumptief krediet
aan met lange looptijden en lage rentes. Voor woningeigenaren zonder leenruimte binnen
een wijkgerichte aanpak, is er de energiebespaarhypotheek van het Nationaal Warmtefonds.
Desalniettemin blijft het wenselijk een vorm van gebouwgebonden financiering aan het
palet toe te voegen. Uit het voorgaande blijkt dat de verdere ontwikkeling van gebouwgebonden
financiering (vooralsnog) in het publieke domein moet plaatsvinden. Ik heb het Nationaal
Warmtefonds daarom gevraagd te bezien of en onder welke voorwaarden zij gebouwgebonden
financiering kunnen ontwikkelen en aanbieden.
• Als alternatief wordt in de provincie Utrecht met de Economic board Utrecht en samenwerkende
gemeenten van de regio Eemland, met steun van mijn ministerie, een andere variant
uitgewerkt: de zogenoemde «gebouwgebonden verduurzamingsdienst». De gemeente Amersfoort
is recent gestart met een aanbestedingsprocedure zodat een dergelijke dienst in eerste
pilot aan woningeigenaren aangeboden kan worden. Ik zal de resultaten volgen en bezien
of en hoe deze vorm breder kan worden toegepast en opgeschaald.
Subsidies
Naast aantrekkelijke financiering in de vorm van leningen zijn er ook subsidies beschikbaar.
Voor een overzicht van alle subsidieregelingen verwijs ik naar de bijlage bij mijn
brief van 17 december 201930. Op een aantal onderdelen is wordt gewerkt aan aanpassing van subsidieregelingen.
Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH) en Investeringssubsidie Duurzame Energie
(ISDE)
• Woningeigenaren en VvE’s die twee of meer isolatiemaatregelen aan hun woning laten
uitvoeren, kunnen gebruik maken van de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH).
Voor het uitvoeren van één isolatiemaatregel geldt het lagere btw-tarief op de arbeidskosten
voor isolatie.
• Woningeigenaren en VvE’s die een warmtepomp of zonneboiler aanschaffen, kunnen gebruik
maken van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE). Vanaf 1 januari 2021 zal
de subsidie van isolatiemaatregelen voor particuliere koopwoningen, met uitzondering
van VvE’s, ook via de ISDE lopen, zodat één duidelijke regeling ontstaat voor zowel
isolatie als warmte-opties. Deze regeling valt onder verantwoordelijkheid van de Minister
van Economische Zaken en Klimaat.
• Omdat voor VvE’s in de SEEH afwijkende aanvraagprocedures bestaan ten opzichte van
de ISDE, evenals de mogelijkheid om subsidie te krijgen voor een energie-advies en
proceskosten, blijft de SEEH voor VvE’s voorlopig als aparte regeling bestaan.
• Aanpassing SEEH
Daarnaast is de SEEH op een drietal onderdelen aangepast.
– Zoals aangegeven in de brief «Doorbouwen tijdens de coronacrisis»31 zijn de subsidiepercentages voor isolatiemaatregelen in 2020 tijdelijk verhoogd van
20% naar 30%. Deze verhoging geldt voor particuliere woningeigenaren die minimaal
2 isolatiemaatregelen laten uitvoeren en betalen tussen 1 juni 2020 en 31 december
2020. Aanvragen kan tot en met 31 december 2020.
– Daarnaast komt de SEEH ook beschikbaar voor de huurwoningen in gemengde VvE’s. Omdat
de SEEH bedoeld is voor koopwoningen en omdat er ook regelingen bestaan voor huurwoningen,
werd tot nu toe in de SEEH geen subsidie gegeven voor het aandeel huurwoningen in
VvE’s. Ik krijg signalen dat gemengde VvE’s met bijvoorbeeld veel particuliere huurwoningen
door de andere behandeling van huur-en koopwoningen, minder snel kiezen voor verduurzamen.
De voorgestelde wijziging zorgt dat gemengde VvE’s met een of meerdere koopwoningen,
ook subsidie kunnen vragen voor de huurwoningen.
– Tenslotte kan ook SEEH subsidie worden verstrekt voor vervolgmaatregelen in dezelfde
woning. Voorheen was in de SEEH geregeld dat er eenmaal subsidie kon worden aangevraagd
op grond van de SEEH. Met de voorgestelde wijziging is hiervan niet langer sprake.
Als men subsidie heeft ontvangen voor een aantal maatregelen in een eerdere aanvraag,
is het voortaan mogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen voor andere maatregelen
waarvoor subsidie op grond van de SEEH beschikbaar is. Dit stimuleert VvE’s en woningeigenaren
om nog meer energiebesparende maatregelen te treffen.
Subsidie aansluiting warmtenetten
• Zoals aangegeven in mijn brief van 12 juni jl. over de Urgenda-maatregelen die voor
de gebouwde omgeving worden uitgewerkt32 bezie ik samen met mijn collega van EZK de subsidiëring van de aansluiting van particuliere
koopwoningen op warmtenetten. Daarbij wordt concreet gekeken naar het inzetten van
de ISDE-regeling. Het streven is dat u hierover medio november door de Minister van
EZK nader wordt geïnformeerd.
2.b Standaard en streefwaarden voor woningisolatie
• In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt een Standaard en streefwaarden vast te
stellen. Ze geven woningeigenaren handelingsperspectief wanneer zij hun woning willen
verduurzamen. De Standaard geeft richting als de gehele woning wordt geïsoleerd. Zij
geeft aan hoeveel energie (in KWh/m2) dan nog nodig is voor verwarming van de woning. De streefwaarden geven gebouweigenaren
richting als ze een, of enkele, onderdelen van hun woning willen verduurzamen. De
Standaard wordt uiteindelijk in 2050 verplicht voor woningen bestemd voor verhuur,
zoals is afgesproken in het Klimaatakkoord.
• Belangrijke wegingsfactoren bij het vaststellen van de Standaard en streefwaarden
zijn voor mij de technische en financiële haalbaarheid, en draagvlak bij de partijen
van het Klimaatakkoord. Een ambitieuze Standaard betekent comfortabele, goed geïsoleerde
woningen, een lage energierekening en een lagere vraag naar duurzame warmte in de
toekomst met meer opties voor het toepassen van warmtebronnen van verschillende temperaturen.
Deze ambitie vergt echter hogere investeringskosten. Een wat minder ambitieuze Standaard
betekent lagere investeringskosten, maar ook een hogere energierekening en een hogere
vraag naar duurzame warmte in de toekomst. Ik verwacht uw Kamer voor het einde van
het jaar te kunnen infomeren over de hoogte van de door mij voorgenomen Standaard.
2.c Ontzorging
Tijdens het VAO Energiebesparing/energieprestatie gebouwen van 23 januari 2020 (Handelingen
II 2019/20, nr. 45, item 11) is de motie van de leden Van Eijs en Sienot33 aangenomen die vraagt om te onderzoeken wat de drempels zijn voor huishoudens om
energiebesparende maatregelen te nemen in woningen en hoe deze weggenomen kunnen worden.
De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de drempels voor huishoudens
om energiebesparende maatregelen te nemen. Bij deze brief is een overzicht34 gevoegd van een aantal onderzoeken en de belangrijkste drempels die in die onderzoeken
zijn genoemd. Een belemmering die in veel onderzoeken naar voren kwam is het gebrek
aan kennis bij woningeigenaren over energiebesparende maatregelen. Een andere belangrijke
drempel die in vrijwel alle onderzoeken naar voren kwam is de betaalbaarheid van energiebesparende
maatregelen. Aan beide belemmeringen wordt hard gewerkt om die zoveel als mogelijk
weg te nemen. De start en verdere ontwikkeling van het digitale platform en de gemeentelijke
energieloketten vormen belangrijke bouwstenen om de kennis over energiebesparende
maatregelen te vergroten.
Digitaal platform en energieloketten
• Sinds begin dit jaar is een eerste versie van het landelijk digitaal platform beschikbaar,
ontwikkeld door Milieu Centraal: www.verbeterjehuis.nl. Deze versie van het platform bevat informatie over verduurzamingsmaatregelen en
basisfunctionaliteiten om inzicht te krijgen in de verbetermogelijkheden van een woning.
Voor de volgende versie van het platform worden de mogelijkheden bezien voor de koppeling
van de vraag van woningeigenaren aan het aanbod van uitvoerders van de maatregelen
en financiering. Brancheorganisaties in de bouw- en installatiesector geven aan dat
het platform zo ook een belangrijke rol kan gaan spelen bij gedigitaliseerde en gestandaardiseerde
vraagarticulatie van woningeigenaren, hetgeen belangrijk is voor opschaling en kostenreductie.
• Nieuwe rekenkern
De rekentool die beschikbaar is op het platform wordt vernieuwd door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO), zodat inzicht gegeven kan worden in te verwachte
besparingseffecten voor individuele huishoudens bij het nemen van maatregelen. Voor
alle onderdelen van het platform geldt dat zoveel mogelijk databases en bouwstenen
ter beschikking worden gesteld aan derden, zodat bestaande en nieuwe ontzorgingsinitiatieven
gebruik kunnen maken van dezelfde informatie en zoveel mogelijk eenduidigheid wordt
bereikt voor woningeigenaren.
• Ik verwacht dat in 2021 alle functionaliteiten voor het platform en de vernieuwde
rekenkern beschikbaar zullen zijn.
• Het digitaal platform biedt ook toegang tot de gemeentelijke energieloketten. De energieloketten
vormen vaak een belangrijk (lokaal) instrument bij de ondersteuning van woningeigenaren.
Samen met de VNG werk ik aan kwaliteitscriteria ten behoeve van kwaliteit en dienstverlening.
Nadere informatie volgt in de loop van het jaar.
Doorontwikkeling en opschaling van ontzorgende concepten
Om gebouweigenaren tot een investering in verduurzaming te bewegen, is het nodig om
het voor deze groep zo eenvoudig mogelijk te maken om te verduurzamen. In mijn brief
van 17 december 2019 over financiering en ontzorging35 heb ik aangegeven dat er steeds meer marktpartijen actief zijn die woningeigenaren
in de gehele verduurzamingsklantreis begeleiden en ontzorgen. Gezamenlijk nemen jaarlijks
tienduizenden gebouweigenaren via deze ontzorgende aanbieders verduurzamingsmaatregelen.
De verdere ontwikkeling van deze markt wordt langs een aantal lijnen ondersteund.
• Dit najaar start de ontwikkeling van een keurmerk voor integrale ontzorging. Met dit
keurmerk bepaalt de markt in nauwe samenspraak met de overheid, bewonersorganisaties
en kennispartners de kwaliteitsnormen voor integrale maatregelenpakketten en de dienstverlening
door aanbieders. Een aanbieder kiezen met het keurmerk betekent voor gebouweigenaren
onder meer zekerheid dat – ineens of stapsgewijs – de juiste verduurzamingsmaatregelen
worden genomen om te voldoen aan de standaard en streefwaarden, en dat de maatregel
goed en kundig wordt uitgevoerd. Het keurmerk moet een belangrijke rol gaan spelen
binnen het landelijk digitaal platform.
• In samenwerking met de NVDE start een «community of practice» voor marktpartijen met
vergaande ontzorgende concepten, overheden en verschillende kennispartners waarbinnen
zij kennis en kunde delen, knelpunten en oplossing bij ontzorging worden geïdentificeerd
en kansen voor samenwerking en opschaling worden gecreëerd.
• Voor het slagen van een wijkaanpak aardgasvrij is het cruciaal dat gemeenten en marktpartijen
samenwerken om in de uitvoeringsfase een ontzorgend aanbod voor gebouweigenaren tot
stand te brengen. In de proeftuinen aardgasvrije wijken worden hiermee eerste ervaringen
opgedaan. Inzet is tot een aantal modellen te komen voor ontzorging binnen de wijkaanpak.
De Bouwagenda ontwikkelt hiervoor ook een publiek model.
Convenant met partijen in de koopketen
Met alle partijen in de koopketen zoals makelaars, taxateurs, energieadviseurs, hypotheekadviseurs
en kredietverstrekkers maak ik afspraken om huizenkopers en woningeigenaren in een
zo vroeg mogelijk stadium te stimuleren om tot verduurzaming over te gaan. Deze afspraken
worden nog dit jaar met betrokken partijen vastgelegd in een convenant.
3 Huursector
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over de rol van de huursector (met name
woningcorporaties) als aanjager van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
• Startmotor:100.000 woningen
Zoals in de brief is aangegeven vormen de afspraken over de Startmotor om 100.000
woningen in de huursector te verduurzamen een belangrijk onderdeel van het Klimaatakkoord
voor de huursector. De betrokken partijen hierbij zijn onder meer: Aedes, VNG, IVBN,
Vastgoed Belang, Bouwend NL, Techniek Nederland, Netbeheer Nederland, Energie Nederland,
OnderhoudNL en de warmtebedrijven. Door grootschalig woningen te renoveren kan een
slag worden gemaakt in de kostenreductie van de verbouwing en het reduceren van CO₂-uitstoot.
Het kabinet ondersteunt de Startmotor middels twee sporen: enerzijds het stimuleren
van het versneld aansluiten van woningen op een warmtenet en anderzijds het stimuleren
van opschaling (de Renovatieversneller, zie daartoe later in deze brief). De Stimuleringsregeling
Aardgasvrije Huurwoningen (SAH)36, die de aansluiting van huurwoningen op warmtenetten van de benodigde impuls voorziet,
is een uitwerking van het eerste spoor. De SAH is op 1 mei jl. in werking getreden.
• Startmotor: landelijk kader
In aanvulling op de afspraken bij de Startmotor hebben Aedes en de Warmtebedrijven
in april dit jaar een landelijk kader gepresenteerd. Dit kader omvat onder meer afspraken
over de tarieven die huurders betalen bij de overstap op een warmtenet. Om het voor
bewoners van woningcorporaties aantrekkelijk te maken om over te stappen van een traditionele
verwarming op aardgas naar een aansluiting op een warmtenet is de afspraak gemaakt
dat de gemiddelde huurder op het moment van overstappen naar stadswarmte niet meer
gaat betalen dan ze voor hun aardgasrekening betaalden. Daarnaast is de afspraak gemaakt
dat woningcorporaties en warmtebedrijven op projectbasis zullen werken met een gestandaardiseerd
model voor de businesscase. Het warmtebedrijf biedt daarmee op vertrouwelijke basis
inzicht in de kosten en baten van de businesscase. Dit zal de inzichtelijkheid in
de kosten van warmtenetten vergroten en sluit aan bij de wijkgerichte aanpak.
• Huurregelgeving
In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt te onderzoeken hoe het huurbeleid en
de huurregelgeving kunnen worden aangepast zodat deze is toegesneden op de energietransitie.
In de brief van 17 december 2019 over de uitwerking van het Klimaatakkoord37 is aangegeven dat dit onderzocht wordt langs een aantal lijnen. Ik ben daarover in
overleg gegaan met de direct betrokken sectororganisaties; Aedes, IVBN, Vastgoed Belang
en de Woonbond. Het gaat daarbij over het instemmingsrecht van huurders, het initiatiefrecht
van huurders, het woningwaarderingsstelsel en de gevolgen van de wijkgerichte aanpak
voor de huurregelgeving. Bij dit overleg besteed ik ook aandacht aan de motie van
de leden Beckerman en Van Eijs38. Met deze motie wordt verzocht de 70% instemmingsregel bij renovaties te handhaven
en te onderzoeken of niet-stemmers niet meer mee hoeven te tellen alsmede een «noodluikconstructie»
te onderzoeken. Ik verwacht u later dit jaar te kunnen informeren over eventuele aanpassingen
in huurbeleid- en regelgeving. Ik zal dan tevens ingegaan op het vervolg van de evaluatie
van de Energieprestatievergoeding zoals aangegeven in mijn brief van 5 april 2019.39
• Op 3 juli jl. is het wetsvoorstel voor wijziging van de Woningwet40 bij de Tweede Kamer ingediend. Enkele van de wijzigingsvoorstellen zijn ook relevant
voor de verduurzamingsopgave van woningcorporaties. Zo wordt voorzien in de situatie
dat bijvoorbeeld zonnepanelen op een gebouw worden geïnstalleerd, maar de opgewekte
energie niet ten goede komt aan de energetische prestatie van het gebouw, maar wordt
geleverd aan het elektriciteitsnet. Daarmee wordt het voor woningcorporaties – na
aanvaarding van het wetsvoorstel – mogelijk toegang te krijgen tot de SDE+ subsidie
voor deze situaties. Deze mogelijkheid komt ook tegemoet aan de oproep in de motie
van de leden Agnes Mulder en Beckerman41 om meer zon op daken van sociale huurwoningen te realiseren.
4 Kostenreductie en innovatie
Een van de bouwstenen om de energietransitie in de gebouwde omgeving haalbaar en betaalbaar
te maken is kostenreductie en innovatie in de bouw. In mijn brief van 17 december
jl. over kostenreductie en innovatie in de bouw42zijn de hoofdlijnen voor dit beleidsonderdeel uiteengezet. Hieronder licht ik de voortgang
op de MMIP- en MOOI-regelingen en de Renovatieversneller toe die sinds december geboekt
is.
• Innovatieregelingen: MMIP en MOOI
Belangrijke beleidsinzet voor kostenreductie en innovatie is het gericht ondersteunen
van Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s), respectievelijk voor versnelling
energierenovaties (MMIP 3), duurzame warmte en koude (MMIP 4) en het energiesysteem
in evenwicht (MMIP 5). Dit gebeurt via verschillende innovatiesubsidieregelingen en
er zijn zoals eerder gemeld met steun daarvan al veelbelovende R&D-projecten en demo’s
en pilots van start gegaan.
Ondanks de Coronacrisis zijn de activiteiten rond innovatie afgelopen maanden verder
toegenomen. Bij de innovatieregelingen die in de eerste helft van dit jaar zijn uitgezet
is veel enthousiasme zichtbaar. Met name rond de Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling
en Innovatie (MOOI) Regeling die zich richt op de ondersteuning van grootschalige
samenwerkingsverbanden tussen kennisinstellingen en marktpartijen komt dit naar voren.
In de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties43 is opgenomen dat 30 miljoen euro naar voren wordt gehaald om innovatieprojecten te
honoreren in het kader van de MOOI-regeling. Dit betekent ruim een verdubbeling van
het beschikbare bedrag van 27 miljoen euro voor dit jaar en opgeteld bij de eerste
tranche met rijksbijdrage van 40 miljoen euro een rijksbijdrage van bijna 100 miljoen
euro aan innovatie in de verduurzaming bouw.
• Renovatieversneller
Om kostenreductie en opschaling bij de verduurzaming van (huur)woningen op gang te
brengen heb ik in april de subsidieregeling van de Renovatieversneller gepubliceerd.44 In deze eerste van vier subsidieronden die eind dit jaar sluit, concurreren samenwerkingsverbanden
van woningeigenaren en uitvoerende bedrijven om 20 miljoen euro voor het gebundeld
en gestandaardiseerd verduurzamen van naar verwachting 3.000 tot 4.000 woningen. De
winnaars zijn de projecten met de grootste kans op opschaling, meeste kostenreductie
en hoogste mate van vernieuwing. Om corporaties, bouwers en installateurs te stimuleren
en ondersteunen bij het komen tot samenwerking, vraagbundeling en standaardisering
is een ondersteuningsprogramma gestart met zowel procesbegeleiding als inhoudelijke
expertise en kennis.
• Bouw en Techniek Innovatie Centrum (BTIC)
Ook vanuit een breder verband wordt nu voortgang geboekt met innovatie in ontwerp
bouw- en technieksector. Zo heeft het Bouw en Techniek Innovatie Centrum inmiddels
kennis- en innovatieprogramma’s vastgesteld voor digitalisering en circulaire bouweconomie
en wordt gewerkt aan een programma voor infrastructuur.
• Mensen maken de transitie
De uitvoering van de doelen uit het Klimaatakkoord doet een groot beroep op de verduurzamingscapaciteit
in de markt en op de beschikbaarheid van arbeidskrachten. Om de doelen op tijd en
op betaalbare wijze te realiseren is het niet alleen nodig om veel meer mensen aan
te trekken met duurzaam en leerrijk werk, maar ook om de uitvoering van het werk van
wijk tot wijk te verbeteren, te versnellen en slimmer te organiseren rond de schaarse
menskracht. Met dat doel is de intentieverklaring «Mensen maken de transitie» getekend
met een breed scala aan partijen. Het plan van aanpak van het kernteam intentieverklaring
«Mensen maken de transitie» is onlangs vastgesteld. Ik heb voor aankomend jaar € 350.000
toegezegd om het plan te gaan uitvoeren en mijn ministerie neemt daarbij ook deel
aan het kernteam. Het Plan van aanpak schetst wat er nodig is om het leren in en tussen
wijken op structurele wijze gericht vorm te geven.
5 Duurzame warmte en gassen in de gebouwde omgeving
Om richting 2050 de volledige, tijdige en betaalbare verduurzaming van de gebouwde
omgeving te kunnen realiseren, is de tijdige ontwikkeling van voldoende warmte-infrastructuur,
duurzame warmtebronnen en duurzame gassen onontbeerlijk. Om van het aardgas af te
gaan, moet er immers een goed alternatief worden geboden. Duurzame warmte en gassen
kunnen goede oplossingen zijn voor een groot deel van de gebouwde omgeving. Daarom
zijn in het Klimaatakkoord ook afspraken gemaakt over het aanbod en de opwekking van
duurzame warmte en gassen. Hieronder wordt toegelicht welke voortgang er op dit gebied
is geboekt.
Wet Collectieve Warmtevoorziening: streven is 1 januari 2022
• Met het wetsvoorstel Wet Collectieve Warmtevoorziening van de Minister van Economische
Zaken en Klimaat wordt de huidige Warmtewet vervangen. De aanpassing van het regelgevend
kader is erop gericht om ambities uit het Klimaatakkoord rond duurzame warmte en de
benodigde infrastructuur waar te maken. Meer specifiek zien de nieuwe regels toe op
de (1) groei van collectieve warmtesystemen door nieuwe spelregels, (2) meer transparantie
in de tariefstelling, (3) het aanscherpen van vereisten voor leveringszekerheid en
het (4) zeker stellen van eisen aan de verduurzaming.
De internetconsultatie van de Wet Collectieve Warmtevoorziening heeft inmiddels plaatsgevonden.
Verkenning en beleidsagenda toepassing duurzame gassen
• Het kabinet zet in op de ontwikkeling van hernieuwbare gassen, zoals groen gas en
waterstof, als duurzaam alternatief voor aardgas. Duurzame waterstof en groen gas
zijn inzetbaar als grondstof voor de chemie, brandstof in de mobiliteit en als warmtebron
voor de industrie en gebouwde omgeving. De komende jaren is de beschikbaarheid voor
de gebouwde omgeving echter beperkt. In de brief45 aan de Tweede Kamer over de rol van gas in het energiesysteem van nu en in de toekomst
is de rol van gasvormige energiedragers uitgelegd. In de Routekaart Groen Gas46 en de kabinetsvisie waterstof47 heeft het kabinet de beleidsagenda’s geschetst om de ontwikkeling van groen gas respectievelijk
duurzame waterstof te bevorderen. Er zijn nog wel openstaande vragen rond de toepasbaarheid,
veiligheid, beschikbaarheid, duurzaamheid en betaalbaarheid van waterstof in de gebouwde
omgeving. De komende jaren wordt, onder andere via een aparte programmalijn in het
nationaal waterstofprogramma onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische
Zaken en Klimaat, gewerkt aan het beantwoorden van deze vragen.
Waterstof tot 2030: wel pilots, geen grootschalige toepassing
• De mate waarin duurzame gassen beschikbaar komen voor toepassing in de gebouwde omgeving
en tegen welke prijs dat gebeurt, is de komende jaren nog erg onzeker. Voor de wijkgerichte
aanpak, met name voor de transitievisies warmte die gemeenten uiterlijk in 2021 zullen
opstellen, is het belangrijk dat gemeenten zich kunnen baseren op robuuste verwachtingen.
Gezien de onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid en prijsstelling van duurzame
gassen ligt het voor de hand dat gemeenten hun warmtetransitie niet beginnen met duurzame
gassen maar zich in de eerste fase richten op de wijken waar andere alternatieven
geschikter zijn. De verwachting voor waterstof is dat er tot 2030 geen significante
volumes beschikbaar zullen zijn voor de gebouwde omgeving. Hierdoor is tot die tijd
ook geen grootschalige toepassing mogelijk. Wel worden er in de gebouwde omgeving
een aantal pilots uitgevoerd zodat kennis en ervaring kunnen worden opgedaan. Duurzame
gassen hebben de potentie om op langere termijn een oplossing te zijn voor wijken
waar het om technische of economische redenen beperkt haalbaar is om te verduurzamen
door middel van een warmtenet of warmtepompen (zoals wijken met oude, monumentale
woningen en woningen in het buitengebied).
Duurzaamheidskader biogrondstoffen
• De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat streven ernaar om in de tweede helft van dit jaar middels de verzending
van zowel het duurzaamheidskader biogrondstoffen als de uitfaseerstrategie voor de
subsidie op houtige biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte, meer duidelijkheid
te verschaffen over de inzet van houtige biogrondstoffen voor warmteproductie in de
gebouwde omgeving.
Hybride warmtepompen belangrijke optie
• De hybride warmtepomp is een relatief kosteneffectieve maatregel om als tussenstap
naar volledig aardgasvrij al veel CO2-reductie te realiseren. Ook in minder goed te isoleren woningen kunnen doorgaans
hybride warmtepompen worden gebruikt. Hiermee kan het gasverbruik vergaand gereduceerd
worden doordat alleen bij een hogere warmtevraag, zoals op koude winterdagen, met
(op termijn duurzaam) gas verwarmd wordt. Voor woningen in wijken die niet vóór 2030
een collectieve warmtevoorziening krijgen, is een hybride warmtepomp in combinatie
met voldoende isolatie een mogelijke (tussen)oplossing. Momenteel wordt de aanschaf
van (hybride) warmtepompen gestimuleerd middels de Investeringssubsidie Duurzame Energie
(ISDE). Ik laat in overleg met de Minister van EZK onderzoeken hoe individuele hybride
warmtepompen een aanvulling kunnen zijn op de collectieve wijkgerichte aanpak en of
additionele stimulering van hybride warmtepompen wenselijk is.
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.