Brief regering : Stand van zaken moties gevangeniswezen Sint Maarten
35 300 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2020
Nr. 73 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 september 2020
Op 30 juni 2020 heeft de Tweede Kamer de gewijzigde motie van de leden Van Dam en
Bosman (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 64) van 22 juni 2020 aangenomen. In deze motie wordt de regering van Nederland verzocht
om te realiseren dat – op kosten van het land Sint Maarten – de uitvoering van het
gevangeniswezen in Sint Maarten voor een periode van vijf jaren geheel wordt overgenomen
door de Rijksministerraad. In deze brief die uw Kamer ontvangt op verzoek van het
lid Van Toorenburg, ontvangt u een laatste stand van zaken rondom de uitvoering van
deze gewijzigde motie, alsmede van de gewijzigde motie van het lid Van Dam c.s. van
20 mei 2020 om bij liquiditeitsverzoek van Sint Maarten de detentiecapaciteit als
voorwaarde te betrekken (Kamerstuk 35 443, nr. 4), en de motie van het lid Van Dam c.s. van 10 oktober 2019 om in overleg te treden
met de regering van Sint Maarten om te spreken over een scheiding van beheer en gezag
in de handhaving van de rechtsorde teneinde te bezien in hoeverre Nederland voor een
periode van vijf jaar een sterkere rol kan vervullen in de beheersrol (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 22). Deze laatste twee moties kunnen niet los worden gezien van de eerdergenoemde motie
van de leden Van Dam en Bosman, nu deze ook betrekking hebben op de rol van Nederland
ten aanzien van het gevangeniswezen in Sint Maarten.
Invulling moties gevangeniswezen Sint Maarten
Het gevangeniswezen in Sint Maarten heeft al langere tijd uw aandacht en die van het
kabinet. De situatie in het gevangeniswezen is onverminderd zorgelijk, zoals ik ook
in het notaoverleg van 22 juni 2020 heb benadrukt. Ondanks de omstandigheden waarin
het land zich momenteel bevindt als gevolg van het coronavirus en ook nog steeds van
de orkanen Irma en Maria in 2017, blijft het urgent dat de detentieomstandigheden
in Sint Maarten binnen afzienbare termijn verbeteren. De problematiek vraagt om een
daadkrachtige aanpak en het kabinet heeft zich meerdere malen bereid getoond om hulp
en bijstand te bieden. Conform eerdergenoemde motie van het lid Van Dam c.s. (Kamerstuk
35 443, nr. 4) van 20 mei 2020 zijn in dat licht voorwaarden gesteld aan de meerjarige liquiditeitssteun
in verband met de Covid19-crisis die de Caribische (ei)landen hard heeft geraakt.
Een aantal van de voorwaarden ziet op verbetering van het gevangeniswezen in Sint
Maarten. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 10 juli 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 96).
Ten aanzien van de gewijzigde motie van de leden Van Dam en Bosman (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 62) benadruk ik dat het primair aan Sint Maarten is om vorm te geven aan het toezicht
op mensenrechten. Het is uw Kamer niet onbekend dat het zorgdragen voor de verwezenlijking
van mensenrechten ingevolge artikel 43, eerste lid, van het Statuut, een aangelegenheid
is van de landen. Het Koninkrijk heeft slechts een beperkt handelingsperspectief.
Pas als de landen, al dan niet met ondersteuning vanuit Nederland, er zelf niet in
slagen om zorg te dragen voor de verwezenlijking van mensenrechten, is het waarborgen
ervan aan het Koninkrijk volgens artikel 43, tweede lid van het Statuut. Voordat die
route kan worden ingeslagen, dienen andere mogelijkheden te zijn uitgeput en dat is
nog niet het geval. Ik blijf samen met de Minister voor Rechtsbescherming in gesprek
met Sint Maarten om ondersteuning te bieden. Zo ontvangen we positieve signalen over
het door Sint Maarten in gang zetten van een onderzoek naar een businessplan voor
een nieuwe gevangenis. Ik heb uw Kamer eerder laten dat ik de mogelijkheden bezie
om een deel van dit vooronderzoek te financieren. Ook zet ik nog steeds in op het
bereiken van overeenstemming tussen Sint Maarten en Nederland over de liquiditeitssteun
en de voorwaarden die hierbij zien op het verbeteren van het gevangeniswezen. Dat
neemt niet weg dat ik ook andere mogelijkheden onderzoek om te komen tot concrete
vooruitgang ten aanzien van de detentiesituatie en dat ik, zoals toegelicht in het
notaoverleg van 22 juni 2020 (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 67), ook de mogelijkheid onderzoek om op basis van de Samenwerkingsregeling waarborging
plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten – door de Koninkrijksregering
– een voorziening te treffen. Hier kom ik op terug wanneer ik hierover heb gesproken
met Sint Maarten. Overigens merk ik op dat in de motie van de leden Van Dam en Bosman
de regering wordt opgeroepen te realiseren dat de Rijksministerraad de uitvoering
van het gevangeniswezen overneemt op kosten van Sint Maarten. Zoals ik in mijn appreciatie
van de motie op 22 juni 2020 al heb opgemerkt, heeft de Rijksministerraad hier geen
zeggenschap over gelet op de autonomie en begrotingsvrijheid van Sint Maarten.
Daarnaast moet ik constateren dat de verdeling van beheer en gezag zoals voorgesteld
in de motie van het lid Van Dam c.s. (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 22) inhoudelijk lijkt te zijn ingehaald door de gewijzigde motie van de leden Van Dam
en Bosman van 22 juni 2020. Desondanks ben ik bereid, zoals ik in mijn brief van 13 november
2019 (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 34) aan uw Kamer reeds liet weten, nu de nieuwe regering is geïnstalleerd, alsnog samen
te verkennen of er voldoende draagvlak bestaat om een gesprek aan te gaan over de
motie. Dit gesprek zal breder zijn dan de motie van het lid Van Dam c.s. (Kamerstuk
35 300 IV, nr. 22) alleen en richt zich in algemene zin op mogelijkheden tot verbetering van detentieomstandigheden.
Tot slot
Ik benadruk dat het Nederlands kabinet bij Sint Maarten blijft aandringen op het zetten
van stappen, bij voorkeur in samenwerking met Nederland, om de detentiesituatie te
verbeteren. Ik zal, zoals eerder in deze brief is toegezegd, uw Kamer nader informeren
nadat ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming de regering van Sint Maarten
over bovenstaande heb gesproken. De motie van het lid Van Dam c.s. (Kamerstuk 35 443, nr. 4) van 20 mei 2020 beschouw ik met deze brief als afgedaan.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties