Brief regering : Stand van zaken SARS-CoV-2 bij nertsen, OMT-Z advies en voorgenomen beleid nertsenhouderij
28 286 Dierenwelzijn
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1124 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN LANDBOUW, NATUUR
EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 augustus 2020
Zoals aangekondigd in onze brief van 20 juli jl. informeren wij uw Kamer over de stand
van zaken wat betreft SARS-CoV-2 bij nertsen, lichten wij de conclusies en adviezen
van het Outbreak Management Team Zoönosen (OMT-Z) en het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg
Zoönosen (BAO-Z) toe en geven aan hoe wij in ons beleid gevolg geven aan deze advisering.
Tenslotte geven wij een samenvatting van de recente bevindingen van de Welzijnscommissie
dierziekten over het verloop van de ruimingen en de resultaten van verschillende onderzoeken.
1. Stand van zaken besmettingen bij nertsenbedrijven
Er zijn nu op 42 nertsenbedrijven infecties met SARS-CoV-2 aangetoond. De laatste
besmetting vond plaats op 27 augustus in Ottersum (gemeente Gennep) op een bedrijf
met ongeveer 400 moederdieren. Deze besmetting is aan het licht gekomen door melding
van ziekteverschijnselen bij de nertsen. Alle besmette bedrijven zijn geruimd. Het
gaat om nu om 31 besmette bedrijven in Noord Brabant, tien in Limburg en een in Gelderland.
De meldplicht heeft vijftien besmettingen aan het licht gebracht en via de early warning
(EW), waarvoor wekelijks monsters van recent gestorven nertsen worden onderzocht,
zijn 27 besmettingen gevonden. Tot dusver heeft het traceringsonderzoek geen concrete
aanwijzing opgeleverd waar de besmettingen op de bedrijven vandaan zijn gekomen met
uitzondering van de twee bedrijven in het begin van de uitbraak waar besmette medewerkers
het virus vermoedelijk hebben binnengebracht. Het onderzoek naar verspreidingsroutes
wordt de komende weken voortgezet.
2. OMT-Z advies dd. 24 augustus 2020
Terugblik
Op 17 juli jl. heeft het OMT-Z de situatie beoordeeld en een advies opgesteld. Wij
hebben uw Kamer daarover op 20 juli jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1122). Het OMT-Z adviseerde op 17 juli dat wanneer er na half augustus nog nieuwe besmettingen
zijn, om bij een gelijk gebleven epidemiologische humane situatie nertsenbedrijven
preventief te ruimen. Ook gaf het OMT-Z aan dat als de humane epidemiologie in Nederland
verandert, dit opnieuw moest worden afgewogen. Wij hebben dat advies als uitgangspunt
genomen en besloten het OMT-Z na medio augustus in een vervolgadvies te vragen nader
in te gaan op de risicobeoordeling en geëigende effectieve maatregelen in het licht
van de volksgezondheid. Het advies is op 24 augustus jl. opgesteld en vindt u als
bijlage bij deze brief1.
Duiding uitbraken
Het OMT-Z verwachtte op 17 juli dat er gedurende 3–4 weken nog een aantal (naar grove
schatting 6–12) besmette bedrijven bij zouden komen. Sindsdien zijn er zeventien nieuwe
besmettingen vastgesteld. Het onderzoek naar de transmissieroute van SARS-CoV-2 onder
nertsenbedrijven is volop gaande. Het OMT-Z stelt dat er geen aanwijzingen zijn voor
een besmettingsroute via voer, voertuigen, huisdieren, wild, op bedrijven gebruikte
materialen of via de lucht. Daarmee blijft de mens waarschijnlijk de belangrijkste
verspreidingsbron tussen de bedrijven. Het OMT-Z constateert dat het lastig is om
de contacten tussen de bedrijven goed in kaart te brengen door een onvolledige registratie
van personen die op de bedrijven zijn geweest, het moeilijk bereiken van tijdelijke
medewerkers en het vanwege privacyregels niet kunnen uitwisselen van persoonsgegevens.
De continuering van nieuwe besmettingen op nertsenbedrijven, ook na medio augustus,
geeft aan dat de maatregelen onvoldoende zijn om besmettingen te voorkomen en de infectieketens
op en tussen nertsenbedrijven te doorbreken en daarmee reservoirvorming te voorkomen.
Volksgezondheid
Personen in contact met besmette nertsen op nertsenbedrijven lopen een risico om besmet
te worden met SARS-CoV-2. Het risico om op een besmet nertsenbedrijf geïnfecteerd
te raken is, volgens het OMT-Z, zelfs hoger dan bij een besmetting in de gezinssituatie.
Het OMT-Z constateert dat het risico voor omwonenden verwaarloosbaar is, zoals is
gebleken uit de negatieve luchtmonsters buiten de stal en de recente epidemiologische
gegevens van COVID-19 patiënten in de regio’s met de besmette nertsenbedrijven.
Het OMT-Z concludeert dat de kans op infectie vanuit nertsen voor mensen woonachtig
buiten de nertsenbedrijven momenteel verwaarloosbaar is ten opzichte van de kans op
infectie van mens-op-mens in de bevolking. Het OMT-Z vindt het evenwel zorgelijk dat
het niet lukt om greep te krijgen op de verspreiding van het virus in de nertsenhouderij.
De aanhoudende verspreiding van het virus naar en van mensen is vooral een risico
voor medewerkers van de bedrijven. Hoewel er nu geen aanwijzingen zijn voor secundaire
transmissie op grote schaal, kan dit naar het oordeel van het OMT-Z op individueel
niveau wel plaatsvinden voor de contacten van de medewerkers.
Ondanks het vooralsnog beperkte risico voor de volksgezondheid, blijft het volgens
het OMT-Z gewenst om verspreiding van het virus binnen de nertsenhouderij te stoppen,
ook omdat er veel onzekerheid blijft over de transmissieroute en het onwenselijk is
dat het virus blijft circuleren onder nertsenbedrijven (reservoirvorming), waarbij
op langere termijn het risico bestaat dat er secundaire transmissie via medewerkers
van nertsenbedrijven naar de algemene populatie kan optreden.
Het OMT-Z bekrachtigt zijn eerdere advies dat als de infectiedruk in de bevolking
op termijn verder afneemt en mens-op-mens-transmissie relatief minder vaak optreedt,
het belang van het voorkómen van nerts-op-mens-besmetting toeneemt. Aangezien de preventiemaatregelen
om verspreiding naar nertsenbedrijven te couperen niet het gewenste resultaat opleveren,
is het OMT-Z van mening dat het eerder gegeven advies dat de nertsenhouderij in Nederland
dan zou moeten worden beëindigd, gehandhaafd blijft.
Het OMT-Z heeft in het vorige advies van 20 juli jl. preventieve ruiming als mogelijke
aanpak geopperd. Het OMT-Z concludeert dat dit niet de meest effectieve wijze is om
de reservoirvorming in de nertsenhouderij te stoppen waarbij zij rekening hebben gehouden
met de ruimingscapaciteit. Het heeft daarom de voorkeur van het OMT-Z om:
• besmette nertsbedrijven te ruimen;
• in te zetten op een versterkte screening van bedrijven in combinatie met beter management
personeel (koppeling medewerkers aan bedrijven, registratie persoonsgegevens en testen
na blootstelling en bij klachten);
• een verplichte stopregeling voor de nertsenhouderij in Nederland na de pelsperiode
in november van dit jaar op te leggen.
Het OMT-Z vindt dit de beste optie, omdat het volksgezondheidsrisico op de korte termijn
voor omwonenden en de rest van de humane populatie zeer klein is en het volksgezondheidsrisico
op de langere termijn (reservoirvorming en daaruit volgende infecties) zo het snelst
kan worden gecoupeerd. Met deze strategie kan het risico op lange termijn teniet worden
gedaan en is deze strategie ook de aanpak die dit het snelst realiseert.
3. BAO-Z advies
Aan het BAO-Z nemen zowel vertegenwoordigers van de nertsensector (Nederlandse Federatie
van Edelpelsdierenhouders en LTO) deel als een aantal andere belangenorganisaties
(de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde, het Collectief Praktiserende Dierenartsen
en de Dierenbescherming), en diverse bestuurlijke partners (de Veiligheidsregio, Vereniging
Nederlandse Gemeenten, GGD en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd). Zij hebben ons
op 24 augustus jl. op basis van het advies van het OMT-Z geadviseerd.
De vertegenwoordigers uit de sector kunnen zich vinden in het OMT-Z advies van 24 augustus
jl. Zij zouden graag beter inzicht willen in de besmettingsroutes en zij hebben behoefte
aan een snelle en zorgvuldige besluitvorming met betrekking tot de stoppersregeling,
zodat op korte termijn duidelijkheid ontstaat voor alle betrokkenen. De bestuurlijke
partners kunnen zich vinden in het advies om de nertsenhouderij na de pelsperiode
voor het eind van dit jaar te stoppen. Zij spreken hun zorg uit over het onvoldoende
meewerken aan registratie van medewerkers op bedrijven met oog op het sluitend krijgen
van het bron- en contactonderzoek. Zij adviseren om de registratie van medewerkers/bezoekers
op de nertsenbedrijven aan te scherpen en uitwisseling van medewerkers naar andere
bedrijven te voorkomen conform het OMT-Z advies. Ook bevelen zij aan om de rol van
arbeidsmigranten in de verspreiding van het virus tussen de nertsenbedrijven en naar
andere sectoren in een breder kader te plaatsen.
Tenslotte adviseren zij goede communicatie en om een zorgvuldige regeling te treffen
met de nertsensector t.b.v. het stoppen per 1 januari 2021. Zij geven desgevraagd
aan dat ook bij het uitblijven van een stoppersregeling hun advies is om de nertsenhouderij
te stoppen.
4. Voorgenomen beleid
Wij hebben kennis genomen van de analyse en de adviezen van het OMT-Z en het BAO-Z.
Wij geven op onderstaande wijze invulling aan de adviezen van het OMT-Z en het BAO-Z.
Versnelde beëindiging van de pelsdierhouderij
Het kabinet acht het van belang om verspreiding van het virus binnen de nertsenhouderij
te stoppen, ook omdat de humane COVID-19-situatie ongewis is en dat te allen tijde
moet worden voorkomen dat er een reservoir ontstaat dat mogelijk volgend voorjaar
een groter risico voor de volksgezondheid vormt. Het kabinet heeft daarom besloten
om aan het OMT-Z advies uitvoering te geven en zal wetgeving voorbereiden op basis
waarvan het houden van nertsen op korte termijn moet worden beëindigd. Daarbij acht
het kabinet van belang dat de afgelopen maanden de maatschappelijke onrust over de
besmettingen op de nertsenbedrijven verder is toegenomen.
Dit betekent dat wordt afgezien van een vrijwillige regeling. In dit kader acht het
kabinet het van belang dat een vrijwillige regeling niet garandeert dat er na het
huidige pelsseizoen geen nertsenbedrijven meer zullen zijn. Een vrijwillige regeling
komt daarmee mogelijk niet tegemoet aan het advies van het OMT-Z. Ook heeft het kabinet
meegewogen dat er nog steeds nieuwe besmettingen bij nertsenbedrijven bijkomen en
dat de verwachte afvlakking uitblijft.
Het kabinet realiseert zich dat deze maatregel ingrijpende gevolgen heeft voor de
nertsenhouders en dat er onder hen vragen zullen zijn over wat dit voor hen betekent.
Daarom zal de Minister in overleg met de sector (digitale) informatiebijeenkomsten
organiseren om nertsenhouders te informeren.
Het voorbereiden van wetgeving zal met spoed plaatsvinden2. Streven is dat de wet, uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal,
in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking
kan treden. Het ligt voor de hand dat pelsdierhouders de huidige productiecyclus,
die omstreeks 1 december aanstaande eindigt, zullen afmaken. De facto zal de voorgenomen
wetswijziging de huidige uit de Wet verbod pelsdierhouderij voortvloeiende overgangstermijn
(tot 1 januari 2024) met drie productieseizoenen verkorten. Bij de vormgeving van
het wetsvoorstel zal dit aspect worden betrokken, waaronder de mogelijke nadelige
gevolgen die de verkorting van de overgangstermijn voor de pelsdierhouders heeft en
tot welke compenserende maatregelen dit leidt. Tegelijk met het wetsvoorstel zal daarom
een nadeelcompensatieregeling uitgewerkt worden met inachtneming van de juridische
kaders die daarvoor gelden. Voor deze regeling reserveert het kabinet een bedrag van
maximaal € 150 miljoen (inclusief uitvoeringskosten).
Daarnaast is reeds € 32 miljoen gereserveerd voor onder andere sloop- en ombouwkosten
in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij. Er wordt bezien wat de mogelijkheden
zijn om deze reservering te betrekken bij de nadere uitwerking van de stoppersregeling.
Hiermee geeft het kabinet tevens invulling aan de aangenomen motie van de leden Geurts
(CDA) en Bromet (GL) van 10 juni 2020, waarin de regering wordt verzocht te komen
met een fatsoenlijke stoppersregeling voor de nertsenhouderij en een voorstel ter
financiële dekking (Kamerstuk 28 286, nr. 1112).
Ruimingsbeleid
Het OMT-Z constateert dat het risico voor omwonenden beperkt is. Dat neemt niet weg
dat de besmettingen bij de nertsenbedrijven onverminderd tegengegaan moeten worden.
Dit betekent dat de huidige maatregelen voor nertsenbedrijven onverkort van kracht
blijven en betere naleving behoeven dan tot nog toe. Wij zetten het ruimingsbeleid
van besmette bedrijven voort.
Het OMT-Z heeft niet geadviseerd om bedrijven die niet besmet zijn voortijdig te ruimen.
Het risico voor de volksgezondheid wordt vooralsnog beperkt geschat. Dit sluit aan
bij het beleid om niet onnodig gezonde dieren te ruimen. Er zijn momenteel geen alternatieven
voor de huidige dodingswijze die het ruimen kunnen versnellen en tegelijkertijd voldoen
aan de eisen ten aanzien van het dierenwelzijn (zie hiervoor ook een toelichting bij
de rapportage van de Welzijnscommissie dierziekten verderop in deze brief). De capaciteit
om bedrijven te ruimen is momenteel net voldoende voor het ruimen van de besmette
bedrijven. Het preventief ruimen van niet-besmette bedrijven zou geruime tijd in beslag
nemen.
Aanvullende maatregelen
Wij treffen de volgende aanvullende maatregelen.
We intensiveren de monitoring. Nertsenhouders worden verplicht wekelijks alle kadavers
van natuurlijk gestorven nertsen op te sturen aan de Gezondheidsdienst voor Dieren
in plaats van het huidige regime van maximaal vijf.
Om een vaste relatie tussen nertsenbedrijf en werknemer te bewerkstelligen is het
wisselen van werknemers tussen bedrijven voortaan slechts mogelijk wanneer een wachtperiode
van 10 dagen wordt nageleefd (tussen het werken op het ene en het andere nertsenbedrijf).
De RIVM-adviezen ten aanzien van thuisquarantaine bij COVID-19-achtige klachten bij
huisgenoten dienen te worden nageleefd en dan is werken op een nertsenbedrijf in die
periode niet mogelijk. Medewerkers op een met SARS-CoV-2 besmet bedrijf wordt geadviseerd
zich, conform de RIVM-handreiking nertsenbedrijven, op de derde en tiende dag te laten
testen.
Om de naleving en handhaving van bovenstaande maatregelen voor personen te verbeteren
worden houders van nertsenbedrijven verplicht vooraf aan de NVWA te melden wie er
wanneer op de bedrijven in de stallen werkt. Op deze manier kan de NVWA ter plaatse
controleren of de plicht wordt nageleefd. Ook maakt deze registratie het mogelijk
te controleren of de wachtperiodes en geadviseerde tests worden nageleefd.
Intensivering van de handhaving
De NVWA controleert of de maatregelen worden nageleefd. Hiervoor zijn momenteel vier
tot zes mensen per dag ca. 100 uur per week in touw. De NVWA ziet toe op het naleven
van het door de NVWA-goedgekeurde hygiëneprotocol van de sector. De NVWA controleert
daarnaast de nertsenbedrijven onder andere op het bezoekersregister en het transportverbod
van nertsen en mest. Er is één proces verbaal opgemaakt vanwege transport van mest.
Bij fysieke controles van wat over de weg rijdt zijn tot nu toe geen overtredingen
vastgesteld. We hebben op dit moment geen concrete aanwijzingen voor opzettelijke
besmetting, de inlichtingen- en opsporingsdienst (IOD) doet daar de komende tijd extra
onderzoek naar. De NVWA onderzoekt momenteel hoe zij meer en effectiever kan inzetten
op handhaving en toezicht. De NVWA zal intensiever toezien op het bijhouden van het
register van bezoekers die om noodzakelijke redenen het bedrijf moet betreden. Dit
geldt ook voor het toezien op de maatregelen met betrekking tot de vaste relatie tussen
bedrijf en werknemer en het testregime van medewerkers. Wanneer de NVWA overtredingen
constateert, wordt sanctionerend opgetreden.
5. Tegemoetkoming in de schade bij ruimingen
In het debat van 10 juni jl. hebben we uw Kamer toegezegd om nadere informatie te
sturen over de tegemoetkoming die nertsenhouders ontvangen voor de dieren die worden
geruimd.
De tegemoetkoming in de schade bij ruiming heeft tot doel te zorgen dat houders op
voorhand alle medewerking verlenen aan de dierziektebestrijding. Het is van groot
belang dat een houder al bij een eerste vermoeden van besmetting daarvan aan de overheid
melding maakt. Een houder die weet dat hij een tegemoetkoming krijgt voor geruimde
dieren zal eerder overgaan tot het melden van een vermoeden van besmetting. Daarom
is dit essentiële onderdeel van de dierziektebestrijding opgenomen in de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren (Gwwd). De houder van wie de dieren in het kader van bestrijding
van een aangifteplichtige ziekte worden gedood, ontvangt een tegemoetkoming in de
schade voor die dieren. Daarbij is bepaald dat de houder voor verdachte dieren de
waarde van de dieren in gezonde toestand krijgt. Om te voldoen aan de staatssteunregels
is het van belang dat de marktwaarde van de te ruimen dieren wordt vastgesteld. Dit
regime is voor alle dieren die geruimd worden als gevolg van een besmetting met een
aangifteplichtige ziekten gelijk. Verder is in de wet bepaald dat de waarde van de
dieren vastgesteld moet worden voordat de dieren gedood worden en dat de waardevaststelling
gedaan moet worden door een daarvoor aangewezen onafhankelijke deskundige (taxateur).
De waardevaststelling door de taxateur is geen besluit, maar een feitelijke vaststelling.
In de Gwwd is ook vastgelegd dat de tegemoetkoming uit het Diergezondheidsfonds aan
de houder wordt betaald.
Om taxateurs te ondersteunen in hun werk en te zorgen voor uniformiteit in de waardevaststelling
zijn zogenoemde waardetabellen voor verschillende diersoorten ontwikkeld. De waardetabellen
worden in het kader van de Wettelijke onderzoekstaak (WOT) door Wageningen Economic
Research (WEcR) onderdeel van Wageningen UR opgesteld en wanneer noodzakelijk worden
de cijfers geactualiseerd, bijvoorbeeld bij nieuwe uitbraken. Jaarlijks vindt overleg
plaats met belanghebbenden (overheid, sector en taxateurs) over de onderliggende uitgangspunten
en waarderingssystematiek. In een waardetabel zijn waarden voor verschillende leeftijden
en categorieën dieren opgenomen die de marktwaarde zo goed mogelijk weerspiegelen.
WEcR doet dit voor de verschillende diersoorten met een vergelijkbare methodiek. WEcR
maakt hierbij gebruik van herleidbare beschikbare marktinformatie en nadere actuele
informatie die onder andere de sector aanlevert. WEcR beoordeelt en weegt de sectorinformatie
vanuit hun onafhankelijke rol.
De waardetabel zelf heeft geen formele status, het is een hulpmiddel voor de uitvoering
van de waardevaststelling door de taxateur. Er kunnen dan ook geen rechten ontleend
worden aan de waardetabel. De taxateur kan altijd gemotiveerd en onderbouwd afwijken
van de waardetabel, het blijft maatwerk per geval. Zoals toegezegd is de waardetabel
voor nertsen, die de taxateurs gebruiken bij de taxatie van te ruimen nertsenhouderijen,
bij deze brief bijgesloten (zie bijlage)3.
De ruimingsvergoeding voor de ruiming van 42 bedrijven tot nu toe bedraagt circa € 38
miljoen euro. Via de incidentele suppletoire begroting die volgt, is hiervoor een
bedrag opgenomen van € 40 miljoen. Dit bedrag staat los van de hierboven genoemde
stoppersregeling.
6. Rapportage Welzijnscommissie dierziekten over het verloop van de ruimingen
De Welzijnscommissie Dierziekten heeft tot 23 augustus 2020 zeventien nertsenfokkerijen
bezocht die werden geruimd. De resultaten van de Welzijnscommissie over de eerste
zeven ruimingen heb ik uw Kamer doen toekomen in de Kamerbrief van 20 juli jl. (Kamerstuk
28 286, nr. 1122). In de periode van 9 juli tot en met 23 augustus zijn nog tien nertsenfokkerijen
bezocht die werden geruimd. De Welzijnscommissie heeft tijdens haar observaties bij
het legen van de gasboxen gecontroleerd of er nog dieren tekenen van leven vertonen.
Dit is twee keer voorgekomen, waarna dieren onmiddellijk werden teruggeplaatst in
een andere reeds met koolmonoxide gevulde gasbox. De Welzijnscommissie constateerde
dat er aandacht moet blijven voor het hanteren van de nertsen. De NVWA is hier tijdens
ruimingen extra oplettend op. Tijdens de ruimingen zijn geen andere onvolkomenheden
of vermijdbaar ongerief vastgesteld door de Welzijnscommissie.
In overleg met de Welzijnscommissie is bekeken of alternatieve ruimingsmethoden passender
zouden kunnen zijn zonder afbreuk te doen aan dierenwelzijn. Navraag bij Wageningen
UR en aan andere landen met nertsenhouderijen zoals Canada en Denemarken heeft geen
betere alternatieven opgeleverd voor de gebruikte dodingsmethode. De Welzijnscommissie
zal ook toezicht houden bij toekomstige ruimingen en hierover rapporteren aan het
Ministerie van LNV.
7. Onderzoek naar SARS-CoV-2 bij dieren
Nertsen
Op 31 juli jl. is de eindrapportage «SARS-CoV-2 bij besmette nertsenbedrijven» aangeboden.
Doel van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus
van mens op dier, tussen dieren, tussen bedrijven, van dier op mens, de pathologie
bij nertsen en de verspreiding in het milieu. Het onderzoek is uitgevoerd op de eerste
vijf besmette bedrijven. Over de belangrijkste resultaten hebben wij uw Kamer eerder
geïnformeerd. Bij metingen op de eerste drie bedrijven werd geen virus aangetoond
buiten de stal. Bij metingen op bedrijf vijf werd virus-RNA buiten maar dicht bij
de stal op het erf aangetroffen, maar werd geen levend virus aangetoond. Virus-RNA
buiten het erf is niet vastgesteld. Op twee bedrijven zijn ook katten besmet (geweest)
met SARS-CoV-2. Dit is eerder vermeld in de brief aan uw Kamer van 19 mei jl. In de
databank van virus-genomen van COVID-19 patiënten in Nederland zijn geen sequenties
aanwezig die ontstaan kunnen zijn uit het virus dat bij de nertsen op deze vijf bedrijven
circuleert (met uitzondering van de twee personen die door een nerts besmet zijn geraakt).
Het rapport is bijgevoegd (zie bijlage)4.
Katten en honden
Recent is binnen het onderzoek naar SARS-CoV-2 in honden en katten een eerste studie
afgerond. In deze studie is gekeken naar het aantal dieren met antilichamen tegen
het virus als aanwijzing voor een doorgemaakte infectie. In totaal zijn 1000 bloedmonsters
onderzocht; 500 van honden en 500 van katten. Het betreft monsters die door dierenartsen
naar de diagnostische laboratoria van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit
Utrecht zijn gestuurd voor reguliere diagnostiek en dus niet in verband met COVID-19
verdenking of contact met COVID-19 patiënten. Bij twee van de 500 katten (0,4%) en
één van de 500 honden (0,2%) zijn antilichamen aangetoond tegen SARS-CoV-2. De prevalentie
binnen deze geteste populatie is laag wat aangeeft dat infecties bij kat en hond incidenteel
voorkomen waarschijnlijk als gevolg van verspreiding door de mens. Op de eerste vijf
positieve nertsenbedrijven zijn katten onderzocht, en bij tien zijn antistoffen aangetoond.
Onderzoek naar het vóórkomen van infecties binnen andere populaties honden en katten,
waaronder katten in asielen en honden en katten met bekend contact met een COVID-
positieve eigenaar, loopt nog.
Konijnen
De serologische screening op de resterende konijnenbedrijven is afgerond. Alle bloedmonsters
zijn negatief getest. Dat betekent dat op geen van de konijnenbedrijven in Nederland
SARS-CoV-2 heeft gecirculeerd. Internationaal zijn er ook geen aanwijzingen die duiden
op mogelijke besmettingen met SARS-CoV-2 bij konijnen, noch bij bedrijfsmatig gehouden
konijnen noch bij konijnen die als huisdier gehouden worden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Medeindiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit