Brief regering : Geannoteerde Agenda Informele Landbouwraad van 1 september 2020
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1246 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 augustus 2020
Via deze brief informeer ik uw Kamer over de agenda van de Informele Landbouwraad
die op 1 september aanstaande in Koblenz plaatsvindt. Ik ben voornemens aanwezig te
zijn bij deze Raad.
Informele Landbouwraad
De Informele Landbouwraad van 1 september 2020 heeft als thema’s opgedane lessen van
de coronacrisis, met een focus op de weerbaarheid van de landbouw en voedselsectoren
en de waardering van voedsel, landbouw en dieren.
Tijdens de informele raad zal de discussie plaatsvinden aan de hand van de volgende
vragen – er vindt geen besluitvorming plaats:
1. Welke veranderingen moeten worden gemaakt om de weerbaarheid van de voedselvoorzieningsketens
in toekomstige crisissituaties te versterken? Is het nodig om de onafhankelijkheid
van de voedselvoorziening (inputs, productie, verwerking en het in de handel brengen)
in de EU te versterken?
2. Welk doel zou een EU-breed dierenwelzijnslabel moeten dienen en hoe zou dit label
eruit moeten komen zien?
3. Wat zou de Commissie moeten doen om dierenwelzijn tijdens transporten te garanderen?
Hoe ziet de lidstaat de toekomst van veetransporten?
Weerbare voedselvoorzieningsketens – voedselzekerheid versterken
De COVID-19 crisis heeft kwetsbaarheden van de Nederlandse agrofoodsector blootgelegd.
Het gaat hierbij in eerste instantie vooral om economische kwetsbaarheden als gevolg
van het feit dat de Nederlandse agrofoodsector zeer gespecialiseerd is, zowel voor
wat betreft producten als afzetkanalen (bijvoorbeeld horeca/food service industrie)
en afzetmarkten. Bovendien opereert de Nederlandse agrofoodsector in een open, internationale
markt, vaak via lange ketens. De grote afhankelijkheid van het buitenland – zowel
voor afzetmarkten als voor import van bijvoorbeeld sojaschroot voor de veevoederindustrie –
maakt de Nederlandse agrofoodsector kwetsbaar. Daarnaast speelt ook in ons land onmiskenbaar
de grote afhankelijkheid van arbeidsmigranten.
Hoewel de COVID-19 crisis vanwege de mondiale impact extreem is, valt niet uit te
sluiten dat in de toekomst wederom crises kunnen ontstaan – bijvoorbeeld door geopolitieke
spanningen, natuur- of klimaatrampen. Ik ben ervan overtuigd dat weerbare voedselvoorzieningsketens
beginnen met duurzame landbouwproductiesystemen die produceren in balans met wat de
aarde kan dragen en met oog voor mens en dier, zoals aangegeven in mijn visie Waardevol
en verbonden. Om de weerbaarheid verder te versterken is het belangrijk risico’s te spreiden. Denk aan meer diversificatie in producten, maar ook in meer lokale, nationale en
regionale c.q. Europese toeleveranciers van inputs of afnemers van landbouw- en voedselproducten.
De COVID-19 crisis heeft aangetoond dat ondanks de begrijpelijke beperkingen in bewegingen
van mensen, transport van agrofoodproducten min of meer gewoon doorgang heeft kunnen
vinden binnen Europa. Dit onderstreept de meerwaarde van de interne markt. Door meer
samenwerking op Europees niveau kan de afhankelijkheid voor import uit en export naar
derde landen verminderd worden. Dit draagt niet alleen bij aan de versterking van
de weerbaarheid van de Nederlandse en, in bredere zin, ook de Europese agrofoodsector,
maar ook aan de gewenste verduurzaming van het voedselsysteem zoals beoogd mede met
de Van Boer tot Bord-strategie. Daarnaast draagt ook het stimuleren en versterken van samenwerking bij aan het vergroten van de weerbaarheid. Het kan gaan om horizontale of verticale
samenwerking tussen ondernemers c.q. ketenpartijen, maar ook om samenwerking tussen
overheden. Ook zie ik een rol voor technologie en innovatie om de afhankelijkheid van menselijke arbeid te verkleinen, maar ook om de mogelijkheden
voor duurzame productie dichter bij huis te vergroten of om de distributie en afzet
van voedingsproducten te faciliteren. Ten slotte geloof ik in het versterken van het ondernemerschap van boeren, dat wil zeggen het versterken van de vaardigheden die ondernemers nodig
hebben om kansen te zien, te benutten en waarde te creëren in balans met mens, dier
en milieu. De crisis heeft mooie voorbeelden laten zien van boeren en tuinders die
met ondernemersinstinct alternatieve afzetmogelijkheden hebben weten te creëren voor
hun productie. Ik zal aangeven dat ik werk aan een agenda voor ecologisch, economisch
en sociaal duurzaam ondernemerschap, om agrarische ondernemers te faciliteren bij
het versterken van hun weerbaarheid. De hierboven genoemde vier elementen vormen daarbij
het uitgangspunt.
Van voedselonzekerheid of serieuze haperingen in voedselvoorziening is tijdens de
crisis in Nederland nooit sprake geweest, dit in tegenstelling tot andere, meestal
ontwikkelingslanden waar de toegang tot voedsel wel degelijk een probleem is gebleken.
Voedselnationalisme/-soevereiniteit is hierbij niet het antwoord, integendeel, het
vergroot de kwetsbaarheid. Ook hier geldt mijns inziens dat diversificatie, innovatie
en samenwerking belangrijke sleutels zijn tot voedselzekerheid. Diversificatie betekent
in mijn ogen dat je je voor voedselzekerheid niet afhankelijk maakt van één land of
regio. Dit vraagt om een open, op regels gebaseerd en duurzaam handelssysteem. Het
vraagt tegelijkertijd ook om internationale samenwerking tussen kennisinstellingen,
de private sector – inclusief boeren – maatschappelijke organisaties en overheden
om de weerbaarheid van mondiale voedselsystemen te vergroten. De VN-top over voedselsystemen
in 2021, biedt een goede gelegenheid om op dit onderwerp de daad bij het woord te
voegen.
Dierenwelzijnslabeling
Het Duitse voorzitterschap wil graag nader discussiëren over de introductie van een
EU-breed dierenwelzijnslabel. Duitsland wil proberen te komen tot een wettelijk Europees
kader met verplichte criteria voor dierenwelzijnsetikettering. Tijdens de vergadering
zal een discussie plaatsvinden aan de hand van de vragen wat een EU-breed dierenwelzijnslabel zou moeten opleveren, hoe een dergelijk label gestructureerd zou moeten
zijn en op welke criteria het label gebaseerd zou moeten zijn.
Ik heb al eerder aangegeven te willen bijdragen aan de ontwikkeling van een Europees
label, en dat ik de positieve invloed die goede dierenwelzijnslabeling kan hebben
onderken. Goede privaatrechtelijke labels spelen in Nederland een belangrijke rol,
zoals het succes van bijvoorbeeld het Beter Leven Keurmerk aantoont. Dergelijke goede,
bestaande labels zouden niet uitgesloten mogen worden en zouden moeten kunnen worden
ingeschaald in een Europese systematiek.
Mijns inziens zou een overkoepelend, wettelijk EU-kader met criteria voor dierenwelzijnslabeling
nader moeten worden uitgewerkt. Het doel moet zijn om via hoogwaardige consumenteninformatie
en marktharmonisatie een systematische vergroting van de kansen voor duurzaam en diervriendelijk
geproduceerde levensmiddelen te bereiken. Er kan daarbij gekeken worden naar de ervaring
en kennis, opgedaan met bestaande goede labels in Nederland en uiteraard in andere
landen. Het zou mijns inziens moeten gaan om een ordenende, oplopende schaal met indicatoren
over de productieomstandigheden en dierenwelzijn in de hele productieketen, dus inclusief
transport en slacht. Mijns inziens moet voorts bezien worden hoe bestaande dierenwelzijnslabels
gerangschikt kunnen worden binnen een dergelijk EU-breed kader.
Het niveau moet hoog genoeg liggen, zodat daadwerkelijk sprake is van ontwikkelingen
naar beter dierenwelzijn; dit binnen een zgn. «multi-level-systeem» waarbinnen alle
producten moeten worden ingeschaald. Daarnaast is van belang dat het voldoen aan hogere
eisen ook leidt tot een beter verdienmodel.
Ook zal bezien moeten worden of en hoe andere aspecten van duurzame veehouderij ingebouwd
kunnen worden in een EU-labelingskader.
Veetransporten
Het Duitse voorzitterschap kaart welzijnsproblemen tijdens het transport van dieren
aan. Zij benadrukt dat er garanties moeten zijn dat de welzijnsnormen nageleefd zullen
worden, voordat de veterinaire autoriteiten toestemming geven aan exporten naar bestemmingen
buiten de EU. In mijn brief van 25 mei 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1093) heb ik aan uw Kamer gemeld dat er twijfels zijn ontstaan over het bestaan van (geschikte)
rustplaatsen in Rusland, en dat er geen betrouwbare systematiek is die de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voldoende basis geeft om hun controles en verificaties
uit te voeren. Uit de van toepassing zijnde EU-wetgeving volgt dat de NVWA daarom
geen exporten naar buiten de EU honoreert, als er een rustplaats buiten de EU moet
worden aangedaan.
De branche-organisatie voor exporteurs van levend vee, Vee en Logistiek Nederland,
heeft inmiddels een plan van aanpak opgesteld om de exporten weer mogelijk te maken.
Hierover vinden gesprekken plaats. Omdat deze problematiek uiteraard niet alleen in
Nederland speelt, vond op initiatief van Nederland op 17 juni jl. een video-overleg
plaats met de national contact points voor de transportverordening. Dit overleg had
als doel om informatie te delen en te komen tot een gezamenlijke aanpak. Er is daarnaast
intensief contact met Duitsland, Frankrijk, Ierland, Oostenrijk en Denemarken. Hieruit
blijkt dat de werkwijzen verschillen en dat er behoefte is aan een centrale, betrouwbare
beoordeling van rustplaatsen buiten de EU. Hier zou de Europese Commissie bij voorkeur
een rol kunnen spelen.
Op de vraag van het Duitse voorzitterschap hoe we de toekomst van diertransporten
zien, zal ik aangeven dat ik streef naar beperking van diertransporten, verdere verbetering
van de condities tijdens transport en verbetering van handhaving van bestaande regels
(Kamerstuk 28 286, nr. 991). Voor het beperken van het transport van slachtdieren zou een overgang naar «karkasvervoer»
(het vervoeren van vlees in plaats van levende dieren) een goede weg zijn. Daarnaast
dring ik aan op aanpassing van de transportverordening, zodat lange transporten (>8
uur) van slachtdieren en jonge kalveren worden afgeschaft. Met name voor het welzijn
van dieren tijdens hitte, zet ik me in voor betere voorschriften in de transportverordening
voor diertransport bij extreme temperaturen. In ieder geval moet duidelijker worden
voorgeschreven dat boven de 30 graden buitentemperatuur geen lange transporten (>8 uur)
plaatsvinden als er geen koelsysteem in de wagen aanwezig is, of andere aantoonbare
maatregelen zijn toegepast om de hitte bij de dieren te beperken. Hierbij geef ik
invulling aan de motie van leden De Groot en Dik Faber (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 13).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.