Brief regering : Uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid
35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020
Nr. 212
BRIEF VAN DE MINISTER BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2020
Met deze brief informeer ik u achtereenvolgens over de uitvoering van diverse moties
en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en het lerarenbeleid en
over een aantal overige beleidsontwikkelingen.
Moties
Motie Bisschop over toezicht op de openbare orde in het onderwijs, zowel voor bekostigde
als niet-bekostigde scholen
De motie van het lid Bisschop verzoekt de regering onderzoek te laten verrichten naar
de reikwijdte en een wettelijke uitwerking van het toezicht op de openbare orde in
het onderwijs, zowel voor bekostigde als niet-bekostigde scholen.1 Om deze motie goed te kunnen duiden en tegemoet te komen aan de wensen van het lid
Bisschop is een korte literatuurstudie verricht. Daaruit komt naar voren dat de term
«openbare orde» in het onderwijs in zijn algemeenheid ziet op de situatie dat het
onderwijs zodanig is ingericht dat geen sprake is van strijdigheid met de openbare
orde, dan wel de Nederlandse wetten.2
3 Het verslag van de Staatscommissie voor het onderwijs gaat niet in op de «openbare
orde», maar spreekt van de eisen van deugdelijkheid.4
De Grondwet 1917 geeft in artikel 192 niet meer aan dat een school niet in strijd
met de «openbare orde» mag handelen, maar dat een school moet «voldoen aan de eisen
van deugdelijkheid», waarop de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt.5 Het begrip «openbare orde» is daarmee feitelijk omgezet in het «voldoen aan de deugdelijkheidseisen».
Daarom zal het begrip «openbare orde» in deze motie worden opgevat als «voldoen aan
de deugdelijkheidseisen».
Wat betreft het toezicht op het voldoen aan de deugdelijkheidseisen is er sprake van
een aantal recente ontwikkelingen. In de eerste plaats het door de Staten-Generaal
aangenomen Wetsvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen, waarin is opgenomen dat de
Inspectie van het Onderwijs voor de start van een school toetst op de te verwachten
kwaliteit van de school.6 Daarnaast is bij uw Kamer het Wetsvoorstel burgerschap in behandeling waarmee de
burgerschapsopdracht wordt verduidelijkt en voor alle niet-bekostigde Nederlandse
scholen gaat gelden.7 Ook het in voorbereiding zijnde Wetsvoorstel versterking bestuurlijk instrumentarium
zal de mogelijkheden vergroten om in te grijpen als sprake is van uitzonderlijke situaties.8 Tenslotte is er het wetsvoorstel dat de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen
verruimt.9 Met dit wetsvoorstel wordt de notie «openbare orde» nader inhoudelijk genormeerd
teneinde rechtspersonen te verbieden die in strijd handelen met de openbare orde.
Het huidige kader voor de reikwijdte en wettelijke uitwerking van het toezicht op
het voldoen aan de deugdelijkheidseisen door de inspectie is opgenomen in de sectorwetten
en de Wet op het onderwijstoezicht en het toezichtkader. Naar mijn mening is het huidige
toezicht op de «openbare orde» dan wel «het voldoen aan de deugdelijkheidseisen» in
het onderwijs dan ook voldoende, ook in historisch perspectief. De in behandeling
zijnde wetvoorstellen zullen dit toezicht nog verder versterken. Hiermee beschouw
ik de motie als afgedaan.
Motie Rudmer Heerema over een sanctiebeleid voor scholen die nog steeds een eigen
bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen
Tijdens het Voortgezet schriftelijk overleg Ondersteuning van zeer makkelijk lerende
of (hoog)begaafde kinderen in het onderwijs op 28 januari 2020 heeft het lid Heerema
een motie ingediend die de regering verzoekt een sanctiebeleid op te stellen voor
scholen die nog steeds een eigen bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen.10
Ook ik vind het niet wenselijk dat er een bijdrage wordt gevraagd van ouders wanneer
er sprake is van onderwijs dat voorziet in de ondersteuningsbehoefte van leerlingen.
Om die reden heb ik, zoals uw Kamer eerder gemeld, een brief naar alle scholen en
samenwerkingsverbanden gestuurd. Wanneer de school of het samenwerkingsverband bepaalt
dat de extra activiteiten voorzien in een ondersteuningsbehoefte dan is dit passend
onderwijs. Het is aan het bevoegd gezag van de school, en het samenwerkingsverband
waar zij deel van uit maakt, om het onderwijs zo in te richten dat dit uit de daarvoor
van overheidswege verstrekte middelen kan worden bekostigd.
Na de zomer zal ik u mijn reactie op de evaluatie passend onderwijs en een voorstel
voor de toekomst doen toekomen. Hierin ga ik ook in op de financiering van de voorzieningen
die nodig zijn om leerlingen, waaronder de begaafde leerlingen, zo passend mogelijke
ondersteuning te bieden.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving
door scholen en samenwerkingsverbanden. In de wet is vooralsnog geregeld dat scholen
een bijdrage mogen vragen van ouders mits deze vrijwillig is en de hoogte en de bestemming
van de ouderbijdrage is afgestemd met de medezeggenschapsraad van de school. Wanneer
scholen zich niet houden aan de wettelijke eisen treedt de inspectie handhavend op.
Hiermee is er een sanctiebeleid voor scholen die nog steeds een verplichte ouderbijdrage
vragen aan ouders van (hoog)begaafde leerlingen.
In haar toezicht doet de inspectie onderzoek naar de ouderbijdrage die scholen vragen
aan ouders. De inspectie controleert of scholen de wettelijke vereisten rondom de
ouderbijdrage naleven. Zo gaat de inspectie na hoe de school communiceert over de
vrijwilligheid van de ouderbijdrage in de schoolgids. Ook als ouders zich bij de inspectie
melden dat de vrijwilligheid van de ouderbijdrage op de school van hun kind in het
geding is, doet de inspectie onderzoek. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de bijdrage
niet vrijwillig is kan de inspectie handhavend optreden.
Motie Rudmer Heerema en Van Meenen over een passend onderwijsaanbod specifiek voor
hoogbegaafde kinderen
Tijdens het Voortgezet schriftelijk overleg Ondersteuning van zeer makkelijk lerende
of (hoog)begaafde kinderen in het onderwijs op 28 januari 2020 is de motie van de
leden Heerema en Van Meenen over een passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde
kinderen ingediend.11 Ik ben samen met samenwerkingsverbanden, scholen, ouders en andere betrokkenen bezig
met de uitvoering van deze motie. De motie verzoekt om de Kamer voor de zomer van
2020 over de uitvoering te informeren. Vanwege de sluiting van scholen in verband
met het coronavirus zijn samenwerkingsverbanden en scholen minder ver met de uitvoering
van hun plannen dan verwacht. Daarom zal ik u in het najaar informeren over de voortgang.
Dit doe ik aan de hand van de eerste rapportage van het monitoringsonderzoek.
Motie Rudmer Heerema en Rog over buitenlandse initiatiefnemers toetsen op de vormgeving
van het burgerschapsonderwijs
De motie Heerema en Rog verzoekt de regering te borgen dat ook buitenlandse initiatiefnemers
die in Nederland een nieuwe school of nieuwe dependance willen openen, vooraf worden
getoetst op hun plan hoe zij het burgerschapsonderwijs willen vormgeven.12 Omdat het hier niet-bekostigde internationale scholen betreft, wordt de uitvoering
van de motie betrokken bij een bredere ambtelijke verkenning naar het toezicht op
internationale scholen (de zogenaamde B4-scholen). Dit is complex, vanwege de diversiteit
onder deze scholen en de internationale context. Ook is door de coronacrisis vertraging
opgelopen. Ik zal de Tweede Kamer naar verwachting begin volgend jaar hierover informeren.
Motie Van den Hul en Westerveld over maatwerk voor kinderen met achterstanden
De leden Van den Hul en Westerveld hebben een motie ingediend waarin wordt verzocht
om het bieden van maatwerk aan kinderen in het primair en voortgezet onderwijs met
door de coronacrisis opgelopen achterstanden.13 Voor de compensatie van studenten en ondersteuningsmaatregelen in het kader van de
gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet onlangs € 500 miljoen aanvullend geïnvesteerd.
Hiervan is € 244 miljoen uitgetrokken om de achterstanden weg te werken die kinderen
en studenten in een kwetsbare positie tijdens de lockdown in het funderend onderwijs
en het mbo hebben opgelopen. Ook is er € 21 miljoen beschikbaar om de nieuwkomersbekostiging
eenmalig met drie maanden te verlengen. Met deze maatregelen geef ik invulling aan
de motie van de leden Van den Hul en Westerveld.
Gewijzigde motie Kwint over het wegnemen van wettelijke belemmeringen en inperkingen
voor het inrichten van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Ik heb toegezegd om voor de zomer uw Kamer te informeren over de uitwerking van de
aangenomen motie van het lid Kwint over het wegnemen van wettelijke belemmeringen
en inperkingen voor het inrichten van een school voor (v)so. Vanwege de coronacrisis
heeft deze uitwerking enige vertraging opgelopen.14 In de tussentijd ben ik nagegaan welke belemmeringen er zijn om een vestiging (v)so
uit te breiden. Ook ben ik nagegaan of er andere mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld
te voorkomen dat leerlingen te lang op wachtlijsten komen te staan, zoals door het
inrichten van een nevenvestiging (v)so. Dit kan namelijk relatief makkelijk en snel.
De ontwikkelingen rondom meer inclusie, zoals ook aan de orde in de motie Van Meenen
hierover, en rondom het lerarentekort betrek ik bij de wens van uw Kamer tot uitbreiding
van het (v)so.15
Daarom heb ik besloten om door een onafhankelijke partij te laten onderzoeken of er
in de samenwerkingsverbanden (die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuningsstructuur)
behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen naast de huidige voorzieningen, waarin niet
door het inrichten van een nevenvestiging kan worden voorzien. Ik zal u uiterlijk
dit najaar op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit onderzoek en van eventuele
vervolgstappen. Bij brief van 21 april 2020 heeft de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap mij gevraagd om ervoor zorg te dragen dat op het moment dat
de evaluatie passend onderwijs in de Kamer wordt behandeld, het wetsvoorstel ter uitwerking
van bovenstaande motie beschikbaar is. In reactie daarop verwijs ik kortheidshalve
naar hetgeen ik hierboven heb aangegeven.
Motie Kwint over terugvorderen teveel betaald salaris kwartiermaker
Met de motie Kwint werd verzocht – na oplevering van de definitieve cijfers – te laten
onderzoeken of het mogelijk te veel aan de kwartiermaker van de Onderwijscoöperatie
betaalde salaris bij de kwartiermaker kan worden teruggevorderd.16 Wij hechten aan een evenwichtig bezoldigingsbeleid bij instellingen binnen het OCW-domein,
omdat publiek geld goed moet worden besteed. Dit geldt uiteraard ook voor de Onderwijscoöperatie.
We vinden de Wet normering topinkomens (WNT) hiervoor een goed instrument en zijn
zeer gemotiveerd om de WNT uit te voeren, om te voorkomen dat er bovenmatige bezoldigingen
aan bestuurders worden betaald.
Uit de definitieve WNT-jaarverantwoording over het jaar 2018 blijkt dat de kwartiermaker
in de periode november 2017 tot en met juni 2018 in termen van de WNT is ingezet als
interim- topfunctionaris. Het voor die periode geldende bezoldigingsmaximum voor een
interim- topfunctionaris was € 188.400. Over deze periode is in totaal € 156.191 aan
bezoldiging uitbetaald. Omdat er volgens de WNT geen sprake is van een overschrijding
van het toepasselijk maximum, is er geen grond de bezoldiging of een gedeelte daarvan
terug te vorderen. Wij beschouwen de motie hiermee als afgedaan.
Motie Kwint en Rog over de toeslag voor leraren
Eveneens in vervolg op het debat over onder meer het lerarentekort is op 2 juli een
motie ingediend door de leden Kwint (SP) en Rog (CDA).17 Hierin verzocht om in overleg te treden met die steden waar leraren in het so wel
en leraren in het vso geen toeslag krijgen om het lerarentekort aan te pakken. Conform
mijn reactie op de motie in de Kamer is contact opgenomen met Amsterdam. In vervolg
op de motie heeft Amsterdam de toeslag verbreed en krijgen ook leraren in het vso
vanaf komend schooljaar een toeslag.
Motie Van Meenen over blijvende beschikbaarheid devices en aansluitingen voor leerlingen
Met de motie Van Meenen wordt de regering verzocht om te bevorderen dat leerlingen
kunnen blijven beschikken over de devices en internetaansluitingen die aan hen ter
beschikking zijn gesteld om het onderwijs op afstand mogelijk te maken.18
Toen afstandsonderwijs noodzakelijk werd heeft het kabinet € 6,3 miljoen beschikbaar
gesteld voor de aanschaf van devices. Schoolbesturen konden hiervoor een aanvraag
doen bij inkoopcoöperatie SIVON. Alle aanvragen zijn daarbij gehonoreerd, waarbij
er in totaal ruim 15.000 devices zijn geleverd. Ook de internetproviders hebben een
aanzienlijke bijdrage geleverd door via uiteenlopende kanalen noodoplossingen te bieden
aan verschillende sectoren, waaronder het onderwijs en de zorg. Deze providers bepalen
zelf de duur van de geboden oplossing. We hebben contact met hen gehad. Zij hebben
aangegeven dat de ter beschikking gestelde internetaansluitingen zijn verlengd tot
het einde van dit schooljaar en daarna worden beëindigd. Voor de devices geldt dat
deze eigendom blijven van de schoolbesturen waaraan deze ter beschikking zijn gesteld.
Gewijzigde motie Van Meenen over meer onaangekondigde bezoeken door de inspectie
In een motie van het lid Van Meenen heeft uw Kamer verzocht meer onaangekondigde bezoeken
in het funderend onderwijs te laten afleggen door de Inspectie van het Onderwijs.19 Aan deze motie is op de volgende manier uitvoering gegeven. De inspectie is sinds
eind 2019 meer onaangekondigd onderzoek gaan doen. Dit gebeurde onder andere in het
kader van het thematisch onderzoek Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen.20 Als gevolg van de maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus
vindt er sinds de tweede helft van maart 2020 in principe geen onderzoek op locatie
plaats, dus ook geen onaangekondigd onderzoek. De inspectie zal over de onaangekondigde
onderzoeken rapporteren in haar jaarverslag 2020, dat uw Kamer in het voorjaar van
2021 ontvangt.
Motie Van Meenen over het direct bekostigen van scholen in het basis- en voortgezet
onderwijs
Naar aanleiding van een motie van het lid Van Meenen heb ik uw Kamer op 5 maart 2019
toegezegd onderzoek te doen naar het direct bekostigen van scholen in het primair
en voortgezet onderwijs.21
22 Conform mijn toezegging heb ik dit onderzoek betrokken bij het onderzoek naar de
doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging van McKinsey & Company. Dit rapport
heb ik op 22 april 2020 aan uw Kamer gestuurd.23 De beleidsreactie op dit rapport volgt na de zomer van 2020. Mede in het licht van
dit rapport heb ik in de afgelopen maanden de mogelijkheden onderzocht van het direct
bekostigen van scholen in het funderend onderwijs. Hierbij ontvangt u mijn reactie.
Bovenaan staat dat ik de wens uit de motie deel om de (financiële) medezeggenschap
op het niveau van de school te verbeteren, de positie van de schoolleider te versterken
en de verantwoording over de verdeling van de bekostiging tussen scholen te verbeteren.
Hieronder geef ik aan welke stappen er op deze drie punten worden gezet.
– In lijn met het regeerakkoord werk ik aan een wetsvoorstel om de medezeggenschapsraad
instemmingsrecht te geven op de hoofdlijnen van de begroting. Hiermee wordt de medezeggenschap
beter in positie gebracht rond het vaststellen van de begroting. Begin 2019 heb ik
uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd.24 Het streven is om dit wetsvoorstel in 2021 in werking te laten treden. Verder heb
ik uw Kamer op 10 maart 2020 een brief gestuurd over de wijze waarop ik de medezeggenschap
in de toekomst zal blijven ondersteunen.25
– In de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad Een krachtige rol voor schoolleiders heb ik diverse maatregelen aangekondigd om de rol van de schoolleider te versterken.
Deze maatregelen zijn erop gericht ervoor te zorgen dat er voldoende schoolleiders
zijn, die gekwalificeerd zijn en blijven voor hun belangrijke taak en voldoende in
positie zijn om hun taak uit te voeren.26 Verder ondersteun ik besturen en schoolleiders door middelen beschikbaar te stellen
voor hun professionalisering.
– In lijn met het advies van de Onderwijsraad Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden vind ik het van groot belang dat er meer transparantie komt over waar de bekostiging
terecht komt.27 Daarom heb ik de schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs eind 2019
gevraagd om zich in het jaarverslag over 2019 en 2020 specifiek te verantwoorden over
de gehanteerde uitgangspunten voor het verdelen van de bekostiging onder de scholen
die onder het schoolbestuur vallen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de financiële
positie van onderwijsinstellingen 2018.28 Ook heb ik hen gevraagd om daarbij aan te geven hoe de besluitvorming over de allocatie
van middelen binnen het schoolbestuur heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt inzichtelijk
welke middelen aan de scholen zijn verstrekt, welke middelen bovenschools op het niveau
van het bestuur worden ingezet en wat de kosten van het bestuurlijk apparaat zijn.
– Met deze initiatieven beoog ik een impuls te geven aan het gesprek tussen schoolbesturen,
schoolleiders, raden van toezicht en medezeggenschapsraden over de verdeling en besteding
van de bekostiging en over een betere verantwoording.
– Als het gaat om de wijze waarop de bekostiging wordt verstrekt, ben ik tot de conclusie
gekomen dat ik de huidige systematiek wil handhaven. In deze systematiek wordt de
bekostiging vastgesteld op het niveau van de school en wordt deze verstrekt op het
niveau van het bestuur. De huidige systematiek geeft de besturen autonomie en vrijheid
om de bekostiging in te zetten op de manier zoals die bij de lokale situatie past.
Daardoor kunnen schoolbesturen bijvoorbeeld kleine, op zichzelf onrendabele scholen
in stand houden als dat de toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijs in de
regio ten goede komt. Als één organisatie kunnen zij immers schuiven met bekostiging.
Ook maakt de huidige systematiek het mogelijk dat schoolbesturen (tijdelijk) extra
bekostiging kunnen toekennen aan scholen die bijvoorbeeld een kwaliteitsimpuls nodig
hebben. Ik hecht zeer aan deze flexibiliteit in het stelsel, die lokaal afgewogen
keuzes mogelijk maakt.
Aan het direct bekostigen van scholen zitten meerdere nadelen. Allereerst heeft een
school minder mogelijkheden om schaalvoordelen te realiseren dan een bestuur dat bijvoorbeeld
voor meerdere scholen tegelijk kan inkopen. Mogelijk zou dit kunnen worden ondervangen
door meer gebruik te maken van coöperatieve vormen van samenwerking. Echter, het risico
hiervan is dat scholen mogelijk te weinig ondersteunende diensten en middelen zullen
inkopen. Het gevolg kan zijn dat de schoolleider zelf deze ondersteunende diensten
uitvoert of dat dit in het geheel niet meer gebeurt. Het is noodzakelijk om als schoolbestuur
middelen te reserveren voor bovenschoolse uitgaven, zoals voor financiële of personele
ondersteuning. Synergievoordelen ten aanzien van de organisatie hiervan dragen eraan
bij dat er juist meer geld overblijft voor handen in de klas. Ook in het onderzoek
van McKinsey & Company wordt op dit belang van schaalvoordelen gewezen. Het direct
bekostigen van scholen maakt het veel minder waarschijnlijk dat deze schaalvoordelen
worden gerealiseerd.
Verder zal bij directe bekostiging van scholen ook op schoolniveau verantwoording
moeten plaatsvinden over de besteding. Dit leidt tot een grote toename van administratieve
lasten en overhead. Iedere school moet immers een op zichzelf staande rechtspersoon
worden, ieder met een eigen bestuur, toezicht, ondersteuning en administratie. Meerdere
scholen onder één bestuur kunnen juist efficiencywinst bereiken, bijvoorbeeld op het
vlak van overhead, ICT en huisvesting. Ook hebben grotere organisaties meer mogelijkheden
om deskundigheid op te bouwen op het gebied van begrotingsbeleid, financieel beheer
en jaarverslaggeving. Daarnaast kan een groter bestuur losse scholen minder kwetsbaar
maken, omdat een grotere stichting een sterkere buffer kan vormen bij fluctuaties
in leerlingenaantallen of bij forse investeringen in de onderwijskwaliteit. Wanneer
tot slot scholen als losse organisaties zouden worden beschouwd moet iedere school
een eigen reserve aanhouden. Hierdoor zullen de reserves in het onderwijs verder toenemen,
waarmee er wederom minder geld overblijft voor handen in de klas. In lijn met wat
McKinsey & Company adviseert wil ik juist werken aan het terugbrengen van bovenmatige
reserves in het onderwijs. Over dit thema is uw Kamer op 29 juni 2020 separaat geïnformeerd.29
Motie Van der Molen c.s. over Sterk in je Werk
Op 3 maart 2020 is de motie van de leden van der Molen, Rog en Westerveld over Sterk
in je werk unaniem aangenomen.30 Deze motie vraagt het kabinet te onderzoeken of een project zoals Sterk in je werk
ook kan worden opgezet voor het onderwijs. Er is onderzocht wat Sterk in je Werk inhoudt
en of het van toegevoegde waarde is om deze elementen te vertalen naar het onderwijs.
Sterk in je werk is een project dat wordt gesubsidieerd door het Ministerie van VWS
en wordt uitgevoerd door CNV en de regionale werkgeversorganisaties georganiseerd
in RegioPlus. Via Sterk in Je Werk in de zorg krijgen zorgmedewerkers en geïnteresseerden
in een carrière in de zorg loopbaanadvies en/of coaching. Ik heb onderzocht of het
van toegevoegde waarde is om onderwijsprofessionals en geïnteresseerden in een carrière
in het onderwijs loopbaanadvies en coaching aan te bieden via een extern programma.
In de onderwijscao’s zijn afspraken gemaakt over professionalisering en duurzame inzetbaarheid,
waarvan coaching een onderdeel is. Hiermee is coaching een taak van de werkgevers.
Scholen krijgen hier ook al middelen voor via de lumpsum. Bovendien is er aandacht
voor coaching in de begeleiding van startende docenten in het kader van het programma
«Samen opleiden».
Ik zet graag in op het stimuleren van het gebruik van deze eerder genoemde middelen
voor duurzame inzetbaarheid. Ik ga in gesprek met de raden over hoe deze middelen
ook ingezet kunnen worden voor (extern) loopbaanadvies. Dit is efficiënter dan het
opstarten van een nieuw, extern programma voor coaching en loopbaanadvies. Het effectiever
inzetten van bestaande middelen in plaats van het inrichten van nieuwe programma’s
sluit ook aan bij de aanbevelingen van mevrouw Merel van Vroonhoven waarover ik uw
Kamer separaat informeer.
Motie Renkema over actualisatie onderwijsaanbod Nederlands-Indië
In het debat over het Verslag van een algemeen overleg Voortgang beleid oorlogsgetroffenen
van 3 december 2019 is een motie van het lid Renkema aangenomen die de regering verzoekt
om het onderwijsaanbod omtrent Nederlands-Indië en de dekolonisatie te actualiseren.31 Met het traject Curriculum.nu wordt het onderwijsaanbod in het gehele funderend onderwijs
geactualiseerd. Met het opleveren en doorontwikkelen van bouwstenen – ontwikkeld door
ontwikkelteams van leraren, schoolleiders en curriculumexperts van het nationaal expertisecentrum
leerplanontwikkeling SLO – wordt daarmee ook invulling gegeven aan de motie Renkema.
In de bouwstenen van het ontwikkelteam Burgerschap wordt expliciet benoemd dat leerlingen
leren «over historische contexten die van belang zijn voor het ontstaan van en de
waardering voor de democratische rechtsstaat en de mensenrechten in Nederland en Europa
zoals de Opstand, de Franse en Bataafse Revolutie, ideologieën en totalitaire systemen,
genocides en onafhankelijkheidsoorlogen». De bouwstenen onderstrepen daarmee het belang
van deze onderwerpen voor onze samenleving en bieden aanknopingspunten voor het behandelen
van de onafhankelijkheidsoorlog van Nederlands-Indië en de zeer relevante historische
feiten hiervan, zoals de Bersiapperiode, de onafhankelijkheidsoorlog en de politionele
acties. Over de status van de bouwstenen en het vervolgproces heb ik uw Kamer op 10 juni
2020 geïnformeerd.32
Motie Rog over de rechtspositie van scholen die een inspectieoordeel «onvoldoende»
krijgen
Bij het debat over het Verslag van een algemeen overleg Inspectie van het Onderwijs
in het funderend onderwijs van 5 september 2019 heeft uw Kamer mij, via een motie
van het Kamerlid Rog, verzocht te onderzoeken hoe de schoolbesturen in rechte kunnen
opkomen tegen een ander inspectie-oordeel dan «zeer zwak».33 De beantwoording van deze motie was mede afhankelijk van de besluitvorming in uw
Kamer en de Eerste Kamer ten aanzien van het Wetsvoorstel meer ruimte voor nieuwe
scholen. De Inspectie hanteert op schoolniveau de oordelen «zeer zwak», «onvoldoende»,
«voldoende» en op verzoek «goed». Tegen het oordeel «zeer zwak» is het reeds mogelijk
om in rechte op te komen, omdat dit oordeel een besluit is in de zin van de Algemene
wet bestuursrecht (AWB). De andere onderdelen zijn geen besluiten in de zin van de
AWB en het is daarom niet mogelijk om hiertegen via de bestuursrechtelijke weg in
rechte op te komen.
Dan kom ik op het Wetsvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen. Met inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel zal het oordeel «onvoldoende» in het voortgezet onderwijs, als
gevolg van een amendement van uw Kamer, betekenen dat een school geen nevenvestiging
kan stichten.34 Daarmee heeft het oordeel «onvoldoende» in het voortgezet onderwijs naar mijn mening
rechtsgevolgen gekregen. Ik vat het oordeel «onvoldoende» in het voortgezet onderwijs
daarom op als een besluit in de zin van de AWB, waartegen bezwaar en beroep open staan.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat het oordeel «onvoldoende» in het primair onderwijs
deze rechtsgevolgen niet kent, ook niet met inwerkingtreding van het Wetsvoorstel
meer ruimte voor nieuwe scholen, en daarmee dus ook geen besluit is in de zin van
de AWB.
Het besluitkarakter van het oordeel «onvoldoende» op schoolniveau betekent dat een
schoolbestuur bezwaar en vervolgens beroep bij de bestuursrechter kan instellen tegen
het oordeel. Dat leidt niet tot schorsing van het oordeel, tenzij dat in een voorlopige
voorziening wordt geschorst. Het rapport met het oordeel «onvoldoende» wordt dus –
zonder schorsing in een voorlopige voorziening – openbaar en de hersteltermijn loopt
door. Na een jaar vindt herstelonderzoek plaats. In praktijk kan dat betekenen dat
er eerder een nieuw oordeel is op basis van het herstelonderzoek, dan dat er een rechterlijke
uitspraak is over het eerdere oordeel.
De Inspectie van het Onderwijs zal na inwerkingtreding van de wet handelen conform
deze lijn. Uiteindelijk is het aan de bestuursrechter om een definitief oordeel te
vellen over de vraag of het oordeel «onvoldoende» na inwerkingtreding van de Wet meer
ruimte voor nieuwe scholen een besluit is in de zin van de AWB.
Motie Westerveld over een passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen
In het notaoverleg over de Staat van het Onderwijs op 17 juni 2019 heeft het lid Westerveld
een motie ingediend die de regering oproept te onderzoeken of er sprake is van een
passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen.35 Deze motie is aangehouden tot het algemeen overleg Passend Onderwijs van 26 juni
2019. In dit overleg heb ik aangegeven te werken aan een bredere inventarisatie naar
onderwijs in de open en gesloten jeugdzorg. Ook in de 13de Voortgangsrapportage en
evaluatie passend onderwijs van 19 juni 2019 verwees ik naar deze toezegging.36 Ik moet u helaas melden dat deze beleidsinventarisatie door het coronavirus langer
duurt dan voorzien. Ik verwacht u na de zomer deze beleidsinventarisatie aan te kunnen
bieden, inclusief een beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs
naar residentieel onderwijs.
Motie Westerveld c.s. over andere dag- en weekindeling
In vervolg op het debat over onder meer het lerarentekort is op 2 juli jl. de motie
aangenomen van het lid Westerveld (GroenLinks) cs., waarin wordt verzocht om de maximaal
22 uur, die in het kader van de beleidsregel andere dag- en weerindeling door andere
professionals dan bevoegde leraren ingevuld kunnen worden niet als onderwijstijd te
zien.37 Zoals ik in de Kamer heb laten weten, ben ik met de indieners van mening dat het
de inzet is en blijft dat het onderwijs wordt gegeven door bevoegde leraren. Gezien
de tekorten die in de grote steden (G4 en Almere) oplopen, is dat echter helaas niet
altijd mogelijk. In die situaties krijgen de scholen nu ruimte om andere professionals
in te zetten zodat kinderen niet naar huis gestuurd hoeven te worden. De inzet van
andere professionals is dan ook een noodmaatregel Naar aanleiding van de motie heb
ik de beleidsregel aangepast. Daarin in nu expliciet vermeld dat het gaat om een noodmaatregel.
Voor scholen heeft dit geen gevolgen. De regeling is op 7 juli jl. gepubliceerd in
de Staatscourant.38
Motie Westerveld herkansingen staatsexamen (bijlage)39
In de motie Westerveld wordt de regering verzocht om met het College voor Toetsen
en Examens (hierna: CvTE) te kijken naar de mogelijkheden om een herkansing te bieden
aan staatsexamenkandidaten voor wie het behalen van een certificaat noodzakelijk is
vanwege de doorstroom naar een vervolgopleiding en aan staatsexamenkandidaten uit
het vso die de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt.40 Conform de motie heb ik het CvTE gevraagd om te verkennen of het bieden van een herkansingsmogelijkheid
aan deze groep kandidaten mogelijk is.
Het CvTE geeft in deze brief aan dat er verschillende uitvoeringconsequenties verbonden
zijn aan het bieden van een herkansingsmogelijkheid aan deze groep kandidaten. Voor
een volledig beeld hiervan verwijs ik naar de brief van het CvTE in de bijlage41. Dit betreft onder andere dat er geen zicht is op de grootte van de groep kandidaten
die in de motie worden omschreven. Er wordt bij de aanmelding van het staatsexamen
namelijk niet geregistreerd met welk doel een kandidaat deelneemt. Daarmee is het
niet bekend hoeveel kandidaten deelnemen aan het staatsexamen om te kunnen voldoen
aan de toelatingseisen tot het vervolgonderwijs. Voorts geeft het CvTE aan dat er
tot en met december 2020 nodig is om de extra herkansingsmogelijkheden die worden
geboden aan kandidaten die opgaan voor een diploma te organiseren en af te nemen.
Concluderend geeft het CvTE aan geen mogelijkheden te zien om, bovenop de al uitgebreide
herkansingsregeling van dit schooljaar, herkansingen te kunnen bieden aan nog meer
kandidaten.
Motie Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in het voortgezet
speciaal onderwijs
In het debat over het Verslag van een algemeen overleg Passend onderwijs van 4 juli
2019 hebben de leden Westerveld en Van den Hul een motie ingediend over het verlengen
van de kwalificatieplicht van leerlingen in vso om het mogelijk te maken dat deze
leerlingen ook na hun 21ste onderwijs kunnen blijven volgen.42
Ik heb destijds aangegeven dat mijn collega, Minister van Engelshoven, met voorstellen
zou komen om de kwalificatieplicht te verlengen. Inmiddels heeft u de Kabinetsreactie
op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
ontvangen.43 In die brief zijn pilots met verlenging van kwalificatieplicht aangekondigd voor
de categorie jongeren van 18 tot 21 jaar.
Echter: voor het vso geldt er alleen een kwalificatieplicht voor leerlingen in het
uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Leerlingen in de uitstroomprofielen dagbesteding
en arbeidsmarktgericht zijn niet kwalificatieplichtig. De groepen leerlingen die in
de motie worden genoemd zijn leerlingen die hoogstwaarschijnlijk onderwijs in één
van die laatste twee profielen volgen. Zij zijn niet kwalificatieplichtig en om die
reden kan de kwalificatieplicht niet verlengd worden en is een wetsvoorstel om de
kwalificatieplicht te verlengen niet van toepassing.
Leerlingen in het vso kunnen tot het einde van het schooljaar waarin zij twintig jaar
worden onderwijs volgen. Als dat de kans op werk of een diploma vergroot dan kan bij
de Inspectie van het Onderwijs ontheffing van die bepaling worden gevraagd en kan
de leerling ook na zijn twintigste levensjaar onderwijs blijven volgen. Uit het ontwikkelingsperspectief
moet blijken of de betreffende leerling gebaat is bij een voortgezet verblijf binnen
het onderwijs of dat een overstap naar een vervolgbestemming de aangewezen weg is.
Motie Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen
In het debat over het Verslag van een algemeen overleg Onderwijs en zorg van 19 februari
2020 is door de leden Westerveld en Kwint een motie ingediend over de Samen naar School-klassen.44 U heeft mij gevraagd het mogelijk te maken dat dit initiatief wordt erkend als onderwijsprogramma,
zodat ouders niet langer een vrijstelling moeten aanvragen om het onderwijs en de
zorg te financieren.
Vanuit de toenemende roep om inclusiever onderwijs waardeer ik dit soort initiatieven
die het mogelijk maken dat leerlingen met een (ernstige) beperking samen met leerlingen
zonder beperking naar school gaan. Niet altijd in dezelfde klas, maar wel op dezelfde
school. Daarom ben ik in gesprek gegaan met de initiatiefnemers en met het netwerk
Leidinggevenden Passend Onderwijs (netwerk LPO), de PO-Raad, het Steunpunt Passend
Onderwijs en de Inspectie van het Onderwijs. Op basis van die gesprekken is voor het
basisonderwijs gekozen voor de volgende lijn: de leerling wordt ingeschreven op de
reguliere basisschool, die een Samen naar School-klas huisvest. De basisschool krijgt
voor die leerling de basisbekostiging. Vanuit het samenwerkingsverband worden middelen
voor de extra ondersteuning beschikbaar gesteld. De gemeente zorgt voor de benodigde
zorg en de inspectie ziet toe op de kwaliteit. Het netwerk LPO heeft dit in een memo
uitgewerkt dat zal worden verspreid onder de samenwerkingsverbanden. Ik wil daarbij
wel benadrukken dat het huisvesten van een Samen naar School-klas in een basisschool
op vrijwillige basis gebeurt. Het initiatief om een dergelijke klas te starten moet
van onderop worden genomen en niet van bovenaf worden opgelegd.
Voor het basisonderwijs wordt dit nu conform bovenstaande lijn verder uitgewerkt.
Voor het voortgezet onderwijs ligt dit iets gecompliceerder. De leerlingen die in
deze klassen zitten zijn over het algemeen leerlingen die geen diploma kunnen halen.
De toelating tot één van de schoolsoorten in het voortgezet onderwijs wordt gebaseerd
op het schooladvies van de basisschool, een speciale school voor basisonderwijs dan
wel een school voor speciaal onderwijs. Uit dit advies moet blijken of de leerling
in staat is het onderwijs op de in het advies genoemde schoolsoort te volgen. Dat
zal voor de doelgroep van de Samen naar School-klassen niet opgaan. Maar omdat ik
het initiatief van de Samen naar School-klassen waardeer, ga ik in gesprek met de
sector en zal ik bezien of en hoe ik juridische belemmeringen kan wegnemen. Ik ga
ervan uit dat ik met het bovenstaande uitvoering heb gegeven aan de motie van de leden
Westerveld en Kwint.
Motie Westerveld en Kwint over uitgaven aan personeel dat niet in loondienst is
De motie Westerveld en Kwint roept op om de uitgaven aan personeel niet in loondienst
(PNIL) inzichtelijk te maken.45 Tevens heb ik toegezegd de Kamer te informeren over hoe greep te krijgen op de omvang
van het PNIL.46 Scholen in het primair en voortgezet onderwijs en in het mbo leveren bij DUO via
hun salarisadministraties informatie aan over hun personeel in loondienst, zoals informatie
over fte’s, functies en beloning. Over het PNIL gebeurt dit niet; het is alleen bekend
hoeveel geld er in totaal aan wordt besteed. Die hoeveelheid neemt de afgelopen jaren
(relatief) toe. Er is een beleidsmatige behoefte om dit scherper te krijgen, bijvoorbeeld
om de arbeidsmarktramingen te verfijnen.
Begin 2019 is daarom een pilot uitgevoerd bij DUO om in beeld te brengen waaruit PNIL
uit bestaat en hoe de informatie daarover is op te vragen. Daarmee wordt tevens uitvoering
gegeven aan de motie Westerveld en Kwint.
Uit de pilot is gebleken dat het PNIL van veel verschillende leveranciers afkomstig
is. Hierdoor, en door de vrijwilligheid van de dataleveringen, heeft het nog onvoldoende
kwalitatieve en representatieve informatie opgeleverd. Begin 2020 is in het vervolg
van de PNIL-pilot aan alle schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs gevraagd
om PNIL-gegevens te leveren aan DUO. Een team belt scholen en helpt hen met het verzamelen
en aanleveren van een eerste proeflevering. Uit de eerste resultaten, verzameld in
mei 2020, blijkt dat er bereidheid is bij schoolbesturen om mee te werken, maar dat
het leveren van informatie over PNIL niet eenvoudig is. Het is veelal voor het eerst
dat informatie op de gevraagde manier wordt geordend. Hierdoor lijkt bij deze eerste
leveringen niet al het PNIL in beeld te komen. Extrapolatie van de gegevens naar bruikbare
cijfers is daarom nog niet mogelijk.
Tevens is het proces gestart voor de organisatie van een structurele en verplichte
opgave van PNIL-gegevens door de schoolbesturen.
Ik verwacht de Kamer in de arbeidsmarktbrief van najaar 2020 nader te kunnen informeren
over de resultaten van de pilot en het vervolg hierop.
Toezeggingen
Toezegging feestelijke afsluiting staatsexamen
Bij het algemeen overleg inzake Onderwijs en corona II Primair en voortgezet onderwijs
op 17 juni 2020 heb ik toegezegd een feestelijk moment te organiseren waarop gevierd
wordt dat leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs die het staatsexamen afleggen
en andere staatsexamenkandidaten, het examen succesvol hebben afgerond. Staatsexamenkandidaten,
waaronder veel vso-leerlingen, ronden in de periode tussen 3 juli en 1 augustus op
verschillende momenten hun staatsexamens af. Een uitzondering hierop zijn de kandidaten
die deelnemen aan één of meerdere herkansingen. Ook deze examenkandidaten verdienen
een feestelijk moment waarop de vlag uit kan om te vieren dat de examens succesvol
zijn afgerond. Vanwege de verschillende momenten waarop staatsexamenkandidaten het
laatste examen afleggen, wordt dit niet op één dag gevierd maar in de vorm van een
feestelijke estafette-maand. Afhankelijk van de regio waarin een kandidaat zich bevindt,
kan de vlag uit nadat het laatste staatsexamen is gemaakt en de uitslag bekend is.
Op 3 juli heb ik samen met vso-leerling Elijah en Kamerlid Kirsten van den Hul het
startschot gegeven voor deze feestelijke maand door de vlag te hijsen bij het Ministerie
van OCW. Ik nodig ieder die dit jaar deelneemt aan het staatsexamen of erbij betrokken
is van harte uit om in de komende maand de vlag te hijsen en samen een belangrijk
moment voor deze examenkandidaten te vieren.
Toezegging overleg met ouderorganisaties over heropening scholen
In het algemeen overleg Onderwijs en corona II van 17 juni 2020 heb ik uw Kamer toegezegd
samen met ouderorganisaties te kijken hoe er zo goed mogelijk een beeld kan worden
gevormd van hoe het gaat met het (heropenen van) het onderwijs op scholen voor primair
en voortgezet onderwijs. De afgelopen maanden hebben de ouderorganisaties, en ook
de raden, de bonden en het LAKS, enorm veel informatie opgehaald uit hun achterban
over hoe de heropening is verlopen. Dat zullen zij ook in de toekomst blijven doen
en daar ben ik heel blij mee. De opgehaalde informatie is namelijk van grote waarde
gebleken de afgelopen tijd. Op 30 juni heb ik een brede terugbliksessie georganiseerd
met al deze partijen en met de organisaties uit de kinderopvang waarin we gezamenlijk
hebben gereflecteerd op de samenwerking van de afgelopen maanden, de manier waarop
we met signalen en informatie zijn omgegaan en op best practices voor de toekomst.
Het was goed om alvast breed te kunnen terugblikken, eenieder vanuit zijn persoonlijke
ervaring. Daarnaast vindt er, zoals ik de ouderorganisaties in juni via Ouders & Onderwijs
heb laten weten, in het najaar een bestuurlijk overleg met de ouderorganisaties plaats
om verder te spreken over onderwijs vanuit het ouderperspectief. De lessen die we
leren uit de coronatijd zullen daarbij ook ter sprake komen.
Toezegging gesprek over de inzet van pabo-studenten in zomerscholen
Tijdens het algemeen overleg inzake Onderwijs en corona II Primair en voortgezet onderwijs
op 17 juni 2020 heeft uw Kamer mij verzocht om samen met Minister van Engelshoven
met de PO-Raad in gesprek te gaan over de effecten van de lockdown op pabo-studenten.
Uit dit gesprek, waarbij we ook de Vereniging Hogescholen hebben gesproken, concluderen
we dat effecten van de lockdown en sluiting van scholen op eventuele uitval van studenten
pas in het najaar zichtbaar zullen worden, omdat er ook nu nog herkansingen en inhaalmogelijkheden
voor studenten zijn. Een voorbeeld daarvan is het door de opleiding laten waarderen
van ervaringen in zomerscholen, waarmee studenten soms aan nog niet behaalde stage-vereisten
kunnen voldoen. Gezien de maatschappelijke rol van leraren en de kans hiermee studenten
te betrekken bij maatschappelijke problemen, stimuleren we de betrokkenheid van studenten
in zomerscholen – en de PO-Raad en de VH staan hier ook zeker achter.
Toezegging volgen ontwikkelingen rondom urenuitbreiding voorschoolse educatie
In mijn brief van 19 mei 2020 heb ik toegezegd de ontwikkelingen rondom de urenuitbreiding
voorschoolse educatie (ve) nauwgezet te volgen.47 Om die reden is door Sardes en Oberon in de tweede helft van mei een korte vervolgpeiling
op de eerdere implementatiemonitor uitgevoerd onder gemeenten en ve-aanbieders.48
Uit deze peiling blijkt dat het merendeel van de gemeenten en aanbieders de urenuitbreiding
op tijd, namelijk voor 1 augustus 2020, gaat realiseren. Deze uitkomst sluit aan bij
mijn besluit om de invoeringsdatum van de urenuitbreiding van ve naar 960 uur in anderhalf
jaar tijd te houden op 1 augustus 2020. De brancheorganisaties in de kinderopvang,
Boink en de PO-Raad hadden verzocht om uitstel vanwege de Coronamaatregelen. Echter,
de urenuitbreiding is naar mijn mening van groot belang voor kinderen, juist nu, na
een periode waarin de voorschoolse educatie niet kon plaatsvinden.
De groep die in het najaar van 2019 had deelgenomen aan het implementatieonderzoek
960 uur (269 gemeenten en 173 aanbieders) is gevraagd of zij de urenuitbreiding op
1 augustus 2020 gaan realiseren, en zo niet, wanneer zij verwachten dat dit wel gaat
lukken.49 Ook is gevraagd naar de redenen van vertraging. In totaal deden 201 gemeentes en
143 ve-aanbieders mee aan de peiling. De gemeenten en aanbieders die in de eerdere
meting al een aanbod van 960 uur ve hadden (18 gemeenten en 39 aanbieders), zijn eveneens
meegenomen in de resultaten. Ongeveer een derde van de gemeenten en de aanbieders
heeft de urenuitbreiding nu al gerealiseerd. Een derde van de gemeenten en een vijfde
van de aanbieders realiseert de urenuitbreiding op tijd, namelijk voor 1 augustus
2020. Circa op 1 de 10 gemeenten geeft aan 1 augustus niet te halen, voor de aanbieders geldt dat voor circa 1 op de 15 aanbieders. De meeste
gemeenten en aanbieders die 1 augustus 2020 niet halen, koersen op invoering op 1 januari
2021. Van een vijfde van de gemeenten en een derde van de aanbieders is door non-respons
niet bekend of ze 1 augustus 2020 gaan halen.
De meest genoemde reden voor vertraging vormen coronagerelateerde activiteiten. Gemeenten
en ve-aanbieders zijn de afgelopen twee maanden druk geweest met het organiseren van
(nood)opvang voor kinderen van ouders in cruciale beroepen en vitale sectoren, alsmede
het opvangen van kinderen uit kwetsbare gezinnen.
Het overgrote deel van de gemeenten en aanbieders geeft dus aan dat zij erin slagen
om per 1 augustus 2020 de urenuitbreiding ve in te voeren. Ik heb grote waardering
voor de inspanningen van alle betrokkenen om dit in deze bijzondere tijden voor elkaar
te krijgen. Zoals ik in mijn brief van 19 mei heb aangegeven, zal er in het toezicht
en handhaving rekening mee worden gehouden wanneer kindcentra als gevolg van de coronamaatregelen
niet aan de urennorm kunnen voldoen.
Toezegging over onderzoeken naar ontwikkelingen binnen het havo
Tijdens het notaoverleg over de Staat van het Onderwijs op 17 juni 2019 heb ik uw
Kamer toegezegd u begin 2020 te informeren over de onderzoeken naar de ontwikkelingen
binnen het havo, zoals brede uitstroom en de daarvoor benodigde ondersteuning van
docenten, en daarbij ook het afnemend onderwijsveld te betrekken.50 De gesprekken met docenten en afnemend onderwijsveld zijn vanwege de coronacrisis
nog niet afgerond. Ik verwacht u eind 2020 nader te kunnen informeren.
Toezegging informeren over voor- en nadelen verplichte deelname van scholen aan PISA
In het wetgevingsoverleg van 21 april 2020 over het afschaffen van de rekentoets heb
ik toegezegd om uw Kamer schriftelijk te informeren over de voor- en nadelen van onder
meer verplichte deelname van scholen aan PISA.51 Voordat ik daarop inga, zet ik kort op een rijtje hoe de selectie van scholen en
leerlingen voor deelname aan PISA in zijn werk gaat.
Door een onafhankelijk onderzoeksbureau wordt het benodigde aantal scholen en aantal
leerlingen per school vastgesteld. Daarbij worden bij elke geselecteerde school twee
vervangende scholen bepaald die wat betreft opleidingstype en aantal leerlingen overeenkomt
met de originele school. Als de initieel gekozen school weigert deel te nemen dan
kan de vervangende school worden benaderd. Verplichte deelname brengt geen verandering
in de wijze van het trekken van de steekproef. PISA vereist dat van elk land minimaal
65% van de initieel gekozen scholen deelneemt en dat inclusief de vervangende scholen
uiteindelijk 95% deelneemt. In Nederland heeft 64,3% van de initieel gekozen scholen
meegedaan en inclusief vervangende scholen was dat in 2018 90,2%.
Op dit moment is deelname aan de toets niet verplicht. In het Wetsvoorstel diagnostische
tussentijdse toets was een artikel over verplichte deelname aan internationale onderzoeken
opgenomen. Omdat die toets uiteindelijk niet doorging is ook het artikel over internationaal
onderzoek niet in wetgeving verankerd. Nederland heeft nu moeite om te voldoen aan
de eis die PISA stelt aan het deelname percentage. Deelname is vrijwillig en scholen
zien het meedoen aan PISA als een belasting, omdat het een extra inspanning betekent
naast dat wat regulier moet gebeuren. Omdat het een low-stake toets is zijn leerlingen
niet erg gemotiveerd om deel te nemen aan de toets. Dat blijkt ook uit onderzoek dat
ik naar aanleiding van een motie van de heer Van Meenen heb laten uitvoeren en waarover
ik uw Kamer bij brief van 18 april 2019 heb geïnformeerd.52 Er zijn ook ouders die weigeren hun kinderen deel te laten nemen aan de toets. Een
belangrijk nadeel van verplichting kan zijn dat de weerstand bij scholen en ouders
nog groter wordt en de motivatie bij leerlingen nog verder daalt.
Een voordeel van verplichte deelname is dat scholen niet kunnen weigeren en de responsrate
gehaald wordt. Daar komt bij dat de onderzoekers niet elke keer veel tijd kwijt zijn
aan elke keer weer vinden van voldoende scholen om aan de toets deel te nemen, een
niet onbelangrijk voordeel. De vraag die nog niet beantwoord is, en wel van belang
is bij het in kaart brengen van de voor- en nadelen, is hoe de relatie is tussen al
of geen verplichte deelname aan Pisa, de respons en de resultaten. Hiertoe wil ik
eerst verkennen hoe dit in andere deelnemende landen gaat. Ik verwacht rond het eind
van dit jaar de Kamer hierover te kunnen informeren.
Toezegging gesprek met Actiegroep Boze Ouders
Op 22 januari 2020 heeft uw Kamer, tijdens de behandeling van de Wet actualisering
deugdelijkheidseisen funderend onderwijs, aan mij gevraagd om, samen met de Inspectie
van het Onderwijs, met de Actiegroep Boze Ouders in gesprek te gaan.53 Dit naar aanleiding van de collectieve klacht die deze groep heeft ingediend bij
de Inspectie van het Onderwijs over gebrek aan controle en handhaving op de uitvoering
van de Wet passend onderwijs.
Het eerste gesprek heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Ik heb het ervaren als
een open en constructief gesprek over de uitvoering van passend onderwijs, de inhoud
van de zorgplicht van scholen en de ervaring van ouders dat zij onvoldoende en te
laat worden betrokken bij passend onderwijs voor hun kind. Ook werd gesproken over
Veilig Thuis-meldingen die worden gedaan bij thuiszitters en het toepassen van dwang
en drang. De ouders hebben in dit gesprek aangegeven dat zij niet wensen dat de huidige
regelgeving over passend onderwijs wordt aangepast, maar dat er moet worden toegezien
op de naleving en correcte uitvoering van de wet en enkele verbeteringen. Wij zijn
uit elkaar gegaan met de afspraak dat er op korte termijn een vervolggesprek zou plaatsvinden.
Dit gesprek heeft plaatsgehad op 22 februari 2020. In dit gesprek zijn de ouders dieper
ingegaan op de problemen die zij ervaren, en hebben zij suggesties en aanbevelingen
gedaan om de praktijk van passend onderwijs te verbeteren. Sinds deze gesprekken is
er goed en regelmatig contact tussen het ministerie en de Boze Ouders.
In het vervolgtraject van de evaluatie van passend onderwijsblijf ik graag gebruik
maken van de deskundigheid van de Boze Ouders. Hun inzichten en suggesties neem ik
nadrukkelijk mee in de evaluatie en in de Toekomstagenda passend onderwijs, die ik
zo snel mogelijk na de zomer naar uw Kamer zal sturen.
Toezegging met betrekking tot achtergronden CBS- cijfers over uitstroom van leerlingen
uit het vso uitstroomprofiel
In het algemeen overleg Onderwijs en zorg van 21 februari 2019 heeft mevrouw Westerveld
gevraagd naar de achtergronden bij de CBS-cijfers over uitstroom uit het vso.54 Ik heb in het overleg toegezegd dat ik de CBS-cijfers aan mijn collega Minister van
Engelshoven zou doorgeven. Dat is gebeurd. Ik heb daarbij aangenomen dat mevrouw Westerveld
doelde op de uit- en doorstroomcijfers van pro- en vso-leerlingen, die jaarlijks door
CBS worden opgeleverd.
Toezegging inzake het LerarenOntwikkelFonds
Tijdens de begrotingsbehandeling OCW in november 2019 heb ik inzake het LerarenOntwikkelfonds
(LOF) toegezegd dat als uit de evaluatie (eerste kwartaal 2020) blijkt dat het een
succes is en dat er meer geld nodig is, ik een inspanningsverplichting aanga om te
kijken of dat in het lopende jaar kan worden geregeld.55 Deze toezegging is als volgt afgedaan:
Om de ontwikkeling van leraren en van het onderwijs te blijven ondersteunen is besloten,
op aanraden van uw Kamer, binnen de begroting 2020 extra middelen (€ 999.000) vrij
te maken voor het LOF (en vervolgens het LOF en Onderwijs Pioniers MBO te verlengen),
zodat extra leraren in het primair en voortgezet onderwijs en het mbo in 2020 een
subsidie kunnen ontvangen voor het uitvoeren van een eigen project in schooljaar 2020–2021.
Het programma Onderwijs Pioniers MBO is aan de verlengde subsidieregeling LOF toegevoegd,
zodat voor alle drie de sectoren dezelfde procedure en voorwaarden van toepassing
zijn. Momenteel loopt een verkenning naar de structurele ondersteuning aan scholen
voor professionalisering, waarbij ook bekeken wordt hoe het LOF en het Schoolleiders
Innovatie Ontwikkelfonds voor het voortgezet onderwijs structureel deel van deze ondersteuning
kunnen uitmaken. Ook Samen Opleiden & Professionaliseren ondersteunt hierin. Lerarenopleidingen
en scholen geven binnen de opleidingsscholen gezamenlijk vorm aan het opleiden van
studenten en de begeleiding van startende leraren. Het doel is om hiermee tijdelijke
regelingen, zoals het LOF, samen te voegen en een structurele inbedding te geven,
waardoor de nadelen van het tijdelijke karakter van de huidige regeling ondervangen
worden, terwijl wel de kracht ervan behouden blijft (voor het LOF is dit, dat het
vanuit de leraar komt).
Toezegging over evaluatie van de Wet veiligheid op school
Tijdens het Algemeen overleg over sociale veiligheid van 22 januari 2020 is aangegeven
dat de Kamer voor de zomer de evaluatie van de Wet veiligheid op school zou ontvangen.56 In verband met de coronacrisis is het evaluatieonderzoek tijdelijk stil komen te
liggen. Dit omdat een groot deel van het onderzoek afhankelijk is van de medewerking
van scholen (schoolleiders, docenten, leerlingen). Op verzoek van de bonden en de
raden is afgesproken dat het onderzoek weer doorgang kan vinden in het nieuwe schooljaar.
Dit betekent dat het onderzoek medio december 2020 afgerond kan worden. De Kamer ontvangt
begin 2021 het onderzoeksrapport met een beleidsreactie.
Toezegging vervolg Leesoffensief
In december 2019 hebben wij u toegezegd u op de hoogte te stellen van het vervolg
van het Leesoffensief voor het zomerreces 2020. Echter vanwege de coronacrisis zal
deze brief na het reces aan uw Kamer worden verstuurd.
Overige beleidsontwikkelingen
Aanbieden eindrapportage afstandsonderwijs: hoofdlijnen monitoring noodopvang en kinderen/jongeren
in een kwetsbare positie (bijlage)57
Hierbij bied ik u een samenvatting aan van de metingen die Oberon in opdracht van
OCW heeft uitgevoerd om de ontwikkelingen rond noodopvang en kinderen en jongeren
in een kwetsbare positie tijdens het afstandsonderwijs te kunnen volgen (zie bijlage)58. De samenvatting dient als eindrapportage van de afzonderlijke, periodieke metingen
die zijn uitgevoerd voor de kinderopvang, het primair onderwijs (inclusief speciaal
basisonderwijs), (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en het middelbaar
beroepsonderwijs. Hieronder treft u mijn conclusies op basis van de monitoring.
De afgelopen tijd is door gemeenten, kinderopvang, scholen en betrokken partijen hard
gewerkt om de noodopvang voor kinderen van ouders in een cruciaal beroep en de opvang
en extra ondersteuning van kinderen, leerlingen en studenten in een kwetsbare positie
goed vorm te geven tijdens de periode van afstandsonderwijs. Om het verloop hiervan
op gecoördineerde wijze in de gaten te houden, is begin april 2020 besloten één gezamenlijke,
uniforme meting uit te zetten voor de kinderopvang, het primair onderwijs (inclusief
speciaal basisonderwijs), het voortgezet (speciaal) onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
De volgende partijen waren bij deze monitoring betrokken: de VNG, de Ministeries van
OCW, SZW en VWS, de AVS, de brancheorganisaties van de Kinderopvang, LECSO, Visio,
Bartiméus, de PO-Raad, de VO-raad, de MBO Raad en de Sectorraad Praktijkonderwijs.
Op 24 juni 2020 zijn de laatste metingen van het onderzoeksbureau Oberon ontvangen.
Het algemene beeld van de monitoring is dat gemeenten, kinderopvang en scholen (ruim)
voldoende noodopvang hebben geboden aan kinderen in ouders met cruciale beroepen.
Ook is voldoende opvang en ondersteuning geboden aan kinderen en jongeren in een kwetsbare
positie. Daarnaast zijn veruit de meeste kinderen en jongeren (weer) in beeld bij
de onderwijsinstellingen.
In (vrijwel) alle gemeenten was er voldoende noodopvang beschikbaar voor kinderen
van ouders in een cruciaal beroep. Half april maakten bij twee derde van de gemeenten
25 tot 150 kinderen gebruik van de noodopvang. Dit aantal was redelijk constant en
daalde, verklaarbaar, in de periode van de (gedeeltelijke) opening van de kinderopvang
en basisscholen per 11 mei en na de volledige opening op 8 juni. In de week van 8 juni
werd nog (zeer) beperkt gebruik gemaakt van de avond-, nacht- en weekendopvang die
per 8 juni nog werd geboden aan kinderen met een ouder werkzaam in de zorg. Ook ten
aanzien van de opvang en begeleiding van kinderen in een kwetsbare positie waren er
geen opmerkelijke trends, met uitzondering van het aantal kinderen in het primair
onderwijs dat vlak na de gedeeltelijke opening nog buiten beeld was. Eind mei werden
nog zo’n 12 leerlingen per gemeente niet bereikt. Met de volledige opening van scholen
daalde dit naar gemiddeld 2 leerlingen per gemeente die nog buiten beeld waren. De
omvang van de opvang en ondersteuning van 0–3-jarigen in een kwetsbare positie bleef
in de periode van april tot half mei redelijk stabiel. De opvang en ondersteuning
van 4–12-jarigen in een kwetsbare positie daalde met de helft toen de basisscholen
eind mei weer gedeeltelijk open waren en daarmee de behoefte afnam.
Leerlingen in het voortgezet onderwijs werden gedurende de gemeten periode steeds
meer bereikt en het aantal leerlingen buiten beeld is dan ook sterk gedaald. Half
juni werden op de meeste vestigingen (87%) alle leerlingen bereikt. Gemiddeld was
half juni nog gemiddeld 0,5 leerling (al dan niet in een kwetsbare positie) per vestiging
buiten beeld. Half mei, voorafgaand aan de gedeeltelijke opening van scholen, werden
zo’n 28 leerlingen per vestiging opgevangen of extra ondersteund omdat het leerlingen
in een kwetsbare positie betrof. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs was sprake
van een forse afname van het aantal leerlingen buiten beeld, gelet op de aantallen
in de eerste en de laatste meting. De laatste maand was er sprake van een lichte stijging
ten opzichte van de maand ervoor, wat voornamelijk komt door een stijgend aandeel
van studenten ouder dan 18 jaar in deze groep (88%). Half juni werden er gemiddeld
48 studenten per mbo-instelling (van de gemiddeld 8.095 studenten per mbo-instelling)
niet bereikt. Er waren daarnaast gemiddeld 329 studenten per instelling in een kwetsbare
positie die werden opgevangen door de instellingen of extra ondersteuning op afstand
kregen. Ook hier is sprake van een afname gedurende de periode.
De monitoring gaf betrokken partijen een indruk van het landelijke beeld en de ontwikkelingen
daarin. Dit beeld en deze ontwikkelingen konden naast ontvangen signalen en eventuele
aanvullende peilingen worden gelegd. Hierdoor is maximaal ingezet op het verkrijgen
van een gezamenlijk beeld en kon indien nodig adequaat worden geacteerd.
Naar aanleiding van de cijfers over het aantal kinderen in het primair onderwijs dat
buiten beeld bleef, is extra inzet gepleegd. Zo werkten scholen samen met leerplicht,
jeugd- en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen in beeld te krijgen
en ze naar school te laten komen. Hiernaast werken de partners van het programma Zorg
voor de Jeugd (de Ministeries van VWS, OCW en J&V, gemeenten, beroepsverenigingen,
cliënt- en ouderorganisaties en branches gespecialiseerde jeugdhulp) samen met het
Nederlands Jeugdinstituut, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg, de Kindertelefoon
en de Associatie Wijkteams met het doel om kinderen, jongeren en hun opvoeders zo
goed mogelijk te ondersteunen in de coronatijd. Daarnaast bevat de nieuwe website
weeraanwezigopschool.nl informatie en tips voor schoolleiders, leraren, intern begeleiders en zorgcoördinatoren
om de aanwezigheid op school te stimuleren.59 Op 11 juni is een webbericht geplaatst door de PO-Raad en VO-raad (in samenwerking
met het Ministerie van OCW en Ingrado). In het bericht wordt aandacht gevraagd voor
het melden van ongeoorloofd verzuim, niet om te handhaven vanuit leerplicht, maar
om alle kinderen weer in beeld te krijgen. Ook mbo-instellingen zetten zich volop
in om studenten met een onderwijsachterstand te bereiken en te begeleiden, waar nodig
met behulp van gemeenten. Met de mbo-instellingen is intensief contact over het bereiken
van studenten in een kwetsbare positie. Docenten en trajectbegeleiders stimuleren
studenten om deze programma’s te volgen, eventueel met behulp van de leerplichtambtenaar
of RMC-functionaris van de gemeente. Elk kind en elke leerling of student die buiten
beeld blijft, is er namelijk één teveel. Dit blijft om extra aandacht vragen, tijdens
afstandsonderwijs maar ook in normale omstandigheden.
Ik ben blij dat de samenwerking met bovengenoemde partijen ons in staat heeft gesteld
om in deze ingewikkelde periode gezamenlijk de ontwikkelingen te volgen. Hiervoor
wil ik alle betrokken partijen graag bedanken.
Aanbieden tweede meting LOB Monitor 2020 (bijlagen)60
Om de ontwikkelingen van loopbaanoriëntatie en-begeleiding (LOB) in het voortgezet
onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs te volgen heeft het Expertisepunt LOB
op 4 juni 2020 de tweede meting van de LOB Monitor gepubliceerd, die ik u samen met
de publieksversie van het rapport als bijlagen bij deze brief aanbied.61 In het najaar van 2020 ontvangt u een beleidsreactie naar aanleiding van de resultaten
van deze tweede LOB monitor zoals eerder aan uw Kamer toegezegd.62
Aanbieden deel 2 rapport TALIS 2018 (bijlagen)63
Op 23 maart 2020 heeft de OESO «Teachers and School Leaders as Valued Professionals»
gepubliceerd, deel 2 van het TALIS 2018 rapport. Deel 1 van het TALIS 2018 rapport
heeft uw Kamer op 19 juni 2019 ontvangen.64
Het was oorspronkelijk de bedoeling dat uw Kamer deel 2 van het rapport TALIS 2018
op 23 maart jl. zou ontvangen. Vanwege het uitbreken van de coronacrisis is besloten
om het rapport op een later tijdstip te versturen. Bij deze bied ik uw Kamer alsnog
het rapport aan. Naast het OESO-rapport zijn ook twee nationale rapporten bijgevoegd
(één over het basisonderwijs groep 3–8 en één over de onderbouw van het voortgezet
onderwijs). In deze nationale rapporten zijn onderzoeksresultaten opgenomen uit zowel
deel 1 van het OESO-rapport als uit deel 2. Daarnaast is de Nederlandse «country note»
bijgevoegd en een infographic. In het najaar van 2020 volgt de beleidsreactie op deel
2 van het OESO-rapport.
Verzoek vaste commissie doorstroomrecht
De Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft heeft op 18 mei 2020
verzocht om een reactie op een brief die zij heeft ontvangen met betrekking tot de
Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo. Een vader geeft aan dat de school
van zijn dochter toelatingseisen stelt aan de gediplomeerde doorstroom van havo naar
vwo en dat op basis daarvan zijn dochter toelating is geweigerd op het vwo. De betreffende
leerling voldoet wel aan de toelatingseis die per wet en bijbehorend besluit van kracht
gaat per 1 augustus 2020. Wettelijk gezien is het scholen toegestaan om eigen beleid
op het gebied van toelatingseisen voor gediplomeerde doorstroom te hanteren, maar
leerlingen mogen vanaf 1 augustus 2020 gebruik maken van het wettelijke doorstroomrecht
en dus opnieuw een toelatingsverzoek indienen. Daarom roep ik samen met de VO-raad
scholen op om alvast te handelen in anticipatie op de nieuwe wet en het bijbehorend
besluit, zodat ook het examencohort van 2019/2020 de kans kan krijgt om door te stromen
naar havo of vwo.
Verzoek vaste commissie over onderzoeksrapport School en Vriendschappen
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij op 15 februari
2020 verzocht om een reactie op het onderzoeksrapport School en Vriendschappen. Dit rapport van de koepel- en netwerkorganisatie Ieder(in), MIND Landelijk Platform
Psychische Gezondheid en de Patiëntenfederatie Nederland van januari 2018 is op 4 september
2019 aan mij aangeboden. Onverhoopt is niet aan u vermeld dat er met verschillende
partijen over het rapport is gesproken en dat deze (en andere) organisaties sindsdien
deelnemen aan het regelmatig terugkerend Ambtelijk Impulsoverleg over inclusief onderwijs.
Het onderzoek gaat na in hoeverre het schooltype invloed heeft op het sociale leven
van leerlingen met een beperking of aandoening. Ik wil benadrukken dat uit dit onderzoek
mooie resultaten naar voren zijn gekomen die ons verder helpen in de gesprekken over
inclusief onderwijs. Zo laat dit onderzoek bijvoorbeeld zien dat jongeren met een
beperking binnen het regulier onderwijs zich niet meer buitengesloten voelen dan jongeren
op het speciaal onderwijs. Ook hebben jongeren met een beperking op het regulier onderwijs
een meer diverse vriendengroep dan kinderen en jongeren op het speciaal onderwijs.
Verzoek vaste commissie met betrekking tot een individuele casus van passend onderwijs
en thuiszittersproblematiek
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en WetenschapDe vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en WetenschapDe vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en WetenschapDe vaste
commissie voor Onderwijs, Cultuur en WetenschapDe vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap heeft mij gevraagd om een reactie op een brief waarin aandacht
werd gevraagd voor een individuele casus rondom passend onderwijs en thuiszittersproblematiek.
Vanuit mijn ministerie is langs meerdere wegen contact gezocht met de betreffende
persoon en is gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning door Onderwijsconsulenten.
Vanwege het geruime tijd uitblijven van een reactie sluiten we deze casus voor nu
af.
Evaluatie subsidieregelingen herintreders en onderwijsassistenten
De subsidieregelingen tegemoetkoming herintreders po en onderwijsassistenten naar
opleiding tot leraar (SOOL) zijn geëvalueerd. Hierbij informeer ik u over uitkomst
van beide evaluaties.
Herintreders
De subsidieregeling tegemoetkoming herintreders po loopt op 1 november 2020 af en
wordt niet verlengd. Het doel van de subsidie is om het aantal herintreders te vergroten
en hierbij tevens goede begeleiding te stimuleren. We concluderen dat de subsidie
hieraan, in beperkte mate, heeft bijgedragen en niet langer nodig is. We zien in de
arbeidsmarktramingen en in de aanpak van het Participatiefonds om mensen uit de WW
naar werk te begeleiden dat het aantal herintreders beduidend groter is dan waarvoor
subsidie wordt aangevraagd. Het Participatiefonds heeft sinds de zomer van 2018 al
1.555 werkhervattingen vanuit de WW gerealiseerd. Tussen oktober 2017 en juni 2020
hebben besturen voor 274 herintreders subsidie ontvangen. De piek lag in het begin
en is daarna afgevlakt. Bovendien geven besturen aan dat de meeste herintreders waarvoor
subsidie is aangevraagd ook zonder de subsidie waren aangenomen en begeleid.
Onderwijsassistenten
De subsidieregeling SOOL loopt in 2020 af. Op dit moment wordt onderzocht of er voldoende
budget beschikbaar is om de regeling te verlengen. Het lijkt er namelijk tot nu toe
op dat het onderwijsassistenten lukt om de studies succesvol doorlopen. Daarnaast
gevenbesturen aan dat zij de kans groot achten dat zij gebruik zullen blijven maken
van de regeling wanneer deze wordt verlengd.
Uit de vragenlijst die is uitgezet onder de huidige subsidieontvangers blijkt dat
95% van de onderwijsassistenten de opleiding nog volgt en dat 86% op dit moment nog
geen studievertraging heeft opgelopen. De regeling loopt echter nog maar kort en daarom
hebben we slechts data over het eerste studiejaar voorhanden. Gezien het belang van
het eerste jaar van een studie zijn deze data wel een goede indicator van het vervolg.
Uit de vragenlijst en uit gesprekken die zijn gevoerd door de PO-Raad blijkt ook dat
veel besturen de kans dat zij weer gebruik zullen maken van de regeling groot achten.
Commissie Onderwijsbevoegdheden: aangepaste planning
Eind 2019 schreef ik u dat wijzigingen in het bevoegdhedenstelsel nodig zijn om te
zorgen dat de juiste leraar voor de juiste klas kan worden ingezet en de gewenste
kwaliteit kan leveren.65 In lijn met het advies van de Onderwijsraad is in februari de commissie Onderwijsbevoegdheden
van start gegaan onder voorzitterschap van Paul Zevenbergen. De commissie is in gesprek
met alle partijen in het onderwijs ten behoeve van een advies over hoe de toekomstige
structuur van bevoegdheden en daarop aansluitende opleidingen eruit kunnen komen te
zien.
Vanwege de maatregelen die in het kader van de coronacrisis zijn genomen, is echter
meer tijd nodig voor de veldconsultatie en vindt deze op een aangepaste wijze plaats.
De commissie heeft aangegeven dat zij eind december 2020 een eerste rapportage zal
uitbrengen. Hierin worden in elk geval de uitgangspunten voor de nieuwe bekwaamheidsgebieden
voor het primair en voortgezet onderwijs, het mbo en het (v)so opgenomen. Daarbij
wordt onder andere een voorstel gedaan voor welke gebieden in het onderwijs competenties
moeten worden beschreven (bekwaamheidsgebieden) en welke pedagogische en didactische
competenties sector- en vakoverstijgend zijn.
De commissie Onderwijsbevoegdheden heeft verder aangegeven de tweede rapportage in
het voorjaar van 2021 op te leveren. De beleidsreactie op dit advies ontvangt uw Kamer
in het najaar van 2021.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.