Brief regering : Doorrekening veevoermaatregelen in het kader van de stikstofproblematiek
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2020
Met de motie van de leden Geurts en Harbers heeft uw Kamer mij onder meer verzocht
het voorstel van de melkveehouderijsector voor 3% reductie van het ruw eiwitgehalte
in het geleverde mengvoer op sectorniveau ten opzichte van 2018, de ministeriële regeling
en de combinatie van beide indien de melkveehouder de keuze daartussen wordt geboden,
per omgaande door te laten rekenen door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
(Kamerstuk 35 334, nr. 113). Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitvoering van dit verzoek uit de motie.
Daarnaast ga ik in deze brief in op de invloed die de veevoermaatregelen hebben op
de diergezondheid naar aanleiding van de zorgen die hierover leven.
Doorrekening PBL
Ik heb het PBL gevraagd om een doorrekening te maken van (1) het alternatieve voorstel
van de sector voor 3% reductie van het ruw eiwitgehalte in het geleverde mengvoer
op sectorniveau ten opzichte van 2018, (2) de ontwerp-ministeriële regeling van het
kabinet en (3) de combinatie van beide indien melkveehouders de keuze wordt geboden
tussen beide regelingen, waarbij het dan voor het sectorvoorstel gaat om 3% reductie
van het ruw eiwitgehalte in het geleverde mengvoer op bedrijfsniveau ten opzichte
van 2018.
Het PBL heeft aangegeven de doorrekening eind augustus op te kunnen leveren. Ik zal
uw Kamer informeren zodra deze resultaten beschikbaar zijn. Ik wijs melkveehouders
er wel op dat zowel in het sectorplan als in mijn voornemen een veevoermaatregel in
werking treedt. Het is raadzaam hier nu al op te anticiperen in het voerregime, voeraankopen
en voorraadbeheer.
Diergezondheid
Ik zie dat in de sector zorgen leven over de gevolgen van de veevoermaatregel op de
diergezondheid. Als boer is een van de belangrijkste onderdelen van je werk om ervoor
te zorgen dat de dieren gezond zijn. Dat is niet alleen belangrijk voor de melkproductie,
maar ook een kernwaarde op boerenbedrijven. Diergezondheid is ook voor mij een uitgangspunt
waar niet aan getornd mag worden en daarom begrijp ik de zorgen die hier bij boeren
over leven.
In de melkveehouderij wordt over het algemeen meer eiwit gevoerd dan nodig is. Het
teveel aan eiwit wordt niet opgenomen door het dier, maar in de vorm van ammoniak
uitgestoten. Via aanpassingen in het veevoer kan dan ook vermindering van stikstofuitstoot
worden gerealiseerd.
Dit wordt in de sector1 en in de wetenschap2 breed onderschreven. Met de veevoermaatregel wordt beoogd om via vermindering van
het ruw eiwitgehalte in krachtvoer de ammoniakemissie te beperken. Uitgangspunt daarbij
is dat de diergezondheid niet in het geding mag komen.
Bij het opstellen van de ontwerp-ministeriële regeling heb ik op diverse manieren
rekening gehouden met de gevolgen voor de diergezondheid. Ten eerste door de beoogde
stikstofreductie aanzienlijk te matigen zodat de normen zodanig vastgesteld konden
worden dat deze werkbaar zijn voor de boer. Initieel was met de maatregel een emissiereductie
van 0,6 kton (wat overeenkomt met een depositiereductie van 3,6 mol/ha) voorzien.
Ik heb dit naar beneden bijgesteld tot een reductie van 0,2 kton (1,2 mol/ha), omdat
de normen anders dusdanig scherp zouden moeten worden vastgesteld dat dit risico’s
voor de diergezondheid zou opleveren. Ten tweede heb ik bepaalde producten uitgezonderd
van de regeling, zoals bierbostel dat een hoog eiwitgehalte heeft en ook kunstmelkpoeder
voor de kalveropfok. Hierdoor hebben boeren meer flexibiliteit in hun voerregime om
diergezondheidsrisico’s te voorkomen. Ook dan blijven er nog specifieke situaties
mogelijk waarin de normen uit de regeling zouden kunnen leiden tot risico’s voor de
diergezondheid. Daarom heb ik in de regeling een vangnet opgenomen voor die gevallen
waarbij het ruw eiwitgehalte van het totale rantsoen onder de 155 gram per kilogram
droge stof dreigt te komen. Bedrijven die onder dit vangnet vallen, is het toegestaan
krachtvoer te gebruiken dat een hoger ruw eiwitgehalte heeft dan de reguliere norm
uit de voorgenomen regeling voor dat bedrijf zou zijn. Het getal van 155 gram per
kilogram droge stof betreft een bedrijfsgemiddelde, wat betekent dat veehouders op
hun bedrijf kunnen variëren met krachtvoer (met inachtneming van de voor hen geldende
norm) en ruwvoer om zoals gebruikelijk afhankelijk van lactatiestadium, droogstand
en seizoen te voorzien in verschillen in eiwitbehoefte binnen hun veestapel. Vanaf
vandaag is een rekentool beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO.nl), waarmee melkveehouders kunnen bepalen of zij onder het vangnet
vallen en zo ja, welke norm dan voor hen van toepassing is.
Om zeker te stellen dat hiermee de risico’s voor de diergezondheid adequaat zijn geadresseerd,
ben ik in gesprek met deskundigen van onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde (KNMvD). Mocht hieruit naar voren komen dat aanvullende diergezondheidsrisico’s
te verwachten zijn, dan zal ik de regeling hierop aanpassen. Ik zal uw Kamer hier
gelijktijdig met de uitkomst van de doorrekening van PBL over informeren.
Tot slot
Ik blijf met de sector en deskundigen in gesprek om te komen tot afspraken voor 2021
en daarna om met aanpassing van veevoer een (verdere) vermindering van stikstofemissie
in de landbouw te realiseren. Het constructieve overleg hierover zetten we dan ook
voort.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit