Brief regering : Visserij nabij migratievoorzieningen – algemeen en specifiek voor Haringvliet en Afsluitdijk
29 664 Binnenvisserij
Nr. 204
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2020
Met deze brief wil ik uw Kamer, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
(I&W), informeren over mijn beleidsvoornemens ten aanzien van visserij in de nabijheid
van vismigratievoorzieningen bij kunstwerken als stuwen, sluizen en gemalen. Eerder
heb ik met uw Kamer een aantal maal gesproken over dit onderwerp (Kamerstuk 29 664, nr. 192; Kamerstuk 29 684, nr. 187). Daarbij lag de focus vaak op een aantal grote intrekpunten voor vis die liggen
op zoet-zout overgangen als de Haringvlietsluizen en de beide stuwcomplexen in de
Afsluitdijk. Ik heb u tijdens het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad op 11 december
vorig jaar toegezegd dat ik besluitvorming zou voorbereiden en u over de uitkomsten
hiervan zou berichten (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1226).
Specifiek met betrekking tot de situatie bij de Haringvlietsluizen is eerder de motie
van het lid De Groot door uw Kamer aangenomen waarin de regering wordt verzocht om
maatregelen te nemen om een ongestoorde vismigratie naar het Haringvliet mogelijk
te maken (Kamerstuk 29 664, nr. 197). Over de mogelijkheden en noodzaak om specifiek op deze locatie tot visserij-maatregelen
te komen heb ik eerder aan uw Kamer laten weten dat ik in het belang van een zorgvuldige
besluitvorming eerst de resultaten van onderzoek wilde afwachten, om dit te kunnen
betrekken in de afweging van maatregelen met betrekking tot de visserij op deze locatie
(Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nrs. 693, 694 en 695, nr. 1322; Kamerstuk 35 000 J, nr. 30).
In de afgelopen periode heeft de uitwerking van deze onderbouwing plaatsgevonden.
Met de voorliggende brief wil ik uw Kamer nu informeren over mijn beleidsvoornemens,
waarbij ik erop inzet om niet alleen specifiek voor de Haringvlietsluizen, maar ook
ten algemene voor visserij nabij migratievoorzieningen tot een aanpak te komen. Hiermee
geef ik dan tevens invulling aan mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg Wadden
op 26 juni 2019 dat ik ook voor de beide stuwcomplexen in de Afsluitdijk (Kornwerderzand
en Den Oever) uw Kamer nog zal informeren hoe ik met de visserij op deze locaties
wil omgaan (Kamerstuk 29 684, nr. 187).
Vismigratie
Bevordering van vismigratie door het wegnemen of beperken van migratiebelemmeringen
is kabinetsbeleid en vormt een belangrijke doelstelling in relatie tot de implementatie
van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hiertoe zijn in de afgelopen jaren op veel plekken
vismigratievoorzieningen gerealiseerd als vistrappen, visvriendelijke pompen en turbines,
visvriendelijk sluis- en stuwbeheer, etc. De inspanningen op dit vlak zijn nog niet
afgerond en zullen in de komende derde planperiode voor de KRW volop worden gecontinueerd.
Belangrijke en grootschalige ingrepen die daarbij in de afgelopen periode reeds hebben
plaatsgevonden of die in voorbereiding zijn, zijn het Kierbesluit bij de Haringvlietsluizen
en de aanleg van de Vismigratierivier in de Afsluitdijk, waarmee dit jaar is gestart.
De maatregelen op deze locaties zijn ook daarom van groot belang omdat hiermee belangrijke
toegangspoorten naar het gehele achterliggende stroomgebied van Rijn en Maas en alle
hiermee verbonden wateren geschikt worden voor vismigratie. Hiermee wordt ook de effectiviteit
van vismigratievoorzieningen in al deze achterliggende wateren verstrekt en vergroot.
Onderzoek impact van visserij nabij vismigratiepunten – trekvis soorten
De relatie met visserij, zoals die in de nabijheid van een deel van de vismigratievoorzieningen
plaatsvindt, is dat voorkomen moet worden dat gepleegde investeringen om vrije vismigratie
mogelijk te maken deels doorkruist worden door visserij in de nabijheid van de migratievoorzieningen.
Dit belang onderken ik, waarbij ik uw Kamer steeds heb benadrukt het van belang te
vinden om voor een zorgvuldige besluitvorming te kunnen beschikken over wetenschappelijke
onderbouwing (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nrs. 693, 694 en 695, nr. 1322, Kamerstuk 35 000 J, nr. 30). Ik heb daarbij verwezen naar het belang om hierin de resultaten van een uitgebreid
meerjarig onderzoek van Wageningen Marine Research (WMR), naar de impact van visserij
in de nabijheid van vismigratiepunten, te kunnen betrekken. Bijgaand treft u dit onderzoek
aan1.
Dit onderzoek had tot doel om op basis van vangstgegevens, interviews en veldonderzoek
een beeld te verkrijgen van de bijvangsten van trekvissen in de verschillende visserijvormen
nabij intrekpunten (en in de kustzone en op de binnenwateren). Het onderzoek is in
de periode 2018–2019 in afstemming met sectororganisaties en ngo’s opgezet, en vervolgens
door WMR uitgevoerd. Hoewel het lastig bleek om van alle visserijvormen gedetailleerde
gegevens te verzamelen, en er dus onzekerheden zitten in de precieze getallen, komt
het beeld uit dit onderzoek goeddeels overeen met de bevindingen uit een vergelijkbaar
eerder onderzoek uit 20082.
In grote lijnen lijkt van de meeste visserijvormen in de absolute aantallen een redelijk
beperkte impact uit te gaan op specifieke trekvissoorten. Maar tegelijkertijd is bij
alle visserijvormen altijd sprake van een zekere impact, waarbij de grootste invloed
zich met name voordoet in een vrij beperkte zone van enkele honderden meters, tot
in uitzonderlijke situaties kilometers, nabij de migratiepunten. Daarbij vindt overigens
juist minder bijvangst plaats naarmate de vissen beter kunnen doortrekken als gevolg
van vismigratie-ingrepen. In dat geval worden de vissen immers minder opgehouden en
neemt de kans op bijvangst af.
Hoewel alle visserijvormen in deze concentratie-zone in de nabijheid van de migratiepunten
een invloed hebben, lijkt de meeste impact uit te gaan van fuikenvisserij en kleinschalige
sleepnetvisserij. Ook staand want visserij heeft een hogere impact. Hoewel deze laatste
visserijvorm niet heel grootschalig plaatsvindt en bijvangsten in absolute aantallen
redelijk beperkt zijn, is bij deze visserij vooral het knelpunt dat bijgevangen dieren
na (verplichte) terugzet een beperkte overleving kennen. Tot slot laat verderop op
zee de visserij op garnalen ook een aanzienlijke bijvangst van specifiek jonge finten
zien.
In genoemd onderzoek lag de primaire focus op specifieke trekvis-soorten, zoals zalm,
zeeforel, prikken, elft, fint en houting. Dit zijn ook belangrijke aandachtsoorten,
en voor een deel ook aangewezen Natura 2000-soorten, waar ingrepen ter bevordering
van vismigratie zich juist ook op richten. Maar behalve op deze specifieke soorten
hebben vismigratievoorzieningen uiteraard ook een betekenis voor meer algemene vissoorten,
die welswaar voor hun levenscyclus minder afhankelijk zijn van migratiemogelijkheden,
maar die ook heen en weer willen trekken tussen foerageergebieden, naar paailocaties,
of naar gebieden waar ze de winterperiode willen doorbrengen.
Onderzoek impact van visserij nabij vismigratiepunten – overige vissoorten
Specifiek voor de mogelijke impact van visserij in de nabijheid van migratievoorzieningen
op deze meer algemene vissoorten is eerder in 2016 een onderzoek uitgevoerd, waarbij
gekeken is naar de omvang en overleving van schubvis-bijvangst in fuikenvisserij bij
migratiepunten. Ook dat onderzoek treft u hierbij aan.
Dit onderzoek laat zien dat bijvangsten van algemeen voorkomende schubvis-soorten
in de fuikenvisserij in de concentratiezone dichtbij migratiepunten substantieel kunnen
zijn, met de aantekening dat precieze getallen lastig te geven zijn omdat deze in
verschillende onderzoeken variëren. Om een beeld te kunnen krijgen van de impact van
deze bijvangst op de bestanden is echter vervolgens vooral de overleving na terugzet
relevant. Het gaat immers niet sec om wat er wordt bijgevangen, maar uiteindelijk
om het deel van de vis wat hiervan niet overleefd na de verplichte terugzet. Het onderzoek
komt daarbij tot een inschatting van sterftepercentages van tussen de 0 en 20%. Dit
zijn de minimale inschattingen op basis van een zo zorgvuldig mogelijke behandeling
van de vissen. Conclusie is derhalve dat bijvangst en het percentage wat hiervan sterft
na terugzet, de vismigratie van deze meer algemene vissoorten in de zone dichtbij
de migratievoorzieningen negatief kan beïnvloeden.
Visserijvrije zone
Op basis van de onderzoeksgegevens zoals die hiermee beschikbaar zijn gekomen wil
ik nu tot een afweging komen over visserij in de nabijheid van vismigratievoorzieningen.
Ik wil hiertoe ten algemene een visserijvrije zone (VVZ) in gaan stellen voor alle
locaties op de Nederlandse wateren waar een migratievoorziening is getroffen. Dit
kan dan gaan om aangelegde vistrappen of vispassages, maar ook om bijvoorbeeld visvriendelijke
turbines, of visvriendelijk stuw- en sluisbeheer. Daarbij zal deze generieke VVZ voor
alle visserijvormen van toepassing zijn in een compacte zone; juist de zone waarin
de concentratie van vissen plaatsvindt in de directe nabijheid van de migratiepunten.
Concreet betekent dit op al deze locaties een VVZ-zone van 250 meter, of wanneer sprake
is van in- en uitlaatkommen met dijken (waarbij deze kommen groter zijn dan 250 meter),
een VVZ ter grootte van de in- en uitlaatkommen. Deze generieke VVZ-zone zal betrekking
hebben op alle circa 1000 locaties waar nu al vismigratie-ingrepen hebben plaatsgevonden,
maar zal ook van toepassing zijn op alle nog te realiseren locaties met een vismigratievoorziening.
Hiermee geldt een uniforme aanpak voor alle vismigratiepunten, waarbij het visserijverbod
zich beperkt tot de zone waar zich de verhoogde kans op bijvangsten voordoet.
Specifiek voor het Haringvliet en voor de intrekpunten bij de Afsluitdijk is het echter
nodig om tot een ruimere VVZ te komen. Dit is wenselijk omdat deze punten de belangrijkste
toegangspoorten naar het gehele achterliggende stroomgebied van Rijn en Maas, en alle
hiermee verbonden wateren, vormen. Dit zijn dé essentiële intrekpunten voor migrerende
vissoorten, met een hoog aanbod aan trekvissoorten, en een grotere concentratie-zone
waarin ophoping van vis en zoekgedrag van vis plaatsvindt. Om deze reden zal ik aan
de buitenzijde van de Haringvlietsluizen en aan de buitenzijde van de beide intrekpunten
in de Afsluitdijk een ruimere VVZ voor alle vistuigen gaan instellen. Bij het Haringvliet,
waar sprake is van een trechtervormig naar het stuwcomplex toelopende kustlijn, zal
ik daartoe een VVZ van 1.500 meter instellen. En bij de Afsluitdijk, waar deze trechtervorming
niet van toepassing is, zal ik een VVZ van 1.000 meter toepassen.
Ik zal de bovenstaande lijn in de komende periode uitwerken in een aanpassing van
de Uitvoeringsregeling visserij, zodat de maatregelen in de loop van 2021 van kracht
kunnen worden. Ik ben mij bewust dat met bovenstaande maatregelen een beperking van
de visserij van toepassing zal worden die ook gevoeligheden op zal roepen. Ik ben
echter van mening dat met de voorgestelde dimensionering van de maatregel, zowel de
generieke VVZ als de specifieke zones bij Haringvliet en Afsluitdijk, er sprake is
van een proportionele maatregel, met een evenwichtige afweging tussen natuurbelangen
en visserijbelangen.
De maatregelen zullen bijdragen aan de mogelijkheden voor vismigratie en het verbeteren
van visbestanden in onze wateren. Ik ben mij daarbij bewust dat op sommige locaties
vissers desondanks te maken zullen krijgen met een maatregel die voor hun specifieke
situatie leidt tot een substantiële beperking van hun visserijmogelijkheden en inkomsten,
of tot situaties waarin specifieke aangewezen vistuigplaatsen wegvallen. Waar noodzakelijk
zal voor deze situaties in nadeelcompensatie worden voorzien. De implementatie van
de nieuwe regelgeving, en de uitwerking en financiering van hieraan verbonden noodzakelijke
nadeelcompensatie en handhaving, zullen in de komende periode samen met het Ministerie
van I&W en de waterschappen plaatsvinden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit