Brief regering : Reactie op KNAW briefadvies 'Nederlands verdient meer' en rapport ‘Talen Centraal’ van het Nationaal Platform voor de Talen
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 871 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2020
In deze brief geef ik een reactie op het briefadvies «Nederlands verdient meer» van
de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschap (hierna: KNAW) en het rapport
«Talen Centraal» van het Nationaal Platform voor de Talen (hierna: platform). Beide
rapporten heb ik uw Kamer in november aangeboden.1 Naar aanleiding van het KNAW briefadvies hebben de hoogleraren Fries aan Nederlandse
universiteiten laten weten dat veel van de problematiek en oplossingen die in het
KNAW briefadvies worden beschreven vergelijkbaar of identiek zijn voor het Fries.
In dit licht verzoeken zij eventuele maatregelen ten behoeve van het Nederlands ook
te laten gelden voor het Fries (zie bijlage). In deze brief geef ik ook hierop een
reactie.
In de afgelopen tien jaar is het aantal bachelor- en masterstudenten in de Neerlandistiek
en de moderne vreemde talenstudies in het wetenschappelijk onderwijs fors teruggelopen.
Een dergelijke tendens is ook in andere Europese landen waarneembaar. Deze aanhoudende
daling in de studentenaantallen, en in het bijzonder de Neerlandistiek die relatief
de grootste terugval in studenteninstroom kent, vind ik een zorgelijke ontwikkeling.2 We moeten deze tendens zien te doorbreken.
De unieke expertise die taal- en cultuurexperts hebben, is van groot maatschappelijk,
economisch en wetenschappelijk belang. Het Nederlands en het Fries, als tweede officiële
taal in de provincie Fryslân, nemen daarbij een bijzondere positie in. Academisch
onderzoek en kennis over taal, taalbeheersing en cultuur zijn van toegevoegde waarde
voor andere disciplines bij de aanpak van de maatschappelijke uitdagingen van deze
tijd. Groei van studentenaantallen in de talenopleidingen is bovendien hard nodig
gezien het tekort van leraren in enkele (moderne vreemde) talen in het voortgezet
onderwijs.3
Om de dalende studenteninstroom een halt toe te roepen zal de belangstelling van (aspirant)
studenten voor de universitaire talenopleidingen moeten worden vergroot. Het vraagt
inzet van en samenwerking tussen de onderwijssectoren om te zorgen dat meer studenten
in het taal en cultuur domein afstuderen met relevante kennis en vaardigheden voor
maatschappij en werkveld. Voor mij staat buiten kijf dat daarvoor de vijf volwaardige
vestigingen met een bachelor en een of meer op de Neerlandistiek gerichte masters
behouden blijven. Iedere vestiging vanuit een eigen profiel en expertise waarbij een
variatie aan opleidingsmodellen tezamen zorgt voor een landelijk dekkend en divers
onderwijsaanbod. Een gespreid netwerk van universitaire opleidingen Nederlands is
te meer van belang omdat aankomende studenten in de talenstudies vaak regionaal georiënteerd
zijn als het gaat om hun studiekeuze.4 Hetzelfde geldt voor het onderwijsaanbod in de Friese taal, als tweede officiële
taal in de provincie Fryslân Ook dit dient in de huidige omvang behouden te blijven.5
In de afgelopen jaren is door diverse partijen al actie ondernomen om de geesteswetenschappen,
waar de moderne vreemde talen onderdeel van zijn, aantrekkelijker te maken. Zo zijn
in het kader van het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen (2009) landelijke en
facultaire projecten en programma’s opgestart voor de brede geesteswetenschappen.6 Voor de uitvoering van dit sectorplan zijn structurele middelen beschikbaar gesteld
via de rijksbijdrage van de betrokken universiteiten (in 2019 € 17,7 miljoen). Het
Programmabureau Duurzame Geesteswetenschappen (hierna: programmabureau) beheert, monitort
en rapporteert over de landelijke projecten en programma’s uit het sectorplan tot
en met 2024. Eén van deze projecten is de oprichting van het Nationaal Platform voor
de Talen door de decanen letteren en geesteswetenschappen (hierna: DLG). Het rapport
«Talen Centraal» is door dit platform opgesteld als gezamenlijk plan van aanpak om
de toestroom van studenten bij de talenopleidingen, en dan met name de talen Nederlands,
Frans, Spaans, Duits en Engels, te vergroten. Enkele acties uit dit rapport zijn al
in uitvoering of worden nog dit jaar tot uitvoering gebracht.
KNAW briefadvies «Nederlands verdient meer» en rapport «Talen Centraal»
Beide rapporten benadrukken het wetenschappelijke, maatschappelijke en economische
belang van de talenopleidingen. De rapporten wijzen onder meer op de waarde die de
talenstudies ontlenen aan hun bijdrage aan multi- en interdisciplinair onderzoek naar
een breed scala van maatschappelijke vraagstukken, en de economische kansen die de
kennis van taal en cultuur biedt. De analyse en oplossingsrichtingen in beide rapporten
om het tij van dalende studentenaantallen te keren, liggen in lijn met elkaar. Uit
de rapporten spreekt de noodzaak om zowel vanuit het hoger onderwijs als vanuit het
voortgezet onderwijs en de aansluiting daartussen actie te ondernemen. Daarbij gaat
het om verbetering van de studiekeuzevoorlichting, vernieuwing van het onderwijs in
de schooltalen en verkleining van de afstand tussen vakinhoud en didactiek in de lerarenopleidingen.
Ook is vernieuwing nodig bij de universitaire talenopleidingen en is men eensgezind
dat een intensieve samenwerking met de bredere universitaire opleidingen in het taal
en cultuur domein (met een groeiende belangstelling van studenten) daarin een sleutelfactor
is. Componenten uit de talenopleidingen kunnen meer worden geïntegreerd in bredere
opleidingen binnen of wellicht ook buiten de faculteiten geesteswetenschappen en expertise
en capaciteit kunnen over en weer worden benut. Er is een gedeeld verlangen om gezamenlijk
te werken aan oplossingen, zowel op de korte als lange termijn.
Beleidsreactie op KNAW briefadvies, rapport «Talen Centraal» en brief hoogleraren
Fries
Aanloop naar een sectorplan talen
De rapporten brengen probleem en oplossingen helder in beeld en het is mooi dat, zo
blijkt ook uit het rapport van het platform, op een aantal vlakken al acties zijn
ondernomen of op korte termijn in gang worden gezet. Denk aan de vernieuwing van het
curriculum in het voortgezet onderwijs, het verder verbeteren van de aansluiting tussen
het voortgezet en hoger onderwijs, alsook de voorlichting voor aankomende studenten.
Echter, ook bij de universitaire talenopleidingen is verandering nodig om de belangstelling
voor deze opleidingen te vergroten. Om de daling in studentenaantallen in het taal
en cultuur domein te doorbreken, is het echter ook van belang dat in de komende periode
wordt ingezet op het verder vergroten van de aantrekkelijkheid van de universitaire
talenopleidingen om de belangstelling voor deze opleidingen te vergroten en de aansluiting
met arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap te verbeteren. Ik vind het belangrijk
dat de faculteiten dit met prioriteit oppakken.
Uit de rapporten en mijn gesprekken met de KNAW, het platform, DLG en het programmabureau
maak ik op dat dit een complex vraagstuk is binnen de talenopleidingen dat maatwerk
vereist per instelling en faculteit. Ik deel hun analyse dat een landelijke visie
en aanpak in de vorm van een sectorplan talen nodig is om dit verder vorm te geven.
Immers, een sectorplan biedt kansen om, vanuit een duidelijk en onderscheidend onderwijs-
en onderzoeksprofiel van de betrokken faculteiten, optimaler gebruik te maken van
elkaars expertise en capaciteit om studenten op te leiden met relevante kennis en
vaardigheden voor maatschappij en werkveld. Een sectorplan kan ook onderwijs en onderzoek
sterker met elkaar verbinden. Het tot stand komen van een sectorplan kost tijd en
implementatie van een sectorplan vraagt mogelijk om (nieuwe) aanvullende financiële
middelen. Door dit kabinet is geïnvesteerd in de onderzoeksbasis, onder meer via sectorplannen
voor de sociale- en geesteswetenschappen (rechtsgeleerdheid) en bèta en techniek.
Daarnaast lopen de middelen voor het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen structureel
door. Op dit moment zijn geen middelen beschikbaar voor een sectorplan talen.
Gezien de urgente problematiek rondom de dalende studentenaantallen in de Neerlandistiek
en enkele van de moderne vreemde talenstudies, vind ik het van belang dat de sector
op korte termijn stappen onderneemt. Ik roep de betrokken faculteiten dan ook op om
voorbereidingen te treffen voor een sectorplan talen, en daarbij op de korte termijn
in te zetten op het verder vergroten van de aantrekkelijkheid van het onderwijs bij
de universitaire talenopleidingen. Denk aan het (nog) beter organiseren van het onderwijs.
Zo zouden verschillende deskundigheden binnen de talenopleidingen (taalkunde, taalbeheersing,
letterkunde) bijvoorbeeld steviger kunnen worden verankerd in het gehele onderwijsaanbod
van de faculteit, zoals bij de bredere (vaak meer populaire) opleidingen, en wellicht
ook daarbuiten, zodanig dat de disciplinaire breedte wordt opgezocht en tegelijkertijd
de disciplinaire basis in voldoende mate en omvang behouden blijft.
Om gezamenlijk, in voorbereiding op een sectorplan talen, activiteiten in gang te
zetten met focus op het onderwijs in de talenopleidingen, stel ik in 2020 aanvullende
middelen, te weten honderdduizend euro, beschikbaar voor landelijke coördinatie. Daarmee
kan bijvoorbeeld een landelijk project worden opgestart. In het kader van het sectorplan
Duurzame Geesteswetenschappen lopen er reeds een aantal succesvolle landelijke projecten,
zoals Masterlanguage, Meesterschap in de vakdidactiek en Dudoc-Alfa. Met een nieuw
landelijk project verwacht ik dat het benodigde tempo kan worden gemaakt, omdat kan
worden aangesloten bij bestaande goede praktijken en bij bestaande structuren en gremia
in de talen. De middelen stel ik ter beschikking via het programmabureau ten behoeve
van het DLG. Faculteiten kunnen hierin ook zelf investeren, waar mogelijk vanuit herprioritering
binnen de structurele lumpsummiddelen die zij ontvangen voor het sectorplan Duurzame
Geesteswetenschappen. Kijkend naar de daling van studentenaantallen en de tekorten
aan leraren voor deze vakken in het voortgezet onderwijs, ligt het voor de hand om
in eerste instantie prioriteit te geven aan de universitaire talenopleidingen Nederlands,
Fries, Engels, Frans en Duits.7 Het samennemen van enkele talen tegelijkertijd kan bovendien helpen omdat vergelijkbare
vraagstukken spelen.
Via landelijke samenwerking kan het DLG gezamenlijk een gedifferentieerd en dekkend
onderwijsaanbod borgen en kunnen onderling expertise en goede praktijken worden gedeeld.
Hierbij kan ook de samenwerking met Vlaanderen worden opgezocht, waar het aantal studenten
Nederlands eveneens terugloopt. Het behoud van de vijf vestigingen Nederlands zie
ik als belangrijke randvoorwaarde. Daarbij is de wijziging in de bekostigingssystematiek
relevant die ik vorig jaar heb doorgevoerd om de onderwijsbekostiging stabieler te
maken. Dit is belangrijk voor opleidingen als Nederlands en andere talenstudies met
geringe studentenaantallen. Het relatief grotere deel vaste bekostiging biedt instellingen
de mogelijkheid om meer te doen voor de kleinere en/of kwetsbare opleidingen. Daarnaast
heb ik ook in het lopende kosten- en toereikendheidsonderzoek oog voor de kostentoerekening
aan kleine opleidingen. Op basis van het kostenonderzoek zal ik met voorstellen voor
de kleine opleidingen komen, zoals in de talen, indien het onderzoek daar aanleiding
toe geeft.
Ik heb de betrokken faculteiten verzocht om de voorbereidende activiteiten voor het
verder vergroten van de aantrekkelijkheid van het onderwijs te concretiseren voor
de zomer van 2021 zodat per studiejaar 2022/2023 de eerste veranderingen kunnen worden
doorgevoerd. Het DLG heb ik verzocht mij hierover te informeren. Deze activiteiten
kunnen de aanloop zijn naar een sectorplan talen waarin meerdere universitaire talenopleidingen
zijn opgenomen en/of activiteiten worden ingericht op zowel onderzoek, onderwijs en
impact gezien de onderlinge verwevenheid.8 Dit sluit ook aan bij de wens van het platform voor een sectorplan en de oproep van
de KNAW om te komen tot een visie voor de Neerlandistiek van de 21e eeuw voor de lange termijn en investeringen in het onderzoek naar de Nederlandse
taal en cultuur. Het is aan de Neerlandici om te bepalen of zij, zoals de KNAW adviseert,
hiervoor een Kamer Neerlandistiek in willen stellen al dan niet binnen het Nationaal
Platform voor de Talen waarbij Neerlandici van universiteiten en andere sectoren voor
langere tijd intensief samenwerken.
Schoolvak vo en aansluiting voortgezet en hoger onderwijs
Het belang van inhoudelijke vernieuwing en meer uitdaging in de talencurricula in
het voorgezet onderwijs wordt in beide rapporten benadrukt. De curriculumherziening
in het voortgezet onderwijs biedt grote kansen om de overgang naar het hoger onderwijs
te verbeteren. Het nieuwe curriculum zorgt voor een actuelere en aantrekkelijkere
inhoud van het vak Nederlands op zowel vmbo, havo als vwo. Het is van belang dat het
hoger onderwijs nauw betrokken blijft bij de vervolgfase van de curriculumherziening.
Op 10 juni jl. heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een
brief naar uw Kamer gestuurd over de bijstelling, aanscherping en het vervolgproces
rondom de actualisatie van het curriculum in het primair en voortgezet onderwijs.9 In het voorstel voor de bovenbouw (de examenprogramma’s) is opgenomen dat prioriteit
zal worden gegeven aan het vernieuwen van vakken waar een grote urgentie voor is,
zoals Nederlands, wiskunde en de moderne vreemde talen. Hierbij zullen eventuele talent-
en plusprogramma’s10 moeten worden overwogen.
Het belang dat de KNAW en het platform in hun rapporten hechten aan de samenwerking
tussen het voorgezet en hoger onderwijs, onderstreep ik ten zeerste. Via de curriculumherziening
en meesterschapsteams wordt hier ook al vorm aan gegeven. Daarnaast noemen het platform
en de KNAW het belang van nascholing voor docenten in het voorgezet onderwijs en de
ontwikkeling van lesmateriaal. Hierop worden reeds acties ondernomen, denk aan nascholingsprogramma’s
voor taaldocenten, verdiepend lesmateriaal dat online wordt aangeboden11 en de website Taalwijs.nu die door het platform is opgericht.
Ik zie geen noodzaak voor het aanvullend financieren van vaksteunpunten voor de talen,
zoals het platform adviseert. Voor versterking van de samenwerking op regionaal niveau
tussen voortgezet en hoger onderwijs zijn er vanaf 2018 tot en met 2025 binnen de
lumpsumfinanciering in het hoger onderwijs extra middelen die universiteiten en hogescholen
kunnen inzetten voor duurzame (regionale) samenwerking tussen het voortgezet en hoger
onderwijs. Daarbij is ruimte om te bepalen op welke manier en voor welke doelen de
middelen worden besteed.12
Instroom lerarenopleiding vergroten
De KNAW doet concrete aanbevelingen om de instroom in lerarenopleidingen in het wetenschappelijk
onderwijs te vergroten, zodat het aantal docenten met een eerstegraads lesbevoegdheid
toeneemt. Ik vind het van belang dat de faculteiten hun studenten perspectief bieden
en voor hen de basis leggen voor een onderwijsfunctie in hun vakgebied, bijvoorbeeld
door in te zetten op samenwerking tussen vakdidactici en -wetenschappers in de lerarenopleidingen.
Om de keuze voor educatieve masters te stimuleren stelt de KNAW voor om de educatieve
masters (mede) onder te brengen bij de faculteiten geesteswetenschappen. Ik vind het
aan instellingen om te bezien hoe zij dit organiseren en op welke manier zij de doorstroom
naar lerarenopleidingen, vanuit de diverse opleidingen van de faculteit geesteswetenschappen,
willen bevorderen.
Op dit moment worden er diverse activiteiten ondernomen om het volgen van een lerarenopleiding
te stimuleren en het lerarentekort in de schooltalen tegen te gaan. Zo werkt de Commissie
Onderwijsbevoegdheden, in vervolg op het Onderwijsraadadvies «Ruim baan voor leraren»,
een plan uit om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken en te zorgen dat
de opleidingsroutes (niet alleen in het wetenschappelijk onderwijs, maar ook in het
hbo) flexibeler en toegankelijker worden. Het eerste resultaat van de commissie wordt
dit jaar opgeleverd. Voor het volgen van een lerarenopleiding zijn diverse financiële
tegemoetkomingen voor studenten ontwikkeld, zoals een extra jaar collegegeld halvering
voor specifieke groepen studenten.13 Daarnaast onderzoek ik momenteel in samenwerking met de tweedegraads lerarenopleidingen
hoe studiesucces kan worden verbeterd, studie-uitval in de tweedegraadslerarenopleidingen
kan worden verminderd en instroom kan worden verhoogd.14 Focus hierbij ligt op (mogelijke) tekortvakken, waaronder Nederlands.15 Tevens werken in meer dan zestig regio’s besturen en opleidingen succesvol samen
aan de regionale aanpak om personeelstekorten in het onderwijs tegen te gaan.16 Tot slot wijs ik op de groeiende instroom in de meer flexibele routes die lerarenopleidingen
nu aanbieden, zoals (verkorte) deeltijdopleidingen en zij-instroom. Deze groei wordt
gestimuleerd door extra financiële middelen en het meer en beter erkennen van eerder
verworven competenties van studenten.
Studiekeuzevoorlichting: extra middelen vanuit OCW begroting 2020
Met de middelen uit het amendement van het CDA op de OCW begroting 2020, komt in zowel
2020 als 2021 honderdduizend euro beschikbaar voor de studiekeuzecampagne waar in
het rapport van het platform aan wordt gerefereerd.17 Op basis van mijn gesprekken met het platform en de KNAW kan ik aangeven dat met
de middelen uit het amendement ruimte bestaat voor de financiering van een aanvullend
initiatief gericht op het enthousiast maken van scholieren voor het Nederlands. Op
voorstel van de KNAW en het platform, heb ik besloten het initiatief van prof. dr.
Stronks voor een pilot voor een Schrijfakademie in het voortgezet onderwijs te financieren.
De pilot sluit aan op de activiteiten van het Leesoffensief en is gericht op het bieden
van extra uitdaging in het schoolvak Nederlands, wat bijdraagt aan motivatie en belangstelling
van leerlingen voor het vak.
Nationaal Platform voor de Talen
Het platform vraagt in haar rapport om aanvullende middelen voor voorzetting van de
activiteiten. Ik vind het een afweging voor de betrokken decanen om te kijken of en
in welke vorm zij het platform willen continueren. Dit kan via de bestaande (facultaire)
structuren, zoals het DLG of het programmabureau, of door aan te sluiten bij de middelen
afkomstig uit het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen zoals dit in de afgelopen
periode ook is gedaan.
Tot slot
Met de in deze brief genoemde maatregelen wordt op meerdere fronten tegelijk gewerkt
aan de gedeelde ambitie om de aantrekkelijkheid van het onderwijs in de talen, in
het bijzonder de Neerlandistiek, Fries, Engels, Frans en Duits, voor leerlingen en
(aankomende) studenten verder te vergroten en wordt ingezet op het op peil houden
van de kennis van taal en cultuur. Ik vertrouw er op dat de diverse activiteiten hun
vruchten zullen afwerpen en blijf de resultaten hiervan volgen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Bijlage
Onderstaand is een overzicht van de eerstejaars bachelorinstroom in 2010 en 2019 in
het domein Taal en Cultuur in het wetenschappelijk onderwijs opgenomen.
Bron: DUO1
1 Nederlands en Engels zijn verplichte schoolvakken in het vo. Keuze MVST = Keuze moderne
vreemde schooltalen in het vo, zoals Spaans, Chinees, Russisch, Arabisch en Italiaans.
Ook Frans en Duits zijn in deze categorie meegenomen. Frans en Duits gelden in het
vwo en voor één profiel op het havo als een van de talen waar je uit kunt kiezen als
verplichte tweede moderne vreemde taal. Regiostudies zijn brede regio-georiënteerde
opleidingen als Europese Studies, Japanstudies, Midden Oostenstudies. De categorie
«brede opleidingen» bevat in deze indeling opleidingen als communicatie- en informatiewetenschappen
in het domein taal en cultuur, en monodisciplinaire opleidingen (zoals taalwetenschap
en literatuurwetenschap). Niet-schooltalen zijn opleidingen als Scandinavische Taal
en Cultuur en Nieuwgriekse Taal en Cultuur. Klassieke talen zijn opleidingen in de
Griekse en Latijnse Taal en Cultuur. N.B. Fries is voor enkele kerndoelen verplicht
in de onderbouw van het vo in de Provincie Fryslân, waar ook het eindexamen Fries
dient te worden aangeboden. Fries in het hoger onderwijs bestaat in de vorm van minors
en tracks.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.