Brief regering : Voortgang transparantiebeleid burgerslachtoffers
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 725 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2020
Hierbij informeer ik u over de voortgang van het transparantiebeleid inzake burgerslachtoffers.
Ook informeer ik u over de stand van zaken van de uitvoering van verschillende moties
en toezeggingen in het kader van transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen
in de strijd tegen ISIS. Met deze brief reageer ik tevens op het verzoek van 26 juni
jl. inzake de uitvoering van de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 714).
Zoals u in de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) en in de voorliggende brief kunt constateren is een groot deel van de toezeggingen
en moties inmiddels uitgevoerd. In deze brief geef ik aan dat een deel op zeer korte
termijn zal worden uitgevoerd. Dit laat onverlet dat er, ondanks de wens van de Kamer
en mijzelf om tempo te maken, ook moties en toezeggingen zijn die vanwege de aard
en/of complexiteit ervan meer tijd vergen om tot uitvoering te brengen. Zorgvuldigheid
staat daarbij voorop. Ik zal de Kamer vanzelfsprekend blijven informeren over de voortgang
van het transparantiebeleid.
Openbaarmaking stukken Freedom of Information Act
Op mijn verzoek heb ik op 29 juni jl. gesproken met mijn Amerikaanse collega Esper,
waarbij ik nadrukkelijk heb gewezen op het onbegrip dat bij de Kamer en bij mij leeft
over de gang van zaken betreffende het op 18 april jl. openbaar maken van documenten
in het kader van de Amerikaanse Freedom of Information Act (Kamerstuk 27 925, nr. 709). Daarbij werden er documenten vrijgegeven waarvan de openbaarmaking tot kort daarvoor
nog was geweigerd, ondanks een verzoek daartoe mijnerzijds. De heer Esper bevestigde
datgene wat eerder werd aangegeven in een gesprek dat kort na het debat op 14 mei
jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 71, items 4 en 7) op het Ministerie van Defensie plaatsvond met de ambassade van de Verenigde Staten. In dat gesprek werd verklaard dat er sprake was van
een betreurenswaardige samenloop van omstandigheden, waarbij de uitkomst van twee
afzonderlijke processen op een ongelukkige wijze zeer kort na elkaar samenkwam. Dit
is gelegen in het feit dat de behandeling van een verzoek in het kader van de Freedom of Information Act een separaat en onafhankelijk proces binnen de Amerikaanse overheid betreft, op basis van de daarvoor geldende criteria.
De heer Esper stelde de gang van zaken te betreuren, onderschreef het belang van transparantie
en gaf aan dat zijn ministerie er alles aan heeft gedaan om de juiste informatie te
leveren. Ik heb een beroep op hem gedaan om als goede bondgenoten te blijven investeren
in een goede afstemming en uitwisseling van informatie.
Onderzoek Onderzoeksraad voor Veiligheid
Op 14 mei jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 71, item 9) werd de motie van het lid Belhaj over de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzoeken
onderzoek in te stellen naar de luchtaanval op Hawija aangenomen (Kamerstuk 27 925, nr. 714). De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gaf diezelfde dag reeds aan dat, op basis
van de Rijkswet op de OVV, voorvallen in een situatie van oorlog of gewapend conflict
of tijdens een operatie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde
zijn uitgesloten van onderzoek.
Gezien de brede steun in de Kamer voor deze motie ben ik echter met de voorzitter
van de OVV in overleg getreden over de vraag of er mogelijkheden van onderzoek bestaan
waarbij er een rol voor de OVV is weggelegd. Op 16 juni jl. informeerde de voorzitter
mij per brief dat de Onderzoeksraad in haar vergadering van 16 juni jl. had besloten
dit onderzoek niet ter hand te nemen. De overwegingen die de voorzitter daarbij aangaf
zien op de wettelijke beperkingen die voortvloeien uit de Rijkswet op de OVV en op
de op dit moment beschikbare financiële ruimte. De Kamer is hierover op 16 juni jl.
geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 724).
Ondanks dat de motie-Belhaj strikt genomen ziet op onderzoek door de OVV, wil ik gehoor
geven aan de geest van de motie door alternatieve mogelijkheden van onderzoek te verkennen.
Ik verwacht u zo spoedig mogelijk na het zomerreces daarover nader te kunnen informeren.
Aanpassing van enkele werkwijzen
Red Card Holder
Conform motie van het lid Voordewind c.s. over actief vragen naar relevante informatie
omtrent het risico op burgerslachtoffers door Nederlandse Red Card Holders (Kamerstuk 27 925, nr. 720) zullen per 1 juli 2020 de hierbij relevante instructie en aanwijzingen van de Commandant
der Strijdkrachten aangescherpt zijn. Daarmee wordt de Red Card Holder nog explicieter dan voorheen gewezen op het belang van het actief vragen naar dit
soort informatie, op basis waarvan hij/zij een deskundige afweging maakt of een aanval
door Nederland kan worden uitgevoerd.
Inlichtingenvergaring en doelontwikkelingsproces
Ten aanzien van de motie van het lid Stoffer c.s. over investeren in verbeterde samenwerking
op informatie- en inlichtingenvlak met bondgenoten en in gedegen eigenstandige inlichtingenvergaring
(Kamerstuk 27 925, nr. 718), kan ik u het volgende melden. Zoals u weet is een klein land als Nederland, onder
andere gezien de omvang van onze budgetten, altijd in belangrijke mate afhankelijk
van inlichtingen van partnerlanden. Er wordt in algemene zin continu en actief geïnvesteerd
in een verbeterde samenwerking op informatie- en inlichtingenvlak met bondgenoten,
en in de eigenstandige beoordeling en appreciatie van het geheel aan informatie en
inlichtingen dat Nederland ter beschikking staat. De Kamer wordt over de voortgang
van dat proces afzonderlijk en indien nodig via de daarvoor bestemde kanalen geïnformeerd.
Zoals reeds is beschreven in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673), is ook het (waar nodig en mogelijk) verbeteren van het doelontwikkelingsproces
een continu en gezamenlijk proces binnen de anti-ISIS coalitie. Daarnaast heeft het
Ministerie van Defensie aan dit aspect van luchtoptreden in de afgelopen jaren reeds
een waardevolle bijdrage geleverd door verder te investeren in de specifieke capaciteiten
van de Nederlandse Target Support Cell te Volkel. Dit vertaalt zich concreet in nieuwe «competentie modules», zoals de module
Battle Damage Assessment. Het Ministerie van Defensie zal in deze capaciteiten blijven investeren.
Openbaar Ministerie
Conform de motie van de leden Voordewind en Belhaj over het direct informeren van
het OM door het Ministerie van Defensie bij burgerslachtoffers of een vermoeden daarvan
(Kamerstuk 27 925, nr. 719) is het OM op 25 juni jl. geïnformeerd dat de interne meldingsprocedure van het Ministerie
van Defensie zal worden aangescherpt. Ten aanzien van het OM zal worden opgenomen
dat, in aanvulling op de huidige informatievoorziening aan het OM, het OM ook onverwijld
geïnformeerd zal worden indien er door het Ministerie van Defensie een onderzoek wordt
gestart naar een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van
Nederlandse wapeninzet. Dat de start van een dergelijk onderzoek aan het OM moet worden
gemeld was eerder niet vastgelegd. Daardoor kon de situatie ontstaan dat het OM pas
werd geïnformeerd over het eigen onderzoek op het moment dat dit was afgerond. Zoals
de Kamer is gemeld was dit bij de wapeninzet in Hawija het geval. Door de interne
meldingsprocedure op dit punt aan te scherpen wordt beoogd dit in de toekomst te voorkomen.
Algemeen
In de debatten is ook aandacht besteed aan het lerend vermogen van de Defensieorganisatie
in algemene zin. In dit kader worden er structureel trainingen verzorgd gericht op
het verhogen van het politiek-bestuurlijk bewustzijn. Deze trainingen worden enerzijds
ingebed in de organisatie, terwijl anderzijds het leveren van maatwerk een nadrukkelijke
mogelijkheid is.
In dit kader zal ook de hierboven reeds genoemde interne meldingsprocedure op enkele
andere punten worden aangescherpt in het kader van de verbeteringen die reeds aan
uw Kamer zijn gemeld in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673). Het betreft het borgen van een adequate dossieropbouw, het stroomlijnen van informatiestromen
binnen het ministerie, het waarborgen van een geïntegreerde benadering vanuit de militaire,
juridische en beleidsmatige expertise binnen mijn ministerie en het ordentelijk en
tijdig informeren van andere ministeries en de Tweede Kamer. De aanscherping van de
interne meldingsprocedure is naar verwachting in de tweede helft van dit jaar afgerond.
Voor een zogenaamde cultuuromslag is echter meer nodig dan het verscherpen van afspraken
en procedures. Het werk dat onze mensen hier in Nederland en in vaak moeilijke omstandigheden
in het buitenland verrichten blijft mensenwerk. In een grote organisatie zoals het
Ministerie van Defensie is het daarom belangrijk dat alle medewerkers hierbij worden
betrokken. Onze mensen maken dagelijks afwegingen die gaan over het veiligheidsbelang
aan de ene kant en de wens om verhoogde transparantie aan de andere kant. Ik blijf
met de organisatie in gesprek over hoe we die afwegingen nu en in de toekomst maken.
Vergoedingen
Vrijwillige vergoedingen Mosul
In de stand van zakenbrief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) heb ik gemeld dat ik goedkeuring had gegeven voor het aanbieden van een vrijwillige
vergoeding aan de bij het ministerie bekende nabestaanden, maar er een nieuwe situatie
was ontstaan waarbij de Nederlandse Staat door een van de nabestaanden aansprakelijk
is gesteld voor de consequenties van deze aanval. Ondanks dat dit een juridisch proces
betreft waarover inhoudelijk geen uitspraken kunnen worden gedaan, hechtte ik er wel
aan dat er namens het kabinet een signaal van begrip en medeleven werd gegeven richting de nabestaande. Het ministerie heeft daarom aan betreffende
nabestaande aangeboden in gesprek te treden. Dit gesprek heeft op 10 juni jl. op ambtelijk
niveau plaatsgevonden. Op basis daarvan vindt nader overleg plaats met de advocaat
van de nabestaande.
Vrijwillige vergoedingen Hawija
Zoals de Kamer bekend is worden in lijn met de gewijzigde motie van de leden Belhaj
en Voordewind (Kamerstuk 27 925, nr. 671) door een interdepartementale werkgroep onder leiding van het Ministerie van Defensie
opties in kaart gebracht voor een vrijwillige vergoeding aan (de nabestaanden van)
de slachtoffers en/of de gemeenschap. Dit proces is gaande, en zoals toegezegd zal
de Kamer over de voortgang van dit proces worden geïnformeerd.
In aanvulling op het advies dat zoals eerder aan de Kamer gemeld bij een aantal internationale
hulporganisaties is ingewonnen, wordt op dit moment een analyse van de behoeften van
de gemeenschap in Hawija uitgevoerd, met in het directe verlengde daarvan voortzetting
van het onderzoek naar concrete opties (projecten) voor vergoedingen aan de gemeenschap.
In dat kader zijn diverse relevante organisaties geïdentificeerd die in Hawija actief
zijn. Aan deze organisaties is de vraag gesteld welke noden er onder de bevolking
in Hawija bestaan en welke/wat voor projecten in Hawija zinvol zouden zijn om in dat
kader te ondersteunen. De verwachting is dat de meeste organisaties deze zomer zullen
hebben gereageerd. Op basis daarvan zal zo spoedig mogelijk een besluit worden genomen
over een vrijwillige bijdrage. Ik streef ernaar uw Kamer hierover na de zomer te informeren.
In de stand van zakenbrief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is gemeld dat er door de Nederlandse ambassadeur in Bagdad contact is gelegd met
lokale autoriteiten in Hawija. De Tijdelijk Zaakgelastigde in Bagdad heeft in het
vervolg daarop nogmaals contact gezocht om hen te informeren over de gekozen werkwijze
en andere relevante ontwikkelingen in dit traject. De gesprekken vonden plaats in
een constructieve sfeer, waarin waardering werd uitgesproken over de bereidheid van
de Nederlandse Staat om mogelijkheden te onderzoeken voor een vrijwillige vergoeding
naar aanleiding van de luchtaanval in Hawija. Vertegenwoordigers van de Nederlandse
ambassade te Bagdad blijven de lokale autoriteiten in Hawija geregeld op de hoogte
houden van de voortgang van dit proces. Daarnaast verwacht ik zelf binnenkort een
kennismakingsgesprek te voeren met de nieuwe Iraakse Minister van Defensie, waarin
ik dit onderwerp eveneens zal opbrengen.
Om te voorkomen dat deze informatie de Kamer op een andere wijze bereikt, hecht ik
eraan u te melden dat bij het recente contact met de lokale autoriteiten in Hawija
gewag is gemaakt van zorgen over een niet nader gedefinieerde straling die na de wapeninzet
zou zijn opgetreden. Deze straling zou de oorzaak zijn van gezondheidsrisico’s. Deze
zorgen waren ons niet eerder bekend. Op basis van onze kennis van de bij de wapeninzet
gebruikte munitie kan ik aangeven dat deze geen straling produceert. Op verzoek van
het Ministerie van Defensie heeft de Nederlandse ambassade direct navraag gedaan binnen
het lokale netwerk. Daaruit blijkt dat deze zorgen ook niet bekend zijn bij organisaties
in de regio, waardoor deze informatie op dit moment niet kan worden bevestigd. Hoewel
het vooralsnog onduidelijk is of deze informatie bevestigd kan worden, zal het ministerie
in samenspraak met het Ministerie van Buitenlandse Zaken verkennen of hiertoe nadere
mogelijkheden bestaan.
Er is ook ten aanzien van Hawija een nieuwe situatie ontstaan waarbij de Nederlandse
Staat door een groep slachtoffers en nabestaanden aansprakelijk is gesteld voor de
consequenties van deze aanval. Ondanks dat dit een juridisch proces betreft waarover
inhoudelijk geen uitspraken kunnen worden gedaan, hecht ik eraan dat er namens het
kabinet een signaal van begrip en medeleven wordt gegeven richting slachtoffers en
nabestaanden. Er is daartoe aan de advocaat van deze groep aangeboden om in gesprek
te treden. Helaas is men niet op dit aanbod ingegaan.
Transparantie inzet in luchtcampagne tegen ISIS in algemene zin
In de stand van zakenbrief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is aangegeven dat over de eerste inzetperiode met terugwerkende kracht het aantal
missies, locaties, type doel en wapeninzet openbaar is gemaakt, op het detailniveau
van het openbare «Weekoverzicht Defensieoperaties» 2018. Deze informatie is op dat
moment gepubliceerd op de website van het Ministerie van Defensie. Op verzoek van
een aantal organisaties waarmee het Ministerie van Defensie op ambtelijk niveau in
gesprek is over transparantie, is deze informatie inmiddels ook gepubliceerd volgens
de standaarden van open data. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan het structureel
borgen van het op deze wijze van ontsluiten van deze informatie over luchtoptreden
in de toekomst.
Toekomstig transparantiebeleid
In de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is gemeld dat in de toekomst in gevallen waarbij door het Ministerie van Defensie
onderzoek wordt gestart naar een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct
gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet, de
Tweede Kamer over dit onderzoek zal worden geïnformeerd. Ik heb de vaste commissie
voor Defensie een concreet voorstel gedaan voor een gezamenlijk vast te stellen procedure
voor de toekomst, waarover ik uiteraard graag met de vaste commissie nader in overleg
treed. Hiervoor verwijs ik naar de brief Voorstel procedure informeren Tweede Kamer
bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in
het kader van art. 100 van de Grondwet, die de Kamer op 23 juni jl. is toegekomen
(Kamerstuk 27 925, nr. 723).
Het Ministerie van Defensie is tevens op ambtelijk niveau in gesprek met een aantal
organisaties die het ministerie eerder voorstellen hebben aangereikt over onder andere
het toekomstige transparantiebeleid, waarbij onder andere de motie van het lid Diks
over onderzoeken van incidenten bij militaire inzet in coalitieverband (Kamerstuk
35 363, nr. 4) wordt betrokken. In juli vinden in dit kader nog enkele inhoudelijke gesprekken
plaats. Ook is eind deze maand een door genoemde organisaties aangeboden roadmap besproken, met daarin voorstellen om het gesprek nader vorm te geven en te bestendigen.
In de zomer zal er gewerkt worden aan een gezamenlijk plan daartoe.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Indieners
-
Indiener
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie