Brief regering : Rapport Onderzoeksraad voor veiligheid naar aanleiding van ongeval MSC ZOE
31 409 Zee- en binnenvaart
Nr. 291
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2020
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport aan van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV)
«Veilig containertransport ten noorden van de Waddeneilanden; Lessen na het containerverlies
van de MSC ZOE» dat de OvV vandaag publiceerde1. Dit rapport dient in samenhang te worden bezien met het internationale onderzoeksrapport
naar de toedracht van het ongeval met de MSC Zoe «Loss of containers overboard from MSC ZOE», uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstanties van de drie betrokken
landen (Panama als vlaggenstaat, Nederland en Duitsland als getroffen kuststaten),
dat door de Duitse Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung gelijktijdig op haar website is gepubliceerd.
Het ongeval met de MSC Zoe in januari 2019 heeft een aanzienlijke maatschappelijke
impact gehad, en heeft tot grote ongerustheid en zorgen geleid bij bewoners en bestuurders
van de Waddeneilanden. Nog steeds zijn de gevolgen van het ongeval op de eilanden
zichtbaar en voelbaar. Mijn dank en waardering gaan uit naar de OvV en de onderzoeksinstanties
van de andere betrokken landen voor de uitgevoerde onderzoeken naar aanleiding van
het ongeval.
Ik zal uw Kamer na het zomerreces een uitgebreide reactie aanbieden op het OvV-rapport,
in samenhang met het internationale onderzoeksrapport naar de toedracht van het ongeval.
Daartoe zal ik ook overleg met Duitsland voeren om tot een zo veel mogelijk overeenkomende
reactie op de beide voorliggende rapporten te komen, als basis voor mogelijke gezamenlijke
actie bilateraal en in IMO. Gezamenlijke actie van Duitsland en Nederland is immers
van groot belang voor het uitvoeren van de aanbevelingen van de OvV en de internationale
onderzoeksinstanties.
Bij de kabinetsreactie zal ik ook een aantal andere relevante rapporten betrekken.
Twee rapporten heb ik uw Kamer al toegestuurd:
• Het TNO-rapport «Inventory of technologies for monitoring, tracking and identification
of maritime containers and their cargo»2;
• Het ILT-rapport «Sjorren van containers op zeeschepen»3;
De volgende rapporten worden naar verwachting de komende tijd nog opgeleverd:
• Het rapport van MARIN betreffende onderzoek naar het gedrag van containerschepen in
stormomstandigheden, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;
• Het rapport van Rijkswaterstaat betreffende een risicoanalyse van verlies van containers
op de Noordzee.
Gelet op de urgentie van het voorkómen van containerverlies boven de Waddeneilanden
wil ik hierbij graag, vooruitlopend op de uitgebreide reactie na het zomerreces, op
hoofdlijnen al een eerste reactie op beide rapporten geven. Ook kondig ik hierbij
enkele acties aan die ik zal nemen naar aanleiding van beide rapporten.
Ik deel de door de OvV geschetste conclusies. Ik herken de uitdagingen waar de schaalvergroting
in de containervaart ons voor stelt, en zal hiervoor, zoals ik bijvoorbeeld in het
VSO Binnenvaart en maritiem van 23 juni jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 86) in reactie
op de motie van het lid Kröger c.s. (Kamerstuk 31 409, nr. 284) over het sjorren van containers al aangaf, ook in IMO aandacht vragen. In mijn reactie
na het zomerreces zal ik specifiek op de gedane aanbevelingen ingaan en aangeven op
welke wijze ik hier gevolg aan wil geven, zowel in IMO als op nationaal niveau.
Aan de oproep van de OvV om aan de slag te gaan met de routespecifieke risico’s op
zowel de noordelijke als de zuidelijke vaarroute geef ik gevolg. Uw Kamer is bekend
met het feit4 dat ik onmiddellijk na ontvangst van een tussentijdse waarschuwing van de OvV, d.d.
31 oktober 2019, de Kustwacht heb verzocht om bij zware weersomstandigheden en golfhoogten
van meer dan 5 meter dringend advies te geven aan grote containerschepen, zoals de
MSC Zoe, om de zuidelijke vaarroute te mijden. Ik herken de conclusie van de OvV dat
aan zowel de zuidelijke als de noordelijke route specifieke risico’s verbonden zijn,
en dat het van de omstandigheden kan afhangen welke route op dat moment de veiligste
keuze is. Ik onderschrijf de conclusie dat verder onderzoek nodig is om voor beide
vaarroutes ook de risico’s bij andere (weers)omstandigheden en/of andere scheepsgrootten
en -typen in kaart te brengen. Daartoe heb ik al eerder aan MARIN opdracht gegeven
om onderzoek te doen, waarbij ook scheepstypen als de OOCL Rauma worden onderzocht.
Afronding van dit onderzoek verwacht ik op korte termijn, waarna ik de resultaten
ervan, die input zullen vormen voor mogelijke maatregelen en inbreng in IMO, aan uw
Kamer zal sturen. Daarnaast zal ik zo spoedig mogelijk met Duitsland en Denemarken
afstemmen hoe de conclusies en aanbevelingen in beide rapporten ten aanzien van de
routespecifieke risico’s van de zuidelijke en noordelijke vaarroute kunnen worden
vertaald in mogelijke maatregelen (en eventuele voorstellen in IMO). Daarbij zal ik
me inzetten voor een waarschuwing van het scheepvaartverkeer ook in westelijke richting
op de routes boven de Waddeneilanden.
In het VSO Binnenvaart en maritiem van 23 juni jl.(Handelingen II 2019/20, nr. 86)
heeft het lid Van der Graaf c.s. per ingediende motie (Kamerstuk 31 409, nr. 279) aandacht gevraagd voor een mogelijke herziening van de Wet bestrijding maritieme
ongevallen uit 2015 (art. 18), opdat deze de internationaal geboden mogelijkheid om
tijdelijke maatregelen te treffen volledig en maximaal implementeert. Ik heb in reactie
hierop aangegeven bereid te zijn dit vóór 1 september in kaart te brengen, en daarbij
ook externe expertise te betrekken. Een verdere beoordeling hiervan zal ik betrekken
in mijn uitgebreide reactie na het zomerreces.
Ik deel voorts de conclusie van de OvV om de informatiepositie van de kapitein en
zijn bemanning te verbeteren. Dit is belangrijk om invulling te kunnen geven aan het
beginsel van goed zeemanschap, en om de kapitein en zijn bemanning in staat te stellen
om de best mogelijke keuzes over o.a. koers en vaarroute te maken in de specifieke
omstandigheden waarmee men geconfronteerd wordt. Daarom zal ik de Kustwacht opdracht geven om specifieke
informatie over golfperiodes en golfrichting tijdens stormomstandigheden aan de scheepvaart
beschikbaar te stellen. Dit is essentiële informatie op grond waarvan de bemanning
de risico’s kan inschatten als gevolg van slingeren bij slechte weersomstandigheden.
Daarnaast zal ik me in IMO inzetten voor verdere verbeteringen ten behoeve van de
informatiepositie van de bemanning aan boord van containerschepen, o.a. door aan te
dringen op uitbreiding van de uitrusting van containerschepen om de bemanning een
beter beeld te geven van het actuele gedrag van schip en lading.
Tot slot: terecht benadrukt de OvV de bijzondere waarde van het Waddengebied als een
uniek en kwetsbaar natuurgebied. Een gebied waar verlies van containers ongewenst
is en dat om bescherming vraagt tegen mogelijke vervuiling als gevolg van ongevallen,
zoals die met de MSC Zoe. Ik onderschrijf de oproep van de OvV om, gezien het grensoverschrijdende
karakter van het Waddengebied, samen met Duitsland en Denemarken te bezien op welke wijze de drie kuststaten verder invulling kunnen geven aan
de noodzakelijke bescherming van het Waddengebied om aantasting van natuurwaarden
te voorkomen. Ik zal hiertoe het overleg met beide landen voeren, en zal hierop in
mijn reactie na het zomerreces nader ingaan. Daarnaast herhaal ik de toezegging, die
ik in reactie op de vraag van het lid Kröger tijdens het VSO Binnenvaart en maritiem
van 23 juni jl. heb gedaan, dat we de plasticvervuiling op de Waddeneilanden als gevolg
van het ongeval met de MSC Zoe blijven monitoren en proberen op te ruimen. Ik vraag
Rijkswaterstaat daarover goed contact met de eilanden te houden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat