Brief regering : Beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2020 over een eerder gedaan verzoek tot beëindiging strafzaak ingediend door de advocaat van een van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigster
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 550 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken,
over de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2020. De beschikking heeft
betrekking op een eerder gedaan verzoek tot beëindiging strafzaak dat is ingediend
door de advocaat van een van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigster.
Reeds eerder, naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 februari 2020, informeerde ik uw Kamer over deze zaak1. In ga in deze brief allereerst in op de stappen die sedert de publicatie van deze
tussenuitspraak zijn gezet.
Mede gelet op de tussenuitspraak van 17 februari 2020 van de rechtbank Rotterdam is
het Openbaar Ministerie op 19 mei 2020 schriftelijk geïnformeerd over de gezette en
nog te zetten stappen gericht op het mogelijk maken van berechting van de verdachte
in Nederland. Daarbij is aangegeven dat het kabinet, als onderdeel van het voortdurende
onderzoek naar de wijze waarop uitvoering kan worden gegeven aan de bevelen gevangenneming
van dezelfde rechtbank, opnieuw in overleg zal treden met de meest relevante Schengenlanden
en het Verenigd Koninkrijk. Met dit overleg wordt beoogd te bezien wat de concrete
mogelijkheden en consequenties zijn om in individuele gevallen en met gebruikmaking
van gezamenlijkheid tot actieve repatriëring te komen. Dit is opgebracht tijdens een
overleg met een aantal Schengenlanden en het Verenigd Koninkrijk dat plaatsvond op
3 juni 2020. Vooralsnog zijn er geen concrete resultaten te melden.
Zoals ik uw Kamer meermaals heb geïnformeerd – en dit is ook in de brief van 19 mei
2020 aan het Openbaar Ministerie toegelicht – is het probleem van repatriëring zeer
complex. Door het kabinet wordt steeds een afweging gemaakt waarbij wordt gekeken
naar de internationale betrekkingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid
van betrokkenen. Daarbij heeft het kabinet, bij alle stappen die worden gezet, steeds
oog voor het belang van de nationale veiligheid.
De veiligheidssituatie in de regio is sinds mijn brief aan uw Kamer van 13 september
2019 niet wezenlijk verbeterd. ISIS blijft actief als ondergrondse beweging en pleegt
geregeld aanslagen, met name in de oostelijke helft van Syrië. Volgens internationale
experts is circa 20% van de bijna 1.000 aanslagen die ISIS in het jaar na de val van
het zogenoemde kalifaat in Syrië claimde gepleegd in door de SDF gecontroleerd gebied,
en is recentelijk het aantal aanslagen met name in Irak, maar ook in Syrië sterk gegroeid.
De SDF slagen er met steun van de na de gedeeltelijke terugtrekking achtergebleven
Amerikaanse troepen vooralsnog in ISIS hierbij te hinderen. In noordoost-Syrië zijn
verder zowel de lokale politie van de SDF als burgers vaak doelwit van aanslagen.
Het kabinet vindt het op dit moment nog altijd onverantwoord om mensen naar Syrië
te sturen om repatriëring te bewerkstelligen. De opvangkampen Al Hol en Al Roj worden
beheerd door de SDF (Syrian Democratic Forces). De SDF is een alliantie van verschillende
strijdgroepen die in het noordoosten van Syrië tegen ISIS hebben gestreden. De effectieve
leiding van de SDF is in handen van de YPG, de gewapende tak van de Koerdische partij
PYD die banden heeft met de terreurorganisatie PKK. In het belang van de internationale
betrekkingen is het kabinet zeer terughoudend met het aangaan van contacten met de
SDF.
In de brief aan het Openbaar Ministerie is eveneens toegelicht dat het kabinet er
groot belang aan hecht dat uitreizigers die verdacht worden van terroristische misdrijven
worden berecht. Gezien het door het Openbaar Ministerie uitgevaardigde aanhoudingsbevel
en het bevel gevangenneming van de rechtbank Rotterdam, hecht het kabinet eraan dat
dit in Nederland gebeurt. In dit verband wordt ook gewezen op de stappen die tot nu
toe ter uitvoering van de bevelen gevangenneming van de rechtbank zijn gezet2. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, is berechting in de regio
een optie die het kabinet open wil houden en waarover voortdurend contact is met internationale
partners, juist om straffeloosheid te voorkomen.
In de beschikking van 16 juni 2020 overweegt de rechtbank dat de eerdere beslissing
van de rechtbank van 17 februari 2020, inhoudende het oordeel dat het onredelijk is
dat vervolging in Nederland thans nog langer doorgang vindt, dient te worden herzien.
De rechtbank oordeelt dat duidelijkheid is verkregen over de wens om de verdachte
in Nederland te berechten – waaraan de nationale veiligheid3 niet zonder meer in de weg staat – en over de voortgang van de zaak. Dit zal wel
geschraagd moeten worden met concrete daden, aldus de rechtbank. De rechtbank schorst
het onderzoek in de raadkamer voor onbepaalde tijd, doch voor ten hoogste zes maanden.
Over eventuele vervolgstappen wordt uw Kamer geïnformeerd.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid