Brief regering : Rechtsstatelijke ontwikkelingen in de EU-lidstaten in relatie tot de coronacrisis
32 317 JBZ-Raad
Nr. 624
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2020
Op haar procedurevergadering van 2 juni jl. heeft de vaste commissie voor Europese
Zaken als voorbereiding op het algemeen overleg Rechtsstatelijke ontwikkelingen in
de Europese Unie verzocht om een brief ten aanzien van de rechtsstatelijke ontwikkelingen
in de lidstaten van de Europese Unie in relatie tot de coronacrisis, en daarbij ook
in te gaan op de vraag over welke lidstaten het kabinet specifiek zorgen heeft en
waar deze zorgen precies uit bestaan. Hierbij voldoe ik, mede namens de Minister van
Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, graag aan dit verzoek.
Voor het kabinet staat voorop dat buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding
van COVID-19 geoorloofd en wenselijk zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van
de volksgezondheid. Deze dienen echter wel te allen tijde te voldoen aan de vereisten
van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en tevens de waarden van
de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. Nu het aantal besmettingen
afneemt, is het daarbij van belang dat lidstaten de uitgevaardigde noodmaatregelen
evalueren en waar nodig aanpassen of verlichten.
De Europese Commissie heeft aangegeven de door de lidstaten genomen noodmaatregelen
ter bestrijding van COVID-19 te monitoren en te beoordelen op verenigbaarheid met
de waarden van de Unie. Tijdens de vorige videoconferentie van de leden van de Raad
Algemene Zaken van 22 april jl. is deze monitoring voorwerp van bespreking geweest.
De Commissie heeft toen onder andere zorgen geuit over het feit dat in sommige lidstaten
de uitgeroepen noodtoestand niet in de tijd beperkt was. Nederland heeft in diezelfde
vergadering steun uitgesproken voor de monitoringswerkzaamheden en de Commissie opgeroepen
indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Dit is tevens door Nederland benadrukt
in de informele JBZ-Raad van 6 april (Kamerstuk 32 317, nr. 613) en 4 juni jl. De Europese Commissie heeft als onafhankelijk hoedster van de Verdragen
immers de taak toe te zien op naleving van de verdragsverplichtingen waaraan alle
lidstaten zich vrijelijk hebben gecommitteerd. Het kabinet verwelkomde tijdens voornoemde
videoconferentie tevens het rapport van het EU-Grondrechtenagentschap van 8 april
jl. over COVID-19 en de implicaties voor grondrechten, en de handreiking van de Raad
van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Nederland zal zich
ervoor inspannen deze bespreking regelmatig in de Raad Algemene Zaken en in de JBZ-Raad,
vanuit de bijzondere verantwoordelijkheid van de JBZ-Ministers, te blijven voeren
zolang de COVID-19-pandemie voortduurt. Daar waar specifieke doorgevoerde noodmaatregelen
niet los gezien kunnen worden van de inrichting van de nationale rechtsstaat, is de
Europese Commissie voornemens deze incidenteel ook mee te nemen in sommige landenhoofdstukken
in het jaarrapport in het kader van de EU-toetsingscyclus voor de rechtsstaat dat
naar verwachting begin september zal worden gepubliceerd. In beginsel is het echter
wel zo dat de toetsingscyclus en de monitoring door de Commissie van de coronamaatregelen
twee gescheiden trajecten zijn. Het kabinet wijst er in dat verband ook op dat de
lidstaten hun inzendingen op de door de Commissie gedeelde vragenlijst ten behoeve
van de toetsingscyclus al hebben ingestuurd, en dat de coronamaatregelen daar geen
apart onderdeel van uitmaakten. Tot nu richtten de zorgen van de Europese Commissie
in het kader van haar monitoring zich op de noodwetgeving in Hongarije en de aanvankelijk
voor begin mei geplande presidentsverkiezingen in Polen. Ten aanzien van deze uitgestelde
verkiezingen wees de Commissie onder meer op opmerkingen van de Venetië Commissie
en de OVSE, die zich afvroegen in hoeverre die verkiezingen als vrij en eerlijk zouden
kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van de zorgen omtrent de Hongaarse noodwetgeving heeft het kabinet u reeds
door middel van antwoorden op Kamervragen van onder meer de leden Leijten, Van der
Graaf, Mulder, Groothuizen en Sjoerdsma, en per Kamerbrief naar aanleiding van de
brief van de Hongaarse parlementsvoorzitter, geïnformeerd. Ook zijn deze aan de orde
gekomen in het schriftelijk overleg met betrekking tot de geannoteerde agenda voor
de videoconferentie van de leden van de Raad Algemene Zaken van 26 mei jl. Het kabinet
heeft zich er in Europees verband samen met gelijkgezinde lidstaten voor ingespannen
om een verklaring tot stand te brengen waarin lidstaten wordt opgeroepen om bij het
nemen van uitzonderlijke noodmaatregelen de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten te respecteren. Deze verklaring is op 1 april jl. gepubliceerd.
In de verklaring wordt verder het voornemen van de Europese Commissie om de (toepassing
van) noodwetgeving in lidstaten te monitoren verwelkomd en de Raad Algemene Zaken
opgeroepen dit onderwerp op een gepast moment nader te bespreken. Op de videoconferentie
van de leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april jl. is het onderwerp ook aan
de orde gekomen. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken telefonisch de zorgen
over de Hongaarse autorisatiewetgeving met zijn Hongaarse ambtsgenoot besproken. De
Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in de media laten weten dat meerdere
Europese collega’s contact met hem hebben opgenomen in verband met de autorisatiewetgeving.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens de informele JBZ-Raad van 6 april
jl. eveneens het Nederlandse standpunt uitgedragen en gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid
die JBZ-Ministers hebben. Daarbij heeft de Minister voor Rechtsbescherming onderstreept
dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid niet beperkt mogen worden. Ook
op de informele JBZ-raad van 4 juni jl. heeft Nederland wederom het belang benadrukt
van respect voor rechtsstatelijkheid ten tijde van de COVID-19-pandemie.
Het kabinet heeft verder kennis genomen van de aankondiging van premier Orbán vorige
maand om de noodbevoegdheden van de Hongaarse regering vanaf 20 juni weer in te trekken.
De Hongaarse regering bereidt momenteel een wetsvoorstel voor gericht op de situatie
na 20 juni. Het is op dit moment nog onduidelijk wat het voorstel precies behelst.
In zowel bilateraal als Europees kader zal Nederland de ontwikkelingen ten aanzien
van de noodmaatregelen in de EU-lidstaten blijven volgen, en waar opportuun benadrukken
dat deze zoals gezegd te allen tijde dienen te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid,
proportionaliteit en tijdelijkheid, en de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen
dienen te respecteren.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken