Brief regering : Stand van zaken zorg aan ouderen in het verpleeghuis en thuis
31 765 Kwaliteit van zorg
34 104 Langdurige zorg
Nr. 494 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juni 2020
Met deze brief wil ik u, mede ten behoeve van het notaoverleg met uw Kamer op 15 juni
aanstaande, informeren over een aantal onderwerpen wat betreft de zorg aan ouderen
in het verpleeghuis en thuis. Het gaat om de stand van zaken van het programma Langer
Thuis, de aanpak van de capaciteits- en wachtlijstproblematiek in de verpleeghuiszorg,
de voortgangsrapportage Thuis in het Verpleeghuis alsmede de IGJ publicatie «Verpleeghuiszorg
in beeld». Daarnaast ga ik in op de financiële ondersteuning van zorgaanbieders in
verband met COVID-19, op de implementatie van het abonnementstarief Wmo2015 en op
een aantal moties en toezeggingen.
De hoofdpunten van deze brief zijn de volgende:
– De bestaande infrastructuur van Thuis in het Verpleeghuis en Langer Thuis is behulpzaam
gebleken bij de enorme opgave waarvoor zorgaanbieders de afgelopen periode zijn gesteld
als gevolg van de COVID-19 crisis. Via Waardigheid en trots op locatie (Wol) is kennis
verzameld, verrijkt en verspreid onder zorgprofessionals en zorgorganisaties. Ook
kunnen zorgaanbieders gebruik maken van de concrete ondersteuning die Wol biedt. De
GGD’en konden voor onder meer het realiseren van voldoende capaciteit buiten het ziekenhuis
(Corona-units en coronacentra) gebruikmaken van regionale samenwerkingsstructuren
die de laatste jaren in veel regio’s zijn ontstaan.
– De zorgaanbieders is in deze onzekere tijden vroegtijdig financiële zekerheid geboden,
zodat ze zich maximaal kunnen richten op het leveren van de noodzakelijke zorg en
alle aanpassingen vanwege COVID-19. Zo zijn er compensatiemaatregelen getroffen in
verband met de omzetderving en de meerkosten als gevolg van COVID-19. Eerder is naar
aanleiding van de Maartbrief van de NZa over de verwachte uitputting van het budgettair
kader Wlz deze al met structureel € 480 miljoen verhoogd om voldoende capaciteit te
realiseren en wachtlijsten aan te pakken.
– Er is een steeds beter inzicht in de aard van de wachtlijsten in de verpleeg(huis)zorg.
Dat heeft ertoe geleid dat in overleg met het Zorginstituut en ZN nieuwe wachtlijstdefinities
uitgewerkt zijn (urgent plaatsen, actief plaatsen en wachten op voorkeur) die beter
aansluiten bij de wens en behoefte van de cliënt en op de activiteiten van zorgaanbieders
en zorgkantoren. Op 1 januari 2021 kunnen de nieuwe definities worden verwerkt in
de landelijke registratie van het Zorginstituut, met als doel een snellere doorstoom
van cliënten naar verpleeghuizen te realiseren. De primaire aandacht van de zorgkantoren
is gericht op deze cliënten. Bij deze cliënten zal het zorgkantoor acties ondernemen
om over te kunnen gaan tot het actief plaatsen, in geval van urgentie uiterlijk binnen
vier weken.
– De verpleeghuiszorg lag eind 2019 goed op schema wat betreft de implementatie van
het kwaliteitskader. De toename van het personeel verloopt conform het beoogde groeipad
van het kwaliteitsbudget, de tevredenheid van bewoners en medewerkers neemt toe, persoonsgerichte
zorg krijgt beter vorm. Verbeterpunten zijn er ook nog. Ziekteverzuim en uitstroom
zijn nog te hoog en het systematisch werken aan kwaliteit en veiligheid en de inzet
van voldoende en deskundig personeel kan nog beter.
1. Zorg aan ouderen thuis en in het verpleeghuis tijdens COVID-19
Op 20 januari (Kamerstuk 35 227, nr. 8) en 12 februari (Kamerstukken 31 765 en 34 104, nr. 492) heb ik intensief met uw Kamer gesproken over de capaciteit in de verpleeghuiszorg,
de wachtlijsten, de voortgang bij de implementatie van het kwaliteitskader en het
programma Langer Thuis. Sinds het laatste debat heeft de COVID-19 crisis de situatie
ingrijpend veranderd. De gevolgen van het virus en de maatregelen die zijn genomen
om het virus onder controle te krijgen zijn ingrijpend voor kwetsbare ouderen en hun
naasten. Ik leef mee met de mensen die dierbaren zijn verloren. Ook realiseer ik mij
dat de maatregelen in het verpleeghuis, specifiek het niet toestaan van bezoek, zeer
ingrijpend is voor cliënten, verwanten, mantelzorgers en zorgverleners en zorgbestuurders.
Zorgverleners verdienen onze dank omdat zij met niet aflatende inzet de cliënten hebben
verzorgd, onder zeer complexe en zware omstandigheden. Ook (vertegenwoordigers van)
aanbieders, beroepsgroepen, zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, cliëntenorganisaties,
toezichthouders en onderzoeksinstellingen hebben een enorme inspanning moeten leveren
om het virus onder controle te krijgen zodat de maatregelen stapsgewijs afgebouwd
kunnen worden.
De COVID-19 crisis is nog niet ten einde. We zullen voorbereid moeten zijn op de komst
van een tweede golf, ook in het verpleeghuis en bij ouderen thuis. Het is van belang
dat we de ervaringen die we de afgelopen maanden in een uitzonderlijke periode hebben
opgedaan betrekken bij deze voorbereidingen. Uw Kamer heeft op 4 juni hiertoe twee
moties aangenomen. De motie van de leden Marijnissen en Bergkamp1 verzoekt in overleg met onafhankelijke experts naar de toekomst toe lessen te formuleren
over de genomen maatregelen en het beleid binnen verpleeghuizen en daarbij de ervaringen
van medewerkers te betrekken. De motie van het lid Dik-Faber c.s.2 verzoekt de verpleeghuissector waar nodig te ondersteunen bij het op orde brengen
van de basisveiligheid en daarbij lering te trekken uit de ervaringen in de afgelopen
periode, met het oog op het voorkomen van nieuwe besmettingen en de diepe behoefte
aan contact in nabijheid tussen bewoners en hun naasten. Ik zal uw Kamer voor het
zomerreces informeren over de voortgang.
2. Uitdagingen zorg voor ouderen thuis en in het verpleeghuis
De COVID-19 crisis doet niets af aan de (middel)lange termijn opgaven die wij hebben
bij het scheppen van randvoorwaarden opdat ouderen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven
wonen, het realiseren van voldoende capaciteit aan verpleeghuiszorg, het terugdringen
van de wachtlijsten en de implementatie van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg.
Ik ben alle betrokken partijen dan ook dankbaar dat het ons samen is gelukt om, ondanks
de COVID-19 crisis, een aantal stappen te zetten in het bereiken van deze doelen.
Op de gezette stappen en de te nemen vervolgstappen ga ik in deze brief en de bijgevoegde
voortgangsrapportages verder in3.
Binnen het actieprogramma Langer Thuis zorgen we dat ouderen in hun eigen vertrouwde
omgeving zelfstandig oud kunnen worden met een goede kwaliteit van leven. We kunnen
daarbij voortbouwen op de samenwerking in de regio die er al was en die tijdens de
crisis is versterkt. Voor de aanpak van het capaciteitsvraagstuk en de wachtlijsten
in de verpleeghuiszorg zet ik in op de ondersteuning van de regionale aanpak. Onder
regie van de zorgkantoren komt nog eind dit jaar voor iedere regio een aanpak beschikbaar.
De implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg door de zorgaanbieders blijf
ik ondersteunen via het programma Thuis in het Verpleeghuis en voor wat betreft de
personele invulling ook met het actieprogramma Werken in de Zorg. In de volgende paragrafen
ga ik – met uitzondering van het actieprogramma Werken in de Zorg – nader in op deze
programma’s.
Deze uitdagingen vereisen een goede landelijke samenwerking met alle betrokken partijen,
opdat er een gezamenlijk meerjarig perspectief komt. In mijn brief over het inkoopkader
Wlz 2021–2023 van 29 mei 20204 heb ik daarom aangegeven na de zomer samen met de stakeholders een proces hiertoe
op te starten. Het gaat daarbij onder andere om het organiseren van voldoende wooncapaciteit
(thuis, geclusterd of in verpleeghuis), de beschikbaarheid van voldoende deskundig
personeel en voldoende financiële waarborgen voor zorgaanbieders. Daarbij zullen uiteraard
ook de maatregelen betrokken worden die volgens ActiZ nodig zijn om de zorg voor ouderen
in het verpleeghuis en thuis uitvoerbaar te houden. Met het gezamenlijk opstarten
van dit proces geef ik invulling aan de commissiebrief die uw Kamer mij gevraagd heeft.
3. Programma Langer Thuis
Het programma Langer Thuis bevindt zich in het tweede jaar vanaf de lancering in juni
2018. De COVID19 crisis vraagt veel van de betrokken partners en heeft daarmee ook
invloed op de acties en doelen in het programma. Omdat tijdens deze COVID-19 periode
veel aandacht gaat naar de crisismaatregelen heb ik ervoor gekozen om de voortgangsrapportage
van dit tweede jaar in het najaar af te ronden (i.p.v. voor de zomer) en daarbij dan
ook de RIVM monitor toe te voegen. In de bijlage5 geef ik u een stand van zaken over de drie actielijnen van het programma Langer Thuis
en een korte update van het programma Eén tegen eenzaamheid. Deze stand van zaken
geeft de volgende ontwikkelingen:
– Op steeds meer plekken komen integrale netwerken ouderenzorg tot stand. Deze werken
ook daadwerkelijk als één team rondom de ouderen. RIVM heeft 182 netwerken in kaart
gebracht, 78 netwerken/samenwerkingsverbanden krijgen subsidie vanuit het ZonMW programma
Langdurige Zorg en Ondersteuning. Dit betekent voor 400.000 ouderen dat hun zorg en
ondersteuning beter op elkaar afgestemd wordt. In meer dan driekwart van de netwerken
(77%) die op uitvoerend niveau samenwerken, zijn huisartsen, wijkverpleegkundigen
en één of meerdere professionals uit het sociaal domein vertegenwoordigd. Acht op
de tien netwerken die zich richten op kwetsbare ouderen kennen de handreiking «Kwetsbare
ouderen thuis» en passen elementen toe, zoals vroegsignalering van problemen.
– De samenwerking rondom ouderen is zowel op regionaal als op landelijk niveau vruchtbaar.
Tijdens de COVID-19 crisis is deze samenwerking ook van belang gebleken. Het Netwerkbureau
Langer Thuis is per 1 februari geopend om regio’s te ondersteunen met informatie en
advies. ZN en VNG hebben een lijst opgesteld van bestuurlijke en ambtelijke contactpersonen
met mandaat in de regio. Daarmee is per 1 januari 2020 de werkstructuur voor de regionale
samenwerking tussen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren neergezet.
– Daar waar fysieke ondersteuning en zorg door COVID-19 maatregelen tijdelijk niet mogelijk
was, is veel ingezet op digitale mogelijkheden. Dit heb ik met de Stimuleringsregeling
E-health Thuis COVID-19 (SET COVID-19) kunnen ondersteunen. SET COVID-19 leverde in
een periode van enkele weken ruim 1.700 aanvragen voor subsidie op. Aan 460 initiatieven
is een subsidie toegekend. Met de reguliere SET regeling, waarmee ik professionals
in de wijk ondersteun met het verder brengen van E-health thuis, heb ik tussen 1 maart
2019 en 1 mei 2020 42 aanvragen goedgekeurd. Driekwart van deze aanvragen is (mede)
gericht op ondersteuning of zorg aan ouderen.
– Ik heb de directeuren publieke gezondheid de opdracht gegeven bij het realiseren van
tijdelijk zorgcapaciteit (Corona-units/coronacentra) waar mogelijk aan te sluiten
bij bestaande samenwerkingsstructuren zoals de structuur van de coördinatiefuncties
voor eerstelijnsverblijf. ZN en ActiZ doen een uitvraag onder de coördinatiefuncties
naar o.a. de mate waarin zij voldoen aan de minimumeisen maar ook hun inzet bij de
COVID aanpak. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de voortgangsrapportage van
het programma Langer Thuis. De ervaringen met verdergaande samenwerking tijdens de
COVID-19 crisis kunnen worden benut in de doorontwikkeling en de verbreding van de
coördinatiefuncties. De NZa heeft op mijn verzoek een advies uitgebracht6 over hoe de bekostiging van de Wlz-spoedzorg en het eerstelijnsverblijf op elkaar
kunnen worden aangesloten. Daarmee is al een stap in de goede richting gezet in het
beter op elkaar laten aansluiten van de bekostiging van tijdelijk verblijf in de Zvw
en Wlz.
– Mantelzorgers hebben tijdens de COVID-19 crisis veel extra zorg op zich genomen. Ik
ben blij dat ik met partijen in het veld goed kon samenwerken om passende richtlijnen,
testen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers te organiseren. MantelzorgNL
heeft een zorgladder gemaakt, als leidraad om het passende aanbod aan ondersteuning
op het juiste moment te kunnen aanbieden (en vragen). Dit is ook een antwoord op een
van de constateringen van aanjager Clemence Ross dat respijtzorg effectiever kan zijn
als deze eerder, makkelijker en meer op maat wordt ingezet door partijen. Met het actieprogramma «Samen sterk voor mantelzorg»
zet ik met veel partijen verstevigd in op de andere aanbevelingen van Clemence Ross.
Uiteraard is de publiekscampagne «deel je zorg» die begin juni van start is gegaan
een belangrijk middel om meer aandacht voor de, ook vaak jonge, mantelzorger te krijgen.
– Logeerzorg kan voor mantelzorgers net hetgeen zijn wat nodig is om even op adem te
komen. In 10 pilots zijn ervaringen opgedaan met logeerzorg en hoe dit goed georganiseerd
kan worden. Het eindrapport van de pilots bevestigt het belang van deze zorg. Voor
sommige gevallen is meer nodig dan alleen incidentele logeerplekken. Drie vervolgpilots
zijn gestart om verder te kijken wat een meer structurele vorm van logeerzorg betekent
voor de mantelzorger en hoe dit georganiseerd kan worden.
– Met social trials in vier gemeenten is er experimenteerruimte om passende ondersteuning
voor mensen met dementie en hun mantelzorgers te ontwikkelen, de werkzame bestanddelen
van de sociale benadering dementie te identificeren en te verbreden naar nieuwe landelijke
dementiestandaarden. Deze pilots worden gemonitord door ZonMW.
– Het maatschappelijk initiatief om in deze COVID-19 tijd iets voor elkaar te betekenen
in de vorm van praktische hulp of aandacht is indrukwekkend. Eenzaamheid is hoog op
de agenda komen te staan en met het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid en de betrokken
partners werk ik aan het borgen van dit initiatief. Inmiddels is bij 160 gemeenten
een lokale coalitie tegen eenzaamheid in wording en zijn er 121 landelijke organisaties
aangesloten bij het actieprogramma. Het vasthouden van aandacht voor elkaar zal ook
in de komende publiekscampagne deze zomer, terugkomen.
– Op het terrein van wonen is het een kwestie van de lange adem, maar zie ik dat er
veel gebeurt, zowel aan plannen en afspraken bij gemeenten, concrete nieuwbouwprojecten,
transformatie van oude verzorgingshuizen, als aan nieuwe wooninitiatieven en er zit
nog veel meer in de pijplijn. Tegelijkertijd is de opgave groot en moeten we de urgentie
verder verhogen. Dat is ook precies wat de Taskforce Wonen en Zorg aanjaagt.
4. Wachtlijsten en capaciteit verpleeghuiszorg
Met deze brief bied ik u de voortgangsrapportage van het project wachtlijsten en capaciteit
verpleeghuizen aan. In 2018 en 2019 was een toename zichtbaar van de wachtlijsten
verpleeghuizen. Op 12 januari en 15 februari 2020 heb ik met uw Kamer overleg gevoerd
over dit onderwerp. De conclusie van het overleg was dat er een grote opgave ligt
om aan de behoefte aan verpleeghuiszorg te kunnen blijven voldoen. Aan deze opgave
kan het beste regionaal tegemoet worden gekomen, omdat de opgave en de mogelijkheden
om deze opgave in te vullen regionaal verschilt. Nog dit jaar zullen de regioplannen
van de zorgkantoren aan de Tweede Kamer worden gepresenteerd, waarin de voorziene
aanpak is geschetst. Hierbij zal een verbinding worden gelegd met de Taskforce wonen
en zorg, zodat met die lokale partijen invulling wordt gegeven aan de woon- en zorgbehoefte
van ouderen op de middellange termijn.
De oplossing van het wachtlijstvraagstuk begint met inzicht in de problematiek. In
de voortgangsrapportage worden meerdere – door uw Kamer gevraagde – analyses weergeven,
die het inzicht vergroten. In de rapportage wordt een aantal factoren genoemd die
van invloed zijn op de groei van het aantal Wlz-indicaties. Daarbij gaat het om de
toename van het aantal ouderen, de langere verblijfsduur, het verminderde effect van
de extramuralisering (de uitstroom vanuit de lagere zorgprofielen is gering) en het
mogelijk sneller aanvragen van een Wlz-indicatie door het verminderen van de zorgval,
waardoor het aantal uren zorg en ondersteuning gelijk kan blijven bij de overgang
naar de Wlz. In de voortgangsrapportage wordt op verzoek van uw Kamer ook ingegaan
op de ontwikkeling van de leveringsvormen (MPT, VPT, pgb). Het aantal cliënten dat
gebruik maakt van deze leveringsvormen blijft gestaag toenemen. Ook wordt ingegaan
op de eigenbijdragesystematiek die van toepassing is voor cliënten op de wachtlijst.
Verder inzicht is ontstaan door een diepteonderzoek van de zorgkantoren met betrekking
tot de cliënten op de wachtlijst. Onder leiding van Zorgverzekeraars Nederland is
de huidige wachtlijstinformatie aan een nadere analyse onderworpen. Bij de grotere
Wlz-uitvoerders CZ en Menzis zijn cliënten op de wachtlijst individueel benaderd.
Vervolgens zijn deze bevindingen ook getoetst bij Zilveren Kruis en VGZ. Dit heeft
de volgende inzichten opgeleverd met betrekking tot de zorgbehoefte van cliënten.
Indien de resultaten bij de genoemde Wlz-uitvoerders van toepassing zouden zijn op
de gehele wachtlijstpopulatie, dan geldt dat 82% van de cliënten op de huidige wachtlijst
(ruim 17.000) aangeeft dat zij momenteel een adequaat zorgarrangement ontvangen en
wachten op een plek op hun voorkeurslocatie.
Bij 18% van de wachtlijst (bijna 4.000 cliënten) is er de wens tot actieve plaatsing
in een verpleeghuis. De primaire aandacht van de zorgkantoren is gericht op deze cliënten.
Bij deze cliënten zal het zorgkantoor acties ondernemen om over te kunnen gaan tot
het actief plaatsen, in geval van urgentie uiterlijk binnen vier weken. Zo mogelijk
op de voorkeurslocatie, maar zeker in geval van urgentie is het ook mogelijk dat plaatsing
plaatsvindt op een andere locatie.
Door de nieuwe indeling van de wachtlijsten komt actuele informatie beschikbaar over
de cliënten die op korte termijn voor plaatsing in een verpleeghuis in aanmerking
willen komen. De zorgkantoren kunnen voor deze groep gericht hun bemiddelingsactiviteiten
inzetten. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie omdat de zorgkantoren
nu voor een deel van deze groep afhankelijk zijn van de meldingen vanuit de cliënten
zelf of periodiek onderzoek doen onder alle wachtenden waarvan een groot deel wacht
op een plek op hun voorkeurslocatie en nog geen behoefte heeft om de stap naar het
verpleeghuis te maken.
Indien alleen wordt gekeken naar de cliënten met een Wlz-indicatie die al zorg ontvangen,
dan blijkt dat 84% van deze cliënten momenteel al zorg met verblijf ontvangen (de
overige ontvangen zorg via MPT/VPT of pgb). In 2019 hebben deze cliënten gemiddeld
23 dagen gewacht op een opname in het verpleeghuis.
Door uw Kamer is erop gewezen dat de huidige definities die worden gehanteerd bij
de wachtlijstregistratie Wlz van actief en niet-actief wachtenden aanpassing behoeven.
In de motie van het lid Sazias c.s.7 is aangedrongen op nieuwe begrippen. Veldpartijen zijn actief aan de slag om meer
grip te krijgen op de wachtlijsten en de behoefte van cliënten. Uit onderzoek van
de zorgkantoren is geconstateerd dat de indeling van cliënten bij de groep niet actief
wachtenden geen goed beeld geeft van de bemiddelingsbehoefte van deze cliënten. Aan
de ene kant zijn er in deze groep cliënten die op korte termijn in aanmerking willen
komen voor een plaats in een verpleeghuis. Terwijl aan de andere kant cliënten in
deze groep een adequaat zorgaanbod hebben en alleen wachten op een plek op de locatie
van voorkeur. In overleg met het Zorginstituut en ZN zijn dan ook nieuwe wachtlijstdefinities
uitgewerkt en zullen nieuwe rapportages worden opgesteld. De nieuwe definities (urgent
plaatsen, actief plaatsen en wachten op voorkeur) sluiten beter aan op de wensen en
behoefte van de cliënt en de activiteiten die de zorgaanbieders en de zorgkantoren
gaan doen in het kader van plaatsing van cliënten in verpleeghuizen met als doel een
snellere doorstoom van cliënten naar verpleeghuizen te realiseren. Op 1 januari 2021
kunnen de nieuwe definities worden verwerkt in de landelijke registratie van het Zorginstituut.
Op korte termijn wordt de situatie in verpleeghuizen ook beïnvloed door COVID-19.
Bij een aantal verpleeghuizen is tijdelijk sprake van leegstand, die wordt gecompenseerd
door de continuïteitsbijdrage. De verwachting is dat door de versoepeling van de bezoekregeling
en de afname van het besmettingsgevaar deze leegstand weer wordt ingelopen. De capaciteitsproblematiek
is echter structureel van aard. De verrijkte prognose van TNO over de behoefte aan
verpleeghuiszorg laat zien dat in 2040 het aanbod twee keer zo groot moet zijn. Uit
onderzoek van ActiZ wordt duidelijk dat zorgaanbieders de komende vijf jaar de eerste
stappen zetten om de capaciteit te vergroten. Zo zijn er uitbreidingsplannen voor
14.000 extra verpleeghuisplekken met verblijf (ruim 10% van het huidige aantal gecontracteerde
plaatsen) en 8.000 extra verpleeghuisplekken zonder verblijf (met name VPT). Ook blijkt
uit de inventarisatie van de huidige capaciteit door TNO dat er in nog sprake is van
onbenutte capaciteit.
Dit is echter nog onvoldoende. De komende tijd moeten door zorgkantoren en zorgaanbieders
samen met de Taskforce Wonen en Zorg en lokale partijen als gemeenten en woningcorporaties
verdere stappen worden gezet om te komen tot een uitbreiding van de capaciteit aan
verpleeghuiszorg op middellange termijn. Het gaat daarbij om het in beeld brengen
van de regionale opgave en afspraken maken zodat invulling wordt gegeven aan deze
opgave. In juni 2020 wordt gestart met een pilot in de regio Utrecht en begin 2021
wil ik samen met de Minister van BZK bestuurlijke afspraken vastleggen met de betrokken
partijen. Dit vraagt een inspanning van alle partijen. Daarbij is het van belang om
te benadrukken dat het niet alleen gaat om investeringen in wooncapaciteit, maar dat
aandacht voor het arbeidsmarktvraagstuk gelijk op moet gaan, om te voorkomen dat er
straks onvoldoende medewerkers zijn om zorg te verlenen in de nieuw gecreëerde capaciteit.
Eind 2020 zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de uitwerking van de vervolgstappen
en zullen onder meer regionale plannen worden gepresenteerd.
5. Voortgangsrapportage Thuis in het Verpleeghuis en IGJ-publicatie «Verpleeghuiszorg
in beeld»
Met deze brief bied ik u de vierde voortgangsrapportage Thuis in het Verpleeghuis
(inclusief infographic) aan en de link (www.igj.nl/verpleeghuiszorginbeeld) naar de publicatie «Verpleeghuiszorg in beeld» waarin de IGJ op 15 juni de uitkomsten
presenteert van haar toezichtbezoeken in de verpleeghuiszorg. Het beeld dat uit de
voortgangsrapportage en de IGJ-publicatie naar voren komt is dat:
– de personele toename in de verpleeghuiszorg voor extra kwaliteit, gefaciliteerd met
het kwaliteitsbudget, eind 2019 op schema ligt. Tot en met 2019 was de beoogde groei
14.700 fte, gerealiseerd is 16.500 fte;
– de cliëntwaardering steeds verder toeneemt (van 7,9 in 2017 naar 8,4 in 1e kwartaal 2020) en ook de tevredenheid onder het personeel op meerdere aspecten beter
wordt;
– de uitkomsten van de scans van «Waardigheid en trots op locatie» en de inspectiebezoeken
van de IGJ laten zien dat een aanzienlijk deel van de verpleeghuizen het thema persoonsgerichte
zorg redelijk goed op orde heeft. De thema’s personeel (o.a. ziekteverzuim en uitstroom)
en leren & verbeteren vergen nog de nodige aandacht.
De (monitor)informatie in deze vierde voortgangsrapportage en ook in de aankomende
publicatie «Verpleeghuiszorg in beeld» van de IGJ heeft grotendeels betrekking op
de situatie in de verpleeghuiszorg tot en met 2019, in sommige gevallen tot en met
het eerste kwartaal 2020. Inmiddels is de samenleving en zeker ook de verpleeghuiszorg
in de greep van COVID-19. De informatie in beide publicaties is daarmee een markeringspunt
tussen de periode vóór COVID-19 en de periode erna. Het is op dit moment onduidelijk
wat de uiteindelijke impact is van deze crisis op de verpleeghuiszorg en de beweging
die gaande was met als doel het kwaliteitskader verpleeghuiszorg op elke locatie te
implementeren. Maar geleidelijk zal de sector die beweging verder voortzetten.
Kwaliteitsbudget: in 2019 veel extra personeel ingezet
De extra investering van € 2,1 miljard voor de kwaliteitsverbetering in de verpleeghuiszorg
wordt geleidelijk beschikbaar gesteld in de periode 2017–2021. De extra middelen voor
2017 en 2018, € 435 miljoen, zijn structureel verwerkt in de basistarieven. In 2019
is gestart met het kwaliteitsbudget. Dit loopt op van € 600 miljoen in 2019 naar € 1.100 miljoen
in 2020 en € 1.450 miljoen in 2021. Over 2019 zijn inmiddels de voorlopige resultaten
bekend. Zorgaanbieders hebben in 2019 11.300 extra fte zorgpersoneel ingezet ten opzichte
van 2018 ten behoeve van de kwaliteit van zorg (10.200 extra personeel in loondienst,
1.100 extra personele inhuur). Deze personele groei komt bovenop de groei vanwege
de toename van het aantal cliënten.
Bronnen: Datacenter PFZW; CBS; Zorginstituut; Zorgverzekeraars Nederland; bewerking
VWS.
De sector ligt daarmee op schema wat betreft het aantrekken van extra personeel om
het kwaliteitskader te kunnen implementeren (zie figuur 1). Inmiddels zijn ook de
kwaliteitsplannen voor 2020 vastgesteld. Hierin zijn, aanvullend op de gerealiseerde
11.300 fte in 2019, 7.500 extra fte zorgpersoneel opgenomen ten behoeve van de kwaliteit.
Publicatie inspectiebezoeken IGJ
De inspectie bezoekt alle zorgorganisaties die verpleeghuiszorg bieden. Vorig jaar
bracht de inspectie een beeld uit over de eerste 300 bezochte zorgorganisaties. Afgelopen
jaar zijn er 216 verpleeghuizen bezocht, tot half maart COVID-19 toesloeg. Dit brengt
het totaal op 516 zorgorganisaties. De uitkomsten tonen dat verpleeghuizen veel aandacht
schenken aan de cliënt als persoon. Voor het personeelsbeleid en sturing op kwaliteit
en veiligheid, is nog steeds meer aandacht nodig. Als de zorg in een verpleeghuis
(deels) niet voldoet, verbeteren zorgorganisaties dit vaak na het toezicht van de
inspectie. Als het nodig is, legt de IGJ een zorgorganisatie een maatregel op, bijvoorbeeld
verscherpt toezicht of een aanwijzing.
Kwaliteit van zorg in relatie tot het kwaliteitskader
Zorgaanbieders hebben tot en met 2021 de ruimte gekregen om aan het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg te voldoen. De voortgangsrapportage heeft betrekking op de situatie
tot en met 2019, dus ongeveer halverwege de periode die er voor staat. Dat is een
goed moment om de stand op te maken. In welke mate wordt thans voldaan aan het kwaliteitskader?
Met de motie van het lid Agema heeft uw Kamer mij verzocht periodiek inzicht te geven
in hoeverre het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg gerealiseerd wordt8. De sector is dus halverwege, dat betekent dat nog niet al het benodigde personeel
inmiddels ingezet wordt, ook in 2020 en 2021 worden daarvoor nog substantiële bedragen
ter beschikking gesteld. Het is dan ook vanzelfsprekend dat zorgaanbieders nog niet
volledig aan het kwaliteitskader kunnen voldoen.
Een andere belangrijke constatering is dat het kwaliteitskader vooral een richtinggevend
kader is en slechts beperkt harde kwantitatieve normen bevat die eenvoudige objectief
vast te stellen zijn. Het continu leren en verbeteren staat centraal. Dat is de belangrijkste
boodschap van het kader. Het betekent dat zorgaanbieders eigenlijk nooit klaar zijn.
Er is altijd wat te verbeteren. In die zin voldoen zorgaanbieders nooit volledig aan
het kwaliteitskader.
Dat de sector in beweging is, komt op verschillende manieren tot uiting: de IGJ ziet
in haar inspectiebezoeken dat persoonsgerichte zorg volop aandacht krijgt binnen instellingen;
steeds meer locaties vragen aan Waardigheid en Trots op locatie om ondersteuning bij
het veranderingsproces; met behulp van Waardigheid en trots in de regio wordt er meer
en meer samengewerkt en van elkaar geleerd; de zorgkantoren zien in de kwaliteitsplannen
van de zorgaanbieders de ambitie om naar het kwaliteitskader toe te werken; er is
veel belangstelling bij zorgprofessionals en zorgmanagers voor de kennisproducten die gemaakt en beschikbaar worden
gesteld. Kortom, de sector is volop in beweging.
Wordt de kwaliteit van zorg en leven daardoor ook beter, gaat men in de richting van
het kwaliteitskader? Als we kijken naar de meer indirecte indicatoren, dan zien we
positieve ontwikkelingen. De cliëntwaarderingscijfers op ZorgkaartNederland worden
steeds hoger. Op alle onderliggende aspecten is de waardering toegenomen. Zorgprofessionals
geven vaker aan voldoende tijd voor persoonlijke verzorging te hebben en ervaren hun
werkdruk minder vaak als te hoog. Ze zijn ook meer tevreden met het werk dat ze doen
en met de organisatie waar ze werken. Er zijn ook zorgpunten. Zo is de uitstroom van
personeel nog onveranderd hoog, al blijft meer dan de helft van de uitstromers wel
behouden voor de (verpleeghuis)zorg. En ook het ziekteverzuim blijft onveranderd hoog.
Om meer inhoudelijk iets te kunnen zeggen over de kwaliteit van zorg, dient op een
meer systematische wijze gekeken te worden naar de geleverde kwaliteit. Er zijn op
dit moment twee openbare bronnen die daar op geaggregeerd niveau inzicht in geven:
• de inspectiebezoeken van de IGJ;
• de scans in het kader van Waardigheid en trots op locatie.
De IGJ heeft een eigen toetsingskader waarin het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg
is meegenomen, evenals andere veldnormen en richtlijnen. Op die manier beoordeelt
de IGJ of er veilige zorg van voldoende kwaliteit wordt geboden, met als doel om risico’s
voor bewoners zoveel mogelijk te voorkomen. Omdat een groot deel van de instellingen
geïnspecteerd is, geeft het een representatief beeld van de sector.
De Wol-scan neemt alle acht thema’s van het kwaliteitskader als uitgangspunt. De deelname
aan de scan is vrijwillig en is ingegeven om het leren en verbeteren op de eigen locatie
te stimuleren en zo nodig daarbij ondersteuning te krijgen. Op dit moment zijn de
scans van 180 locaties beschikbaar. Een groot deel van de deelnemers (94%) ontvangt
uiteindelijk ondersteuning, de helft intensief.
De uitkomsten van zowel de inspecties van de IGJ als de Wol-scans geven een gedifferentieerd
beeld van de stand van zaken van de kwaliteit van zorg. Het blijkt dat de scores van
de IGJ over de volle breedte iets hoger liggen dan die van de Wol-scans, maar de uitkomsten
gaan in dezelfde richting. Er zijn verschillende redenen voor de verschillen in uitkomsten.
Er worden verschillende toetsingskaders gehanteerd. De Wol-scans hebben betrekking
op een selectieve groep locaties met een ondersteuningsbehoefte, soms ook doorverwezen
door IGJ of zorgkantoor. De scan is daarnaast voor eigen gebruik, niet openbaar en
wordt grotendeels door de locatie zelf gevuld. Dat stimuleert dat de zorgaanbieder
met een kritische blik kijkt naar het eigen zorgproces. Het toont de ambitie van de
deelnemers om de omslag te maken naar de kwaliteit zoals bedoeld in het kwaliteitskader.
Deze ambitie kan er ook toe leiden dat de lat steeds hoger wordt gelegd, in lijn met
het richtinggevende van het kwaliteitskader.
Bij beide bronnen blijkt dat thema’s en indicatoren die betrekking hebben op het directe
contact tussen zorgprofessional en cliënt relatief beter scoren dan de thema’s en
indicatoren die meer indirect zijn. Zo voldoet bij de IGJ 70–80% van de instellingen
(grotendeels) aan de indicatoren die betrekken hebben op het bieden van persoonsgerichte
zorg. Bij de Wol-scans zijn de thema’s persoonsgerichte zorg, wonen & welzijn en veiligheid
het minst vaak een aandachtspunt.
Uit beide bronnen blijkt ook dat het thema personeel nog niet op orde is. Bij de IGJ
gaat het daarbij om het maken van professionele afwegingen (48% voldoet (grotendeels)
niet), het methodisch werken (65%) en voldoende deskundig personeel (38%). Bij de
Wol-scans is het bij 74% tenminste een aandachtspunt. Verschillende aspecten spelen
hierbij een rol. Het ziekteverzuim is hoog en ook de uitstroom van personeel. Dat
geeft onrust op de werkvloer en wisselingen van personeel. Zorgaanbieders zijn nog
druk bezig om de personele bezetting op het niveau van het kwaliteitskader te krijgen.
De realisatie van het kwaliteitsbudget 2019 laat zien dat ze daarbij met name ook
inzetten op wat lager geschoold personeel, met name ter ontlasting van de verzorgenden
op niveau 3. Dat vraagt om een andere werkwijze in de dagelijkse zorg. Dat kost tijd
om goed te organiseren. Voor zover het lager geschoold personeel ingezet wordt omdat
verzorgenden op niveau 3 op de arbeidsmarkt schaars zijn, dus ter vervanging van,
kan dat het methodisch werken en het maken van professionele afwegingen negatief beïnvloeden.
De inspecties van de IGJ laten ook zien dat het systematisch werken aan verbetering
van kwaliteit en veiligheid bij nogal wat instellingen onvoldoende is (44% voldoet
(grotendeels) niet). Vergelijkbaar blijkt uit de Wol-scans dat het thema leren en
verbeteren bij tenminste 66% een aandachtspunt is. Beide bronnen laten wel zien dat
de cultuur van leren en verbeteren bij de meeste zorgaanbieders redelijk op orde is.
Mijn conclusie is dat er een sterke beweging op gang is gekomen om de kwaliteit in
de verpleeghuiszorg te verbeteren, conform de eisen en voorwaarden van het kwaliteitskader.
Daadwerkelijke verbeteringen worden ook ervaren door betrokkenen. Maar we zijn er
zeker nog niet. Er is nog genoeg ruimte voor verbetering, zorgaanbieders en zorgprofessionals zien die ruimte zelf ook. Verdere verbetering is ook noodzakelijk, het kwaliteitskader
vraagt om daar continu mee bezig te zijn.
Wat is er nu extra nodig?
Het allerbelangrijkste is nu dat de verpleeghuizen de nadelige gevolgen van COVID-19
terugdringen en onder controle krijgen. Een verdere intensivering van activiteiten
om het kwaliteitskader te implementeren is op dit moment niet aan de orde. Wel zullen
bekende (ondersteunings)activiteiten zodra de Corona-situatie het toelaat weer opgepakt
gaan worden. Dat kan per regio en per zorgaanbieder verschillend zijn. Het gaat daarbij
onder andere om de scans en reguliere ondersteuning in het kader van Waardigheid en
trots op locatie, om het actieprogramma Werken in de Zorg, om Waardigheid en trots
in de regio (inclusief de 268 projecten gefinancierd vanuit de transitiemiddelen).
Ook het nieuwe zorginkoopbeleid van zorgkantoren kan daarin ondersteunend zijn omdat
zorgkantoren in hun inkoopbeleid actief gaan sturen op de daarin genoemde elementen
te weten passende zorg, innovatie, bedrijfsvoering en duurzaamheid.
De voortgangsrapportage laat zien dat aandacht voor goed werkgeverschap van groot
belang is en blijft. Een hoog ziekteverzuim en een hoge uitstroom leiden tot een verminderde
inzet van personeel en daarmee ook tot minder goede zorg. De hierboven genoemde programma’s
en activiteiten zetten er nadrukkelijk op in deze situatie tegen te gaan. De zorgkantoren
hebben in het nieuwe Wlz-zorginkoopkader 2021–2023 «bedrijfsvoering» als een van de
kernelementen opgenomen. Goed werkgeverschap valt daaronder. Indien de aanbieder een
plan indient ter verbetering van zijn bedrijfsvoering kan hij een opslag krijgen van
maximaal 2% op het basistarief. Op deze wijze wordt bij de zorginkoop gericht op goed
werkgeverschap gestuurd. Ook de IGJ (bij haar inspectiebezoeken) spreekt de zorgaanbieders
meer en meer aan op het belang van goed werkgeverschap.
Op dit moment maken verpleeghuizen jaarlijks middels het kwaliteitsverslag en de aanlevering
van de kwaliteitsindicatoren conform het vastgestelde kader de geleverde kwaliteit
van zorg inzichtelijk. Ook brengen de IGJ en Waardigheid en trost op locatie de kwaliteit
van zorg systematisch in kaart. De IGJ doet dat mede in het kader van Thuis in het
Verpleeghuis, door gedurende 4 jaar bij alle instellingen een inspectiebezoek af te
leggen. En ook Waardigheid en trots op locatie is een tijdelijk ondersteuningsprogramma.
Ik vind het belangrijk dat de kwaliteitsverbeteringen op deze manier goed zijn geborgd
en dat zorgaanbieders daar transparant over zijn. Ik ben met ActiZ in overleg hoe
we nog beter zicht krijgen op de door zorgaanbieders geleverde zorg en hoe die zich
verhoudt tot het kwaliteitskader. Het lijkt vanzelfsprekend om daarbij aan te sluiten
bij het kwaliteitsverslag.
6. Financiële ondersteuning zorgaanbieders
Om zorgaanbieders in deze onzekere tijden vroegtijdig financiële zekerheid te geven,
is een aantal maatregelen en besluiten genomen die hieraan bijdragen. Daarnaast is
eerder dit jaar het budgettair kader Wlz verhoogd. Door deze financiële maatregelen
kunnen zorgaanbieders zich richten op het leveren van de noodzakelijke zorg en de
toekomstige zorgvraag. In de bijlage bij deze brief is een totaaloverzicht gepresenteerd9. Hieronder licht ik de belangrijkste elementen toe voor de Wlz, Wmo en de wijkverpleging.
Wlz
In de Wlz gaat het om de volgende elementen.
• De verhoging van het budgettaire kader;
• De compensatiemaatregelen als gevolg van COVID-19;
• Het uitstellen van de invoering van de integrale vergelijking.
Verhoging van het budgettair kader
Bij de kaderbrief Wlz 2020 was een groeiruimte beschikbaar van € 370 miljoen. Op mijn
verzoek heeft de NZa dit jaar vroegtijdig een analyse gemaakt van de benutting van
het budgettaire kader. Op grond van de Maartbrief 2020 van de NZa heb ik vervolgens
in april een extra bedrag van € 480 miljoen structureel vrijgemaakt voor het Wlz-kader10. Daarmee komt de totale beschikbare groeiruimte voor 2020 op € 850 miljoen structureel.
Het vroegtijdig zekerheid geven over deze extra middelen (in voorgaande jaren gebeurde
dit pas in juni op grond van het Mei-advies van de NZa) was belangrijk om Wlz-uitvoerders
en zorgaanbieders comfort en vertrouwen te geven dat het budgettaire kader toereikend
zal zijn. Met de genoemde extra middelen is er nu voldoende ruimte om de groeiende
zorgvraag op te vangen, te investeren in extra capaciteit om de wachtlijsten te beheersen
en om het contracteringsproces soepel te laten verlopen. Ik ben met de NZa in overleg
om deze werkwijze in de komende jaren een vervolg te geven.
Vanaf 2019 worden de middelen voor het kwaliteitskader verpleeghuiszorg via een kwaliteitsbudget
toegekend aan de instellingen. In 2020 is het kwaliteitsbudget verhoogd met € 500 miljoen
tot € 1.100 miljoen. In 2021 wordt het kwaliteitsbudget verder verhoogd met € 350 miljoen
tot € 1.450 miljoen, zodat de zorgaanbieders kunnen gaan voldoen aan het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg. De middelen voor het kwaliteitsbudget komen bovenop de extra middelen
voor het kwaliteitskader van structureel € 435 miljoen die reeds eerder (vanaf 2018)
zijn verwerkt in de basistarieven en bovenop de € 300 miljoen die in verband met de
aanzuigende werking is toegevoegd aan de contracteerruimte. Het kwaliteitsbudget 2021
biedt daarbij extra financiële zekerheid omdat afgesproken is dat de gerealiseerde
afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 (inclusief mogelijke extra inzet van personeel
wegens COVID-19) doorwerken in de afspraken voor 2021: «hebben = houden». Dit ondersteunt
verpleeghuizen bij de implementatie van de personeelsnorm van het kwaliteitskader
in 2021.
De compensatiemaatregelen als gevolg van COVID-19
Voor 2020 zijn er afspraken gemaakt over de compensatie van meerkosten en omzetderving
in verband met COVID-19 (omzetgarantie). Daarnaast kunnen zorgaanbieders in aanmerking
komen voor de vergoeding van de meerkosten, die gerelateerd zijn aan COVID-19. De
uitwerking van deze maatregelen is opgenomen in een beleidsregel van de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa)11. De compensatie van de omzetderving zal worden gefinancierd vanuit het verhoogde
Wlz-kader voor 2020. De vergoeding van de meerkosten komt niet ten laste van het Wlz-kader,
maar wordt bovenbudgettair betaald vanuit het Fonds Langdurige Zorg. Ik heb de NZa
gevraagd om in haar Augustusadvies 2020 een raming op te nemen van de omvang van de
omzetderving en de extra kosten voor de Wlz die het gevolg zijn van COVID-19.
Het uitstellen van de invoering van de integrale vergelijking
Op 10 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de NZa het advies en de uitkomsten
van de integrale vergelijking met een bijbehorende impact-analyse op 15 juni 2020
op zal leveren12. De NZa heeft mij op 1 mei jl. laten weten dat dit tijdspad door de COVID-19 crisis
niet meer mogelijk is. Hierover bent u op 29 mei jl. geïnformeerd.13
De eerste prioriteit van bestuurders is het managen van de crisis en het bieden van
goede en veilige zorg. Zodra de situatie het toelaat zal de NZa de resultaten van
de nulmeting met de betreffende zorgaanbieders bespreken. Op basis hiervan zal het
advies verder worden vormgeven.
De NZa heeft aangegeven dat dit betekent dat het opnemen van de resultaten van de
integrale vergelijking in de gereguleerde tarieven van 2022 niet langer tot de mogelijkheden
behoort en naar verwachting een jaar opschuift. In 2023 wordt dan een eerste stap
gezet met het baseren van de gereguleerde tarieven op de integrale vergelijking. Over
de consequenties van het uitstel ga ik in gesprek met de NZa.
Zorginkoopkader 2021–2023
Daarnaast is van belang om te noemen dat op 29 mei het nieuwe Wlz inkoopkader 2021–2023
is gepubliceerd door ZN. Hierover bent u geïnformeerd middels de brief «Wlz-zorginkoopkader
2021–2023»14. In het nieuwe Wlz-zorginkoopkader is rekening gehouden met de onzekere omstandigheden
waarin zorgaanbieders momenteel verkeren, door het jaar 2021 als overgangsjaar vorm
te gegeven. In dit overgangsjaar is bijvoorbeeld een beknopt plan voldoende om in
aanmerking te komen voor een opslag op het basistarief, zodat de dialoog over dit
plan al wel gestart kan worden.
Wmo (en Jeugd)
Het Rijk heeft op 25 maart jl. financiële afspraken gemaakt met de VNG over de financiële
gevolgen van de COVID-19 crisis15. Hierbij zijn afspraken gemaakt over de continuïteit van financiering (continuïteitsbijdrage),
de vergoeding van directe meerkosten die voortkomen uit de COVID-19 maatregelen en
over extra uitgaven over het geheel van 2020 voor zover die gerelateerd kunnen worden
aan een evident uitstel van noodzakelijke zorg.
De VNG heeft haar leden op 18 maart jl. opgeroepen gecontracteerde zorgaanbieders
door te betalen, ook als er geen of een andere prestatie wordt geleverd. Het Rijk
heeft deze oproep kracht bijgezet door op 25 maart jl., in afstemming met de VNG,
een zeer dringend beroep op gemeenten te doen om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming,
jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte
te bieden. Gemeenten dienen de omzet van hun aanbieders onverminderd te vergoeden
tot 1 juli, ook als sprake is van vraaguitval. Doel hiervan is het voorkomen van acute
liquiditeitsproblemen, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft. Van zorgaanbieders
wordt verwacht dat zij zich inspannen om de professionele inzet zo goed mogelijk te
benutten (binnen hun organisatie dan wel op andere plaatsen waar acute behoeften bestaan),
en daarmee de eventuele omzetdaling te beperken. Gemeenten bevorderen dit door daarover
actief in gesprek te gaan met de aanbieders. Recent is met de VNG uitwerking gegeven
aan een handreiking die ingaat op welke wijze gemeenten en aanbieders de financiering
(tot initieel 1 juli 2020) vorm kunnen geven16.
Naast de afspraken over de continuïteitsbijdrage heeft het Rijk met gemeenten afspraken
gemaakt over compensatie van de directe meerkosten die voortkomen uit de coronamaatregelen
en het volgen van de RIVM-richtlijnen. Daarnaast zijn Rijk en gemeenten in gesprek
over de extra uitgaven over het geheel van 2020 voor zover die gerelateerd kunnen
worden aan een evident uitstel van noodzakelijke zorg. De nadere uitwerking van deze
afspraken heeft inmiddels geleid tot een voorschot voor gemeenten van € 144 miljoen
voor de meerkosten en uitgestelde noodzakelijke zorg. In de komende periode werken
Rijk en VNG samen om definitieve afspraken te komen17.
Wijkverpleging
Voor de aanbieders die zorg aan ouderen via de Zvw leveren, zoals bijvoorbeeld in
de wijkverpleging, zijn financiële waarborgen gebaseerd op de volgende regelingen.
Zorgverzekeraars hebben een continuïteitsbijdrage-regeling vastgesteld voor zorgaanbieders
met een omzet van minder dan € 10 miljoen. Op basis van deze regeling kunnen zorgaanbieders
een bijdrage aanvragen voor de onderdekking van doorlopende kosten, die een direct
gevolg is van COVID-19. Voor instellingen met een omzet van € 10 miljoen of meer maken
zorgverzekeraars aparte afspraken. Doel van de regelingen is om te borgen dat er voldoende
zorgaanbod blijft zodat zorgverzekeraars nu en na de COVID-19 crisis aan hun wettelijke
zorgplicht kunnen blijven voldoen. Zorgaanbieders hoeven deze bijdrage niet terug
te betalen. Wel wordt zogenaamde inhaalzorg die zij leveren gedeeltelijk verrekend
met de bijdrage. Naast deze continuïteitsbijdrage-regeling hebben de zorgverzekeraars
aangegeven extra kosten van zorgaanbieders die veroorzaakt worden door COVID-19, te
gaan vergoeden.
Voor de financiële afwikkelingen van deze regelingen heeft de NZa in een beleidsregel
twee speciale prestaties vastgesteld: de prestatie «Continuïteitsbijdrage» en de prestatie
«Meerkosten». Zorgaanbieders kunnen deze prestaties gebruiken om gemiste dekking van
doorlopende kosten respectievelijk extra kosten te declareren bij zorgverzekeraars.
Zorgverzekeraars kunnen een beroep doen op de Catastroferegeling die is opgenomen
in artikel 33 van de Zorgverzekeringswet. Deze regeling biedt hen de mogelijkheid
om onder bepaalde wettelijke voorwaarden voor de kosten die zij als gevolg van COVID-19
maken, een extra bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds te krijgen.
7. Implementatie abonnementstarief Wmo2015
Zoals eerder aan Uw Kamer gemeld18 is de implementatie door het CAK van het abonnementstarief Wmo 2015 aanzienlijk vertraagd.
De volledige invoering van het abonnementstarief door het CAK vroeg om de ontwikkeling
van een nieuw systeem. Dit systeem is nagenoeg tijdig opgeleverd maar bleek op het
moment van implementatie niet stabiel en niet in staat grotere volumes aan berichten
te verwerken. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en op nadrukkelijk advies van
het CAK is eind vorig jaar besloten tot een geleidelijke overgang naar de ingebruikname
van het nieuwe ICT-systeem.
Het CAK heeft sinds het begin van dit jaar externe deskundigen ingeschakeld om tot
een goed werkend systeem te komen inclusief de ingekochte programmatuur. Inmiddels
heeft het CAK op basis van uitgevoerde onderzoeken vastgesteld dat met het ontworpen
en gerealiseerde systeem er een goede basis ligt. Tegelijkertijd is door deze deskundigen
een aantal aanbevelingen gedaan die door het CAK worden geïmplementeerd. Dit heeft
de daadwerkelijke aansluiting van gemeenten verder vertraagd. De komende periode zet
het CAK in op verdere opschaling van de gefaseerde aansluiting van gemeenten. Er is,
weliswaar in afnemende mate, nog steeds sprake van uitval van berichten die om herstelactiviteiten
vragen. De cliënten hebben hier geen last van.
Het directe gevolg van bovenstaande is dat de verzending van facturen aan het overgrote
deel van de cliënten verdere vertraging oploopt. Ik betreur deze situatie en bezie
op dit moment de mogelijkheden deze problematiek zo snel mogelijk tot een oplossing
te komen. Ik heb intensief overleg met CAK en VNG over de voortgang van de implementatie.
Daarbij heb ik vanwege de ontstane vertraging bij het CAK en het belang van een spoedig
herstel de NZa verzocht de uitvoering van een werkend ICT-systeem bij het CAK te monitoren
en mij daarover te rapporteren.
Cliënten worden vanaf deze week geïnformeerd via de CAK-website en per brief. Hierbij
worden zij geattendeerd op het reserveren van geld voor nog te ontvangen facturen
en op de mogelijkheid van een gespreide betaling zodra meerdere facturen later dit
jaar tegelijkertijd in rekening worden gebracht. Cliënten kunnen ook terecht bij de
helpdesk van het CAK voor een toelichting op hun situatie. In mijn brief van 22 april
jl. heb ik uw Kamer19 geïnformeerd dat als gevolg van de COVID1-19 crisis in april en mei voor het merendeel
van de Wmo-voorzieningen geen eigen bijdrage wordt geïnd. Het effect van deze maatregel
betekent dat de totale hoogte van de facturen over 2020 als gevolg van de vertraagde
implementatie bij het CAK, voor het overgrote gedeelte van de cliënten wordt beperkt
tot maximaal € 190 (10 maanden à € 19).
8. Uitvoering moties en toezeggingen
Als laatste onderdeel ga ik in op de onderstaande toezeggingen aan en moties van uw
Kamer.
Ruimte voor inbreng van professionals in de besteding van kwaliteitsgelden
Kwaliteitsgelden worden op dit moment toegekend aan zorgaanbieders op basis van de
kwaliteitsplannen die door hen opgesteld worden. De motie van de leden Ellemeet en
Laan-Geselschap20gaat hier op in en verzoekt het kabinet om samen met professionals meer ruimte te
creëren voor hun inbreng in de besteding van de kwaliteitsgelden. Dit met als doel
om betere kwaliteit en meer capaciteit te bevorderen. In de praktijk zijn zorgverleners
meestal nauw betrokken bij het opstellen van deze kwaliteitsplannen. Om dit ook te
waarborgen is het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg eind 2019 gewijzigd. De wijzigingen
geven verpleegkundigen en verzorgenden het recht op instemming met de kwaliteitsplannen.
Uitbreiding van artikel 3.1.2 van de Wlz naar broers en zussen met een indicatie
Tijdens het VAO verpleeghuiszorg (Handelingen II 2019/20, item 59, nr. 12) is door
de leden Laan-Geselschap en Sazias een motie21 ingediend om ervaringen met voorrangsbeleid van broers en zussen van mensen met dementie
in verpleeghuizen in beeld te brengen. Daarnaast verzoeken zij om op basis van die
resultaten te inventariseren in hoeverre het mogelijk is om artikel 3.1.2 van de Wet
langdurige zorg uit te breiden met broers en zussen met een indicatie.
De Wlz biedt mogelijkheden om partners mee te verhuizen naar het verpleeghuis, tenzij
het een gesloten afdeling betreft. Bij de meeste zorgorganisaties zijn de woonruimtes
voor echtparen echter beperkt. Als partner worden aangemerkt: de echtgenoot, de geregistreerde
partner of een ongehuwde meerderjarige die met een ongehuwde zorgvrager een gezamenlijke
huishouding voert (behalve als het bloedverwanten in de eerste graad betreft). Dit
betekent dat een broer of zus met wie de zorgvrager een gezamenlijke huishouding voert,
kan meeverhuizen naar de instelling. De zorgvrager met een Wlz-indicatie heeft recht
op de zorg, de meeverhuizende partner betaalt een extra bijdrage voor het wonen. Als
de zorgvrager overlijdt of verhuist naar een gesloten afdeling mag de meeverhuisde
partner in het verpleeghuis blijven wonen.
ActiZ is gevraagd te inventariseren hoe vaak het voorkomt dat een broer of zus meeverhuist
naar het verpleeghuis van de zorgvrager. Uit deze inventarisatie blijkt dat er nauwelijks
gevallen bekend zijn waarbij een broer of zus, die geen gemeenschappelijke huishouding
voert met de zorgvrager, samen wil wonen in het verpleeghuis. Voor de gevallen waar
wel sprake is van die wens zal de zorgorganisatie – zoals altijd – rekening houden
met de individuele wens van de zorgvrager.
Gedwongen verhuizing van ouderen
De verhuizing van bewoners van een verpleeghuis naar andere huisvesting is soms noodzakelijk.
Bij het sluiten van zorginstellingen kan de (verplichte) verhuizing naar een ander
tehuis een enorme impact hebben op de bewoners. Dit sluit aan op de aangenomen motie22 van mevrouw Sazias waarin zij benoemt dat de impact van verplichte verhuizingen op
de bewoners vergroot wordt door miscommunicatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener.
De motie verzoekt daarbij de regering om verplichte verhuizingen van bewoners bij
het sluiten van een zorginstelling zo optimaal mogelijk te laten verlopen.
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte (en passende) zorg. Dat wil zeggen dat
voor alle bewoners van verpleeghuizen er gemotiveerde, deskundige en voldoende zorgverleners
zijn om zich in hen te verdiepen en hen de zorg te bieden die bij hen past. Voor bewoners
van verpleeghuizen kan een (verplichte) verhuizing bijzonder ingrijpend zijn en daarom
dient dit proces zeer zorgvuldig uitgevoerd te worden. Zorgaanbieders dienen rekening
te houden met nadelige gevolgen van een (verplichte) verhuizing en de bewoner te ondersteunen.
Zorgvragers en hun naaste(n) zijn bij een verhuizing veelal bang voor het verlies
van directe contacten, activiteiten en diensten. Om dit proces zo optimaal mogelijk
te laten verlopen, proberen zorgorganisaties hen goed en tijdig te informeren (d.m.v.
informatiebijeenkomsten en bewonerscommissies). Dit kan onzekerheid, angst en weerstand
voorkomen. Bij een (verplichte) verhuizing wordt zoveel mogelijk rekening gehouden
met individuele wensen van bewoners, bijvoorbeeld wat betreft tussenoplossingen en
plaatsing bij de nieuwe locatie. ActiZ is gevraagd om te inventariseren hoe verhuizingen
van zorgvragers verlopen. In veel gevallen verloopt een verhuizing goed. Er zijn enkele
situaties bij ActiZ bekend waar een verhuizing niet goed is verlopen. De IGJ blijft
de ontwikkelingen volgen vanuit haar reguliere toezicht en zal ingrijpen indien nodig.
Belemmeringen in het creëren van een wijkfunctie
De afgelopen jaren, zijn er verschillende initiatieven vanuit verpleeghuizen opgezet
om de verbinding te leggen met de wijk. Zo kan bijvoorbeeld een deel van de activiteiten
in een verpleeghuis ook waardevol zijn voor de thuiswonende ouderen. Door de leden
Ellemeet en Bergkamp is geconstateerd dat veel verpleeghuizen nog geen wijkfunctie
vervullen, omdat er onduidelijkheid is dan wel belemmeringen ervaren worden in de
samenwerking tussen verpleeghuis en voorzieningen uit de Wmo en de Zorgverzekeringswet.
Tijdens het VAO verpleeghuiszorg (Handelingen II 2018/19, nr. 102, item 3) is hierover een motie23 ingediend met het verzoek aan de regering om ervaren obstakels te inventariseren
ten aanzien van het creëren van een wijkfunctie van verpleeghuizen.
Uit gesprekken met zorgaanbieders blijkt dat zij voornamelijk belemmeringen in de
financieringsstromen ervaren. Zorgaanbieders geven aan dat zij vaak eerst een prestatietitel
nodig hebben, voordat een dergelijke wijkvoorziening bekostigd kan worden, waardoor
domeinoverstijgende samenwerking lastig is. In de kamerbrief van 23 december 2019
over domeinoverstijgende samenwerking24, werd er al eerder gesproken over financiële belemmeringen. In deze brief is er toegezegd
de Kamer te informeren over het proces niet-cliëntgebonden financiering in de Wet
langdurige zorg (Wlz) en de inzet van preventieve activiteiten vanuit de Wlz. In aanvulling
op deze brief is naar aanleiding van de motie de huidige stand van zaken inzake de
wijkfunctie tijdens gesprekken met verschillende zorgaanbieders geïnventariseerd.
In diezelfde brief is toegezegd om in 2020 te verkennen hoe de grenzen tussen de domeinen
flexibeler vormgegeven kunnen worden, zodat de samenwerking ten behoeve van goede
zorg niet wordt gehinderd of vertraagd door een afwachtende houding vanwege de vraag
wie wat wanneer financiert. De uitkomsten van de verkenning worden gedeeld met uw
Kamer, deze worden uiterlijk eind 2020 verwacht.
Samenwerking tussen huisartsen en casemanagers dementie
De motie van het lid Slootweg25 verzoekt de regering met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) afspraken te maken
om de samenwerking tussen huisartsen en casemanagers dementie te bevorderen. Begin
maart heb ik met de LHV, V&VN, Alzheimer Nederland, Laego, InEen en Dementie Netwerken
Nerdeland (DNN) gesproken over de samenwerking tussen huisartsen en casemanagers.
In dat overleg kwam sterk naar voren dat het relevant is om op regionaal niveau in
te zetten op verbetering van samenwerking. Ik neem dit mee in de uitwerking van de
Nationale dementiestrategie 2021–2030. Daarnaast bleek in het overleg dat partijen
op landelijk niveau al inzetten op een aantal concrete acties. Hieronder een kort
overzicht van de lopende en nieuwe acties van de partijen.
– De LHV plaatste begin 2020 geactualiseerde informatie op haar website over casemanagers
dementie. Deze informatie is afgestemd met Alzheimer Nederland en biedt huisartsen
o.a. informatie over de verwijzing naar casemanagement en de taken van een casemanager.
– Verschillende beroepsgroepen zijn momenteel bezig met het actualiseren van relevante
richtlijnen, standaarden of handreikingen. Bij deze actualisaties krijgt de samenwerking
tussen huisarts en casemanager extra aandacht. Ook Alzheimer Nederland kan daarbij
betrokken worden.
– De V&VN en de Beroepsvereniging voor professionals in sociaal werk (BPSW) zullen hun
achterbannen (opnieuw) stimuleren om samenwerking met huisartsen actief op te zoeken
en toelichten waarom samenwerking belangrijk is.
– Met de partijen die bij de ontwikkeling van de Handreiking kwetsbare ouderen26 betrokken waren wordt gekeken of (en hoe) het mogelijk is om het in samenhang organiseren
en op elkaar afstemmen van de zorginzet van verschillende professionals voor een kwetsbare
oudere een structurele basis te geven in de financiering van de zorgverlening.
– Tot slot werken partijen in de wijkverpleging toe naar herkenbare en aanspreekbare
teams, op basis van de leidraad herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging. Deze ontwikkeling
is zeker ook relevant voor mensen met dementie die een beroep doen op wijkverpleging
(waar casemanagement dementie onderdeel van is).
Na de zomer informeer ik bij partijen of acties zijn afgerond en of er behoefte is
aan aanvullend overleg. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
Daarnaast deed ik u in de Kamerbrief van 18 februari 202027 de toezegging om u voor de zomer te informeren of aanvullende acties nodig zijn naar
aanleiding van nieuw onderzoek naar gebruik van casemanagement en nieuwe cijfers over
wachtlijsten casemanagement. Mede door de COVID-19 crisis is dit onderzoek op verzoek
van veldpartijen uitgesteld en zal ik u hierover uiterlijk begin 2021 verder informeren.
Vergelijking met Scandinavische landen
Uw Kamer heeft mij in de commissiebrief van 14 mei 2020 verzocht om een tweetal rapporten
van een kabinetsreactie te voorzien: 1) Ouderen- en gehandicaptenzorg in Scandinavië:
op zoek naar bronnen voor duurzame vernieuwing»28; 2) «Verschillen in uitgaven aan langdurige zorg tussen Nederland, Zweden en Denemarken.
Feiten en verklaringen»29. Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
De internationale vergelijkingen van Vilans laten zien dat de beweging die de Scandinavische
landen hebben gemaakt naar langer thuis wonen een lange termijn investering heeft
gevergd. De keuzes die in de jaren »90 zijn gemaakt nu werpen hun vruchten af in de
uitdagingen van de vergrijzing. Het beleid is gericht op thuis wonen met een goede
kwaliteit van leven, zelfredzaamheid behouden en vergroten (reablement) en preventie.
Er zijn wel verschillen tussen Nederland en Scandinavië. De Scandinavische landen
hebben een overwegend publiek zorgstelsel, veelal geïntegreerd tussen en binnen bestuurslagen.
Curatieve zorg is in de meeste gevallen regionaal georganiseerd. Zorg, wonen en ondersteuning
zijn een verantwoordelijkheid van gemeenten. In Nederland zijn de gemeenten verantwoordelijke
voor wonen, zorg en ondersteuning binnen het sociale domein maar niet daarbuiten.
Deze vergelijking die is gemaakt met de Scandinavische landen sterkt me in de overtuiging
dat het van groot belang is om nu en in de toekomst het beleid te blijven richten
op thuis wonen met een goede kwaliteit van leven, zelfredzaamheid (reablement) en
preventie. De programma’s van VWS, zoals Langer Thuis, de wachtlijstenaanpak in de
verpleeghuiszorg, de beweging Juiste Zorg op de Juiste Plek, de aandacht voor domeinoverstijgende
samenwerking en het Preventieakkoord zijn daar al duidelijke voorbeelden van. Ik vind
de geleerde lessen uit de Scandinavische landen relevant en ik zal de uitkomsten daarom
betrekken bij de totstandkoming van de contourennota.
Vilans heeft in haar internationale vergelijkingen gekeken naar de uitgaven aan langdurige
zorg in Nederland en de Scandinavische landen. De uitgaven blijken echter lastig vergelijkbaar
tussen de landen vanwege interpretatieverschillen in de data. Op dit moment is het
daarom lastig om hier beleidsmatige lessen uit te trekken.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport