Brief regering : COVID-19 Update stand van zaken
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 386
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2020
In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport
(MZS), de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media (BVOM), de Minister voor Landbouw, Natuur, en Voedselkwaliteit
(LNV), de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de actuele stand van zaken met betrekking
tot de uitbraak van COVID-19.
Stand van zaken
Het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van COVID-19 daalt verder, en ook het aantal
sterfgevallen neemt af. Dat maakt dat we al verschillende stappen hebben kunnen zetten
op weg naar de controlefase. Daarbij kan sinds 1 juni iedereen met klachten getest
worden op het coronavirus. Op deze manier krijgen we meer zicht op de verspreiding
van het virus.
Nu verschillende maatregelen zijn versoepeld, mag iedereen weer buiten sporten en
bewegen, mits er 1,5 meter afstand wordt gehouden.1 Sinds 1 juni zijn terrassen, cafés en restaurants, bioscopen en concertzalen, en
musea weer (gedeeltelijk) open. Ook het voortgezet onderwijs is weer van start gegaan.
Eerder al werden de basisscholen gedeeltelijk geopend, en zijn speciaal (basis)onderwijs,
de dag- en gastouderopvang weer opgestart. Ook het uitoefenen van de meeste contactberoepen
is sinds 11 mei weer mogelijk. Tegelijkertijd worden we nog steeds op verschillende
manieren geconfronteerd met het coronavirus, zoals de recente uitbraak onder personeel
in enkele slachthuizen en de besmettingen op diverse nertsenbedrijven laten zien.
Het virus is niet weg. Het blijft noodzakelijk om waakzaam te blijven en de maatregelen
en hygiëneadviezen op te volgen.
Daarbij blijven de basisregels nadrukkelijk van kracht, zoals: thuisblijven als je
klachten hebt en zoveel mogelijk thuiswerken, handen wassen, 1,5 meter afstand houden
en drukte vermijden.
Routekaart stap 2 – maatregelen per 1 juni
In mijn brief van 19 mei jl.2 heb ik u nader geïnformeerd over de fasering van de aanpak. We werken verder naar
de controlefase door het zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus te versterken
en maatregelen stap voor stap te versoepelen. Op 1 juni, conform de routekaart, hebben
we opnieuw enkele maatregelen versoepeld, onder meer voor groepen mensen, horeca,
onderwijs en culturele instellingen. Het gaat hierbij om sectoren die lokaal of regionaal
georiënteerd zijn, en waarbij er een beheersbaar beroep gedaan wordt op bezoekersaantallen
in de openbare ruimte en mobiliteitsstromen. Het is de bedoeling dat er zo min mogelijk
bovenregionaal gereisd wordt om daarmee het openbaar vervoer te ontlasten. Binnen
de bovengenoemde sectoren en in het openbaar vervoer dient drukte voorkomen te worden.
Volledige heropening primair onderwijs vanaf 8 juni
Op 19 mei is besloten dat het primair onderwijs vanaf 8 juni weer volledig open gaat,
tenzij voor die tijd uit lopende onderzoeken naar de verspreiding van het virus in
het primair onderwijs blijkt dat dit niet verantwoord is. Het RIVM geeft inmiddels
aan dat lopende monitoring en onderzoeken momenteel geen aanleiding geven het eerdergenoemde
besluit te heroverwegen. Bij deze Kamerbrief is een notitie van het RIVM gevoegd met
meer informatie en resultaten van lopende monitoring en onderzoeken (bijlage 1 en
2)3. Scholen in het primair onderwijs kunnen dus vanaf 8 juni 2020 weer volledig open
voor alle leerlingen. Voor het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en
hoger onderwijs wordt eind juni een principebesluit genomen over verdere openstelling
na de zomervakantie.
Vervolgstappen versoepeling maatregelen
Als de ontwikkelingen dat toelaten, volgen er per 1 juli nieuwe versoepelingen. Aan
dat pakket zijn door het kabinet enkele categorieën toegevoegd. Het gaat om sportscholen
en fitnessclubs, sauna’s en wellness, sport- en verenigingskantines, en casino’s en
speelhallen. Eerder gold 1 september als beoogde openingsdatum voor deze categorieën.
Uiteraard gelden daarbij nog altijd de basisregels en aanvullende maatregelen. Definitieve
besluitvorming over alle maatregelen die per 1 juli versoepeld worden volgt eind juni.
Figuur 1. Routekaart met stapsgewijze versoepeling van de maatregelen.
Leeswijzer
In deze brief licht ik allereerst het dashboard toe in paragraaf 1. Daarna breng ik
u op de hoogte van de ontwikkelingen rondom toerisme en het reizen in binnen en buitenland
(paragraaf 2), het testen, traceren, isoleren en thuis rapporteren (paragraaf 3),
vaccinontwikkeling (paragraaf 4), innovatieve behandelingen (paragraaf 5), leefstijlpreventie
(paragraaf 6), persoonlijke beschermingsmiddelen (paragraaf 7), zorg voor patiënten
in de curatieve sector (paragraaf 8), de stand van zaken rondom de routekaart voor
personen met een kwetsbare gezondheid (paragraaf 9), de slachthuizen (paragraaf 10),
en enkele overige punten met betrekking tot de coronacrisis (paragraaf 11).
1. Dashboard
1.1 Ontwikkeling proefversie
In mijn brief van 19 mei jl.4 informeerde ik uw Kamer over de strategie van maximaal controleren, met twee doelen
die daarbij centraal staan: (1) het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een
kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit vereist
zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus. Door tijdige signalering van
nieuwe oplevingen, kunnen we het virus sneller en gerichter indammen.
Het aangekondigde dashboard is hierbij een belangrijk hulpmiddel. We hebben al veel
informatie ter beschikking van het RIVM, de GGD’en en de ziekenhuizen, die onderverdeeld
zijn in drie typen indicatoren:
1. Een set van vijf hoofdindicatoren, die een getalsmatig beeld van de epidemie geven;
2. Een set ondersteunende indicatoren die een indicatief maar completer beeld geven van
de epidemie;
3. Een set indicatoren die met minder vertragingstijd de potentiële risico’s voor verspreiding
van het virus weergeven.
Voor de groep hoofdindicatoren heb ik het RIVM gevraagd signaalwaarden te berekenen,
waarboven we niet (langdurig) moeten uitkomen om maximale controle over het virus
te houden. Voor twee hoofdindicatoren zijn deze signaalwaarden inmiddels vastgesteld
door het RIVM:
– 10 IC-opnames per dag, gemiddeld over de afgelopen drie dagen;
– 40 ziekenhuisopnames per dag, gemiddeld over de afgelopen drie dagen.
– Daarnaast geldt dat we al een signaalwaarde voor het reproductiegetal hadden, namelijk
1,0.
Later volgen nog (voorlopige) signaalwaarden voor het aantal positieve testen en het
aantal ingeschatte personen dat op enig moment besmet is. Het dashboard toont telkens
de actuele gegevens per dag ten opzichte van de signaalwaarden.
De ontwikkeling van de proefversie van het dashboard is in een vergevorderd stadium.
Ik streef ernaar op heel korte termijn een proefversie te laten zien, die in de tweede
helft van juni doorontwikkeld zal zijn tot eerste operationele versie. Hierbij zijn
onder meer het RIVM, de GGD’en en andere overheidspartijen betrokken. De eerste versie
zal tenminste de hoofdindicatoren, de verpleeghuiscijfers en de regionale vertaalslag
weergeven. In de periode daarna zullen de ondersteunende indicatoren en de indicatoren
voor vroegtijdige waarschuwing worden toegevoegd, voorzien van de vereiste wetenschappelijke
duiding. Ook zal het dashboard een overzicht bieden van alle geldende maatregelen
en adviezen, op landelijk en regionaal niveau. Ik zal uw Kamer nauwgezet informeren
over de voortgang van de ontwikkeling van het dashboard.
1.2 Van data naar besluitvorming
Uiteraard kunnen er niet zomaar conclusies getrokken worden op basis van één of enkele
indicatoren. Wel geven de indicatoren in samenhang met elkaar de impact, omvang en
verwachting van de verspreiding van het virus weer. Het uiteindelijke dashboard zal
onderdeel zijn van de cyclus van signaleren, analyseren, adviseren, afweging/besluitvorming
en het opvolgen van maatregelen. De indicatoren op het dashboard geven aan of vanuit
volksgezondheidsperspectief aanpassing van beleid nodig is. Indien er op enig moment
sprake is van een versnelde verspreiding van het virus, adviseert het Outbreak Management
Team mij (eventueel met spoed).
Maatregelen op lokaal of regionaal niveau worden genomen als er lokale of regionale
oplevingen van het virus zijn. Daarbij spelen de GGD-instrumenten testen en bron-
en contactonderzoek een belangrijke rol. In die gevallen wordt bepaald welke maatregelen
genomen kunnen worden. Bij bovenregionale of landelijke oplevingen van het virus verloopt
besluitvorming via het kabinet.
1.3 Dashboards in andere EU-landen
Uiteraard werken ook de landen om ons heen aan de ontwikkeling van een dashboard en
worden ook in EU-verband gegevens in dashboards gepresenteerd. Zo maakt het Europees
Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) een interactieve kaart die de
regionale verspreiding van het virus in lidstaten toont.
Ik ga onderzoeken of en hoe we de samenwerking met de landen om ons heen kunnen versterken.
Op ambtelijk niveau zijn hierover reeds contacten gelegd met België, Duitsland (Noordrijn-Westfalen
en Nedersaksen) en Frankrijk. Nederland zal ook in EU-verband, bijvoorbeeld tijdens
de geïntegreerde EU-regeling politieke crisisrespons (IPCR), aandacht vragen voor
het zo veel als mogelijk formuleren van vergelijkbare indicatoren en signaalwaarden
op basis waarvan in ieder land vervolgens nationale besluitvorming kan plaatsvinden.
2. Toerisme
Het kabinet spant zich in om ruimte te bieden voor vakantie deze zomer, ook al zijn
er nog veel onzekerheden. Het is deze zomer belangrijk om, naast ontspanning en plezier,
ook oog te houden voor onze eigen gezondheid en die van anderen. Met het oog op drukte
in binnen- en buitenland, roept het kabinet iedereen op die hiertoe de mogelijkheid
heeft om de eigen vakantie buiten de gereguleerde schoolvakanties te plannen.
Vakantie in Nederland mogelijk
Een vakantie binnen Nederland deze zomer is mogelijk. Natuurlijk blijven daarbij de
huidige gedragsregels van kracht, zoals: houd anderhalve meter afstand, vermijd drukte
en het openbaar vervoer is alleen voor strikt noodzakelijke reizen. Daarnaast zijn
niet alle gebruikelijke gelegenheden open, en zijn veel geopende voorzieningen beperkt
in capaciteit en/of mogelijkheden. Zo zijn er regels voor accommodaties, horeca, musea
en attractieparken. Het is van groot belang dat iedereen die in eigen land op vakantie
gaat zich goed informeert over de mogelijkheden en beperkingen.
In overleg met veiligheidsregio’s, gemeenten en vervoerders onderzoekt het kabinet
welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden om drukte rond toeristische
trekpleisters te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan aanvullende maatregelen
op het gebied van crowd control, het verder beperken van het aantal toegestane bezoekers op één locatie en maatregelen
om het spreiden van bezoekers over het land te bevorderen.
Vakantie in aantal andere landen wordt weer mogelijk, maar onzekerheden blijven
Ook vakanties naar een aantal andere landen worden weer mogelijk. Op dit moment staat
het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor alle andere landen op
minimaal oranje (dit betekent: «alleen strikt noodzakelijke reizen»), vanwege de risico’s
omtrent het corona-virus. Het kabinet streeft ernaar de reisadviezen voor zo veel
mogelijk landen binnen de EU en het Schengen-gebied (naast een groot deel van de EU
zijn dit Liechtenstein, Zwitserland, Noorwegen en IJsland) per 15 juni te wijzigen
van oranje naar geel (Dit betekent «let op: veiligheidsrisico’s»).
Daarvoor geldt wel een aantal belangrijke voorwaarden. De reisadviezen worden op 15 juni
alleen gewijzigd indien de lokale epidemiologische situatie vergelijkbaar is met Nederland.
Naar huidige inschatting is dat alleen voor Zweden en het VK5 nog niet het geval. Het RIVM gaat de komende periode elke week opnieuw naar de epidemiologische
risico’s in de EU- en Schengen-landen kijken, en geeft deze informatie door aan het
Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het updaten van de reisadviezen. Daarnaast
moeten landen hun grenzen hebben geopend voor Nederlanders en moet er geen quarantainemaatregelen
gelden voor Nederlanders bij aankomst in het land. In die situatie is immers een vakantie
feitelijk onmogelijk. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, zal het reisadvies
voorlopig op oranje blijven staan.
Voor Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, en Zweden, die al hebben aangegeven dat
Nederlanders deze zomer naar verwachting niet welkom zijn, betekent dit dat het reisadvies
voorlopig op oranje blijft. Daar staat tegenover dat er ook al een groep landen is
binnen de EU/Schengen die heeft aangegeven dat Nederlandse toeristen weer welkom zijn.
Naar huidige inschatting zal voor deze landen het advies op 15 juni van oranje naar
geel gezet worden. Tot slot is er nog een groep landen die een latere datum (bijvoorbeeld
1 juli) voor het verwelkomen van toeristen heeft aangegeven, of waar nog geen besluit
is genomen. Voor deze groep kan het reisadvies op 15 juni mogelijk nog niet naar geel
worden gezet, maar hopelijk wel snel in de weken daarna.
Ook voor Caribisch Nederland, Curaçao, Aruba en St. Maarten geldt dat het de inzet
is van het kabinet om vakanties per 15 juni weer mogelijk te maken. Het kabinet treedt
in overleg met de regeringen en het lokale bestuur van deze eilanden om ervoor te
zorgen dat reizen weer mogelijk wordt met behoud van de veiligheid van inwoners.
Het kabinet benadrukt dat ook voor vakanties naar landen en gebieden met een geel
reisadvies geldt dat het boeken van vakanties en het daadwerkelijk op vakantie gaan
een risico voor de vakantieganger met zich meebrengt: de situatie omtrent het virus
én de lokale maatregelen om het virus te beteugelen kunnen snel veranderen. Denk hierbij
aan maatregelen zoals het afsluiten van hotels, gebieden of grenzen. Reisadviezen
voor landen binnen de EU en Schengen waar Nederlanders welkom zijn en het epidemiologisch
beeld vergelijkbaar is, gaan daarom niet terug naar een groene kleurcode die de reisadviezen
voor deze landen oorspronkelijk hadden, maar krijgen een gele kleurcode. Ook kan het
noodzakelijk zijn dat toeristen door een lokale uitbraak van het virus en het weer
opschalen van het reisadvies naar een oranje kleurcode twee weken in thuisquarantaine
moeten wanneer zij terugkeren naar Nederland.
Een repatriëring zoals die de afgelopen maanden is uitgevoerd is uitzonderlijk, omdat
de eerste virusverschijningen met snel ingevoegde beperkende maatregelen een situatie
betrof die velen overviel. Een nieuwe repatriëringsactie ligt vooralsnog niet voor
de hand. Dit zal worden meegegeven in een algemene disclaimer bij de af te schalen
reisadviezen.
Er zijn dus geen garanties dat vakanties die nu mogelijk lijken, dat in de zomer nog
steeds zijn. Het kabinet benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de afweging om
een vakantie te boeken naar een toegestaan gebied en ook om op vakantie te gaan, bij
de vakantieganger zelf ligt.
Het kabinet roept daarbij iedereen die naar het buitenland gaat op om extra alert
te zijn. Reizigers zullen worden gevraagd om zich voor vertrek goed te informeren
over de lokale maatregelen en volgens de Nederlandse maatregelen te blijven handelen
in het geval de lokale maatregelen minder streng zijn – bijvoorbeeld om altijd drukke
locaties te vermijden. Het is zaak dat men het reisadvies goed in de gaten houdt voor
wijzigende omstandigheden. Reizigers kunnen hun reis vooraf registeren via de informatieservice
op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Als een reisadvies verandert,
of wanneer er andere belangrijke ontwikkelingen zijn, worden reizigers die zich hebben
aangemeld hierover geïnformeerd.
Indien een reiziger klachten ontwikkelt die kunnen duiden op besmetting met het coronavirus
is het zaak dat men zich zo snel mogelijk laat testen, indien mogelijk lokaal, contact
opneemt met de GGD in Nederland indien de test positief is en contacten met anderen
vermijdt.
Vakantie buiten EU en Schengen: voorlopig nog niet mogelijk
Het versoepelen van de corona-maatregelen gebeurt stap voor stap. Dit is nodig om
gecontroleerd meer ruimte te kunnen bieden aan de samenleving, zonder dat het risico
op nieuwe uitbraken van het virus te groot worden. Deze stapsgewijze aanpak hanteert
het kabinet ook voor het weer mogelijk maken van vakanties in het buitenland. NL wil
eerst binnen EU/Schengen en het VK toerisme mogelijk maken. Pas als dat voldoende
beheersbaar blijkt, kan ook bekeken worden of vakantie weer mogelijk is in landen
buiten EU, Schengen en VK waar de situatie onder andere vanuit gezondheidsperspectief
voldoende veilig is.
Dit betekent dat het reisadvies voor Nederlanders naar alle landen buiten de EU, Schengen
en VK voorlopig op oranje blijft staan (alle niet-noodzakelijke reizen, dus ook vakanties,
worden ontraden). Het oranje reisadvies geldt ook voor landen buiten EU en Schengen
waar Nederlanders vaak naar toe reizen, zoals Turkije en Marokko.
Ook weer toeristen naar Nederland
Op dit moment geldt een inreisverbod voor niet essentiële reizen van personen uit
derde landen naar de EU, Schengen en VK. Met het oog op de stapsgewijze opening, wil
Nederland eerst binnen de EU/Schengen en het VK toerisme weer mogelijk maken. Nederland
zet daarom ook in EU-verband in op een verlenging van het op dit moment geldende reisverbod
voor niet essentiële reizen van personen uit derde landen naar de EU, Schengen en
VK.
Het is van belang dat ook binnenkomende toeristen op de hoogte zijn van de Nederlandse
regels gericht op het bestrijden van het virus, en zich hier ook aan houden. Het kabinet
zal hiertoe een communicatie-campagne opstarten. Het is de bedoeling dat toeristen
bij het boeken van een reis naar of verblijf in Nederland op de hoogte worden gebracht
van de Nederlandse regels. Ook geldt voor binnenkomende toeristen dat deze waar mogelijk
moeten worden gespreid over het land, om drukke punten zoveel mogelijk te voorkomen.
De bijzondere aandacht van het kabinet gaat hierbij uit naar het centrum van Amsterdam,
Schiphol de drukte op en nabij de stranden, de grensregio’s en andere toeristische
trekpleisters zoals Zaandam, Kinderdijk en Giethoorn. De rijksoverheid treedt in overleg
met buurlanden, grensautoriteiten, lokale overheden in grensgebieden, gemeenten die
doorgaans veel toeristen ontvangen, vervoerders en aanbieders van accommodaties om
te voorkomen dat de risico’s van de verspreiding van corona op deze locaties weer
verhoogd wordt.
Er zijn geen toeristen welkom uit EU- en Schengen-gebieden die vanwege een verhoogd
risico op besmetting met corona een oranje reisadvies hebben. Reizen vanuit deze gebieden
hebben uitsluitend een noodzakelijk karakter, en voor die reizigers geldt dat zij
bij binnenkomst in Nederland dringend worden geadviseerd om eerst twee weken in thuisquarantaine
te gaan. De begeleiding tijdens thuisquarantaine wordt op dit moment nog uitgewerkt.
Voorstellen van de Commissie voor toerisme en vervoer in en na 2020.
De Europese Commissie publiceerde op 13 mei een pakket met richtsnoeren en een aanbeveling
om toerisme en vervoer in de EU op te kunnen starten. Het kabinet informeert uw Kamer
via een brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over haar reactie op deze voorstellen.
Deze brief wordt vandaag ook aan uw Kamer gestuurd.
Het kabinet geeft in bovenstaande brief aan dat het de voorstellen van de Commissie
verwelkomt. Het kabinet is sterk voorstander van het vrij verkeer van personen en
diensten in de unie. Dit zijn kernwaardes van de EU en twee van de vier pijlers onder
de interne markt. Ook ziet het kabinet graag een snel herstel van de toerisme- en
hospitaliteitsector. Het kabinet is voorstander van stapsgewijs reisbeperkingen en
grenscontroles afbouwen tussen landen met een positief evoluerende en voldoende vergelijkbare
epidemiologische situatie alsmede soortgelijke of strengere mitigerende maatregelen.
Tegelijkertijd vindt het kabinet het essentieel om te voorkomen dat er een terugval
komt in de epidemiologische ontwikkeling van het COVID-19 virus in Nederland. De voorgestelde
aanbevelingen en richtsnoeren zijn constructief en dragen bij aan een gecoördineerde
aanpak om toerisme en transport in de Europese Unie te herstellen en mogelijk te maken.
Het kabinet zet zich daarnaast in om bij de uitwerking van de aanbevelingen en richtsnoeren
het Caribisch deel van het Koninkrijk te betrekken.
Figuur 2. Adviezen met betrekking tot de zomervakantie.
3. Testen, traceren, isoleren en thuis rapporteren
Wat betreft het testen en traceren heb ik Uw Kamer per brief op 28 mei jl. (Kamerstuk
25 295, nr. 384) geïnformeerd over de laatste stand van zaken. In aanvulling hierop informeer ik
u in deze brief over enkele actuele zaken.
3.1 Testen
Ik ben verheugd u te kunnen melden dat het vanaf 1 juni mogelijk is om iedereen met
klachten te laten testen. Het testen en traceren via bron- en contactonderzoek is
een belangrijke pijler in onze aanpak om het virus onder controle te houden bij het
versoepelen van de maatregelen. Ik heb grote waardering voor de GGD’en, laboratoria
en betrokkenen binnen de Landelijke coördinatiestructuur Testcapaciteit (waaronder
de Speciaal Gezant, de heer Sijbesma) vanwege hun inzet om dit mogelijk te maken.
We houden gedurende de eerste dagen de vinger goed aan de pols om eventuele opstartproblemen
zo snel mogelijk op te lossen. Ik wil hierbij nogmaals benadrukken dat mensen met
ernstige klachten zich bij de huisarts en/of spoedeisende hulp moeten melden. Dit
krijgt ook aandacht in de publiekscampagne.
Ik informeer u graag kort over het verloop van de eerste dagen testen. Het speciale
telefoonnummer waarmee mensen met coronaklachten een testafspraak kunnen maken is
in de afgelopen twee dagen in groten getale gebeld. De toestroom op 0800–1202 was
zo groot, dat de systemen overbelast raakten en mensen niemand te spreken kregen of
in een (te) lange wachtrij werden geplaatst. De technische knelpunten zijn in de loop
van de ochtend, mede door goed overleg met Nederlandse telecomproviders, snel opgelost.
Op dit moment is er geen sprake meer van lange wachttijden of onderbroken telefoontjes
en kunnen mensen snel worden ingepland voor een testafspraak. Op het moment van schrijven
zijn er bijna 29.000 afspraken gemaakt voor het afnemen van een test. Een deel van
de bellers bleek met een ander doel te bellen; met name de behoefte aan informatie
over COVID-19 is groot. Deze mensen zijn doorverwezen naar de juiste informatiekanalen.
Figuur 3. Aantal ingeplande testen per dag in GGD-teststraten
3.2 Bron- en contactonderzoek
Het bron- en contactonderzoek (bco) vormt een belangrijk onderdeel van onze aanpak
om het virus onder controle te houden en de circulatie ervan zo laag mogelijk te houden.
De GGD’en hebben er de laatste weken hard aan gewerkt om verder op te schalen zodat
de grote aantallen bco uitgevoerd kunnen worden. Bij deze opschaling is ook rekening
gehouden met de capaciteit die nodig is voor de nazorg bij de geïdentificeerde contacten
na het bco, bijvoorbeeld voor het nabellen van de huisgenoten en nauwe contacten op
in ieder geval dag 1, dag 7 en de laatste dag van de getroffen maatregelen. Daarnaast
is GGD GHOR het landelijke opschalingsmodel voor bco aan het inrichten, zodat aanvullende
landelijke capaciteit klaar staat als GGD’en daar behoefte aan hebben.
Protocol bron- en contactonderzoek
Door het RIVM is het wetenschappelijk onderzoek over COVID-19 en internationale richtlijnen
vertaald in een Nederlandse COVID-19 richtlijn. Op basis van wetenschappelijke onderbouwing
stelt de beroepsgroep zelf (artsen infectieziektebestrijding), vanuit haar eigen professionele
verantwoordelijkheid, het protocol voor het bco op. Het RIVM monitort het proces van
bron- en contactonderzoek. Op basis van die gegevens wordt, als dat nodig is, het
protocol aangepast.
Het wetenschappelijk onderzoek is door de ontwikkeling rondom het COVID-19 virus en
de inzichten die er worden opgedaan nog steeds in ontwikkeling. Het protocol is 20 mei
op een aantal punten gewijzigd:
– Aan de categorie overige nauwe contacten is een subcategorie toegevoegd voor de contacten
die een kortdurende hoogrisicoblootstelling hebben gehad. Dit betreft bijvoorbeeld
contacten die in direct fysiek contact zijn geweest. Met deze toevoeging krijgen naast
de contacten die langer dan vijftien minuten op minder dan anderhalve meter contact
hebben gehad, ook de contacten met een kortdurende hoogrisicoblootstelling het advies
om gedurende veertien dagen thuis te blijven. Daarnaast kan met deze toevoeging de
mate van het risico op overdracht beter worden opgevolgd en kunnen bijbehorende maatregelen
zo nodig per subgroep worden aangepast.
– De GGD informeert de huisgenoten én de nauwe contacten (zowel categorie 2a als categorie
2b) zowel schriftelijk als mondeling, en heeft op dag 7 en aan het einde van de monitoringsperiode
nogmaals telefonisch contact met deze contacten. De GGD’en zullen vaker contact hebben
met personen bij wie de inschatting is dat veelvuldiger contact nodig is.
– De leefregels voor overige nauwe contacten zijn verduidelijkt: zij blijven thuis en
mogen niet buiten de deur werken. Een uitzondering hierop kan in overleg met de GGD
en de bedrijfsarts gemaakt worden voor mensen werkzaam in de vitale sector of met
cruciale beroepen onder de voorwaarde dat zij geen klachten hebben.
Met het protocol bron- en contactonderzoek werkt Nederland in lijn met de internationale
richtlijnen. Voor wat betreft de mate van het monitoren van de verschillende contacten
volgt Nederland de ECDC-richtlijn. Waar de WHO-richtlijn dagelijkse monitoring via
telefoon of persoonlijk contact adviseert als de positief geteste persoon hier toestemming
voor geeft, adviseert de ECDC om hoogrisicogroepen actief te volgen. De WHO-richtlijn
geeft adviezen voor een breed scala aan situaties over de hele wereld. De ECDC vertaalt
deze richtlijn naar de context in Europa. Vanuit de WHO-richtlijn wordt geadviseerd
om dagelijks te monitoren en de ECDC geeft Europese landen de ruimte om een alternatieve
vorm van monitoring te kiezen die past bij de situatie van dat land. In Nederland
is de monitoring ingericht door het actief bellen van de positief geteste persoon,
hun huisgenoten en nauwe contacten op dag 1 en 7, en op de laatste dag van de maatregelen.
In het begin van de coronacrisis hebben GGD’en de lijn gevolgd om alle besmette patiënten
en contacten dagelijks te bellen. De ervaring leerde dat dit niet het gewenste effect
had, een deel van de mensen voelde zich betutteld en gecontroleerd. De ervaringen
tot nu toe zijn dat drie keer bellen als prettig wordt ervaren en dat mensen zelf
op tijd aan de bel trekken als zij klachten ervaren. Als de GGD’en de inschatting
maken dat met bepaalde personen veelvuldiger contact nodig is, zullen zij dat doen.
Recente resultaten van het onderzoek naar het naleven van maatregelen geven ook aan
dat 92% van de mensen bereid is thuis te blijven bij klachten6.
De mate waarin positief geteste personen de gegeven instructies opvolgen is belangrijk.
Hiervoor kan aanvullende informatie nodig zijn, bijvoorbeeld door het aanpassen van
(instructie)brieven, informatie op websites. Het RIVM volgt via de gedragsunit de
bereidheid onder de Nederlandse bevolking voor het opvolgen van de maatregelen.
Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van het lid Asscher (PvdA) over het
aanpassen van het protocol bron- en contactonderzoek (protocol BCO) voor 1 juni 2020
zodat maximaal wordt ingezet op het voorkomen van verspreiding van het virus7.
Gebruik reserveringsgegevens horeca
In het bco worden contacten en hun gegevens via de indexpatiënt opgespoord. Het gebruiken
van reserveringsgegevens van horecagelegenheden, zoals naam en contactgegevens, voor
het bco kan GGD’en ondersteunen in het opsporen van contacten van de indexpatiënt.
Met deze gegevens kunnen GGD’en klanten informeren over het feit dat iemand met COVIDhoreca-19
in de betreffende horecagelegenheid is geweest en hen adviseren over welke maatregelen
er getroffen dienen te worden. GGD’en kunnen deze gegevens voor het bco gebruiken
als klanten expliciet toestemming hebben gegeven aan de horecaondernemer om deze gegevens
te delen met de GGD in het geval dat er een bco wordt uitgevoerd. Ik zal met de sector
in overleg gaan om te bekijken hoe een dergelijke toestemming vormgegeven kan worden
zodat de reserveringsgegevens voor het bco kunnen worden gebruikt. Ik bekijk daarbij
ook of het gebruik van reserveringsgegevens waardevol kan zijn in andere sectoren
waar met reserveringen wordt gewerkt.
Meldplicht
Tijdens het debat van 20 mei jl. kwam de eventuele meldplicht van de werkgever aan
de orde voor het geval een collega met COVID-19 gerelateerde klachten op het werk
verschijnt. Ik licht graag toe hoe het precies zit.
De werkgever is verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. Als een
werknemer op het werk COVID-19 gerelateerde klachten vertoont, is het de verantwoordelijkheid
van de werkgever om de werknemer hierop aan te spreken en eventueel maatregelen te
nemen. De werkgever kan bijvoorbeeld op grond van het instructierecht, waarbij een
werknemer een redelijke instructie van de werkgever moet opvolgen, de werknemer naar
huis sturen. De bezorgde collega kan daarnaast een klacht indienen bij de Inspectie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de veiligheid van de werkplek of de omstandigheden
waarin gewerkt moet worden in relatie tot COVID-19. Het advies is nog steeds om bij
dergelijke klachten thuis te blijven en zich te laten testen.
Voor zowel de werkgever, de werknemer als collega’s bestaat er geen juridische meldplicht
bij een vermoeden van een besmetting met COVID-19. Uiteraard staat het een werknemer
vrij om een collega informeel doch dringend aan te spreken wanneer diegene COVID-19
gerelateerde klachten op het werk vertoont. Voor een bedrijfsarts daarentegen geldt
wel een meldplicht, op grond van de Wet publieke gezondheid, als hij bij een door
hem onderzocht persoon een besmetting met COVID-19 vaststelt. De melding moet worden
gedaan bij de GGD. De GGD meldt dit dan weer aan het RIVM. In sommige beroepsgroepen
(bijvoorbeeld het onderwijs of voor gemeenten) geldt voor een werknemer een meldplicht
bij de werkgever of de bedrijfsarts op grond van de cao wanneer een werknemer contact
heeft gehad met iemand met een infectieziekte, zoals bedoeld in groep A van de Wet
publieke gezondheid. COVID-19 behoort sinds 28 januari jl. tot deze groep infectieziekten.
Uitgangspunt is dat personen met COVID-19 vrijwillig meewerken aan de te treffen noodzakelijke
maatregelen om verspreiding van het virus te voorkomen. Wanneer personen onverantwoordelijk
omgaan met COVID-19 gerelateerde klachten acht ik het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid
van de directe omgeving of de werkgever om die persoon daarop aan te spreken en te
verwijzen naar zijn of haar huisarts of de GGD. Ik vertrouw erop dat iedereen de maatregelen
blijft naleven en wij elkaar scherp kunnen houden.
Als iemand om welke reden dan ook echt niet wil meewerken aan de noodzakelijke maatregelen,
kan de voorzitter van de veiligheidsregio op grond van de Wet publieke gezondheid
als uiterst middel gedwongen quarantaine of isolatie opleggen. De voorzitter van de
veiligheidsregio kan besluiten tot gedwongen isolatie als de betrokkene lijdt aan
COVID-19 of als er gegronde redenen zijn dat te veronderstellen. In het LCI-draaiboek
worden checkvragen benoemd om te bekijken of verplichte isolatie in de bewuste situatie
de meest geschikte oplossing is. Gedwongen isolatie kan plaatsvinden in een aangewezen
ziekenhuis. De voorzitter van de veiligheidsregio kan besluiten tot gedwongen quarantaine
als er redenen zijn dat betrokkene recentelijk een dusdanig contact met een COVID-19
patiënt of een vermoedelijke patiënt heeft gehad, dat deze persoon mogelijk met dezelfde
ziekte is geïnfecteerd. Er moet hierdoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid
bestaan en de persoon in kwestie moet niet tot vrijwillige onderwerping aan die maatregel
bereid zijn. Tijdens gedwongen isolatie of quarantaine kan verplicht medisch toezicht
worden toegepast door de GGD. Het doel van medisch toezicht is om te bezien of de
betreffende persoon met Covid-19 is geïnfecteerd en dientengevolge ziekteverschijnselen
ontwikkelt. Dit toezicht kan alleen plaatsvinden als het nodig is om daarmee het gevaar
te kunnen vaststellen en af te wenden en alleen als betrokkene niet wenst mee te werken.
Het medisch toezicht wordt verricht onder de medische verantwoordelijkheid van een
door de GGD aangewezen geneeskundige. Alleen bij gedwongen isolatie kan verplicht
getest worden op COVID-19. Hiervoor is een rechterlijke machtiging nodig.
Doorwerken met COVID-19 en loondoorbetaling
In het debat van 20 mei jl. heb ik uw Kamer toegezegd samen met de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid een aantal vragen te beantwoorden van de heer Heerma over
de verplichtingen van de werkgever en de werknemer in het geval er tijdelijk niet
gewerkt kan worden in verband met COVID-19.
i. Medewerkers met een vast dienstverband
Er zijn verschillende situaties denkbaar. Als een werknemer ziek is dan is er recht
op loondoorbetaling bij ziekte. De beoordeling van ziekte ligt bij de bedrijfsarts.
Als de werknemer ziek is en dus niet kan werken, kan de werkgever hem ook niet verplichten
naar kantoor te komen.
In deze bijzondere tijd kunnen mensen daarnaast worden opgeroepen om zoveel mogelijk
thuis te blijven. Bijvoorbeeld als zij zelf lichte klachten hebben, of als huisgenoot
of als overig nauw contact van een positief geteste patiënt worden geïdentificeerd.
Huisgenoten die uit een bco naar voren komen worden geadviseerd twee weken in quarantaine
te gaan. Overige nauwe contacten worden geadviseerd om twee weken thuis te blijven.
Onder normale omstandigheden hadden deze werknemers prima kunnen werken. De werkgever
mag iemand in deze situatie echter niet verplichten om naar werk te komen. Als de
werknemers om wie het hier gaat vanuit huis kunnen werken, dan moeten zij vanuit huis
werken en is er om die reden uiteraard recht op loon. Er zijn ook situaties waarin
de aard van het werk het niet mogelijk maakt om thuis te werken. In dat geval heeft
de werknemer, ondanks dat hij niet werkt, ook recht op loon. Het risico ligt in dat
geval bij de werkgever.
ii. Medewerkers met een flexibel dienstverband
Zoals hierboven beschreven draagt in algemene zin een werkgever het risico van iemand
die ziek is of (tijdelijk) niet kan werken in verband met COVID-19 en de daaromtrent
geldende richtlijnen. Voor een deel van de flexibele krachten zal, als zij zelf ziek
worden, het dienstverband eindigen. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen met een nulurencontract
buiten de oproepperiode, uitzendkrachten bij wie het uitzendbeding in werking treedt
bij ziekte of mensen met een tijdelijke arbeidsovereenkomst die eindigt terwijl zij
nog ziek zijn. Zij hebben dan recht op een Ziektewetuitkering van UWV, in plaats van
op loondoorbetaling bij ziekte. Voor een ander deel van de groep flexibele krachten
zal het dienstverband eindigen op het moment dat zij niet meer naar werk kunnen komen.
Zij blijven op grond van de RIVM-richtlijnen thuis, bijvoorbeeld omdat zij lichte
klachten hebben of vanwege een advies dat volgt uit het bco. Het Ministerie van SZW
wint op dit moment juridisch advies in over de vraag of mensen die zelf niet echt
ziek zijn, maar vanwege de RIVM-richtlijnen thuis moeten blijven, en niet thuis kunnen
werken, ook onder de Ziektewet vallen. De Minister van SZW zal op korte termijn de
Kamer informeren over de uitkomsten en zijn reactie hierop geven.
iii. Risico’s werkgever
In antwoord op de vraag of het werkgeversrisico van loondoorbetaling bij ziekte redelijk
is, het volgende. De werkgever kan voor al zijn personeel, ook flexibele krachten,
gebruik maken van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW).
Deze regeling is verlengd tot 1 oktober 2020. De werkgever kan onder voorwaarden tot
maximaal 90% van de loonkosten vergoed krijgen als de werkgever verwacht ten minste
20% omzet te verliezen. Het doorbetalen van loon bij ziekte valt ook onder deze loonkosten.
Op deze manier worden veel werkgevers gecompenseerd voor het (financiële) risico van
werknemers die (tijdelijk) niet kunnen werken in verband met COVID-19.
Ik acht hiermee de vragen die het lid Heerma tijdens het debat van 20 mei jl. heeft
gesteld beantwoord.
3.2 Digitale ondersteuning
Samen met de GGD wordt ook gewerkt aan de totstandkoming van digitale middelen die
bijdragen aan de bestrijding van de uitbraak, bijvoorbeeld door de uitvoering van
het bron- en contactonderzoek. In mijn vorige brieven heb ik u meegenomen in de digitale
ondersteuning van de bestrijding van het coronavirus. We zijn daarbij gestart met
werken aan een app voor anonieme contactopsporing op basis van een programma van eisen
van de GGD. Op 27 mei 2020 zijn de eerste conceptontwerpen van de app openbaar gemaakt.
Meer dan 200 ontwerpers zijn binnen 24 uur in die ontwerpen gedoken en ongeveer 20
van hen deden ook direct al concrete voorstellen voor verbetering. Op 28 mei jl. is
de werking van de app openbaar beschreven, en op 29 mei zijn de eerste stukken broncode
openbaar gemaakt. Dit alles doe ik om iedereen die wil bijdragen te betrekken en om
transparant te zijn in waar we aan werken en waar we daarbij staan. De oplossing zal
ook ter toetsing worden voorgelegd aan de relevante overheidspartijen en is door de
openbaarheid ook toetsbaar – en verbeterbaar – voor partijen buiten de overheid. Tot
slot heeft de begeleidingscommissie zich op 28 mei gebogen over het programma van
eisen van de GGD en over mijn aanpak van de realisatie. Ik hoop hun advies deze week
te ontvangen.
Ik heb er vertrouwen in dat we volgens planning in de eerste twee weken van juni een
technische beproeving onder de eerste testers kunnen gaan doen. De invulling van alle
privacy- en veiligheidseisen inclusief de toetsen daarop kunnen daarna afgerond worden.
Ondertussen blijf ik samenwerken met andere landen, waaronder met Duitsland (zowel
in de technische evaluatie als in gesprekken met Apple en Google en ontwikkeling van
de software). In Europees verband breng ik ook de noodzaak van interoperabiliteit
onder de aandacht. Dan kun je bijvoorbeeld via de Nederlandse app worden gewaarschuwd
als je in het buitenland op vakantie nabij een achteraf besmet gebleken persoon bent
geweest.
Het is mijn voornemen om in de tweede helft van juni te starten met de eerste praktijkbeproeving
van de app. Ik denk daarbij nu aan beproeving in een of meer regio’s. Op dit moment
bekijk ik welke regio’s hiertoe bereid en geschikt zijn. Tijdens de beproeving wordt
onder andere onderzoek gedaan naar de epidemiologische waarde, de technische werking
en de gebruikerservaringen. Ik verwacht uw Kamer na de evaluatie van de beproeving
en een voorstel voor volgende stappen te kunnen doen toekomen.
Ik heb een wetsvoorstel in voorbereiding om misbruik van de app door derden te verbieden,
waarbij ik ook van de gelegenheid gebruik maak om expliciet in de Wpg vast te leggen
dat de GGD-en bij het bron- en contactonderzoek gebruik kunnen maken van digitale
ondersteuning zoals de app.
4. Vaccinontwikkeling
In mijn eerdere brieven aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik internationale samenwerking
en solidariteit bij de ontwikkeling en productie van een vaccin van groot belang vind.
Die internationale samenwerking kan op verschillende manieren plaatsvinden, zoals
in WHO-verband, door het ondersteunen van CEPI, in de EU en bilateraal en ook middels
publiek-private partnerschappen. Het uiteindelijke doel is (mondiale) toegankelijkheid
en betaalbaarheid van de te ontwikkelen Covid-19 vaccins. Dit doel is, zoals ik in
mijn Kamerbrief van 29 mei jl. over de Solidarity call to action heb aangegeven8, zonder de financiële inzet en de expertise en kennis van private partijen niet haalbaar.
Eerder vandaag heb ik u in een aparte Kamerbrief9 laten weten dat Nederland met Duitsland, Frankrijk en Italië gaat samenwerken om
zo snel mogelijk over een toegankelijk, beschikbaar en betaalbaar vaccin te beschikken.
Dit initiatief komt bovenop alle andere stappen die we als Nederland zetten om vaccinontwikkeling
te stimuleren. Zoals ik in deze brief heb aangegeven gaan we in gesprek met verschillende
producenten die werken aan kansrijke initiatieven. In bijlage 310 vindt u het Memorandum of Understanding dat de vier landen zijn overeengekomen.
We kiezen daarbij nadrukkelijk voor een inclusieve aanpak, waarbij EU-lidstaten de
mogelijkheid hebben om deel te nemen in de initiatieven die voortkomen uit deze samenwerking,
dit ook in afstemming met de Europese Commissie. Ook kijken we hoe we vanuit beschikbare
capaciteit kunnen bijdragen aan het verzekeren van vaccins voor kwetsbare landen,
bijvoorbeeld in Afrika.
Kennisdeling
Een andere mogelijkheid om toegankelijkheid en betaalbaarheid van vaccins te stimuleren
is het delen van kennis, data en intellectueel eigendom. Hiertoe heb ik in lijn met
de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 241) mij de afgelopen weken ingezet om steun voor een vrijwillige te verkrijgen. Dit
initiatief van Costa Rica en de WHO dat de naam Solidarity Call to Action; To realize equitable global access to COVID-19 health technologies
through pooling of knowledge, intellectual property and data draagt, heeft nu van 37 landen, inclusief Nederland, steun gekregen. Ik zie deze
oproep als ondersteunend aan ons streven om snel vaccins beschikbaar te krijgen. Ik
hoop dat in de komende tijd meer landen, private partijen en NGO’s dit initiatief
steunen. Ik zal mij in brede zin blijven inzetten, onder andere in WHO-verband en
via de EU.
Op EU-niveau wordt ook in verschillende werkgroepen onderzocht welke mogelijkheden
er liggen voor een gemeenschappelijke aanpak. De Health Security Committee heeft het
mandaat gekregen een EU-vaccinatieplan op te stellen en de mogelijkheid te onderzoeken
van gezamenlijke inkoop van vaccins en de inzet van het zogenaamde Emergency Support Instrument om onder andere de productiecapaciteit in de EU te vergroten. De gesprekken over
deze gemeenschappelijke aanpak bevinden zich nog in een beginstadium. Ik zal u op
de hoogte houden van de vorderingen.
Nationale inspanningen
In Nederland stimuleer en faciliteer ik de ontwikkeling en de productie van vaccins
waar mogelijk. Inmiddels is er contact met verschillende private partijen over de
wijze waarop de overheid faciliterend kan optreden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht
worden aan bespoedigen van procedures en het samenbrengen van partijen.
5. Innovatieve behandelingen
Het kan nog enige tijd kan duren voordat een goed werkend vaccin is. In de tussentijd
doen we er alles aan doen om behandelingen te vinden waarmee kwetsbare mensen beter
en sneller herstellen en minder restschade overhouden aan een besmetting met het coronavirus.
De Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) houdt een overzicht bij van alle
studies naar medicamenteuze behandelopties. Daarin wordt ook verwezen naar de richtlijnen
van de beroepsgroepen (NHG en Verenso). In deze crisissituatie krijgen zorgverleners
de ruimte om de zorg op afwijkende manieren te organiseren, maar alleen als het veilige
en verantwoorde zorg oplevert. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop
toe.
Ik heb veel waardering voor de oplossingsgerichtheid waarmee onderzoekers naar behandelingen
zoeken. Ik zal er alles aan doen om hun snelheid en creativiteit te matchen, bijvoorbeeld
door kansrijke onderzoeken financieel of anderszins te ondersteunen. Omdat het uiteraard
wel wetenschappelijk deugdelijk onderzoek moet zijn, wat ik zelf niet kan en wil beoordelen,
stel ik op korte termijn een expertpanel samen dat mij kan informeren over welke innovatieve
behandelingen momenteel onderzocht worden in Nederland en daarbuiten, en hoe kansrijk
deze zijn voor de behandeling van kwetsbare (oudere) mensen.
We hebben nu al zicht op een aantal veelbelovende initiatieven. Deze behoren tot de
eerste tranche van onderzoeken die gefinancierd zijn door ZonMw. Ik heb uw Kamer eerder
al laten weten dat ik daarvoor 47,5 miljoen euro beschikbaar heb gesteld. Het draait
natuurlijk niet alleen om financiering, we zijn voortdurend met publieke en private
instellingen in gesprek om ook niet financiële belemmeringen te slechten. Sommige
initiatieven hebben de media inmiddels bereikt. Ik zal uw Kamer daarover de komende
weken informeren.
Vooruitlopend op de officiële goedkeuring voor bepaalde middelen wil ik de beschikbaarheid
van behandelingen voor Nederlandse patiënten zo veel mogelijk borgen. Aan Nederlands
onderzoek stellen we eisen aan de betaalbaarheid en beschikbaarheid, mede conform
de principes van maatschappelijk verantwoord licentiëren. Daarover sta ik in nauw
contact met de academisch medisch centra.
Daarnaast houd ik de internationale onderzoeksarena nauwlettend in de gaten.
Kortom, de komende maanden zullen in het teken staan van succesvol realiseren van
Nederlands onderzoek, het selecteren van de meest kansrijke behandelingen door het
expertpanel en het proactief beschikbaar maken van geneesmiddelen voor de Nederlandse
patiënt.
6. Leefstijlpreventie
De afgelopen weken is onder andere door wetenschappers en medici aandacht gevraagd
voor het belang van een gezonde leefstijl om weerbaarder te zijn tegen de gevolgen
van een coronabesmetting. Het Nederlands Innovatiecentrum voor Leefstijlgeneeskunde
(Lifestyle4Health) en de Vereniging Arts en Leefstijl hebben namens bijna 2000 zorgprofessionals
op 19 mei een brief en notitie aangeboden aan Staatssecretaris Blokhuis om aandacht
te vragen voor een gezonde leefstijl. Hun oproep is: «Als leefstijl ooit op de agenda zou moeten staan, dan is het nu. De cijfers liegen
er niet om. De overgrote meerderheid van de corona-geïnfecteerde patiënten op de IC
heeft overgewicht, obesitas en/of een of meerdere aandoeningen.»
Ook vanuit de sport is een oproep gedaan. Op 20 mei verscheen de aankondiging dat
de aankomende periode een concreet programma wordt ontwikkeld waarin de kracht van
de twintig gezondheidsfondsen, NOC*NSF en Nederlandse Loterij wordt gebundeld voor
een gezonde actieve leefstijl. De Minister voor MZS en de Staatssecretaris van VWS
hebben, net als de Ministers van EZK, SZW en OCW, een oproep van sporters en ex-sporters
ontvangen. Joop Alberda pleit hierin mede namens Sarina Wiegman, Epke Zonderland,
Guus Hiddink, Erik Scherder, Louis van Gaal en Bas van der Goor er onder meer voor
om nog meer samen op te trekken vanuit sport en gezondheidszorg en om sporten en bewegen
te integreren in het dagelijks leven. Ook in de media verscheen hun oproep om «sport
en bewegen de motor te laten zijn van een vitaal Nederland».
Ik deel de oproepen dat een gezonde leefstijl belangrijk is. Dat geldt natuurlijk
ook los van COVID-19. Een gezonde leefstijl is waar veel maatschappelijke organisaties,
kennisinstituten en gemeenten zich met het Nationaal Preventieakkoord en het Nationaal
Sportakkoord landelijk en lokaal voor inzetten. Op het Loket Gezond leven van het
RIVM wordt leefstijladvies gegeven voor thuis, ook omdat voor heel veel Nederlanders
de woon- en werkomgeving opeens is veranderd; thuis werken, thuis eten, minder gelegenheid
om te sporten. Gezonde keuzes maken is voor veel mensen dan ook een nog grotere uitdaging
dan normaal. De Staatssecretaris van VWS gaat daarom in gesprek met wetenschappers,
medici, gemeenten en partners om te bezien welke kennis er is over corona en leefstijl,
wat nodig is voor het bevorderen van een gezonde leefstijl en welke kansrijke initiatieven
er zijn. Hiervoor worden een aantal bijeenkomsten georganiseerd waarvan de eerste
in juni is. Ook gaan de Minister voor MZS en de Staatssecretaris van VWS in gesprek
met sporters over hun oproep.
Een aantal maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord krijgt een extra impuls.
Vanaf 2021 komt uitvoeringsbudget beschikbaar voor gemeenten die zich met lokale preventieakkoorden
inzetten op maatregelen die overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik bestrijden.
Gemeenten kunnen zodoende inspelen op de nieuwe situatie. Voor lokale sportakkoorden
is een dergelijk uitvoeringsbudget er al. Gemeenten kunnen de budgetten ook samenvoegen
en investeren in een gezonde leefstijl. Daarnaast komt er extra budget beschikbaar
voor maatregelen als de Gezonde School en Jongeren op Gezond Gewicht. Het tijdig signaleren
als mensen vastlopen en hulp nodig hebben om een gezonde leefstijl in te vullen is
juist nu ook extra belangrijk. Samen met de zorgprofessionals wil ik bekijken hoe
het tijdig signaleren, bespreekbaar maken en door verwijzen naar professionele hulp
en ondersteuning kan worden versterkt.
Er worden voorbereidingen getroffen om met publiekscommunicatie de samenleving op
een laagdrempelige manier te informeren over hoe in de dagelijkse praktijk om te gaan
met COVID19: 1,5 meter afstand bewaren, je handen wassen, niezen in je elleboog, geen
handen schudden en waar mogelijk thuis werken. Daarbij hoort ook: gezond eten en drinken,
voldoende bewegen en niet roken. Zo maken we onszelf weerbaarder. De Staatssecretaris
van VWS bekijkt samen met partners uit het Nationaal Preventieakkoord hoe hier nadere
invulling aan te geven. Ook worden in lijn met de afspraken uit het Nationaal Preventieakkoord
de komende tijd leefstijlcampagnes ingezet die aansluiten bij de oproepen van artsen
en wetenschappers.
Ook voor de langere termijn is het nodig dat er voldoende aandacht is voor een gezonde
leefstijl. Preventie en gezond gedrag zijn belangrijke aspecten als het gaat over
de vraag hoe de zorg voor de toekomst eruit zou moeten zien. Er zijn diverse programma’s
en projecten gericht op een gezonde leefstijl. Veelal gefinancierd door het rijk en
met een tijdelijk karakter. Om meer te bereiken op preventie is een lange adem nodig
en is het noodzakelijk dat effectief gebleken interventies en programma’s structureel
worden geborgd. Ook zijn heldere samenwerkingsafspraken tussen partijen in het zorgdomein
en sociaal domein nodig om mensen met een verhoogd risico op ziekte te signaleren
en van goede ondersteuning en zorg te voorzien. Waarbij elk van de betrokken partijen
weet wat zijn rol is en deze ook pakt. In de Contourennota zal ik hier samen met de
Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris voor Volksgezondheid de nodige
aandacht aan geven en oplossingsrichtingen voorstellen. Vanwege de coronacrisis is
de planning van de Contourennota doorgeschoven en verwacht ik dit najaar de nota te
publiceren.
7. Persoonlijke beschermingsmiddelen
Door goede afspraken te maken met tientallen betrouwbare leveranciers, heeft het Landelijk
Consortium Hulpmiddelen (LCH) grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen
(PBM) van goede kwaliteit ingekocht. Door uitbreiding van het aantal vluchten, verwacht
het LCH de komende weken een constante aanvoer van PBM. Op dit moment kan het LCH
met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de vraag die zorginstellingen bij
het LCH hebben gemeld. Alleen voor handschoenen is op dit moment nog sprake van een
tekort. De verwachting is dat er op korte termijn grote bestellingen via de luchtbrug
uit Azië naar Nederland zullen komen. Dit geeft verlichting voor de komende weken.
Wel geeft het LCH aan dat de schaarste in handschoenen voor de komende weken een aandachtspunt
zal blijven.
Inmiddels heeft het LCH een website gelanceerd waarop wekelijks een totaaloverzicht
wordt geplaatst van de tot dusver aangekochte en uitgeleverde PBM, de actuele voorraad
van PBM, het aantal bestelde stuks en de middelen die onderweg zijn naar Nederland
vanuit het buitenland. Deze cijfers zijn vanaf nu terug te vinden op de website van
het LCH.11
De Minister voor MZS heeft bij een aantal koepels uit de medisch specialistische zorg
(NFU, NVZ, ZKN, FMS) en de huisartsenzorg (LHV, InEen) gevraagd wat hun beeld is van
de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmaterialen. Zij geven aan dat over
het algemeen het op dit moment goed loopt op en er voldoende PBM beschikbaar zijn.
Zij ontvangen geen signalen van dringende tekorten. Conform afspraak kopen zorginstellingen
primair in bij hun reguliere leveranciers voor het bestellen van materialen. De leveringsmogelijkheden
via deze reguliere leveranciers zijn nog niet altijd toereikend en/of voldoende stabiel.
Op dat moment wordt het LCH ingeschakeld. Het LCH heeft ziekenhuizen en de huisartsen
laten weten dat er op dit moment voldoende beschikbaar is en als er acute problemen
zijn helpen zorgaanbieders in een regio elkaar. Ook bij de koepels van de langdurige
zorg (Actiz, Zorgthuisnl, VGN, Verenso, NVAVG en V&VN) is nagevraagd wat hun beeld
is van de beschikbaarheid van PBM. Dit zijn partijen die in normale omstandigheden
minder beschermingsmiddelen zoals mondneusmakers nodig hebben en minder gebruik maken
van reguliere kanalen. Zij geven aan dat er de laatste weken geen signalen meer zijn
van tekorten aan mondneusmaskers. Wel zijn er nog tekorten gemeld aan handschoenen
en schorten. Dit is in overeenstemming met de berichten vanuit het LCH. De voorraden
bij zorgaanbieders zijn soms kleiner dan men doorgaans aanhoudt. Toch geeft het LCH
aan dat zij op basis van de huidige bestellingen verwacht eind juni voldoende materiaal
te hebben mocht zich een tweede piek in coronabesmettingen voordoen. Er zijn ondertussen
circa zesduizend instellingen in het aanvraagsysteem van het LCH opgenomen, waarvan
ongeveer de helft ook daadwerkelijk bestellingen doet via het aanvraagportaal.
Voor mantelzorgers, vrijwilligers voor palliatieve zorg thuis en pgb-zorgverleners
zijn ondertussen 100.000 pakketjes beschikbaar voor het geval degene voor wie zij
zorgen positief is getest op COVID-19. Op recept van de huisarts of GGD-arts kunnen
deze pakketjes door zorgverleners kosteloos bij de apotheek worden opgehaald, of worden
deze thuisbezorgd.
Het is van groot belang dat de zorg nu én in de toekomst beschikt over voldoende betrouwbare
beschermings- en hulpmiddelen. De wereldwijde markt van vraag en aanbod van deze middelen
is afhankelijk van de mondiale ontwikkelingen van de uitbraak. Daarom ben ik in gesprek
met zowel het LCH, leveranciers en partijen uit de curatieve en langdurige zorg, om
een toekomstige situatie van tekorten te voorkomen. Een belangrijke voorwaarde is
dat bij een nieuwe piekbelasting snel en wendbaar opgeschaald kan worden.
Om toekomstige tekorten te voorkomen, is het van belang om een beter inzicht te krijgen
in de vraag en het aanbod van beschermingsmiddelen, zowel via het LCH als via reguliere
inkoopkanalen. Daarbij kijk ik naar de mogelijkheden voor de aanleg van een «ijzeren»
of veiligheidsvoorraad PBM die toekomstige pieken in de vraag uit de gehele zorg kan
opvangen. Vraagstukken daarbij zijn of dit het beste centraal of decentraal georganiseerd
kan worden en welke rol de Nederlandse productie van beschermingsmiddelen in de aanleg
van deze ijzeren voorraad kan spelen. Dit wordt in de komende weken verder uitgewerkt.
Tot die tijd blijft de opdracht aan LCH om maximaal te voorzien in de aanvullende
vraag naar beschermingsmiddelen in de zorg, als gevolg van het coronavirus.
Ook heeft de Minister voor MZS recent contact gehad met de Belgische Staatssecretaris,
Maggie de Block, over de mogelijkheden tot samenwerking op Europees niveau, onder
andere op het gebied van voorraden hulp- en beschermingsmiddelen. De Europese Commissie
heeft verschillende instrumenten om medische middelen t.b.v. de aanpak van Covid-19
aan te (laten) schaffen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan deelname aan
RescEU. RescEU bevat verschillende response capaciteiten (zoals het aanhouden van
een medische voorraad) voor verschillende typen crises. Producten die onder een RescEU
medical stockpile kunnen vallen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, IC-apparatuur (waaronder beademingsapparatuur),
lab materiaal en vaccins. RescEU valt onder het Europese civiele beschermingsmechanisme
en de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De Commissie heeft lidstaten uitgenodigd om een subsidie aan te vragen voor het aankopen
en beheren van één van de Europees benodigde voorraden. Nederland staat positief tegenover
deze uitnodiging van de Commissie en wil graag samen met België optrekken. Nederland
is voornemens om in augustus een voorstel bij de Commissie in te dienen. We onderzoeken
op dit moment de verdere details hiervan.
8. Zorg voor patiënten in de curatieve sector
8.1 Opschaling reguliere zorg
Nu de druk op de IC door COVID-19 patiënten afneemt, zien we dat de reguliere zorg
weer wordt opgeschaald. Zo is het aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis
gestegen naar 80% van het aantal van voor de crisis. De Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa), als regiehouder in het opschalen van reguliere zorg, voert hierover gesprekken
met de branche- en beroepsorganisaties in de ziekenhuiszorg, revalidatiezorg, langdurige
zorg, thuiszorg, mondzorg, GGZ, huisartsenzorg, en paramedie. De branche- en beroepsverenigingen
zitten daarbij zelf ook niet stil. Zo is er bijvoorbeeld met verschillende partijen
gezamenlijk een handreiking voor het opstarten van poliklinische non-covid zorg tot
stand gekomen. Hierin staan praktische adviezen voor raden van bestuur en medisch
specialisten om gezamenlijk de opschaling lokaal veilig vorm te geven.
De toename in het aantal verwijzingen en het aantal behandelingen in de verschillende
sectoren zet zich dus stapsgewijs voort. De zorg is echter nog niet terug op het oude
niveau, mede doordat de anderhalvemetersamenleving ook invloed heeft op de zorgcapaciteit.
Zo geven bijvoorbeeld ziekenhuizen en klinieken aan dat opschaling en benutting van
de capaciteit onder andere beperkt wordt door het anderhalvemeterprotocol. Het is
daarom van het grootste belang om patiënten zoveel mogelijk passende zorg buiten het
ziekenhuis te geven. Dat kan door bijvoorbeeld, waar mogelijk, digitale toepassingen
in te (blijven) zetten, zoals consulten, controle afspraken, begeleiding/coaching
of voor- en nazorg op afstand. Dat maakt ook dat patiënten hun afspraken niet hoeven
uit te stellen uit angst voor een coronabesmetting. Passende zorg buiten het ziekenhuis
kan ook door te kijken of de zorg niet beter in de eerste lijn kan plaatsvinden. Daarnaast
zullen de partijen fors moeten inzetten op gepast gebruik en zinnige zorg. Dit is
een taak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars samen waarvoor het Zorginstituut de
handvatten biedt. De Minister voor MZS heeft de NZa gevraagd een advies uit te brengen
hoe de bekostiging ondersteunend kan zijn aan de inzet op gepast gebruik en zinnige
zorg, maar ook digitale zorg en bij het opschalen van zorg. De NZa past waar nodig
de bekostiging hierop aan door bijvoorbeeld tijdelijke regelingen voor zorg op afstand
structureel te maken.
Daarnaast is er een eerste rapportage gemaakt door de NZa over de gevolgen van COVID-19
op de reguliere zorg voor patiënten met een (mogelijke) vorm van kanker. Hieruit blijkt
dat de verwijzingen en behandelingen voor mensen met kanker tijdens de COVID-19-uitbraak
minder hard zijn teruggelopen dan voor andere diagnoses. Urgente oncologische zorg
heeft zo goed als wel volledig plaatsgevonden. Verder zijn er tot 65.000 minder verwijzingen
voor oncologische zorgvragen en is het aantal oncologiepatiënten na de uitbraak met
bijna de helft afgenomen. Afgelopen weken is weer een aanzienlijke toename van het
aantal verwijzingen van patiënten met een oncologische zorgvraag te zien.
Om mensen te helpen weer de weg richting hun zorgverlener te vinden, wordt er vanuit
verschillende hoeken ingezet op duidelijke communicatie. Er komt steeds meer ruimte
voor reguliere zorg en het is daarom belangrijk dat mensen weten dat ze bij gezondheidsklachten
hun huisarts of andere behandelaar kunnen benaderen en dit ook durven te doen. En
dat mensen daar niet mee wachten omdat ze bang zijn besmet te worden met het coronavirus
bij een bezoek aan de dokter of het ziekenhuis. Daarom heb ik samen met de NZa, de
Patiëntenfederatie, het RIVM, en de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie
van Algemene Zaken een landelijke informatiecampagne opgezet. Het belangrijkste advies
dat hierbij geldt is dat mensen bij klachten telefonisch contact opnemen met hun zorgverlener.
Daarnaast biedt de NZa branches en zorgaanbieders hulp in de communicatie met patiënten
over de opstart van zorg. Zo is een informatiekaart voor zorgaanbieders opgesteld,
met adviezen over de inzet van publiekscommunicatie richting hun patiënten. Daarnaast
heeft de NZa branche- en beroepsorganisaties opgeroepen om goede voorbeelden van het
opstarten van reguliere zorg te melden. Ook is vanuit verschillende beroepsverenigingen
(FMS, LVH en NHG) de campagne «Kom naar je (huis)arts» gestart waarbij via een voorlichtingsfilm
mensen worden aangesproken om bij klachten niet te wachten, uit angst om besmet te
worden met het virus.
8.2 Opschalen IC-capaciteit
Zoals ik in mijn brief van 19 mei jl.12 heb aangegeven heeft de Minister voor MZS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)
de opdracht gegeven om op korte termijn, in overleg met de betrokken veldpartijen,
met een plan te komen over de opschaling van de IC-capaciteit. Dit is conform de motie
van de leden Asscher (PvdA) en Wilders (PVV)13 die de regering verzoekt een scenario uit te werken met daarin de mogelijkheden om
verder op te schalen. Het LNAZ heeft de opdracht gekregen om dit plan uit te werken.
Daarbij gaat het enerzijds om een (flexibel op te schalen) structureel verhoogde capaciteit
tot 1700 IC-bedden en anderzijds om het uitwerken van een opschalingsplan tot 3000
als een grote piekbelasting zich zou aandienen, in beide gevallen rekening houdend
met de bestaande samenwerkingsafspraken met Duitsland. Dit plan geeft – in samenhang
met de activiteiten die onder regie van de NZa worden uitgevoerd omtrent het opschalen
van de reguliere zorg – invulling aan de motie van de leden Jetten (D66) en Pieter
Heerma (CDA)14 waarin wordt opgeroepen om na te denken over de inrichting van de COVID-19-zorg en
de reguliere zorg bij een eventuele tweede COVID-19-golf.
Het LNAZ is met andere betrokken veldpartijen voortvarend aan de slag gegaan aan deze
opdracht. Jos Aartsen, voormalig bestuursvoorzitter van het UMC Groningen, is projectleider
van deze opdracht. In vier werkgroepen worden de verschillende inhoudelijke vraagstukken
uitgewerkt:
– Personeel en opleidingen
– Landelijke en regionale afspraken
– Benutten van IC-capaciteit in Duitsland (inclusief vervoer)
– Financiën
Het is van groot belang dat het zorgpersoneel goed betrokken is bij de uitwerking
van het plan, en dat daarbij de verpleegkundigen en de artsen op gelijke en gelijkwaardige
wijze daarin een rol kunnen vervullen. Daarom wordt de werkgroep «Personeel en opleidingen»
in gezamenlijkheid getrokken door de voorzitters van V&VN en de NVIC. De Chief Nursing Officer neemt zitting in de overkoepelende kerngroep van het totale project. Hiermee wordt
maximaal invulling gegeven aan de motie van de leden Klaver (GL) en Dijkhoff (VVD)15 over het betrekken van IC-verpleegkundigen bij de besluitvorming.
In de werkgroep over landelijke en regionale afspraken wordt onder meer gekeken naar
de organisatie van de patiëntenspreiding en de verdeling van de patiënten over de
ziekenhuislocaties per regio. Daarbij wordt ook de optie onderzocht om COVID-19-patiënten
op een selectief aantal locaties te behandelen. Hiermee wordt invulling gegeven aan
het specifieke onderdeel uit de motie van de leden Jetten (D66) en Pieter Heerma (CDA)16 dat hiertoe oproept.
Ik verwacht uw Kamer eind juni te informeren over de specifieke plannen voor de structurele
uitbreiding van de IC-capaciteit. Uiterlijk in september is het specifieke plan voor
de flexibele opschaling tot circa 3000 IC-bedden gereed. Daarna zal ik uw Kamer ook
over dit deel op de hoogte brengen.
De Minister voor MZS en ik beseffen ons dat we met deze opdracht veel vragen van verschillende
partijen, zeker in deze tijd. In een korte periode moet er met veel verschillende
partijen naar een gedragen plan toegewerkt worden. Daarbij is ook juist de inzet van
zorgprofessionals die zich de afgelopen tijd al maximaal hebben ingespannen van groot
belang. Hun ervaringen en visies zijn absoluut nodig bij de uitwerking van het plan.
Het is geen makkelijke opdracht en er is veel creativiteit en samenwerking bij nodig.
We hebben dan ook veel waardering voor de inzet van de betrokken partijen om te komen
tot een plan waarmee we Nederland zo goed mogelijk voorbereiden op een onverhoopte
nieuwe golf van het virus.
8.3 Revalidatiezorg voor (ex-)COVID-19 patiënten
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 6 mei jl.17 loopt er een aantal trajecten op het gebied van revalidatiezorg om meer inzicht te
krijgen in de nazorg en revalidatie van (ex-)COVID-19-patiënten. Deze trajecten richten
zich op zorginhoud en expertise (opdracht aan ZonMw), aanspraak (verzoek aan Zorginstituut)
en capaciteit en bekostiging (onderzoek door de NZa).
Wat betreft zorginhoud en expertise heeft ZonMw de opdracht gekregen een eerste voorlopige
kwaliteitsstandaard te (laten) ontwikkelen, samen met veldpartijen, waarin aandacht
is voor type patiëntgroepen en benodigde zorg en wie dat kan leveren op welke wijze.
Hierbij wordt breed naar de zorgbehoeften van patiënten gekeken en is juiste zorg
op de juiste plek (JZOJP) een belangrijk uitgangspunt. De Long Alliantie Nederland
(LAN) voert deze opdracht voor ZonMw uit en ontwikkelt in samenwerking met verschillende
relevante beroepsgroepen een voorlopige kwaliteitsstandaard.
De Minister voor MZS heeft een bestuurlijke stuurgroep ingesteld met ZonMw, NZa, Zorginstituut,
Zorgverzekeraars Nederland (ZN), en de Patiëntfederatie Nederland. Deze stuurgroep
gaat ervoor zorgen dat de verschillende trajecten goed op elkaar blijven aansluiten,
dat integraal afwegingen worden gemaakt, en dat deze aansluiten bij de voortschrijdende
inzichten in de kennisontwikkeling rondom COVID-19. Daarnaast zal LAN, als uitvoerder
van de eerdergenoemde opdracht van ZonMw gedurende deze opdracht bij de stuurgroep
aansluiten. Deze stuurgroep zal tot het einde van dit jaar zich bezighouden met aspecten
op het gebied van nazorg en revalidatie van (ex-)COVID-19-patiënten.
9. Stand van zaken routekaart personen kwetsbare gezondheid
De vorige Kamerbrief18 bevatte een routekaart voor de versoepeling van maatregelen voor mensen met een kwetsbare
gezondheid. Om dit goed en op een veilig manier te regelen zijn veel partijen aan
de slag gegaan om vorm te geven aan een versoepeling van de bezoekregelingen, het
opschalen van de dagbesteding/begeleiding en het vervoer naar dagbesteding of -behandeling.
9.1 Bezoekregelingen
Bezoek verpleeghuizen
Met ingang van 25 mei jl. mogen alle locaties die aan de voorwaarden voldoen, de versoepelde
bezoekregeling verpleeghuizen (met één vaste bezoeker per bewoner) toepassen. De verwachting
is dat een groot deel van de locaties dit ook zal doen. Vanwege de noodzakelijke voorbereidingstijd
zullen sommige locaties later dan 25 mei de versoepelde bezoekregeling toepassen.
Actiz, Alzheimer Nederland, het LOC, NIP, Verenso, V&VN en ZorgthuisNL hebben een
handreiking gemaakt voor de toepassing van de versoepelde bezoekregeling.19 Hierin zijn de algemene adviezen van het RIVM om besmetting te voorkomen verwerkt.
De handreiking helpt om op een verantwoorde manier ruimte te geven aan de versoepeling.
Voorzichtigheid is verstandig maar mag niet leiden tot onterechte terughoudendheid.
Als er twee weken geen besmettingen zijn geweest, is een versoepeling van de bezoekregeling
aan de orde. Dat is ook het geval als een afdeling met besmette bewoners goed is af
te scheiden van een afdeling waar twee weken geen besmettingen zijn. Het bezoek hoeft
– anders dan om redenen van praktische uitvoerbaarheid – ook niet beperkt te worden
tot eens per week. Bewoners kunnen bovendien weer een ommetje maken met de vaste bezoeker
of een vrijwilliger. Ook vrijwilligers zijn weer welkom op de locaties en bewoners
kunnen weer naar de kapper en pedicure. Wordt voldoende afstand bewaard en de andere
algemene RIVM-richtlijnen gevolgd, dan zijn bij bezoek en andere activiteiten in veel
gevallen ook geen medische beschermingsmiddelen nodig.
De monitoring vindt plaats door de GGD’en (waar het gaat om de melding van besmettingen
en de melding van de openstelling voor bezoek) en de Academische Werkplaatsen (inhoudelijke
monitoring). Op dit moment (peildatum 2 juni) hebben 709 locaties aangegeven dat zij
de versoepelde bezoekregeling (met één vaste bezoeker per bewoner) toepassen. Bij
de volgende brief kunt u wederom een rapportage van de Academische Werkplaatsen verwachten.
Op 15 juni a.s. wordt de volgende stap gezet. Terwijl op 25 mei jl. de locaties die
aan de voorwaarden voldoen konden besluiten om open te gaan voor bezoek, worden alle
locaties vanaf 15 juni a.s. geacht de versoepelde bezoekregeling (met één vaste bezoeker
per bewoner) te hanteren. Dat betekent dat op alle locaties die aan de voorwaarden
voldoen, de bewoners dan weer bezoek mogen ontvangen. Voor locaties die nu nog niet
open zijn voor bezoek maar wel besmettingsvrij zijn, geldt dat zij aan de slag moeten
om ervoor te zorgen dat bezoek op 15 juni mogelijk is. Actiz en ZorgthuisNL zullen
hun achterban erop wijzen de versoepelde bezoekregeling toe te passen vanaf 15 juni
aanstaande en daarvoor tijdig de voorbereidingen te treffen. Op 15 juni aanstaande
zullen alleen locaties gesloten zijn voor bezoek indien de locatie nog niet 14 dagen
besmettingsvrij of nog sprake is van besmettingen. Zodra het mogelijk is, zullen ook
deze locaties open gaan voor bezoek. Is op 15 juni nog sprake van besmetting dan zal
de opstelling dus niet voor 1 juli open kunnen voor bezoek.
In mijn brief van 19 mei jl. aan uw Kamer gaf ik aan dat het mijn voornemen was per
15 juli meer bezoekers per bewoner toe te laten. De roep in de samenleving om meer
bezoekers per bewoner toe te laten is groot. Daarvoor heb ik veel begrip. Ik heb eerder
al aangegeven dat het zwaar is voor bewoners en verwanten elkaar langere tijd niet
(fysiek) te mogen ontmoeten. Deze roep komt terug in de media en in de brief van Alzheimer
Nederland, Ieder(in), KBO-PCOB, Mantelzorgnl en de Patiëntenfederatie van 28 mei jl.
aan de Tweede Kamer. Uit de monitoring tot dusverre blijkt dat de versoepelde bezoekregeling
goed is te hanteren door de zorgaanbieders ook al is deze arbeidsintensief vanwege
de noodzakelijke zorgvuldigheid. Verder vlakt het aantal nieuwe besmettingen in de
verpleeghuiszorg verder af en hetzelfde geldt voor het aantal locaties dat voor het
eerst een bestemming meldt. Er zijn dus geen contra-indicaties om de sterke maatschappelijke
wens meer bezoek per bewoner mogelijk te maken. Daarnaast biedt de hierboven genoemde
handreiking handvatten om bezoek van meer personen gefaseerd en verantwoord te laten
plaatsvinden. Gelet hierop wil ik – onder voorbehoud van de ontwikkelingen – mogelijk
maken dat reeds vanaf 15 juni meer dan één vaste bezoeker mogelijk is. In de routekaart
schuift de datum dus van 15 juli naar 15 juni. Met deze aanpassing wordt het voor
zorgaanbieders mogelijk op basis van de handreiking tot een lokale afweging te komen
wanneer het in hun specifieke situatie mogelijk is meer bezoekers per bewoner toe
te laten.
Naast de wens van bewoners en verwanten en het vrij zijn van besmettingen zijn organisatorisch-logistieke
vragen van belang om tot lokaal maatwerk te komen. Maatwerk per locatie vraagt in
de communicatie meer van zorgaanbieders dan het volgen van een landelijke maatregel.
Voor verwanten en bewoners is het niet altijd gemakkelijk te accepteren dat het nog
niet mogelijk is meer bezoekers per bewoner te ontvangen, terwijl dat op andere locaties
al wel kan. Het is belangrijk dat de gesprekken hierover respectvol zijn, ook in een
wat meer emotionele situatie. Dit is ook passend gegeven de inspanningen van met name
de zorgverleners in de afgelopen maanden onder zeer moeilijke omstandigheden de best
mogelijke zorg te leveren aan bewoners. Cliëntenraden kunnen hierbij een belangrijke
rol vervullen.
Vanwege het noodzakelijke maatwerk per locatie is inzicht nodig welke locaties de
versoepelde bezoekregeling toepassen en/of meerdere bezoekers per bewoner faciliteren.
Daarom heb ik met Actiz en ZorgthuisNl afgesproken dat zij een voorstel voor de monitoring
van deze verruiming doen.
i. Zicht op en inzicht in ontwikkelingen verpleeghuizen
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen
is op dit moment als volgt:
– Het RIVM schat dat tot nu toe bij 8.200 bewoners van verpleeghuizen een COVID-19-besmetting
is bevestigd, van wie ruim 2.700 mensen als overleden zijn gemeld.20 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting in verpleeghuizen bedraagt
4.795 (peildatum 2 juni).21
– Op 1 januari 2020 woonden circa 120.000 zeer kwetsbare mensen in een verpleeghuis.
Dit betekent dat bij bijna 7% van de bewoners COVID-19 is bevestigd en ruim 2% van
de bewoners is overleden. Ongeveer de helft van de mensen die besmet raken, herstelt
weer.
– Het aantal locaties waar sprake is (geweest) van een bevestigde besmetting van 1 of
meer personen is 990.22 Dat betekent dat ongeveer 40% van het totaal aantal verpleeghuislocaties in Nederland
de afgelopen periode een melding heeft gedaan van één of meer COVID-19 besmettingen.
Op dit moment wordt met het RIVM onderzocht hoe een actuele stand van het aantal locaties met een bevestigde besmetting in kaart gebracht kan
worden.
Het aantal nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen in verpleeghuizen of verdenkingen
hiervan neemt per week af. Dit geldt ook voor het aantal mensen dat is overleden en
het aantal meldingen van «nieuwe verpleeghuislocaties» met minimaal één bevestigde
COVID-19 besmetting.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Figuur 4. Ontwikkeling aantal nieuwe vastgestelde COVID-19 meldingen, overleden mensen
en nieuwe locaties met één vastgestelde besmetting in de verpleeghuiszorg.
ii. Leren van elkaar
Om ervoor te zorgen dat we de verpleeghuisbewoners zo goed mogelijk blijven beschermen,
doen we het volgende:
– Bijeenbrengen van de kennis die de zorgaanbieders nodig hebben om het virus buiten
de deur te houden. Deze kennis bij elkaar vormt een leidraad/checklist voor de verpleeghuizen.
Deze checklist wordt gepubliceerd voor medio juni.
– We verspreiden de kennis en bieden ondersteuning. Als een zorgaanbieder hulp nodig
heeft, bieden we «hands on» ondersteuning via de antibioticaresistentie (ABR)-zorgnetwerken
en «Waardigheid en Trots op locatie».
Voor de realisatie hiervan heb ik inmiddels een samenwerkingsverband vormgegeven dat
bestaat uit de GGD’en, ActiZ, de ABR-zorgnetwerken, de Academische Werkplaatsen ouderenzorg
en «Waardigheid en Trots op locatie».
iii. Bijeenbrengen van de kennis
Genoemde partijen beschikken onder andere over de volgende kennis:
– Maatregelen in de crisisdagboeken
Door de Academische Werkplaatsen Ouderenzorg van Leiden en Groningen wordt onderzoek
gedaan op basis van de crisisdagboeken van ruim 20% van de sector. De geïnventariseerde
maatregelen die zorgaanbieders nemen, worden gevalideerd door een panel van deskundigen.
De planning is dat de Academische Werkplaatsen in week 25, week 31, week 37, week
43 en week 49 hierover publiceren.
– Kennis over hygiëne en infectiepreventie
In het project «Aanpak antibioticaresistentie (ABR) in verpleeghuizen» is kennis ontwikkeld over infectiepreventie en hygiënisch handelen in verpleeghuizen.
Beide zijn hoekstenen bij het tegengaan en terugdringen van besmettingen. Er is een
toolkit ontwikkeld die zorgaanbieders (snel) kunnen gaan toepassen.23
– «Waardigheid en Trots op locatie»
Door «Waardigheid en Trots op locatie» wordt contact onderhouden met de zorgaanbieders
die deelnemen aan het programma. Ook worden door «Waardigheid en Trots op locatie»
voorbeelden verzameld en o.a. vertaald naar handboeken. Daarnaast is er kennis van
ActiZ/zorgthuisNL, de GGD’en en zijn er de richtlijnen van o.a. RIVM en Verenso.
iv. Verspreiden van kennis en bieden van ondersteuning
Deze kennis bij elkaar vormt de hiervoor genoemde leidraad/checklist voor de verpleeghuizen.
De leidraad/checklist kan door verpleeghuizen worden gebruikt om na te gaan of zij
alles hebben gedaan wat nodig is. Het gaat om het aanbieden van kennis om van te leren,
niet om «afvinken».
In de checklist komen onderwerpen terug zoals onder meer infectiepreventie, hygiëne,
instrueren van zorgverleners in de omgang met COVID-19, toepassen van de bezoekregeling
en zorg in de laatste fase. De checklist komt online beschikbaar. Bij elk van deze
onderwerpen zijn instrumenten, tools en ervaringen van andere zorgaanbieders beschikbaar
waarnaar kan worden «doorgeklickt». De planning is dat de checklist komende week beschikbaar
komt. De checklist wordt geplaatst en bijgehouden op de website van «Waardigheid en
Trots op locatie». Deze website wordt sinds de start van de crisis zeer vaak bezocht.
Het aantal bezoekers is van ca. 35.000 per maand naar ca. 55.000 per maand toegenomen.
Door genoemde andere partijen zal via hun communicatiekanalen (websites, nieuwsbrieven,
social media, enz.) worden verwezen naar de site van «Waardigheid en Trots op locatie».
Daarnaast kunnen zorgaanbieders die dat willen ondersteuning krijgen bij de toepassing
van deze kennis. Deze ondersteuning wordt geboden via «Waardigheid en Trots op locatie»
en via de ABR-zorgnetwerken.
Bezoek gehandicaptenzorg
Vanaf 25 mei zijn de zorgorganisaties in de gehandicaptenzorg hun bezoekregeling aan
het versoepelen. Zij doen dat aan de hand van de routekaart die ik eerder heb gepresenteerd.
Voor het maken van afspraken over bezoek voor bewoners van zorginstellingen is een
handreiking gemaakt, die op 20 mei is verschenen. Deze handreiking biedt handvatten
voor zorgorganisaties om beleid te kunnen maken. Het algemene bezoekbeleid dat een
zorgorganisatie maakt, wordt lokaal uitgewerkt en vervolgens vertaald naar individuele
afspraken, waaronder het aantal bezoekers. Die afspraken verschillen per cliënt, afhankelijk
van zijn of haar persoonlijke situatie. Vrijwel alle zorgaanbieders zijn hiermee aan
de slag gegaan. Daarmee is niet gezegd dat het overal soepel loopt of dat bewoners
en verwanten al terug zijn bij de oude bezoekafspraken. Veel zorgorganisaties zijn
nog erg voorzichtig, met name waar het gaat om contact binnen de anderhalve meter.
Ook het gesprek met verwanten over de invulling van bezoek komt niet overal even makkelijk
tot stand. Het invullen van de afspraken uit de routekaart op individueel niveau vraagt
om goede uitleg en heldere, landelijke kaders.
Bij verwanten zien we op dit moment soms ongeduld. Zij vragen zich af waarom zij nog
steeds hun kind of naaste niet fysiek mogen zien. En dat is volstrekt begrijpelijk:
het is ontzettend zwaar om al zo lang geen contact te hebben. Dat zal de komende weken
worden opgelost. Immers, op 15 juni moet voor iedere bewoner bezoek weer mogelijk
zijn binnen de richtlijnen van het RIVM en de uitgangspunten van de handreiking. In
sommige gevallen kan terugkeer naar de oude afspraken (nog) niet en zullen er nieuwe
afspraken moeten worden gemaakt. Dat kan niet alleen betrekking hebben op bezoek,
maar ook op de dagbesteding, die niet altijd in de oude vorm weer kan worden opgestart
vanwege de groepsgrootte.
Op verschillende manieren wordt de uitvoering van de bezoekregeling gemonitord. In
voortgangsoverleggen met de partijen waarmee ik afspraken over de routekaart heb gemaakt,
worden signalen van de cliëntenorganisaties besproken. De VGN vraagt bij haar leden
uit hoe de bezoekregeling wordt ingevuld aan de hand van vragenlijsten. Ondersteunend
daaraan heeft de VGN een groep in het leven geroepen (Ruimtemakers) die vanuit verschillende
perspectieven eveneens signalen verzamelt en bespreekt. Om angst en onzekerheid bij
zorgmedewerkers weg te nemen, organiseert de VGN binnenkort een webinar voor professionals.
Zicht op en inzicht in ontwikkelingen gehandicaptenzorg
De stand van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in gehandicaptenzorginstellingen
is op dit moment als volgt:
– Het RIVM (peildatum 2 juni) schat in dat tot nu toe bij bijna 1.140 bewoners van gehandicaptenzorginstellingen
sprake is van een bevestigde COVID-19 besmetting, van wie zo’n 230 mensen zijn overleden.24 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting is 1.440 (peildatum 29 mei).25
– Het aantal gehandicaptenzorglocaties waar sprake is van ten minste één bevestigde
COVID-19 besmetting is 312.26 Dit is ongeveer 12% van het totaal aantal locaties.
Net als bij de verpleeghuizen geldt bij de gehandicaptenzorginstellingen dat aantal
nieuwe meldingen van COVID-19-besmettingen of verdenkingen hiervan, over de afgelopen
weken heen afneemt. Dit geldt ook voor het aantal mensen dat is overleden en het aantal
meldingen van «nieuwe locaties» met minimaal één vastgestelde COVID-19 besmetting.
In onderstaande figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Figuur 5. Ontwikkeling aantal nieuwe vastgestelde COVID-19 meldingen, overleden mensen
en nieuwe locaties met één vastgestelde besmetting in de gehandicaptenzorg.
Bezoek bij ouderen met kwetsbare gezondheid thuis
Vanaf 25 mei is het beleid verruimd zodat kwetsbare ouderen weer bezoek kunnen ontvangen.
Contact is belangrijk voor het welzijn, zeker ook voor deze kwetsbare ouderen. Het
kabinet wil daarbij geen onderscheid maken tussen groepen ouderen dan wel kwetsbare
mensen maken. Voorzichtigheid blijft echter geboden, zeker in het geval van mensen
met een kwetsbare gezondheid. Het blijft belangrijk op gezond verstand te varen en
goede afstand te bewaren. Het blijft daarnaast ook zeer belangrijk dat de oudere en
het bezoek vooraf met elkaar in gesprek gaan om te checken of niemand klachten heeft
dan wel besmet is met COVID-19. In het geval van klachten of besmetting is bezoek
uiteraard niet aan de orde.
9.2 Dagbesteding/begeleiding
Als eerste stap op de routekaart is vanaf 1 juni 2020 voor iedere cliënt, zowel degenen
die in instellingen wonen als degenen die thuis of in een kleinschalig wooninitiatief
wonen, op een goede manier invulling gegeven aan dagbesteding.
De richtlijn dagbesteding voor kwetsbare ouderen is aangepast aan nieuwe omstandigheden
en is opnieuw gepubliceerd. De VGN heeft met cliëntenorganisaties voor mensen met
een beperking (zowel in instellingen als thuis)27 een handreiking opgesteld voor aanbieders gehandicaptenzorg over dagbehandeling en
dagbesteding, inclusief vervoer ernaar toe van zowel jongeren in de leeftijd van 13
t/m 18 jaar als volwassenen. Daarnaast heeft de VGN de handreiking Kinderdienstencentra,
opvang en logeren opgesteld28. Deze handreikingen, die op 29 mei zijn gepubliceerd, bieden concrete handvatten
bij het volgen van de algemene hygiënemaatregelen en gaan in op die situaties waar
het niet mogelijk is om anderhalve meter afstand te houden. Hieronder wordt nader
ingegaan op het vervoer van en naar de dagbesteding, om ook dit zo veilig mogelijk
te laten verlopen en tegelijkertijd rekening te houden met de diversiteit in doelgroepen
in de gehandicaptenzorg.
Op 29 mei heeft overleg plaatsgevonden met koepels van aanbieders van dagbesteding
om te bespreken hoe dagbesteding in de Wlz en Wmo in de praktijk zijn beslag krijgt.
De dagbesteding in verpleeghuizen is veelal nog niet opgestart omdat deze verband
houdt met de bezoekregeling. Dagbesteding onder de Wmo geeft een wisselend beeld.
Op sommige plekken is de dagbesteding nog nauwelijks in fysieke vorm opgestart omdat
bijvoorbeeld vervoer nog een vraagstuk was. Op andere plekken was al sprake van minder
afschaling en staat dagbesteding al weer goed op de rit. Zorgboerderijen, bijvoorbeeld,
hebben dagbesteding voor jeugd grotendeels weer op orde, voor (jong)volwassenen is
rond de 40–60% weer opgestart (waarbij men inschat dat het mogelijk kan zijn om naar
70/80% toe te groeien in de komende maanden) en voor ouderen zijn minder dan de helft
van het aantal opgestart. De reden dat voor sommige groepen dagbesteding op locatie
niet lukt, is dat bepaalde cliënten niet in staat zijn 1,5 meter afstand van elkaar
of begeleiders te houden. Dat kan komen door dementie of andere mentale beperkingen.
Ook durft nog niet iedereen naar dagbesteding toe vanwege angst voor besmetting of
durven naasten het nog niet aan hen naar dagbesteding te brengen.
Met aanbieders is afgesproken deze groepen beter in kaart te brengen, ook in omvang,
om daar passende ondersteuning te kunnen blijven leveren. Ook zullen gemeenten, aanbieders
en cliëntenorganisaties op lokaal niveau cliëntervaringen gaan ophalen om een beter
beeld te krijgen of dagbesteding of alternatieve vormen hiervan vorm hebben gekregen.
Behandeling ggz
In de ggz worden de behandelingen voortgezet conform de op 19 mei gepubliceerde versie
5.0 van de richtlijn «ggz en corona». Dat betekent dat er meer ruimte is voor «face
to face» behandeling (binnen de RIVM-richtlijnen), maar altijd vanuit shared decision making. Veldpartijen zijn voornemens op 8 juni versie 6.0 van de richtlijn «ggz en corona»
te publiceren. Waar mogelijk zullen ook hier weer stappen ten behoeve van de behandeling
worden gezet. Ik wil echter benadrukken dat de mogelijkheden voor behandelingen in
de ggz nu al ruim zijn, ik verwacht dan ook geen majeure aanpassingen.
Vervoer
We hebben uw Kamer per brief geïnformeerd29 over het vervoer naar de dagbesteding. Het OMT heeft hier advies over gegeven en
het RIVM heeft een kader gepubliceerd. Het advies geeft een aantal stappen aan die
de veiligheid van de personen in het vervoer en de chauffeur zoveel mogelijk moeten
garanderen. In de reactie is aangegeven dat het kabinet deze adviezen overneemt en
laat uitvoeren in lijn met bestaande wet en regelgeving. Voor de volledigheid is meegegeven
waarom aan dit vervoer van kwetsbare personen deze voorwaarden worden gesteld en hoe
het zich verhoudt tot andere adviezen zoals het openbaar vervoer. Het kabinet gaat
ervan uit dat deze adviezen en het kader, veiligheid biedt en tevens voldoende ruimte
het vervoer naar dagbesteding weer meer mogelijk te maken.
Het Valysvervoer, het bovenregionaal sociaal recreatief vervoer voor mensen met een
mobiliteitsbeperking, wordt in de week van 2 juni hervat. Transvision, uitvoerder
van Valys, is belast met de voorbereiding van de implementatie van het protocol «Veilig
Zorgvervoer» bij alle vervoerders die Valys-ritten uitvoeren. Het protocol is opgesteld
door Koninklijk Nederlands Vervoer op basis van eerdere advisering door het OMT.30 Daadwerkelijk herstart van Valys zal plaatsvinden zodra aan de in het protocol genoemde
voorwaarden, waaronder beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor
chauffeurs, is voldaan en de chauffeurs ook zijn geïnstrueerd. Alle pashouders zullen
door Transvision geïnformeerd worden over de precieze startdatum en de voorwaarden
waaronder het vervoer zal plaatsvinden.
9.3 COVID-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte
In mijn brief van 19 mei jl. heb ik uw Kamer gemeld dat er, in samenspraak met vertegenwoordigende
organisaties voor mensen met een beperking, een COVID-19 strategie voor mensen met
een beperking of chronische ziekte wordt ontwikkeld. Inmiddels is daarover overeenstemming
bereikt met vertegenwoordigers van de doelgroep en betrokken organisaties (zie bijlage
4)31.
Deze COVID-19-strategie geeft richting aan de maatregelen die zijn en zullen worden
getroffen om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking of chronische ziekte, zolang
COVID-19 het dagelijks leven beïnvloedt, op veilig en op gelijk niveau kunnen participeren.
De uitwerking van de strategie in concrete acties en het volgen van de effecten daarvan
in de praktijk zal in nauwe samenwerking met de daarbij relevante partijen plaatsvinden.
Het is juist ook voor deze grote groep belangrijk dat zorg en ondersteuning weer goed
op gang komt om weer mee te kunnen doen in de samenleving – gelijk aan alle anderen.
Dit vermindert ook de zeer hoge belasting van mantelzorgers in de afgelopen periode.
9.4 Dak- en thuislozen
In overleg met onder andere de VNG, Valente en COMO heeft de Staatssecretaris van
VWS de afgelopen weken gewerkt aan een nieuwe richtlijn voor de stapsgewijze af- en
ombouw van de maatschappelijke opvang. De nieuwe richtlijn die op 29 mei jl. gepubliceerd
is, sluit beter aan bij de huidige fase van de crisis.32 Met de richtlijn wordt gemeenten gevraagd de norm om 1,5 meter afstand te houden
in de opvang op een meer duurzame manier te organiseren. Dit is nodig omdat deze norm
langere tijd van kracht zal zijn en alternatieve voorzieningen als hotels en gymzalen
waarschijnlijk steeds meer in gebruik worden genomen voor hun oorspronkelijke doeleinden.
Voor niet-rechthebbenden wordt de opvang geleidelijk afgebouwd per 1 juni. Deze afbouw
moet op 1 juli afgerond zijn. De nieuwe richtlijn bevat tevens geactualiseerde informatie
over hoe te handelen bij gezondheidsklachten en de veiligheid van medewerkers in de
opvang. De Staatssecretaris van VWS zal samen met bovengenoemde partijen ontwikkelingen
blijven volgen en de richtlijn waar nodig actualiseren.
11.6 Tweede corona-quickscan jeugdhulpaanbieders
De Jeugdautoriteit heeft haar tweede corona-quickscan jeugdhulpaanbieders opgeleverd.33 Eind mei 2020 lijken de meeste aanbieders de gevolgen van de coronacrisis beter onder
controle te hebben dan direct na de uitbraak in maart. In maart was de financiële
regeling tussen Rijk en VNG over continuïteit van zorg, die recent is verlengd tot
1 juli, bij de meesten nog niet bekend. Bovendien zaten instellingen nog midden in
de omslag naar de nieuwe werkwijze. Tegelijkertijd zijn er ook nu nog zorgen en knelpunten.
De Jeugdautoriteit neemt contact op met instellingen waarbij de financiële risico’s
relatief hoog zijn om te kijken of er enigerlei vorm van ondersteuning nodig is.
10. Slachthuizen
Sinds het begin van de crisis zijn slachthuizen, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA), de inspectie SZW (iSZW) en veiligheidsregio’s, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid,
alert op de veiligheid van de medewerkers. Dit betreft in het algemeen vanzelfsprekende
maatregelen, gebaseerd op adviezen van GGD en RIVM, zoals thuisblijven bij klachten
en voldoende afstand houden als de maatregelen uit de protocollen die de slachthuizen
zelf hebben opgesteld. Het gaat daarbij niet alleen om de werkplek, maar bijvoorbeeld
ook om de huisvesting en vervoer van (tijdelijke) arbeidskrachten van slachthuizen.
Zoals voor alle sectoren geldt, geldt voor de slachthuizen dat zij primair verantwoordelijk
zijn voor de veiligheid van hun medewerkers. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden
is iSZW de toezichthouder, ziet de veiligheidsregio toe op omstandigheden die volksgezondheid
kunnen raken en is de NVWA vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk
dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke
Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen. Zo werken de slachthuizen sinds maart met
protocollen en zijn de slachthuizen en de brancheorganisaties hierover ook continu
in overleg met de NVWA en vakbonden. De protocollen worden continu geactualiseerd
waar nodig. De iSZW en de NVWA hebben de slachthuizen in een brief van 23 mei jl.
gezamenlijk opgeroepen om de maatregelen van het kabinet en het RIVM in acht te nemen.
Recent bleek op een aantal slachthuizen verdergaande maatregelen noodzakelijk. Enerzijds
vanwege een groot aantal besmettingen met het coronavirus onder het personeel, anderzijds
vanwege het niet naleven van de corona-voorschriften bij het vervoer van werknemers.
Op last van de betreffende veiligheidsregio’s zijn enkele slachthuizen tijdelijk gesloten.
Waar nodig zijn medewerkers in quarantaine geplaatst.
De Minister van LNV heeft vorige week met de brancheorganisaties gesproken en de urgentie
benadrukt van de eigen rol en verantwoordelijkheid van slachthuizen ten aanzien van
het voorkomen van verdere verspreiding van het coronavirus. Belangrijk uitgangspunt
blijft dat 1,5 meter afstand in acht moet worden genomen en dat iemand met klachten
thuis moet blijven. Ook heeft de Minister van LNV de sector opgeroepen verantwoordelijkheid
ten aanzien van het borgen van dierenwelzijn verderop in de keten te nemen. Daartoe
worden scenario’s uitgewerkt, waarin vooruit wordt gedacht over mogelijk te nemen
maatregelen. De Minister van LNV blijft hierover, samen met de andere ministeries,
in gesprek met de desbetreffende sectoren. Het RIVM bekijkt de risico’s van specifieke
productieomstandigheden in slachthuizen. Ook bekijken de ministeries van LNV en VWS
samen met de GGD’en en andere betrokken partijen hoe invulling gegeven kan worden
aan het uitvoeren van coronatests bij personeel van de slachthuizen. Ik heb de GGD’en
verzocht om een plan van aanpak op te stellen voor het testen van zowel de medewerkers
van de slachthuizen als medewerkers die inspectie- en keuringswerkzaamheden uitvoeren.
Belangrijke aandachtspunten voor de testen zijn de specifieke productieomstandigheden
(zoals koelcellen) en werk, woon en vervoersomstandigheden van de werknemers. Omdat
het gaat om een grote beroepsgroep van bijna 25.000 personen, is de aanpak risicogericht
en gefaseerd.
Per regio zullen de slachthuizen steekproefsgewijs worden getest. Vanzelfsprekend
zijn ervaringen van inmiddels geteste bedrijven en signalen van iSZW, NVWA en het
bedrijf zelf belangrijke input voor de opzet en omvang van de steekproef. Bij positieve
testresultaten wordt bron- en contactonderzoek ingezet.
Inmiddels zijn medewerkers in vijf grote slachterijen en een aantal kleine familiebedrijven
getest. Het beeld is dat er bij een aantal bedrijven forse besmettingsgraden zijn
gebleken tot zo’n 17%. De medewerkers bij de bedrijven waar dit om gaat worden door
de veiligheidsregio in isolatie geplaatst en er wordt bron- en contactonderzoek gedaan.
Hierbij is het van groot belang dat de administratie van de werkgevers op orde is.
Bij bedrijven met besmettingen waar onvoldoende vertrouwen is in het uitvoeren en
naleven van maatregelen wordt tot tijdelijke sluiting besloten. Bron- en contactonderzoek
bij arbeidsmigranten blijkt echter ook complex vanwege de grensoverschrijdende aspecten,
al wordt er goed samengewerkt met bijvoorbeeld de Duitse GGD’en van bedrijven waar
werknemers in Duitsland wonen. Maatregelen die door de veiligheidsregio worden genomen
zijn altijd maatwerk en afhankelijk van de situatie ter plekke. Uiteraard wordt er
wel tussen regio’s afgestemd over gelijke gevallen en worden ook ervaringen uitgewisseld.
Met de veiligheidsregio’s onderhouden wij nauw contact over beheersmaatregelen. Zo
heb ik bijvoorbeeld overleg over de vraag hoe de wettelijke mogelijkheden op basis
van de Wet publieke gezondheid, zoals het in quarantaine stellen van groepen, dienen
te worden uitgevoerd. Een aantal andere vragen van de veiligheidsregio’s wordt nog
uitgewerkt.
In de slachthuizen werken veel arbeidsmigranten die gezamenlijk worden gehuisvest
door een uitzendbureau, dat vaak ook het vervoer naar de werkplek regelt. Doordat
arbeidsmigranten dicht op elkaar wonen, werken en in het gezamenlijk vervoer zitten,
lopen zij een groter risico op besmetting met het coronavirus. Het uitzendbureau dient
naast het bedrijf haar verantwoordelijkheid te nemen. Ook de veiligheidsregio heeft
een belangrijke verantwoordelijkheid in de keten.
Zoals aangegeven in de brief van 20 december 201934 aan uw Kamer zet het kabinet in op de aanpak van misstanden. Het kabinet heeft onder
meer informatie over de voorzorgsmaatregelen en de RIVM-richtlijnen in verschillende
talen beschikbaar gesteld voor arbeidsmigranten. In samenspraak met sociale partners
wordt opgetreden richting werkgevers en betrokken uitzendbureaus om wetsnaleving inclusief
de coronamaatregelen te bevorderen. Er zijn ook de nodige initiatieven van werkgevers
en uitzendbureaus om arbeidsmigranten zich aan de 1,5 meter afstand te houden in huisvesting
en vervoer. Ook is een protocol ontwikkeld. Hier is ook nadrukkelijk sprake van ketenverantwoordelijkheid.
Gelet op de problematiek met de bescherming van arbeidsmigranten die nu bij de slachterijen,
maar ook breder nadrukkelijk speelt, heeft het kabinet Emile Roemer gevraagd als trekker
van een Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten. Zoals in de brief aan uw Kamer van
4 mei 202035 is aangegeven, zet het Aanjaagteam op:
– Het agenderen van de bescherming van arbeidsmigranten bij werkgevers, gemeenten en
provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen;
– gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal wordt gezocht naar maatregelen
voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn;
– monitoren of er sprake is van tekorten of overschotten aan arbeidsmigranten in deelsectoren
en zo nodig stimuleren tot arbeidsbemiddeling.
Het Aanjaagteam komt binnenkort met aanbevelingen voor de korte en lange termijn om
de problematiek van registratie, werk, huisvesting, vervoer, zorg en grenzen aan te
pakken. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Samen met de GGD’en en de betrokken ministeries wordt op korte termijn een plan van
aanpak opgesteld om te bekijken in welke sectoren de grootste risico’s op besmetting
met het coronavirus bestaan en welke rol het testen van medewerkers daarin kan spelen.
Met bovenstaande maatregelen wordt in gezamenlijkheid door betrokken partijen invulling
gegeven aan de gewijzigde motie van de leden Van Esch en Ouwehand (beiden PvdD) over
het afdwingen van RIVM-richtlijnen op slachthuizen en vleesverwerkende bedrijven36 en de gewijzigde motie van de leden Smeulders en Bromet (beiden GL) over het naleven
van corona-maatregelen in slachthuizen.37
11. Overige ontwikkelingen
11.1 Aanpak COVID-19 in Caribisch deel van het Koninkrijk
Stand besmettingen, opgenomen patiënten en overledenen coronavirus
De laatste gegevens van het Caribisch deel van het Koninkrijk laten het volgende besmettingsbeeld
over de afgelopen periode zien: Aruba (101), Sint Maarten (77), Curaçao (20), Sint
Eustatius (2), Saba (3) en Bonaire (2). Het aantal actieve besmettingen ligt veel
lager. In Caribisch Nederland ligt dat nu op 0.
Thans liggen er op Sint Maarten en Aruba geen patiënten op de IC en 1 op Curaçao.
Op Sint Maarten zijn inmiddels 15 mensen overleden aan de gevolgen van het virus.
Op Aruba zijn 3 mensen overleden. Op Curaçao is 1 persoon overleden aan de gevolgen
van COVID-19. De epidemiologische situatie is stabiel en de eilanden nemen maatregelen
om intern af te schalen.
Derde OMT-advies Cariben
VWS heeft op 3 juni het derde OMT-advies Cariben ontvangen. Het advies wordt op dit
moment bestudeerd en zal besproken worden in het Vierlandenoverleg Gezondheid van
4 juni en op een later moment aan uw Kamer gezonden.
11.2 Deelname van zuigelingen aan RVP tijdens COVID-19
Het effect van COVID-19 op de deelname van zuigelingen aan het Rijksvaccinatieprogramma
blijft in Nederland – in vergelijking met andere landen zoals Engeland – beperkt.
Het RIVM schat op basis van gegevens uit Praeventis in dat deelname van zuigelingen
in de afgelopen maanden ongeveer vijf procent achter loopt ten opzichte van het jaar
daarvoor. Het gaat hier dan om zuigelingen die de eerste BMR- en de eerste DKTP-vaccinatie
zouden moeten krijgen. Dit is niet onverwacht gezien de huidige corona-maatregelen:
kinderen en ouders mogen nu niet naar het consultatiebureau komen als ze milde verkoudheidsklachten
hebben, of als er iemand uit het gezin koorts heeft.
Dankzij de inzet van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) en het RIVM is een grotere daling
in deelname voorkomen. Zo hebben ouders van kinderen van 0 tot 2 jaar eind maart een
extra brief van het RIVM ontvangen waarin de oproep werd gedaan om hun kind te blijven
vaccineren ondanks het coronavirus. Daarnaast wordt er in sommige JGZ-regio’s met
ouders voorafgaand aan de afspraak, of nadat zij geen gehoor hebben gegeven aan de
afspraak telefonisch contact opgenomen. In dit gesprek kunnen zij hun vragen en zorgen
kwijt. Om te zien hoe de wijzigingen van aanpak ten tijde van COVID-19 in de praktijk
zijn gebracht, is de Staatssecretaris van VWS op 29 mei jl. op werkbezoek geweest
bij de JGZ in Amersfoort. Hier heeft hij samen met zorgmedewerkers en ouders gesproken
over de effecten van COVID-19 op het Rijksvaccinatieprogramma. Gezien de hoge werkdruk
is de Staatssecretaris van VWS blij om te zien dat de JGZ zich zoals altijd inzet
voor het RVP. Hij onderschrijft deze initiatieven dan ook van harte.
De verwachting is dat de komende maanden meer zuigelingen worden gevaccineerd. Sommige
JGZ-organisaties melden zelfs dat de deelname van zuigelingen weer gelijk is ten opzichte
van voor COVID-19. De Staatssecretaris VWS houdt de ontwikkelingen nauw in de gaten
en zal de Kamer in zijn voortgangsbrief «Verder met Vaccineren» van een update voorzien.
11.3 Update tijdelijke corona opt-in
In mijn brieven van 25 maart38, 8 april39 en 16 april40 heb ik u geïnformeerd over de tijdelijke noodmaatregel (Corona opt-in) die is genomen
om op de huisartsenpost (HAP) of spoedeisende hulp (SEH) huisartsinformatie te kunnen
raadplegen. Ik informeer u in deze brief over de voortgang van deze noodmaatregel.
Op 28 mei 2020 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de Minister van VWS per brief
verzocht om nader te onderbouwen of de technische oplossing voor de «Corona-opt-in»
per 1 juni 2020 nog moet worden voortgezet.
Ik heb op 29 mei de AP geïnformeerd over de noodzaak van deze maatregel in de COVID-19
crisis. De maatregel loopt daarmee door tot na 1 juni 2020. In dit verband zal ik
(opnieuw) contact zoeken met de AP, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en het Openbaar
Ministerie. De maatregel is nog steeds noodzakelijk gegeven het substantieel aantal
consultaties dat nog plaatsvindt. Een snelle triage en behandeling van COVID-19-patiënten
blijft cruciaal om het virus te kunnen bestrijden. Toegang tot patiëntinformatie vanuit
de huisarts op de HAP en SEH is daarbij essentieel. Natuurlijk is de opt-in-maatregel
eindig en alleen voor de duur van de crisis. Nu is de crisis nog niet voorbij en blijft
het van belang dat zorgverleners op de HAP en SEH toegang krijgen tot alle benodigde
patiëntinformatie.
11.4 Financiële afspraken sociaal domein
Vanwege het grote maatschappelijk belang dat de taken die vallen onder de Jeugdzorg
en de Wmo in stand blijven, hebben het Rijk en de VNG op 25 maart afspraken gemaakt
over de continuïteit van financiering van deze taken, over de meerkosten als gevolg
van de coronacrisis en over de kosten die gepaard gaan met de inhaal van noodzakelijke
zorg. In de afspraken is opgenomen dat het Rijk en de VNG in gesprek blijven om de
gemaakte afspraken verder uit te werken en vorm te geven. Het Rijk en de VNG hebben
vervolgens gezamenlijk toegewerkt naar handreikingen aan gemeenten die helderheid
verschaffen en uniformiteit in werkwijze te bevorderen. Op 16 april is de nadere uitwerking
van de afspraken over de continuïteit van financiering gepubliceerd. Kern van deze
afspraken is dat de financiering van de omzet wordt doorgezet op het niveau van voor
de coronacrisis. Deze regeling loopt tot 1 juli, wanneer activiteiten in het sociale
domein weer zo veel mogelijk op gang moeten zijn gekomen. Een nadere uitwerking van
de afspraken over de compensatie van meerkosten is op 3 juni gepubliceerd.41 In deze uitwerking wordt nader geduid wat onder meerkosten wordt verstaan en wordt,
om dubbele compensatie te voorkomen, de samenhang van de verschillende regelingen
benadrukt. Deze regeling geldt voor de periode van 1 maart tot in ieder geval 1 juli.
Meerkosten zullen zich naar verwachting ook daarna voordoen. Eventuele verlenging
van de einddatum blijft daarom onderwerp van het gesprek.
De meerkosten door de coronamaatregelen en kosten gerelateerd aan uitstel van noodzakelijke
zorg laten zich op gemeentelijk niveau reeds duidelijk voelen. Het Rijk heeft daarom
besloten om – vooruitlopend op het volledig in beeld brengen van de financiële gevolgen
– een voorschot van € 144 mln. uit te keren aan gemeenten. Dit voorschot is opgebouwd
uit een bedrag voor meerkosten en een bedrag voor inhaalzorg. Het Rijk en de VNG werken
op basis van een toenemend inzicht toe naar een verdere afhandeling van de financiële
gevolgen van de coronamaatregelen.
Tot slot
Ook al hebben we nu verschillende stappen kunnen zetten richting de controlefase,
het blijft van belang de maatregelen en adviezen op te volgen. Ik kan niet vaak genoeg
benadrukken dat we er nog niet zijn, er zijn nog steeds mensen die elke dag vechten
tegen het virus. En hoewel ook de sterftecijfers afnemen, worden nog veel Nederlanders
dagelijks geconfronteerd met het verlies van dierbaren. Ons medeleven gaat naar hen
uit. Het is daarom van belang dat we dit niet alleen blijven volhouden voor onszelf
maar dat we ook altijd rekening blijven houden met de kwetsbare mensen in onze omgeving.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport