Brief regering : Transportvoorstellen van de Europese Commissie zodat het vrij verkeer van goederen, personen en diensten zo veel mogelijk ongehinderd doorgang kan blijven vinden en tegelijkertijd de verdere verspreiding van het virus wordt voorkomen
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 810 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2020
Om de verspreiding van COVID-19 in te perken en de volksgezondheid te beschermen,
hebben de Europese lidstaten een verscheidenheid aan nationale maatregelen genomen,
met het uiteindelijke doel om het virus onder controle te krijgen. Deze maatregelen
hebben grote gevolgen voor het vrij verkeer van goederen, personen en diensten.
Om ervoor te zorgen dat het vrij verkeer van goederen, personen en diensten zo veel
mogelijk ongehinderd doorgang kan blijven vinden, en tegelijkertijd de verdere verspreiding
van het virus te voorkomen, heeft de Europese Commissie op 29 april jl. een viertal
wetgevingsvoorstellen gepresenteerd. Mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat wil ik uw Kamer informeren over deze maatregelen en de beoordeling ervan
door het kabinet.
Gegeven de snelheid in het behandelingstraject, is in onderstaande brief, daar waar
dit significante gevolgen heeft voor het voorstel, de uitkomst van de onderhandelingen
in Raadskader meegenomen. Deze brief zal daarmee de gebruikelijke BNC-fiches vervangen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Voorstel voor een verordening als tijdelijke maatregel ter verlenging van de geldigheidsduur
van rijbewijzen en certificaten1
Wegvervoer
Het voorstel bevat een aantal tijdelijke maatregelen betreffende de geldigheid van
bepaalde certificaten, rijbewijzen en autorisaties alsmede het uitstel van bepaalde
periodieke controles en trainingen die verplicht zijn in Europese transportregelgeving.
Voorgesteld wordt om de geldigheid van rijbewijzen en certificaten die in de periode
vanaf 1 februari tot en met 31 augustus verlopen met een half jaar te verlengen. Dit
vanwege het feit dat als gevolg van de maatregelen tegen de verspreiding van COVID-19
het niet mogelijk is het rijbewijs en de bedoelde certificaten te verlengen en het
gewenst is om op eenduidige wijze in de gehele Unie hiervoor een tijdelijke oplossing
te bieden. Daarnaast wordt lidstaten de mogelijkheid geboden om voor 1 augustus een
voorstel bij de Commissie in te dienen voor een verlenging van deze tijdelijke maatregel,
indien de COVID-19- maatregelen het na 1 september nog steeds niet mogelijk maken
om de rijbewijzen en certificaten te vernieuwen en trainingen te volgen. Deze verlengingsmogelijkheid
geldt zowel voor de periode dat de bedoelde rijbewijzen en certificaten verlopen als
voor de verlenging van de geldigheid. Verder wordt voorgesteld dat lidstaten de termijn
voor APK-keuringen die zouden moeten worden uitgevoerd tussen 1 maart 2020 en 31 augustus
2020 met zes maanden moeten verlengen.
Nederland is tevreden dat de Commissie een voorstel doet voor een gezamenlijke Europese
aanpak van administratieve belemmeringen waar burgers en de transportsector tegenaan
lopen. Nederland is akkoord gegaan met dit voorstel2, maar heeft tijdens de bespreking van het voorstel wel een aantal aandachtpunten
meegegeven. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is het te verkiezen dat rijbewijzen
die om medische redenen voor slechts een of drie jaar worden afgegeven buiten de werkingssfeer
blijven. Daarnaast is Nederland geen voorstander van een generieke verlenging van
de termijn van de APK. De APK-dienstverlening loopt in Nederland momenteel nog steeds
redelijk normaal door. Nederland heeft daarom voorgesteld de keuze tot een verlenging
van de termijn van de APK aan de lidstaten te laten, zowel vanuit het oogpunt van
verkeersveiligheid als vanuit het economisch belang voor de sector. Ten slotte is
erop gewezen dat eventuele individuele verlengingen van de termijnen door lidstaten,
alleen betrekking kunnen hebben op het eigen grondgebied. Op verzoek van Nederland
en meerdere lidstaten zijn er naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen opt-out mogelijkheden opgenomen. Hiermee kunnen lidstaten bepaalde artikelen buiten toepassing
verklaring binnen hun grondgebied indien de maatregelen in relatie tot de aanpak van
COVID-19 geen effect hebben (gehad) op de voor verlenging benodigde trainingen, keuringen
of administratieve handelingen of indien nationale maatregelen zijn genomen om problemen
te mitigeren. Deze opt-out is alleen van toepassing op de artikelen in hun geheel. Dit maakt het niet mogelijk
om alleen een opt-out toe te passen op rijbewijzen die om medische redenen voor slechts een of drie jaar
worden afgegeven. Nederland kiest er daarom voor de opt-out niet toe te passen, omdat
dit gevolgen zou hebben voor alle rijbewijzen. Wel is een opt-out inzake de APK-keuringen
mogelijk. Daarnaast is duidelijk geworden dat de verlenging van de termijnen die lidstaten
willen doorvoeren door andere lidstaten gerespecteerd dienen te worden.
Spoor
De Commissie stelt voor om de termijnen van veiligheidscertificaten, certificaten
voor spoorwegpersoneel en voor spoorwegvergunningen die aflopen in de periode 1 maart
2020 t/m 31 augustus 2020 met zes maanden te verlengen. Lidstaten die van mening zijn
dat de termijn na 31 augustus verder moet worden verlengd, kunnen een met redenen
omkleed verzoek indienen voor 15 juli 2020.
De Inspectie Transport en Leefomgeving had voor verlenging van termijnen van keuringen
en herinstructies al meer flexibiliteit geboden tot 30 juni 2020. Nederland kan zich
vinden in het voorstel omdat het bijdraagt aan continuering van spoorgoederenvervoer
en spoorpersonenvervoer, wat cruciaal is in de periode van de COVID-19-crisis. De
risico’s voor de spoorwegveiligheid zijn beperkt, omdat de voorstellen van de Commissie
alleen maar betrekking hebben op partijen die nu ook al onderdeel zijn van de spoorsector.
Met andere woorden, de regels hebben geen betrekking op nieuwe toetreders.
Binnenvaart
In het belang van de rechtszekerheid stelt de Commissie voor om binnenvaartcertificatie
te verlengen indien maatregelen inzake COVID-19 dit belemmeren. Dit vanwege het feit
dat als gevolg van de maatregelen tegen de verspreiding van COVID-19 het niet mogelijk
is de bedoelde certificaten te verlengen. Door de uitbraak van COVID-19 worden daarnaast
inspecties en onderzoeken op het gebied van binnenvaart of maritieme veiligheid in
deze periode bemoeilijkt, omdat daarbij de fysieke aanwezigheid van inspecteurs in
de haven, in havenfaciliteiten en op schepen vereist is. Derhalve wordt voorgesteld
de geldigheidsduur van die documenten met zes maanden te verlengen, zonder daarbij
de veiligheid in gevaar te brengen. Dat geldt ook voor de frequentie van maritieme
veiligheidsoefeningen, die tijdens de nationale lockdowns wellicht moeilijk uit te
voeren zijn. Het kabinet kan zich vinden in deze voorstellen.
Bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op de artikelen 91 VWEU en art.
100, lid 2, VWEU. Artikel 91 maakt het mogelijk regels vast te stellen voor internationaal
vervoer vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of voor het grondgebied van
één of meer lidstaten. Artikel 100, lid 2, maakt het mogelijk alle passende bepalingen
op het gebied van zeevaart vast te stellen. Naar de mening van het kabinet is het
voorstel gebaseerd op de juiste rechtsgrondslag. Op het gebied van vervoer is sprake
van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub g
VWEU).
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit positief. Immers, het grensoverschrijdende
karakter van de gevolgen van COVID-19 en het grensoverschrijdende karakter van vervoer,
vragen aanpassing van de bestaande wetgeving op EU-niveau om instandhouding van de
connectiviteit in en van Europa te waarborgen.
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als positief. Het voorstel is een geschikt
middel om de algemene inspanningen van de EU om de continuïteit van essentiële vervoersstromen
te verzekeren en duidelijkheid te bieden aan EU-burgers en bedrijven over de geldigheid
van betreffende rijbewijzen en certificaten. Het voorstel gaat ook niet verder dan
hiervoor noodzakelijk is. Zo blijven de uitzonderlijke operationele maatregelen die
de lidstaten worden verzocht ten uitvoer te leggen in de tijd beperkt tot de duur
van de COVID-19-crisis.
Voorstel voor een verordening voor het bewerkstelligen van tijdelijke flexibiliteit
bij het heffen van havengelden3
De havendienstenverordening (2017/352) zet in op vrijheid van dienstverlening en financiële
transparantie van investeringen in zeehavens met als doelen (i) het borgen van het
gelijke speelveld, (ii) het beschermen van port operators tegen onzekerheid en (iii) het creëren van een klimaat waarbinnen publieke en private
investeringen op efficiënte en transparante wijze kunnen plaatsvinden. De verordening
verplicht lidstaten onder meer om te zorgen dat havenbeheerders infrastructuurgelden
heffen. Vanwege de uitbraak van COVID-19 constateert de Europese Commissie dat het
mogelijk zou moeten zijn om ontheffing, schorsing, vermindering of uitstel van betaling
van havengelden te geven. Het voorstel voor een verordening voor het bewerkstelligen
van tijdelijke flexibiliteit bij het heffen van havengelden geeft daarom lidstaten
de mogelijkheid om voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 tot
ontheffing, schorsing, vermindering of uitstel van betaling van haventarieven over
te gaan, zonder dat de wijziging twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding bij
de gebruikers aangekondigd dient te worden.
Het kabinet is geen voorstander van het voorgestelde amendement. De eventuele aanpassing
van de havendienstenverordening zou kunnen leiden tot een ongewenste neerwaartse spiraal
in haventarieven. Daarnaast biedt de huidige verordening havenbeheerders al de mogelijkheid
om tarieven te verlagen en te differentiëren. Herziening kan de oorspronkelijke doelen
van de havendienstenverordening, in het bijzonder het borgen van een gelijk speelveld,
in gevaar brengen. Dat moet voorkomen worden.
Omdat het kabinet geen voorstander is van het voorliggende voorstel, is door Nederland
tegengestemd tijdens de behandeling in Raadskader. Hoewel ook verschillende andere
lidstaten kritisch hebben gereageerd, was er onvoldoende steun om een blokkerende
minderheid in de Raad te bereiken. Met enkele amendementen waarmee de werkingsperiode
wordt ingekort (tot en met eind oktober 2020), een verplicht generiek karakter van
een eventuele tariefkorting of nulstelling wordt weggenomen en er wordt aangesloten
op de verhoudingen tussen lidstaten en havenbeheerders voor wat betreft vaststelling
van tarieven, is het voorstel door de Raad aangenomen. De havenbeheerders zijn niet
verplicht om tot aanpassing van tarieven over te gaan.
Bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel artikelen 91 en 100, lid 2,
VWEU. Artikel 91 maakt het mogelijk regels op te stellen voor internationaal vervoer
vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of voor het grondgebied van één of
meer lidstaten. Artikel 100, lid 2, maakt het mogelijk alle passende bepalingen op
het gebied van zeevaart vast te stellen. Naar de mening van het kabinet is het voorstel
gebaseerd op de juiste rechtsgrondslag. Op het gebied van vervoer is sprake van een
gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub g VWEU).
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit als negatief. Hoewel het grensoverschrijdende
karakter van de gevolgen van COVID-19 en het grensoverschrijdende karakter van vervoer,
maatregelen vragen op EU-niveau ten behoeve instandhouding van het gelijke speelveld
en van de connectiviteit in en van Europa, is optreden op EU-niveau in dit specifieke
geval niet noodzakelijk. Naar de mening van het kabinet biedt de huidige verordening
havenbeheerders ook al voldoende mogelijkheden om tarieven te verlagen en te differentiëren
om zo de continuïteit van essentiële vervoersstromen te verzekeren.
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als negatief. Hoewel er als gevolg van
de onderhandelingen in Raadskader positieve stappen zijn gezet t.b.v. het tijdelijke
karakter van het voorstel en door het wegnemen van het verplichte generieke karakter,
gaat het voorstel verder dan noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken, nl. het
bewerkstelligen van flexibiliteit bij het innen van havengelden.
Voorstel voor een verordening inzake tijdelijke wijziging van verschillende EU-regels
inzake luchtvaartdiensten4
Het voorstel van de Commissie op het gebied van luchtvaart behelst allereerst een
tijdelijke herziening van verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor
de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap. Volgens deze verordening kan een
lidstaat de uitoefening van verkeersrechten weigeren of beperken, of voorwaarden aan
deze uitoefening stellen, om plotselinge kortstondige problemen die voortvloeien uit
onvoorspelbare en onvermijdbare omstandigheden op te lossen. Tijdens de onderhandelingen
in Raadskader zijn er geen wezenlijke wijzigingen doorgevoerd.
Het voorstel van de Commissie voorziet in een tijdelijke aanpassing van 1) de regels
over vergunningverlening aan communautaire luchtvaartmaatschappijen, en 2) een vereenvoudiging
van de te volgen procedures bij het weigeren van, of opleggen van andere beperkingen
aan, verkeersrechten tussen EU-lidstaten. De tijdelijke aanpassing van de regels over
vergunningverlening maakt het voor EU-lidstaten mogelijk om bij onderzoek naar de
financiële situatie van een communautaire luchtvaartmaatschappij onder bepaalde voorwaarden
tijdelijk af te zien van schorsing of intrekking van de exploitatievergunning. Dit
geeft communautaire luchtvaartmaatschappijen, ook bij onzekerheid of ze hun financiële
verplichtingen kunnen nakomen, tijdelijk wat meer armslag. Voorwaarde hierbij is dat
de veiligheid niet in het geding komt en er een realistisch vooruitzicht is op een
aanvaardbaar niveau van financiële herstructurering binnen 12 maanden. Nederland zal
per geval moeten bezien wat dit betekent voor de vergunningverlening en er scherp
op toezien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorgestelde vereenvoudigde procedures
maken dit tot en met 31 december 2020 voor een langere onafgebroken periode mogelijk
dan de huidig toegestane termijn van maximaal 14 dagen. Voor elke mogelijke verlenging
is wel nog toestemming van de Commissie noodzakelijk en de periode mag niet langer
duren dan de gezondheidsrisico’s die duidelijk verband houden met de COVID-19- pandemie.
Daarnaast voorziet het voorstel, via wijziging van Richtlijn 96/67/EG, in de mogelijkheid
om grondafhandelingscontracten op een efficiëntere wijze toe te staan, deze te verlengen
of af te sluiten. Dit is relevant voor luchthavens binnen de EU, waar weinig grondafhandelaren
actief zijn en er een noodzaak voor hen bestaat om een nieuwe grondafhandelaar via
de daarvoor geldende tenderprocedure te contracteren. Dit doordat bijvoorbeeld de
bestaande grondafhandelaar stopt met zijn activiteiten. Ook kunnen de al bestaande
contracten tussen EU-luchthavens en grondafhandelaren worden verlengd. Hiermee beoogt
de Commissie continuïteit te bewerkstelligen.
Nederland kan het voorstel op hoofdlijnen ondersteunen in verband met de ernst van
de situatie en de grote gevolgen van de uitbraak van COVID-19 op de Nederlandse en
Europese luchtvaartsector. Voor Nederland zijn daarbij met name de tijdelijke aanpassing
van de regels over vergunningverlening en de vereenvoudigde procedures voor het weigeren
of opleggen van andere beperkingen aan verkeersrechten van belang. De verruiming van
de regels over grondafhandelingscontracten tussen EU-luchthavens en grondafhandelaren
is voor Nederland minder relevant omdat er op de Nederlandse luchthavens, zoals bijvoorbeeld
op Schiphol, al sprake is van een geliberaliseerde grondafhandelingsmarkt.
Bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op artikel 100, lid 2, VWEU.
Die bepaling maakt het mogelijk alle passende bepalingen op het gebied van zeevaart
en luchtvervoer vast te stellen en vormde reeds de grondslag voor de vaststelling
van Verordening (EG) nr. 1008/2008 en Richtlijn 96/67/EG. Naar de mening van het kabinet
is het voorstel gebaseerd op de juiste rechtsgrondslag. Op het gebied van vervoer
is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid
2, sub g VWEU).
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit positief. Immers, het grensoverschrijdende
karakter van de gevolgen van COVID-19 en het grensoverschrijdende karakter van vervoer,
vragen aanpassing van de bestaande wetgeving op EU-niveau om instandhouding van de
connectiviteit in en van Europa te waarborgen.
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als positief. Het voorstel is een geschikt
middel om de algemene inspanningen van de EU om de continuïteit van essentiële vervoersstromen
te verzekeren. Het voorstel gaat ook niet verder dan hiervoor noodzakelijk is, zo
blijven de uitzonderlijke operationele maatregelen die de lidstaten worden verzocht
ten uitvoer te leggen in de tijd beperkt tot de duur van de COVID-19-crisis.
Voorstel voor een verordening ter verlenging van de implementatietermijn van richtlijnen
(EU) 2016/797 en (EU) 2016/798 (Vierde Spoorpakket)5
De Commissie stelt voor de omzettingstermijn van de technische pijler van het Vierde
Spoorpakket met drie maanden te verlengen tot 16 september 2020 voor die lidstaten
die omzetting voor 2020 voorbereiden. Dit aangezien enkele van deze lidstaten vanwege
de COVID-19-crisis de omzetting niet op tijd kunnen afronden. Het gaat om de richtlijnen
(EU) 2016/797 en (EU) 2016/798. Deze twee richtlijnen gaven lidstaten de keuze voor
de oorspronkelijke omzettingstermijn per 16 juni 2019, of per 16 juni 2020.
Nederland kan zich vinden in het voorstel van de Commissie. Hiermee wordt lidstaten
meer ruimte gegeven om juridische helderheid te geven aan de spoorsector. Immers,
vanaf de nieuwe datum voor de definitieve omzetting, 16 september 2020, wordt het
EU Agentschap voor spoorwegen (European Railway Agency, ERA) verantwoordelijk voor voertuigtoelating en veiligheidscertificering.
Voor Nederland zijn de gevolgen beperkt aangezien Nederland de omzetting al in 2019
heeft afgerond en het ERA, in samenwerking met de nationale instanties zoals de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT), al vanaf 16 juni 2019 voor Nederland en acht andere
lidstaten de instantie is geworden voor voertuigtoelating en veiligheidscertificering.
In de onderhandelingen in Raadskader bleekhet merendeel van de lidstaten een voorkeur
te hebben om de verlenging tot 31 december 2020 te laten gelden, waardoor dit opgenomen
is in de tekst. Dit in tegenstelling tot Nederland en enkele lidstaten die voorstander
waren voor het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Naar verluidt zou het Europees
Parlement echter slechts een verlenging willen tot oktober. Het is derhalve op dit
moment nog onduidelijk tot wanneer de verlenging precies zal gelden.
Bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op art. 91, lid 1, VWEU. Op
grond van artikel 91, lid 1, stellen het Europees Parlement en de Raad regels vast
betreffende gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer vanuit of naar het
grondgebied van een lidstaat of voor het grondgebied van een of meer lidstaten. Naar
de mening van het kabinet is het voorstel gebaseerd op de juiste rechtsgrondslag.
Op het gebied van vervoer is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de
lidstaten (artikel 4, lid 2, sub g VWEU).
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit positief. Lidstaten kunnen niet afzonderlijk
de gestelde termijn van omzetting van de richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798
aanpassen en EU-optreden als reactie op de gevolgen van de COVID-19-crisis draagt
bij aan de uniformiteit van omzetting van de richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798.
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als positief. Het geboden uitstel gaat
niet verder dan noodzakelijk en is passend om lidstaten de ruimte te geven de technische
pijler van het vierde spoorpakket te implementeren en daarmee juridische duidelijkheid
te verschaffen aan de spoorsector. Voor de Nederlandse praktijk heeft dit geen gevolgen,
omdat Nederland de richtlijnen al heeft geïmplementeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat